Historisch Archief 1877-1940
8 Febr. '19. No. 2172
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
DE VROUWEN STAPPEN OP DE BAAN
Baanveger Ruys: Stevig aanbinden, dames t 't Is glad ijs
iiniiiiiiiiiiinii
iiiiifiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
DE KATHEDRAAL
DOOR
H. DICHARD
Toen Clara door 't coupéraampje naar
buiten keek, zag ze, dat de trein een stad
naderde, en toen een bocht vzn den weg
een ander gedeelte zichtbaar maakte, trof
haar, boven de huizen en boomen, de ge
weldige bouw van de Kathedraal. Tegelijk
ontstond een ste-k verlangen in haar 't
inwendige van de kerk te zien, haar grootsche
middenzaal, de heilige gangen en de intieme
nissen. Haastig zocht ze in haar spoorboekje
naar een volgenden trein, en toen ze zag,
dat ze eenige uren tijd had, besloot ze uit
te stappen, 't plan te volvoeren, en's avonds
verder te reizen.
De trein stopte; vlug sprong ze op 't
perron en makkelijk gleed haar rank figuurtje
tusschen de stuwende menschenmassa. Op
't bordes van 't station bleef ze even staan,
big verrukt door den vriendelijken stations
weg met de helgroene grasperken door
kleurige bloemranden afgezet, 't Was een
grillige herfstdag, 's morgens had 't geregend,
en nu stond de hemel als een hooge blauwe
koepel boven de stad. Er dreven witte
wolkbonken, die een vroolijk spel van licht
en schaduw over de straten brachten.
Clara was in een lichte, verwachtingsvolle
stemming door 't zonnige uur en 't
onberekende intermezzo.
Haar zinnen tastten gretig naar nieuwe
indrukken, en de mysterieuze schoonheid
der kerk verbeidend, keken haar klare grijze
oogen met grage belangstelling naar 't
onbekende, dat om haar was. Haar
zenuwachtig-haastige stapjes klakten door de stille
straten naar de markt, waar 't mooie stad
huis en de oude verweerde huizen haar
boeiden. Van de markt voerde een stille
straat haar naar 't domplein.
Van dichtbij opziend naar de steenmassa,
maakte de kolos haar beklemd en klein:
ze wilde 't innerlijk zien en liep vlug naar
den koster om den sleutel te halen.
Door een achterdeurtje kwam ze binnen;
achter 't altaar was ze, in een der hooge
donkere zijgangen. Even bleef ze staan,
beduusd door de duisternis en 't plechtige
van de strakke zuilenreeks. Toen won haar
blijde verwachting 't. Nu kijken" zei ze bij
zichzelf. Er was nog zoo veel te genieten l
Ze stapte vooruit en opziende naar de ge
kleurde vensters werd ze opnieuw feestelijk
gestemd. Ze liep van 't eene raam naar 't
andere, big als een kind, dat telkens een
nieuwe schat ontdekt.
Wat een kleuren! Groen, warmrood, purper,
brandend geel en glanzend wit en blauw,
van 't sterke ultramarijn tot 't zachte blauw
Nederl. Munt
JtoflauMte m«e«* gowilOm Slgmmr
vanden lentehemel. Kleuren l Wat een weelde
van kleuren l Clara kreunde haar ontroering
uit. Diep ademend, de handen gebald in de
zakken van haar manteltje, stond ze verloren
in de schoonheidssensatie. Was haar leven
zoo dof geweest, vroeg zij zich af, dat deze
kleuren haar zoo dolzinnig gelukkig maakten.
't Was of ze een langen winter achter zich
wist, en nu in een wei-vol bonte juichende
bloemen stond.
Wat later zag ze duidelijker de voorstel
lingen de figuren, de schoonheid der vrouwen
en meisjes, de kracht en de ernst op de
gezichten der mannen.
Eindelijk was ze naar 't einde der gang
gedrenteld en keerde zij zich naar 't venster
in den achterwand. .O" riep ze verrast,
ademloos staarde ze naar 't helle venster.
Want zie, in wltlichtend kleed stond daar
de Christus in 't zilveren levende water en
ontvingden doop van den donkerenJohannes.
't Blanke gelaat zacht licht uitstralend, 't
gewaad glanzend, stond Christus met de
handen over de borst gevouwen in devote
verwachting van 't heilige water. Christus"
fluisterde Clara. Alle bonte aandoeningen
werden geabsorbeerd door den blanken eer
bied, die haar ziel vervulde. Haar kinderlijk
zacht gezichtje werd vroom van uitdrukking
en haar wijde lichte oogen glansden Hem
tegemoet. Licht gefacineerd, met beweeglijke
fantasie, scheen 't haar, dat 't werkelijkheid
was, dat Jezus zelf daar voor haar stond.
Maar onbevangen in haar zuiverheid bleef
ze Hem aanzien en dacht onderwijl, hoe goed
't moest zijn in Zijn nabijheid te leven. Wat
was Hij mooi en stralend en zacht, 't Was
of er een schijn van goedheid van Zijn ge
stalte ging en haar overstroomde, 't Werd
licht in haar en minuten lang bleef ze in
schoone verbeelding naar Hem opzien, onbe
wust van tijd en plaats.
De stap van een kerkganger bracht haar
tot de werkelijkheid terug. Zich omdraaiend,
zag Clara aan een der pilaren een wij
watersbak. Ze was niet Katholiek, maar een
oogenblik voelde ze neiging haar vingers in 't
koele water te dompelen en zich zelf te
zuiveren. Alles was hier zoo wonderlijk
gewijd, en ze wilde zelf graag meedoen,
reiniging zoeken, om niet geheel onwaardig
in deze plaats te zijn. Maar ze vreesde
onoprechtheid in de handeling en liep door.
Voor ze de andere zijgang bereikte, zag
ze een kapel, door een hek van 't overige
gedeelte der kerk gescheiden. Verschillende
menschen lagen daar geknield op bidstoelen.
Waarvoor zouden die bidden ?" dacht Clara
nieuwsgierig. Een deel van de kapeJ was
aan 't gezicht onttrokken door een
voorultstaanden pilaar, 't Eenige, wat Clara zien
kon, waren de woorden: aan de Koningin
van den Vrede".
Fel begeerde ze op eenmaal te weten wat
daar achter was. De woorden hadden een
zeldzaam suggestieve kracht, en ze her
haalde ze proevend : de Koningin van den
Vrede". Ze stond tegen de spijlers geleund,
hunkerend als een arm kind, dat de tafel
der rijken ziet. Maar 't hek was gesloten
en ze wist niet hoe er in te komen.
Ze peinsde over hen, die daar vrede
zochten, 't waren meest oudere menschen;
oude mannetjes met grijze hoofden, die de
handen gevouwen hadden om hun stok,
prevelend met mummelenden mond, en
vrouwtjeskleumerig in hun omslagdoek.
' *W^^F^ *?£*. ' v|^ T^pïju ^^VNk^v^,
JEMÜEF
BEGIN MAANDAG 1O FEBRUARI
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiifiiiiiiiMiiiJiiiiiiiiiiiii
Ja, die tobden zeker over den oorlog, of
ledenonderhuiselijke oneenigheid, of zochten
rust na hun zwoegend bestaan, misschien
ook hadden zij den vrede van 't hart ver
loren in een zondig leven.
't Trof Clara als iets heel bqzonders, dat
deze menschen naar vrede zochten, het werk
van den dag daarvoor lieten rusten; ja, dat
er bQ allen mensehen onder de effenheid
van 't dagelijksch leven een hunkering naar
vrede voelde. En terwijl deze waarheid
haar versch bewust werd, scheen 't haar
een onbegrijpelijke zegening, dat hier een
plaats was, waar gebeden werd tot de
Koningin van den Vrede, een heilige ster,
aan haar gewijd. Terwijl 't woord vrede
in haar ruischte, bemerkte Clara opeens,
dat ze vrede ontbeerd had, zooals haar nu
ook pas 't gemis aan kleuren bewust was
geworden. En alle fijn van haar bestaan,
de teleurstelling, onrust, onvoldaanheid van
haar zoekend hart, vloten op eenmaal soms
in een intense begeerte naar vrede. Ze was
zoo'n licht, zonnig schepseltje, bestemd
voor geluk; ineenkrimpend bij elke ruwe
aanraking, als 't plaatje dat zijn nerveuze
blaadjes bij iedere beroering sluit. En 't
leven stelde haar harde eischen en dreef
haar voort in den maalstroom van werk.
Vrede Daar was vrede?
Zeivoelde zich onzegbaar moe en greep
zich vast aan de koperen stangen van 't
hek maar toen ze zag, dat een stoelen
zetster naar haar keek, richtte zij zich op
en liep verder.
Opnieuw keek ze naar de vensters, maar
de kleurenpracht bracht haar niet meer in
verukking.
Eindelijk ging ze 't middenstuk der kerk
binnen. Ze had zich hierop al verheugd
als op een apart gebeuren, een nieuwe
heerlijkheid.
Met voorzichtigen tred ging ze naar 't
altaar, 't Was een mooie gewaarwording,
dit weten, dat men aldaar dichter 't heilige
nadert.
Vlak bij 't altaar, bij 't koperen hek, dat
de scheiding maakte, ging ze op een der
houten banken zitten.
Toen eerst keek ze om, de geweldige
zuilengang door naar 't orgel: dit was 't
grootsche moment, dat ze verbeid had: de
fiere pijlers aan weerskanten oprijzende en
boven zich vereenigd in strakkenboog. En
aan 't einde der laan 't orgel, zwaar, don
ker, dreigend, een machtige bouw van
donker houtwerk en zilvergrijze, groote en
kleine pijpen. Er onder gloeide een klein
venster in warme kleuren, 't Was innig,
maar Clara merkte 't nauwelijks op, door 't
albeheerschende orgel.
Ze trachtte zich voor te stellen, welk ge
luid 't zou kunnen geven, en toen was 't
opeens of de cathedraal vol muziek was.
't Was een leger van klank, een stroom van
muziek, 't Zwol aan door de hallen der kerk.
VOORBEREIDING TOT HET FEEST DER VEREENIGING VOOR VROUWENKIESRECHT
Teekenlng voor ,de Amsterdammer" van Joh. Braaketuiek
't Was om haar en boven haar, en't stuwde
door de donkerste gangen van haar ziel, tot
ze werd een llchtpalels van muziek. Een
zware klankenval stortte over haar, lichte
tonen wekten den sluimeienden Jubel van
haar hart. 't Was als een stroom, die tot
haar snelde en haar loswoelde als een plant,
en voortdreef. En er was geen tegenstand
in haar, ze was nameloos gelukkig door de
bruissende kracht, die haar droeg en mee
voerde.
Maar de verbeelding werd te sterk; opeens
schrok ze wakker: 't was weg. Ze voelde
zich huiverend in de bank zitten, een klein
nietig ding. Nu eerst bemetkte ze de stilte
om zich heen en opeens voelde zij zich
heel verlaten. Waar was 't sterke geluld,
dat haar omhoog hief naar 't Licht en dat
haar ziel doorstroomde met muziek, alsof
zij zelf een engel was, die meezong in de
heraelsche koren?
't Was alles verbeelding geweest, een
traan kroop langs haar bleek gezichtje en
haar lichte, gr3ze oogen gleden onzeker
langs de hoogt gewelven. Tot ze zag,
denker en diep in de lichte zoldering: het
alziend Oog.
Ze rilde en toch was de gedachte niet
afschrikwekkend. Als kind had ze immers
ook geloofd, dat God altijd bij haar was,
en alles van haar zag. En die zekerheid
gaf haar groote rust en vertrouwen en
maakte haar sterk om 't kwade te laten.
Waarom toch had ze dat innige eenvoudige
geloof uit haar kindei jaren niet behouden ?
Wonderlijk op deze plaats was alles, wat
de menschen behoefden en wat in 't leven
niet te vinden was; schoonheid,
kleurengloeiing, vrede en 't Oog Gods.
Daar bulten, in de wereld, voelde ze niet
den blik uit een teeder vaderoog, en hier
was dat oog zoo dichtbij, zoo reëel, zoo
vertrouwd.
't Was stil bij 't altaar. Ze dacht, hoe
goed deze plaats moest zijn voor wie 't
leven gewond heeft. Ze bleef luisteren naar
't zwijgen, dat op en om 't altaar rustte.
't Was vreemd: de kerk was vol geruchten;
biechtelingen kwamen'en gingen; stoelen
werden verzet de voetstappen van
brevierlezende priesters verklonken, maar
't was of er om 't altaar een wijde kring
van stilte was getrokken, welke 't geluld
niet overschreed.
Eindelijk hoorde Clara de torenklok het
volle uur slaan; ze overwoog,' dat 't tijd
was om terug te keeren, en de ziel rustig
in blanke verlangenloosheld, liep ze de rechter
zijgang door. Aan 't eind daarvan zag ze
't hek tot de kapel geopend, en voor haar
uit, ging een jonge priester er binnen.
Toen hij op een der stoelen knielde, zag
ze zijn profiel. En met plots verstrakte
aandacht bleef ze kijken, 't |Was een op
vallende, figuur met interessanten kop. Onder
een stellen rand dicht zwart haar week 't
voorhoofd terug, maar welfde boven de
oogen sterk naar voren. De korte rechte
neus gaf aan 't gezicht iets geestigs, de kin
was groot en krachtig. Clara was zich niet
bewust, wat haarzoo bewogen had, de persoon
zelf, of zijn waardigheid. Ze vond den kop
prachtig door geest en sterkheid, maartegelfjk
trof 't haar als iets heel bijzonders, dat hij
een jonge priester was. 't Was haar, of ze
voor de eerste maal een jon gen priester zag,
zich voor 't eerst rekenschap gaf, wat dat
beteekende. Heel wonderlijk merkte zij in
zich een mengeling van medelijden, om wat
hij miste en van afgunst om wat hij mogelijk
meer bezat. Een jonge priester! Een jonge,
forsche man, die afstand gedaan had van de
wereld en haar heil. En die nu knielde voor
de Koningin van den Vrede".
Er gistte een koortsig vragen in haar ziel
waarom was hij daar, hij, juist hij, zoo sterk,
zoo jong? Was ook hij niet gelukkig, en
smeekte hij om hulp, om vastheid ? Of bracht
hij dank uit de serene rust zijner ziel? Ze
was op eenige passen afstand van 't hek
blijven staan en keek maar geboeid naar
hem. Toen dwaalden haar oogen over de
andere biddenden en met vreemde pijn voelde
ze, dat alle anderen oud en afgeleefd waren,
maar hu alleen jong voor 't altaar van den
vrede hij n zij.
Ze bedacht toen, dat de toegang niet
meer versperd was, en aarzelend, in 't besef,
dat ze er niet hoorde, liep ze eenige stappen
voorwaarts, tot ze schuin langs den zuil de
geheele ruimte overzien kon. Haar verwach
ting naar 't verborgene was zoo groot ge
weest, dat, wat ze nu zag, haar banaal
voorkwam. De spanning was ineens gebro
ken, 't geheimzinnige was een altaar, dat
ze niet goed bekeek in haar gejaagdheid,
maar dat haar leelijk scheen.
Ze liep haastig terug, toen meteen be
sloten, de kerk uit te gaan. Ze voelde zich
als lamgeslaien, haar hoofd was leeg, met
pijnlijk strakke oogen, en haar hart bonsde
zwaar. Er was weer een schreiend heimwee
in haar, en ze verlangde naar de zonnige
lucht en den prikkelenden herfstwind.
Vlug liep ze door de laage gang naar 't
deurtje bij 't altaar, waardoor ze binnen
gekomen was. Cn,
Daar keek ze nog eenmaal om, en to
cin blijde verrassing zag ze een blanke get
stalte tusschen vage, donkere figuren, ni
meer den nabpen vriend en leeraar, wiens
schoone leven ze droomend volgde, maar
een verlicht aan 't eind van de donkere gang
Christus.
ROBBER! KALFM
AMSTERDAM.
MONSIMZAl£Nvw37rlETEB: HEEBCIKBACHI270