De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 15 februari pagina 5

15 februari 1919 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

,15 F«br. '19. No. 2173 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND JELTJE DE BOSCH KEMPER (omstreeks 1880 Een Huldeblijk Het boek dat vór mij ligt, is met recht een mooi en belangrijk werk. Het werd uitgegeven in opdracht van de commissie voor het Huldeblijk aan de nagedachtenis van Jonkvrouwe leitje de Bosch Kernper, door H. D. Tjeenk Willink, Haarlem. Tal rijke platen verluchten den tekst. Mooi is het, omdat de uitgave zér ver zorgd is. De warm-groene band met soberen gouddruk, ook op den rug, doet rijk aan. Titelpagina en schutblad bewijzen even eens, dat hier een kundig sierkunstenaar, Georg Rueter, zijn beste krachten besteedde om aan dit huldeblijk een schoon kleed te geven. Belangrijk is het boek, omdat het handelt over een vrouw, die in haar lang leven streefde naar ontwikkeling en ontplooiing van het om haar heen opgroeiend geslacht van jonge meisjes. Het is Jonanna Naber's pen, die ons het leven en werken van Jonkvrouwe Jeltje de Bosch Kemper voor oogen voert, eenvoudig en gaaf zooals velen van ons het nog hebben gekend. Deze geestelijke arbeid, men ziet het aan deT opzet, en leest het in de inleiding en tusschen de reeels van elk hoofdstuk, is met groote piëteit en liefde verricht. Joh. Naber gaf ons in duidelijke trekken een getrouw beeld van de persoon van freule Jeltje in haar werkzaam, ernstig en vroom leven, niet ontveinzende de schaduwlijnen die een enkele maal haar levens idealen verduisterden. Wij lezen van de .Ontwikkelingsjaren," toen het jonge meisje nog genoot van de zegen eener liefdevolle, ouderlijke woning, en de groote aanhankelijkheid, die zij haar vader jhr mr Jeronlmo de Bosch Kemper toedraagt. Als zij ouder wordt, bevredigt het leven freule Jeltje niet meer. In haar dagboek schrijft zij telkens het leven is zoo een tonig, ik weet niet wat te schrijven." En dan komt, onweerstaanbaar de drang om zich uit te leven in de maatschappij en te ontvluchten de sfeer der allerdaagsche futiele bezigheden, waarmede de meisjes destijds den tfjd doodden. Een alledaagscri huwelijk met enkel zorgen voor huishouding en kinderen Irok Jeltje de Bosch Kemper niet aan. Zij gevoelde, dat ook buiten het huwelijk een vrouwen leven rfjk kan zfjn. Haar eigen leven wilde zij rijk maken, door zich geheel te geven aan den leven wekkenden roep, die de vrouw van die dagen ging aansporen tot nieuwen, indlvidueelen arbeid. Wie in den loop der tijden de evolutie der vrouw in de samenleving heeft gevolgd, zal begrijpen, dat in het geslacht, vooraf gaand aan het onze, de liefde van freule de Bopch Kemper allereerst uitging tot vrouwelijke handwerken, welke in die dagen een zoo belangrijk deel uitmaak ten van de meisjesopvoeding. Het waren de stichtingen der Vereenigtngen Arbeid Adelt en Tesselschade die weldra Jeltje's tijd geheel in beslag namen. De ontwikkeling van al wat betrekking had op vrouwelijke nijverheid en kunst had haar volle sym pathie. Zij wilde, aanvangende met de ver betering van materleele toestanden, later overgaan tot de intellectueele verheffing der vrouw. Zoo rijpten plan na plan, het eentonige bestaan werd omgezet in een werkzaam, bewuster en steeds voller leven van actie. Daarop kwam de eerste tentoonstelling van Kunst toegepast op Nflverheid. in 1877 en als gevolg daarvan freule Jelije's algeheele toewijding ter verheffing van het bor duurwerk. Treffend en gevoelig is het volgende ge dichtje van haar hand. Goos BORDUURWERK Wat God borduurt door lief en'leed In 't weefsel van eens Christens leven, Vertoont een werk, waar niemand weet, Gewisse duiding aan te geven. Aan deze zQ schijnt lijn bij lijn Dooreen te weemlen en te warren; Aan de andere zal 't een bloemstuk zijn, Omgeven met een krans van starren. Wapen van de Vereenlging Tesselschade, geborduurd op het lint van een bloemenmand, door de af d. Amsterdam aan leitje de Bosch Kemper, aangeboden op haar 70ste verjaardag EEN REHABILITATIE Toen in 't midden van de week de dool scheen door te zetten, was de fazant een der eersten, om daarop te reageeren. De hanen kraalden allerwegen. Nu is het gekraai van een fazantenhaan in vergelijking met de fanfare van Cantecleer slechts een vrij armoedig gedoe, een onbeholpen en stamelend kro-kok", maar toch is het een welkom geluld, dat ook zijn eigen blijheid heeft. Ook neemt het in onze Nederlandsche natuur een groote plaats in, want de mooie fazanten (leven door bet heele land nu al sinds eeuwen, in volmaakt wilden staat. Bulten de goed beschermde jachtvelden valt het hem wel moeilijk, om stand te houden, maar toch wordt ge bfl het wan delen in de Hollandsche wel nog dikwijls genoeg opgeschrikt door het plotseling op vliegen van een langstaart. In de goede jachtvelden zijn ze vaak in groot aantal present, soms zelfs te talrQk, maar dan heb je eigenlijk met een fokkerij te doen en daar bestaat dan een goede gelegenheid, om hun gekraai waar te nemen, hun vechtpartijen en hun hartstochtelijke lentevlucht. We kunnen niet goed meer nagaan, wan neer de fazanten In West-Europa zijn inge voerd, maar ze zijn er nu geheel en al ingeburgerd. Men heeft zich niet bepaald bij de klassieke fazant, den vogel van Colchls; Chlneesche en Mongoolsche fazanten zijn er bij gekomen en zoo treffen wij in onze velden bastaarden aan van twee of drie verwante soorten en die beesten kunnen dan doorgaan onder den algemeenen naam van jachtfazant. Nu onze regeering bezig is met het ont werpen van een nieuwe jachtwet, kan het zijn nut hebben, eens een oordeel te vormen over de beteekenis der jachtdieren voor ons landschap en voor onze samenleving. Over de fazanten zijn al heel wat harde noten gekraakt. Men vond het niet goed, dat aan een vreemde vogel een zoo groote plaats werd Ingeruimd. Om de veiligheid van dezen jachtvogel te verzekeren worden mooie en op hun tijd zelfs nuttige Inlandsche dieren vervolgd: wezels, hermelrjnen, egels en de groote roofvogels. Bovendien acht men de fazant zelf schadelijk voor land- en tuin bouw. Ze komen in de aardappelvelden en pikken de jonge aardappeltjes uit den grond, of, erger nog de potertjes zelf. Ook groenten zijn voor hen niet velig, evenmin als het uitgezaaide of rijpe graan. Weliswaar vreten ze onkruiden p, met name brandnetels, maar daar staat weer tegenover, dat ze in hun gevederte de zaden van 'die onkruiden verspreiden en zoodoende meer aankweeken dan zij zelf verdelgen. Zoo voortgaande zouden we een heele zondenlijst kunnen opmaken en als de nieuwe wet vergoedingen voor wildschade toekent, dan zou er uit de fazanten nog wel een enkel dubbeltje te halen zijn. Intusschen hoóren we in den laatsten tijd een beter getuigenis. Het kan niet dikwijls genoeg gezegd worden, dat wij van het leven en de beteekenis der dieren nog bij lange na niet genoeg weten. De onderzoeDe arbeid voor Tesselschade" bracht er haar toe, belang te gaan steileh in de regeling der examens in de vrouwelijke handwerken en er in geschriften haar oordeel over uit te spreken. ZQ wees op de welvaart die In het buitenland vrouwenhandwerk bracht, door de opleiding op gestichte vakscholen te Oostenrijk en elders.Die moesten in Neder land ook komen, wilde men het oude vak der naaldwerken weder uit het verval waarin ze geraakt waren, ophtffen. Om een goed begrip te krijgen van de hervorming zou men niet meer moeten spreken van fraaie handwerken" doch van kunstnaaldwerk". Dit idee vond ingang. De Vereeniging Tesschelschade stelde weldra het uitreiken van een diploma In, voor *et examen in het kunstnaaldwerk, dat in 1882 het eerst werd afgenomen. Steeds groeiden freule Jelt j e's werkplannen. Het nieuwe diploma deed als van zelf de behoefte gevoelen aan systematische op leiding van het vak. Het was aan haar rustel oo ze bemoeiingen te danken dat aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amster dam als onderaf deeling een Kunstnaaldwerkschool werd gesticht. Zoo was dan de grondslag voor een nieuwe aesthetlek in ons borduurwerk verzekerd. Doch er was meer te hervormen, te ver beteren en Jeltje de Bosch Kemper, thans de ideale strijdster voor het meisjes-vakonder wijs, wijdt zich aan de opleiding van ziekenverpleegsters en de organisatie van het kooken huishoudonderwfjs. Wfj weten, met welk een groot succes haar aandeel aan de oprichting van huis houdscholen is bekroond. Het bleek bij de stichting dereerste Huishoudschool teAmsterdam op de Prinsengracht bij de Westermarkt terstond, dat een dergelijke inrichting zoowel voor het meisje uit de arbeidende klasse als uit den meer gegoeden stand, voorzag in een behoefte. Eenvoudig van opzet, bleek weldra de ruimte in het heerenhuis op de Prinsengracht te klein en kon worden overgegaan tot het bouwen van de groote school op het Zandpad, aan lederen Amsterdammer bekend. In het woonhuis daarnaast bleef Jeltje de Bosch Kemper tot haar laatste levensdagen, de ziel van de inrichting,. Heeft de freule" zooals men Jeltje de Bosch Kemper kortweg noemde, gemeend met deze stichtingen haar levenstaak vervuld te hebben ? Geenszins. Van nu aan wordt haar leven een medeleven met de groote sociale bewegingen, een medevoelen met de groote sociale vraagstukken. Haar huis en hart staan open voor de jongeren, de studeerende meisjes die haar plaats in de maatschappij nog moeten veroveren. Dat medeleven en medevoelen van alles v/at de vrouw betrof, hield haar jong, het heeft haar, ook na haar dood, de liefde ver zekerd door alle t i] den van tal van vrouwen in wie haar nobel pionierswerk, dat in elke phase toch zpo'n rein-vrouwelijk karakter draagt, zal blijven voortleven. Johanna Naber heeft op hoogst verdien stelijke wijze het opsommen van dorre feiten weten te vermijden en de gegevens verwerkt tot een aangenaam lezend geheel, waarin hoog boven alle verwikkelingen en moeilijkheden, aan een veelzijdig streven onvermijdelijk, de figuur van jonkvrouwe Jeltje de Bosch Kemper uitkomt, als het beeld van een nobele vrouw, die het goede heeft weten te behouden en over te planten in de nieuwe levensbeschouwing. Jeltje de Bosch Kemper heeft opgebouwd ten gunste van een lange reeks vrouwen die door vakopleiding en arbeid thans oeconomisch afhankelijk kunnen zijn. Een rijk leven! ELIS. M. ROGGE lumiiMHimi Indrukken uit het Krankzinnigen gesticht Wanneer men voor het eerst in het krank zinnigengesticht komt als patiënt, krijgt men sterk het gevoel: Laat alle hoop hier varen." Het is werkelijk een gewaarwording alsof men de hrl binnentreedt. Van alle kanten is men omringd door de meest vreemdsoortige wezens, zooals men ze nooit tevoren gezien heeft,die vreemde gebaren maken en vreemde geluiden voortbrengen; de zalen, ziekenzalen, zoowel als gezelschapszalen zijn groot en kaal met niets er in dan wat absoluut onmisbaar is. Tusschen al dit ongenoegelijke, bewegen als verschijningen uit een andere wereld de verpleegsters, toppunten van helderheid, bedaardheid en welwillendheid en enkele malen per dag: verschijning uit rog hoogere wereld: de dokter. Als zich de zieke hersenen na eenigen tijd, weken of maanden, aan dit heterogene milieu kingen daaromtrent zijn nog in geen tien tallen van jaren afgesloten, of eigenlijk, we komen er nooit mee klaar, want de dieren hebben de gelukkige eigenschap, dat ze van tijd tot tijd, en soms plotseling, hun gewoonten veranderen, zoo zelfs, dat een vreedzaam planteneter kan verkeeren in een bloeddo stig roofdier. Nu heeft de fazant zijn gewoonten wel niet veranderd, maar de jongste onderzoekirgen hebben duidelijk doen uitkomen, dat er ook nog heel wat goeds voor hem te zeggen Is. Het volledigst is daarop gewezen door dr. W. E. Collinge, die nu al sedert eenige jaren bezig is met een geheel nieuw onderzoek naar het dieet der vogels, sedert Rörig wel het uitvoerigst en meest betrouwbare werk van dezen aard. Collinge publiceert zon resultaten meestal in het Journal of the Board of Agriculture, zijn mededeelingen maken den indruk van groote betrouwbaarheid, temeer daar hij, als 10 Frau Clara Schuch Frau Menke Frau Marie Juchaz Drie vrouwelijke leden van de Nationale Vergadering te Weimar IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIUIIIIllll eenigszins hebben aangepast en vooral als de patiënt beter wordt en helder om zich heen begint te zien, dan ontdekt hij in dien chaos heel veel verschillende elementen. Er is geen plaats in de wereld waar men psy chologisch zooveel waarnemingen kan doen als juist in een gesticht, waar een groot aantal volwassen menschen uit geheel ver schillende kringen bij elkaar gepakt zijn. De handelsreiziger zit er dag aan dag naast den advocaat, daarnaast de reeder, enz. enz. De conversatie wordt door die afwisseling wel eenigszins bemoeielQkt, maar voor iemand die graag verschillende menschen ziet en van afwisseling houdt, is het zeer interessant. Temeer omdat deze menschen al heel gauw geneigd zijn de maatschappe lijke beleefdheldsvormen wat te laten vallen en zich juist geven zooals zij zijn. Ik geef grif toe, dat dit laatste ernstige bezwaren heeft en een maatschappij, die geheel op dien voet was ingericht, misschien een nog minder aangenaam verblijf zou zijn dan zij nu is, maar voor iemand die de dingen graag ziet zooals zij zijn en den moed heeft dór den schijn heen te zien, is het toch zeer interessant. Temeer omdat krankzin nigen, hoewel ze een slechten naam hebben, dikwijls sympathieke menschen zijn. ZQ hebben inderdaad eenige eigenaardigheden, die hen ongeschikt maken om met andere menschen in de maatschappij te verkeeren, reden waarom die andere menschen hen hebben weggestopt om zich tegen hen te beveiligen of om hen te verhinderen de hand aan zich zelf te slaan, wat veelal een reden is om iemand in een gesticht te brengen. Maar waar deze menschen onttrokken zijn aan de invloeden, waar ze niet tegenop gekund hebben en hun de zorgen ontnomen zijn die ze niet bij machte waren te dragen, daar ontpoppen zij zich dikwijls als sympathlrke, verstandige,ontwikkelde menschrn. Krankzinnigen zijn veelal menschen, die geen onrecht kunnen zien, die zich niet willen neerleggen bij dingen die ze ver keerd vinden, die niet willen liegen en draaien om hun eigen voordeel te verkrijgen, kortom menschen die moreel hoog staan, maar die physiek en geestelijk niet sterk genoeg waren om hun eigen ideeën tegen de meerderheid, die maatschappij heet, staande te houden en wier zenuwen daar door zooveel geleden hebben dat die om zoo te zeggen afknappen en vreemde ver schijnselen van allerlei soort zich voordoen. Krankzinnigen, misdadigers en genieën zijn de menschen, die zich niet willen of kunnen schikken naar de algemeen aange nomen gebruiken. Krankzinnigen zijn evenals misdadigers de door de maatschappij uitgestootenen, maar vraag ik in gemoede is die maat schappij zoo rein en zedelijk dat men het eenig mensch kan kwalijk nemen als hij zich tegen deze of gene van haar leugen achtigheden ernstig verzet? Semmige men schen kunnen zich rustig neerleggen bij de dingen zooals zij die vinden en eat their pudding in peace", het stukje pudding" dan dat zij in hun omstandigheden kunnen machtig worden, anderen moeten altijd streven en vechten om iets te bereiken dat beter is dan wat ze vinden, ze hollen bij dien strijd zich zelf voorbij en teren zich zelf op, terwijl ze dan inderdaad ook maar weinig oog meer hebben voor de belangen van hun omgeving. Onder het aantal krankzinnigen is een groot getal dat lijdt onder de moeilijkheid dat ze zich zelf veel hooger stellen dan het er op aan komt, ook wel eens ongelijk wil erkennen en zijn meening herziet. Wat de fazant betreft, komt hij nu tot de slotsom, dat die vogel inderdaad voor zeer nuttig gehouden moet worden, omdat hij, evenals de meeste hoenderachtiee vogels, ook veel dierlijk voedsel tot zich neemt en groote hoeveelheden schadelijke insecten verdelgt. Deze mededeellngen van Collinge worden nu zeer fraai bevestigd door het jongste rapport van het Nederiandsch Ornithologisch Onderzoekingsstation te Heumen, dat ver schenen is in aflevering 4 van den zevenden jaargang van Ardea, het tijdschrift der Ne derlandsche Ornithologische Vereeniging. Het bevat den uitslag van het onderzoek naar den inhoud van krop en maag van een kleine honderd fazanten gedurende de vier laatste maanden van het jaar. Nu blijkt wel, dat ze duchtig huis gehouden hebben in haver en boekweit en dat ze ook boonen lusten en beukenootjes. Een heel bijzondere voorliefde leggen ze aan den dag voor de bessen van den vuilboom. (Rhamnus Frangula L) en daar doen ze niet anders dan goed mee, want zoodoende worden deze nutttige en mooie heestertjes al meer en meer door de bosschen verspreid. Maar het mooiste is wel dat ze in October, November en Decem ber honderden en nog eens honderden vliegenlarven uit den grond gepikt hebben en en wel larven van een Biblo-soort. Ge kent die Bibio. Er komen een paar soorten van in ons land voor, het meest de St. Markus-vlieg of zwarte vlieg, Blbio marci en de kleinere Biblo hortulanus. De zwarte vlieg ziet ge op mooie Meidagen in groote zwermen dansen langs de boschpaden: flu weel i ge zwarte vliegen met donker getinte vleugels. Ze zijn vaak zoo talrijk als een hun omgeving hen stelt, die meenen dat ze iets bijzonders kunnen, beter zijn dan hun omgeving en die zich zoodoende natuurlijk voor die omgeving zeer onaange naam maken. Een adoration mutuel" ver bindt veel patiënten: WQ kunnen niet mee in de maatschappij omdat wij er te te goed voor zijn." Altijd een haat tegen de maatschappij. En wie gelijk heeft, de maatschappij of de oppositie is, als men de zaak geheel objectief beziet, waarlijk dik wijls moeilijk genoeg om uit te maken. De zeer nuchtere betooging: de maatschappij is de meerderheid, schik er u naar en daarmee uit"; is een stelregel die sommige menschen als vanzelf met den paplepel innemen, terwijl er anderen zijn die er zich nooit ente nimmer bij kunnen neerleggen. Dan Is er in het gesticht een soort van galgenhumor, een lachen om eigen rampen en spotten over opgedane onaangename ervaringen, die werkelijk voor iemand die er gevoel voor heeft, zeer humoristisch kunnen zijn. Altijd Is het psychologisch gesproken jnteressant op te sporen wat het geweest Is dat ieder van deze menschen ongeschikt heeft gemaakt voor het gewone bestaan in de maatschappij. Het schijnt mij billijk dat eens iemand op zich neemt een lans te breken voor deze uitgeslootenen, waarover in de groote menschen-maatschappij onveranderlijk ge sproken wordt met een algeheel gebrek aan eenig soort van medegevoel, met een abso lute harteloosheid, die in hooge mate sluitend zfjn voor een ingewijde. C. S. Wereldrust Ik ben door de wijde velden gegaan En de maan stond hoog en blank, En in het suizelen van den wind Was een wonder zachte klank. Ik ging door de velden met lichten tred, Met den spelenden wind om me heen, En boven mijn hoofd een koepel van lucht, Waar een enkele ster verscheen. De nevelen dwaalden als elfen rond, Al wiegend haar deinenden dans, In het slepende, witte elfenkleed, Doorweven van zilveren glans. Ik ben door de wijde velden gegaan, En de maan stond hoog en blank: En diep in mijn hart zong een jub'lend lied, Een lied van grooten dank. P. A. E. OOSTERHOFF Verzoeke alle stukken voor de rubriek Voor Vrouwen" in te zenden Koninginneweg 93, Haarlem. l Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllmll,, :: VERHUIZEN :: MEUBELS BEWAREN E. J. VflN SCHflICK BOOTHSTRflflT UTRECHT muggenzwerm, maar doordat ze veel grooter zijn, wordt hun optreden werkelijk in drukwekkend. Dikwijls zijn ze in gezelschap van een andere danseres, het Adela motje, goudbrons met zeer lange voelsprieten. Het kan wel niet anders, of ge moet op mooie lentedagen in de bosschen en langs de wegen de bekoring hebben ondervonden van deze prachtige insectenzwermen. Die zwarte vliegen hebben lange zwarte pooten, die ze onder het vliegen recht laten neer hangen. Wel, deze Biblo's nu leggen hun eieren in den grond en de larven, die daaruit komen knabbelen onvermoeid aan de wortels der planten en zijn dus waardige medewerkers van de engerlingen, ritnaalden en emelten, die eveneens onze oogsten belagen. Die van Bibio hortulanus zijn nog schadelijker dan die van Bibio marci en wanneer het nu nog nader mocht blijken, dat men daar in Heumen niet te doen heeft gehad met een toevallig samentreffen, dan mag de fazant zeer zeker aar spraak maken opmeei waardeering van de zijde der land- en tuin bouwers. Ook bepaalt hij zich niet alleen tot de Bibio-larven, maar vergast zich ook nog op langpootmuggen, rupsen van nacht vlinders en op snuit kevers van het geslacht Otiorhynchus, waaronder er ook weer zijn, die den boer ergeren. Collinge komt al tot de slotsom, dat het nut, door de fazanten gesticht, de schade, die zij aanrichten, verre overtreft en wanneer het voortgezet onder zoek te Heumen deze meening komt beves tigen, dan verheugen wij ons van harte daarover, want wij mogen den fazant gaarne lijden, al is hij dan ook geen echte Neder landsche vogel. JAC. P. T H ij s s E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl