De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 22 februari pagina 7

22 februari 1919 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

22 Febr. '19. - No. 2174 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Voorgevel van het gebouw waarin de openbare leeszaal en bibliotheek is gevestigd DE OPENBARE LEESZAAL EN BIBLIOTHEEK TE AMSTERDAM door Dr. T. P. SEVENSMA Directeur der Openb. Leeszaal en Bibliotheek Menig Amsterdammer die in de laatste jaren de vroegere kantoren der gasfabrie ken aan de Keizersgracht bij het Molen pad is gepasseerd, moet zich hebben afge vraagd wat de bestemming ging worden van dit kostelijk woonhuis. Dat er aan gewerkt werd, was zichtbaar; dat er heel wat aan verbouwd werd, bleek aan den langen duur der verbouwing; maar de vraag naar het waartoe" werd aan weinigen beantwoord. Een enkele keer waagde een ongeduldige een opmerking of een ingezonden stuk in een dagblad aan deze verbouwing van langen adem. Dan werd soms vagelijk de bestemming genoemd. Eindelijk in het laatst van 1918 nam de bewoonbaarheid zichtbaar toe en Januari 1919 bracht het opschrift aan den gevel Openbare Leedzaal en Bibliotheek". Na jaren van schriftelijke en mondelinge ver handelingen in comités en in den gemeen teraad, is eindelijk Amsterdam een instel ling roker geworden, welke reeds sedert eenige jaren in een aantal steden van Neder land aanwezig is. Een veertigtal steden in ons land kan reeds wijzen op een moderne Openbare Bibliotheek die zich onder den naam .Openbare Leeszaal" of Openbare Lees zaal en Bibliotheek" snel populair heeft weten te maken En terecht. Gemakkelijk toegankelijk, vlot in het afgeven van boe ken, naar inhoud zich aanpassend aan de behoeften, van den dag, stond zij in tegen stelling t'ot de oudere bibliotheken, die zich slechts richtten tot een zeer beperkt deel van het publiek Den algemeenen drang naar ontwikkeling volgend hebben deze jonge instituten ge tracht kennis en beschaving te verspreiden door boek en tijdschrift. Voor zoover de N. V. TOONEELVEREENIGING: Vader, door Aug. Strindberg. De grootheid van Molière is, dat hij zijn wonden onder het kleed der onaantastbare voornaamheid heeft weten te verbergen, de grootheid van Strindberg, dat hij in drieste naaktheid zich de borst openreet voor ons allen. Achter zijn jongere werken, waar onder Vader", Kameraden", staat nog de pronker met het martelaarschap zijner ge boorte; in zijn lateren arbeid, waartoe Doodendans" ongeveer den overgang vormt, vinden we den lijder als mensch onder de de menschen. Nooit heeft de kunstenaar Strindberg het masker willen dragen, waar achter deze mensch, in wien geen snaar heel bleef, ruimer had kunnen ademen, nooit heeft hij geglimlacht... uit noodweer. De mildheid, die dezen weerspannige einde lijk overwint, is daarom zulk een aandoen lijk wonder, omdat ze de voldragen vrucht is van het bitterst verzet. En wanneer zich over dit afgetobd gelaat in het uiterst uur iets als de weerschijn van den hemel spreidt, is het een openbaring: het leven herneemt zijn rechten in het aangezicht van den dood. Met dezen glimlach om de lippen sterft in Vader" de Ritmeester. Laat de kinderkens tot mij komen"... (de vertaling, ook de Duitsche, geeft: O God, hoe lief hebt gij de kinderen..., maar onge twijfeld heeft Strindberg hier den woordelijken tekst, Marcus 10 vers 14, bedoeld). Hoor", juicht de oude Margaretha, de bigotte voedster, die meent, dat haar priv God zegeviert ovet den stervenden mensch In het dwangbuis, hoor, hij bidt!" Maar wij weten, dat het niet de Ritmeester is, die tot den Bijbel zijner kinderjaren inkeert, maar het leven zelf, dat in den Ritmeester om verlossing smeekt. Niet het schepsel, de schepping triompheert. Tegenover dézen God slaat Dominee, des Ritmeesters tegenvoeter, de man, die ambt'sen gemakshalve zijn leven lang geglimlacht" heeft, met den mond vol tanden. Aan Laura, de vrouw, ontgaat elke nuance, elke glim lach, ook deze allerschoonste. En alleen meestal zeer beperkte inkomsten dit toe lieten, hebben zij die breede taak met goed succes vervuld. Inwonertal en uitgebreidheid der hoofd stad en de ontwikkeling harer bevolking deden hier aan een dergelijke bibliotheek eischen stellen, die verre uitgingen boven die in andere steden. Bovendien bezit Amster dam reeds verschillende instellingen wierfunc tie gedeeltelijk samenvalt met de taak der openbare leeszaal en bibliotheek. Deze en de moeilijkheid een gebouw te vinden dat naar ligging en ruimte voor dit doel geschikt was, vormen de acceptabele verontschuldigingen voor de late komst van deze instelling binnen de hoofdstad. De voorbereiding dezer bibliotheek In den loop der jaren onder verschillende be namingen aangediend heeft geduurd van 1901 tot 1919. Een eerste comitéheeft hier voor gewerkt van 18101 1907, een tweede kwam in 1908 op initiatief van het Depar tement Amsterdam der Maatsch. tot Nut van 't Algemeen samen. Dit comitéconstitueerde zich in 1913 tot de Vereeniging voor open bare leeszalen en bibliotheken te Amsterdam. En aan deze vereeniging heeft de gemeen teraad bij zrjn besluit van 10 December 1913 de perceelen Keizersgracht 444 en 446 voor een openbare leeszaal en bibliotheek ten gebruike afgestaan, bovendien een belangrijk bedrag voor de verbouwing en een flink jaarlrjksch subsidie toewijzend. Dit besluit heeft de totstandkoming dezer instelling verzekerd. Het resultaat van den arbeid van het bestuur van de genoemde vereeniging op deze deugdelijke basis is thans zichtbaar als de Openbare Leeszaal en Bibliotheek" welke den 8 Februari door den voorzitter dr. Hubrecht en burgemeester Teilegen werd geopend en den 12 Februari voor het publiek toegankelijk werd verklaard. Zooals boven gezegd de verbouwing werd door de ge meente bekostigd, de inrichting uit het kapitaal der vereeniging. De exploitatie ge schiedt door de vereeniging, die hiertoe in staat is gesteld door de subsidies van ge meente, provincie en Rijk en de tot nu toe zeer matigebljdragen van enkele particulieren. In het gebouw Keizersgracht 444?446 is heel wat meer ruimte dan-de fijne zand steengevel doet vermoeden. De grondige verbouwing heeft heel wat licht en betere verdeeling der beschikbare ruimte gebracht. In het geheel is er in het gebouw thans plaats voor ongeveer 100.000 banden, terwijl ruim 200 bezoekers er een zitplaats kunnen vinden. Voor Amsterdam een redelijk begin van een algemeene openbare bibliotheek. De ingang bevindt zich in het perceel genummerd 444 en geeft zoowel toegang tot de zalen in het gebouw, als tot de in den tuin bijgebouwde uitleenboekerij. De voornaamste lees- en studie-gelegenheid vindt men op de bei-étage. Hier is rechttegenover de trap de Algemeene leeszaal welke voor 70 a 80 bezoekers plaats biedt en waarin langs de wanden een keurboekerij staat ter vrije raadpleging veor ieder, be staande uit 4000 a 5000 banden. Eenige voorwaarde van toegang is dat men zijn naam, beroep en adres inschrijft in een register, dat bij den Ingang ter teekening ligt. Een dame-assistente helpt hier de bezoekers, voor zoover dit noodig mocht zijn, bij het vinden der boeken en verstrekt de nummers van een kleine keurcollectie van tijdschriften ter lezing. Als leeszaal voor dagbladen, ABr-LABKABM ABM ABM. ABM ABM. ABM.ABMLABM. A BM.AB M 1 A 8 'a on are h A de tlei & M EEREN-ARTI KELEN. UITRU5T1NOEN. B M M \Jt t 1-tMUJI II^Vi»t?l>l. B ABM.ABMABM.ABMABMABKABMABttABMABMABMABM fillllllltllllllllllllll iiiiniiMM weekbladen en tijdschriften dient een afzonderlijke zaal, waarin plaats is voor een 40-tal bezoekers. De laatste nummers van de dagbladen van ver schillende politieke richting zijn hier op standaards ter lezing gespreid; verder vindt men hier een groot aantal vak- en adver tentiebladen en de belangrijkste populaire tijdschrif ten.Een toezicht-houdende assistente verstrekt hier desgewenscht de oudere num mers ter lezing. Als derde locaal op de bei-étage dient hier genoemd de catalo guskamer, tevens inlichtingen bureau. Hier zijn de systematische en alphabetische catalogussen opgesteld en hier bevindt zich het materiaal waaruit velerlei kleine inlichtingen te putten zijn (adres boeken, handboekjes, klappers, registers, enz.) Vakkundige hulp dus bij het zoeken van allerlei wetenswaardigheden op maatschappe lijk en-literair gebied. Ook is hier gelegenheid wenschen betreffende de aanschaffing van boeken en tijdschriften te deponeeren. Op de bel-étage bevinden zich aan de ach terzijde een drietal vertrekken voor de tech nische boekerij of ambachtsbibliotheek en de hierbij aansluitende teekenkamer voor technici. Een speciaal ambtenaar vult de op dit gebied snel verouderende boeken aan met klappers op tijdschrift-artikelen, om zoo het nut der periodieken te kunnen vergrooten. Aan de voorzijde op deze verdieping wordt in overleg met een speciale commissie een han del se con o mische bibliotheek gevestigd, bestemd voor mannen uit de practijk van het zakenleven en voor de jon geren die zich voor hun toekomst nog moeten vormen. De bovenste verdieping herbergt speciale afdeelingen. De Openbare Muziekbibliotheek" die onder velerlei moeilijkheden reeds als afzonderlijke instelling haar smaakontwikkelend werk verrichtte, heeft hier haar plaats. Hier worden ook blinden- of brailleboeken bijeengebracht ter uitleening aan de Amsterdamsche blinden. Verder bevinden zich hier vertrekken waarin door de stad reizende", wisselende" bibliotheekjes wor den gevormd die voor het winterhalfjaar i i " Couranten- en tijdschriftenzaal Voorgedeelte der algemeene leeszaal iiiniuiuiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii IIIIIHI de geneesheer, die noch den last der vrome conventie, noch het pantser der harteloos heid draagt, fluistert aan dit sterfbed iets van: Ontwaken... wij weten niet hoe?" en haalt de schouders op. Het jonge en onbezonken werk Vader" is voor de studie van Strindberg's oeuvre zoo bijzonder belangrijk omdat het alle elementen bevat, die den lateren Strindberg groot hebben gemaakt. En deze niet in zwakken aanleg, maar het kwaad tot aan den wortel bloot: het eene ras dat het andere tot zelfs het moederschap betwist, mét het algoede, dat in datzelfde oer-moederschap zijn bevrijding vindt: Goeden nacht Margaretha, gezegend zult gij zijn onder de vrouwen." Vader" kon de schets in wit en zwart zijn van het, tot zooveel hooger plan ge stegen Doodendans", en wij kunnen het eerste, het primitieve, niet begrijpen vór wij het latere, rijpere werk in ons opge nomen hebben. Dit voorrecht hebben wij dan nu op de generatie, die een dertig jaar geleden vreemd tegenover dit niet boven, maar buiten alle realisme omgaand stuk kwam, en ge bonden aan de gruwelijke feiten, niet tot de kiemen doordrong. Uw ritmeester, die niet eens een naam heeft," schreef Emile Zola met kenschetsende misprijzingaan Strindberg. Wij echter zien er geen bezwaar in hem August Strindberg te noemen en, op grond dezer eenheid, partij te kiezen voor den man, die, in zijn vertwijfeling aan het heelal, de brandende lamp opneemt, tegenover de vrouw, die, in haar vertwijfeling aan de overwinnlngvan-den-dag, aan de deur luistert. Wij moeten erkennen, dat waar het de instincten geldt, de man de meerdere is van de vrouw, al ware het slechts omdat hij niet aan een deur zou luisteren. Omdat er immer nog een rest van mannelijk zeif-bewustzijn in hem leeft, die hem belet naar middelen te grijpen, waarvoor de vrouw in haren hoogsten nood niet terugdeinst. Dit mannelijk zelf-bewustzijn was in Strindberg tot zulk een deerniswekkenden hoogmoed uitgegroeid, dat wij den Man, trots onzen afkeer van den in zelf-beklag ondergaanden Ritmeester, niet kunnen af vallen. Een ridder van de droevigste figuur, doch niettemin een ridder. Wij zullen ons wel wachten zijn daden van verblinding en verdwazing op te biede»tegen het dwang buis waarmede zrjn vrouw hem, door middel van een handlangster, besluipt. In dit natuurdrama van den na-ijver der rassen, waarin de man de vrouw tot zelfs haar vermogen om het kind te baren mis gunt, geven wij ons gewonnen aan den man omdat diens na-ijver zich oneindig verder uitstrekt dan het voorwerp (het kind) zelf. Het is de mensch in hem, die z hartstochtelijk naar zelf-vernieuwlng, naar stijging en onsterflijkheid snakt, dat hij het als een onrecht gevoelt dat een ander dan hij, de moeder, voor wie het kind slechts speelpop blijft, aanspraken kan doen gel den, welke de zijnen te boven gaan. Niet de onzekerheid of hij feitelijk wel de vader van Bertha is, richt den ritmeester ten gronde, maar de ontdekking dat een kind voor zulk een onevenredig groot deel aan de moeder werd toegewezen ; een ontdek king waartoe hij komt in het teoneel met den oppasser, die zich als vader van een natuurlijk kind wenscht noch behoeft te doen gelden. Instinctmatig, en agressief naar haar aard, trekt de vrouw van dit gevoel van zwakheid bij den vaderpartij en drijft hem indeimpasse. Lang vór hem, met zijn blik in de ruimte verloren, speurt zij elk voor de hand liggend voordeel, haar ijver voor het bezit van het kind onderscheidt zich niet van den ijver waarmee zij alles naar zich toe trekt, om maar zooals de dominee, haar broeder, getuigt haar zin te hebben". Haar zin is zijn verlies. Het Is een spel op leven en dood, en de partijen zijn ongelijk. Want de aanspraken der moeder op het kind zijn bewezen, de vaderlijke rechten niet. Door de eeuwen heen had de vrouw dezen voorsprong, deze kracht, dit wapen. En de man, die zijn hoogste goed: de hoop zich in zijn geslacht te zullen vervolmaken", tot in uiterste verschrikking voelt bedreigd, spreekt in den waanzin dier vertwijfeling de gedrochtelijke gedachte uit: Het is voor een vader zoo belachelijk met zijn kinderen uit wandelen te gaan", en vergelijkt zich met Saturnus, die zijn eigen kroost opat. Doch op het oogenblik, dat de dood zich over hem ontfermt, valt de mannelijke hoog moed van hem af en nu hooren wij niet meer de stem van den man, maar van den mensch, niet van den zieken, maar van den gezonden heiligen geest Laat de kinderkens tot mij komen". Het kind van den man, het kind van de vrouw, het kind der twee-eenheid, het begin en het einde van al Strindberg's haat, van al Strindberg's liefde. En in onze verbeelding vullen wfl aan: Want derzulken is het Koninkrijk Gods". In alle eeuwigheid. Amen," zegt de dominee, aangezien dit op alles slaat. tiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiumiimiiiiiiiiiiiiuiii Wanneer het ambt van tooneelregisseur mettertijd examenvak wordt een examen in rijkdom van gemoed, tastzin en verbeeldingsmacht zullen de zwakke broeders op Strindberg zakken. De argelooze ver tooning van Vader" door de Tooneelvereeniging (regie A. van der Horst) waarbij de geheele zenuwknoop met een paar scènes a faire werd doorgehakt, versterkte m|n meening, dat het verantwoordelijkheidsbesef jegens de groote mannen der literatuur in sommige tooneelkringen alles te wenschen laat. En dit is te bedenkelijker waar het een auteur geldt, van wiens werk wij in de laatste jaren waardevolle voorstellingen, die een voorbeeld en een maatstaf behoorden te zijn, ook in ons land mochten zien. ' Om, voorzoover de plaatsruimte mij dit toelaat, te bewijzen hoe lichtvaardig er bij de opvoering van Vader" met de innerlijke waarden van het werk is omgesprongen, noem ik de beide hoogtepunten, welke, met het totaal bedorven slot, geheel verloren zijn gegaan. Wanneer Laura, in het laatste bedrijf, haar sjaal over den stervenden man legt, niet zorgvuldig, niet met het bevallig gebaar eener mondaine, maar zooals zij, harde soldaten-vrouw, alles doet, onverschillig al naar het valt, dan dekt zij hem in haar gedachteloozen ijver den mond onder. De geur van dien doek daar, voert zijn gedachten terug tot den tijd waarin zij elkander vonden: Ik voel je zachte sjaal op mijn mond, ze is warm en zacht, als je arm, en ze ruikt naar vanille, als je haar toen je jong was". Om het volgend oogen blik, uit het vizioen in de werkelijkheid terug, haar weder oud" te zien en deze gehate werkelijkheid opnieuw tot in het vizioenaire te vergrooten: Jaag die kat weg, -die op me ligt!" Wanneer nu echter deze sjaal niet hooger reikt dan de oksels van den ritmeester, die met zijn hoofd achterover ligt, den wordt de lyrische verteedering: ik voel je zachte sjaal op mijn mond", letterlijke onzin en gaat het geheele schoone en teekenende tooneel verleren. Een ander voorbeeld: De schrijver laat in dit laaste bedrijf deu twijfel van den man aan de echtheid van zijn vaderschap culmineeren in een spontane uitlating van het kind zelf. Bertha: Weet u, dat u de brandende lamp naar moeder's hoofd hebt gegooid." Ritmeester. Heb ik?" Bertha. Ja, dat hebt u! Denk eens wat een ongeluk u haar had kunnen toebrengen l" worden uitgezonden naar verschillende vereenigingen en corporaties, die ze in eigen beheer hebben voor dien tfld en ze na ge bruik weer inleveren, om het volgende seizoen weer een ander te ontvangen. Dit geschiedt ook met jeugdboekerijtjes, zooals die reeds door en voor verschillende speel tuin vereenigin gen zijn bijeengebracht. De uitleenboekerij is gevestigd in het bijgebouw, dat in de tuin is opgetrokken. Wie dus enkel komt om boeken te halen en te brengen, behoeft niet de stilte in het eigen lijke hoofdgebouw te storen. Bovendien geschiedt de uitleening inhetboekenmagazijn zelf, zoodat voor lang wachten weinig reden zal zijn. Van 12 Februari af zijn de 3 localen op de bei-étage reeds geopend en ook de technische afdeeling. De verdere afdeelingen en de uitleenboekerij moeten intusschen voor het gebruik worden klaar gemaakt en succes sievelijk geopend. De openingsuren zijn van 's ochtends 10 tot 's avonds 10 uur voor de algemeene leeszaal en de couranten- en tijdschriften leeszaal. Des Zondags is enkel de algemeens leeszaal van 2 tot 10 uur geopend. Het inlichtingenbureau is op de zelfde uren geopend, maar gesloten tusschen 5 en 7 uur. De speciale afdeelingen hebben afzonderlijke uren van opening: de technische afdeeling 1?5 en 7?10; de openbare muziekbibliotheek dagelijks van 2-5; de blinden bibliotheek 2 dagen per week van 3?5 uur. Aan den toegang zijn geene voorwaarden verbonden. Jonge menschen van 14 tot 17 jaren moeten, overeenkomstig de voorwaarde voor verleening der Rijkssubsidie, vooraf eene door ouders of voogden geteekende vergunning tegen een lezerskaart rullen. Ook aan de uitleening, welke over eenige weken zal aanhangen, zijn geene geldelijke voorwaarden verbonden. Bg de leiders der Openbare Leeszaal be staat de overtuiging dat de nieuwe instelling een nog bescheiden poging voorstelt om onze hoofdstad te voorzien van openbare lees- en studie-gelegenheid. De Utrechtsche instelling heeft voor een bevolking van Y, van die van Amsterdam een Openbare Leeszaal met ongeveer gelijke hoeveelheid ruimte voor bezoekers en heeft toch reeds een filiaal ingericht. Berlijn heeft wel meer Inwoners dan Amsterdam, maar behalve een centrale 38 filialen der openbare bibliotheekl Daarom bestaat dan ook het krachtig voor nemen om met bekwamen spoed in de Ingeslagen richting voort te gaan en te trachten Amsterdam naast de nieuwe cen trale, te voorzien van een aantal flinke filialen of wijkbibliotheken, die de ruimte zullen kunnen aanvullen welke de thans geopende leeszaal waarschijnlijk spoedig zal te kort komen. NederL Munt Holland* moe** guvrlUm Slgmmr iHitimtitiiiiiiiiiitiiitiiuiiititiMiiniiniiiiiitiiiiitiiittiiiiiiiiiiitiiitiiiiiiii Ritmeester. Dat had me niemendal kunnen schelen!" Daarop zegt Bertha in haar verontwaar digden afschuw: Bah! iemand die zóspreekt kan mijn vader niet zijn," en werpt daarmee de laatste olie op het vuur. Ieder voelt, dat hier alles afhangt van de wijze waarop: Dat had me niemendal kunnen schelen!" of: Wat zou dat dan nog!" wordt gelanceerd, wil het antwoord van Bertha doel treffen, en als genadestoot werken. Musch echter prevelde den zin onverstaanbaar tusschen de lippen en de wreede^conclusie van het kind bleef als een neuswqze woordspeling in de lucht hangen. Op deze wijze behoeft het niemand te verwonderen, dat een vol werk leeg voorbij gaat en het publiek tusschen Bernsteln en Strindberg geen noemenswaard onderscheid gevoelt. Met de routine van een knap acteur ge lukte het Musch langs de rol van den rit meester heen te spelen, nochtans spel te geven, doch er was niets aan hem van den hoogmoedigen, trots de lamp... den adel zijner geboorte niet verloochenenden, mensch, niets van den drang naar het volstrekte, niets van de smartelijke, weeke lyriek. Den weer schijn van den hemel, wie zag dien op het onbewogen gelaat van dezen stervende? Mevrouw de Vos?Poolman, in haar opzet van de vrouwerol boeiender, haalde het matte eerste bedrijf wat op, doch toen werd het: boudeeren, en tot het plan, waar de eene vrouw zich in de andere herkent, steeg ook zij allerminst! De dominee, de derde groote rol, zooals gezegd de tegenvoeter van den ritmeester, de conventioneele mildheid en wandelende halfslachtigheid, werd door een acteur ver vuld, die zelfs 4e tekst van zijn rol niet kende. Noch door grime, noch door ontleding, trachtte ook de heer van Staalduynen ons eenig denkbeeld te geven van den dienstijverigen psychiater, de man, die te veel en te weinig heeft geleerd en, tusschen maniak der wetenschap en meer-gevorderd mensch, het evenwicht verliest. De vierde groote rol, en welk eene! is de voedster. Zij verpersoonlijkt het moe derdier in haar primitiefste gedaante. Zonder daarnaar te reiken, gaf Julia Ude toch n moment (het tooneel, waarin men haar oplegt den ritmeester, haar troetelkind, het dwangbuis aan te trekken) meer dan een der anderen, intensiviteit. TOP NAEFF

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl