Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Maart. '19. No. 2179
DUITSCflLAND'S STRFJDMACHT BEPERKT
Teekening voor de Amsterdammer" van fordaan
DE PEDICURE-MANICURE : Komaan! 't Is veiliger en staat netter l"
wankelen zal sterken in hun goed willen,
dat de aandoeningen der menschen zal op
roepen en vastleggen, waardoor zij zullen
weeten wat hun hoogste neiging en hun
uitkomst is. En wij willen dat van die
machtigste uitdrukking onzer eenheid de
polariseerende en richtende kracht zal uit
gaan die alle menschelijke werksaamheid
moet ordenenen van Gods-besef doordringen.
Wij gaan dit groote werk onderneemen,
omdat wij niet anders kunnen, omdat een
innerlijke macht er ons toe drijft, omdat er
geen rust, geen vreede, geen voldoening
voor ons is, zoolang wij de krachten die
ons gegeeven zijn, niet aanwenden tot dit
doel, dat ons van alles het meest nood
zakelijke schijnt, en het innigst onzen wil
zich doet aansluiten aan den wil des Vaders.
Daarom is er geen hoogmoed in ons
plan, en ook geen teleurstelling voor ons
moogelijk. Wij kunnen niet teleurgesteld
worden, hoe ontzachlijk ook de
ondernoomen taak mooge schijnen. Want wij
willen niets wat God niet wil, en zoo de
kiem niet zal gedijen zoo bewijst dat het
phn des Vaders goedkeuring niet heeft.
Maar heeft het die goedkeuring wél, zoo
zal de zwaarste taak ligt worden, de hef
tigste teegenkanting machteloos, en het
geweldigste speelend en als van zelve
worden bereikt.
Voor ons zelve wachten wij geen andere
voldoening hoegenaamd dan de blijdschap
dit groote werk te moogen ontwerpen en
voorbereiden.
Van de uitvoering verwachten wrj ook
zelfs niet den aanvang te zullen beleeven.
De voltooying ligt geheel en al buiten onzen
korten leeirensloop. Al gebeurde het wonder
dat wij terstond gehoor en deelneeming
vonden, zoodat reeds morgen de eerste
opmeeting zou worden gedaan, dan nog
HET GODSHUIS IN DE
LICHTSTAD
1. Aanhef
Wij gaan het Godshuis bouwen, in de
Licht-stad. Het heilige midden van de
gansche menschheid, van waaruit alle be
drijvigheid van alle menschelijke bewooners
deezer planeet, deezer Aarde, deezer
zweevende woonplaats van ons geslacht wordt
bestuurd, geordend en geheiligd.
Eenen grooten tempel gaan wrj bouwen,
zoo groot en schoon als menschelijke kracht
maar gedoogt. Een waereld-huis, niet ter
verheerlijking der menschen, maar ter eere
Qods, de sterkste uitdrukking, in vorm en
lijn en kleur, van het menschelijk streeven
om n te worden met de Almacht, die ons
in den strijd heeft gezonden en ons opwacht
in den eindelijken triomf.
Wfl gaan het Godshuis bouwen, in steen
«n metaal, dat door eeuwen en eeuwen zal
moeten staan 'tot teeken van onze eenheid,
tot uitdrukking van onzen samenhang als
broeders, en zusters van n gezin, als kin
deren van nen Vader.
Wij gaan met alle krachten, waaroover
het gansche menschdom gesamenlij k beschikt,
het grootste, noodwendigste gebouw op
richten dat ooit deeze aarde heeft versierd,
opdat het zal zeggen in taal van vorm en
structuur, hoezeer wij allen, wij menschen
die het Godsbesef in ons dragen, hoezeer
wQ allen verlangen naar die eenheid, die de
uitkomst moet zijn van onzen bitteren kamp,
naar die vreede en rust die niet bereikt kan
worden dan door gewillige zelfverlooche
ning, rusteloozen strijd en heldhaftig ge
dragen leed en ellende.
En dat Godshuls gaan wij nu bouwen,
nu, juist nu, ten tijde dat de menschheid
haar v-reeselijkste beproeving doorstaat.
Nu, juist nu, terwijl de volkeren nog leeven
in duldelooze spanning van haat, en groote,
duistere barsten van verwoesting het aan
gezicht der bloeyende aarde verscheuren.
Nu, terwijl de aarde doorploegd is door
granaten en gemest met bloed, nu Is het
tijd om te zaayen.
Nu gaan wij de kiem leggen, het, zaadje
zorgvuldig kweeken en behoeden, en het
toevertrouwen aan den bloedgedrenkten
boodem wachtend op de trage maar gestadige
werking van den tijd, vertrouwend op des
menschdoms onverwoestbare leevenskracht,
hoopend op den zeegen van Hem, den
Opperbouwheer, zonder wiens wil niets kan ge
bouwd of afgebrooken worden, den
Leevensheer, die kan doen onikiemen en groeyen
wat Hem goed dunkt.
Er is geen oovermoed in ons beginnen,
hoe grootsch de opzet, hoe onbereikbaar
vér de voltooying moge schijnen. Want wij
willen niet anders dan een stem geeven aan
steen en metaal, opdat ze spreeken van Gods
heerlijkheid en van zijn aanweezen in
onszelven.
O as onderneemen is niet anders dan on
begrensd vertrouwen in de Oppermacht, die
het werk zal doen volvoeren als het Hem
goeddunkt. Geen zelfverheerlijking, geen
trots of hoogmoed, geen lagere begeerte zal
er zijn in ons werk. Wat wij beoogen, is
niet anders dan een gebed in steen en metaal,
dat zal spreeken voor de geloovigen, dat de
N.V. PAERELS
Meubileering Mu.
COMPLETE MEUBILEERING
-: ? BETIMMERINGEN
:
Rokin 128 Telef. 4541 N
iiniimiim iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
zou er een menschenleeftijd heengaan vór
de voltooylng. Onze taak is niet anders
dan het vormen van de zuivere, gezonde
gedachte-kiem, de kiem die zich langsaam
moet ontwikkelen in de duisternis, eer de
eerste blaadjes kleur krijgen in het zonne
licht.
Niettemin is onze taak, hoe bescheiden
ook wat ons persoonlijk aandeel betreft,
toch noodzakelijk en van al-omvattende
strekking. De gedachte daaraan vervult ons
met onultspreekelflke blijdschap en dank
baarheid.
Onze krachten zijn gering en toch voelen
wij dat wij niets onderneemen wat hen te
booven gaat. Want een arm, zwak, broos
mensch kan het geweldigste onderstaan
door de macht zijner gedachten, als die
ontspringen uit zijn onsterfelijk deel, en
samengaan met Qods gedachten.
Nooit is er een krachtige groepeering, een
sterke eenheid onder de menschen geweest,
of er ontstond ook een gebouw dat die
Eenheid verzinnelijkte zoo ontstonden
de piramiden, de Egyptische en Grieksche
tempels, de heerlijke Indische bouwwerken,
de kerken en kathedralen van het Christen
dom. Al zijn deeze allen vergankelijk en
tot verdwijnen gedoemd, de mensch heeft ze
noodig tot versterking van zijn geloof, tot
uitdrukking van zijn heiligste verwachtingen,
tot richting van xijn bedrijvigheid en ver
langens.
Zoolang de mensch in de stof leeft, heeft
hij stoffelijke uitdrukking noodig voor zijn
geestelijk weezen. En als een lichtend spoor
van schoonheid laat hij voor de koomende
geslachten die maaksels na, die voortkwamen
uit zijn innigste weezen, en vastheid gaven
aan zijn gang door het tijdelijke.
En naarmate zij noodwendiger zijn en
zuiverder uitdrukken wat hem in het diepst
van zijn ziel bewoog, naar die mate werden
ze ook schooner en luisterrijker, hem met
zfln nakoomelingen verbindend door een
band van bewondering en ontroering.
Hoe ontroeren ons niet, thans nog, die
bouwwerken, waarin eenmaal, ook in een
kleine groep, de Eenheid der menschen in
God werd uitgedrukt.
Wij zullen geen schoonheid opzettelijk
zoeken in ons werk. Want de schoonheid
komt zonder zoeken, als de bedoeling heilig
en zuiver is. Wij zullen alleen de expressie
zoeken voor ons innigste verlangen, en de
nuttigheid en noodwendigheid zullen wij
zoeken, om zeegen te brengen aan
demsnschen, om uiting te geeven aan de Liefde
die al wat mensch is, ja al wat leeven heeft
omvat.
Wij gaan bouwen. Want het mag ook
bouwen heeten, al zijn het nog niet anders
dan woorden en teekeningen die wij kunnen
beezigen en toonen. Nooit immers is een
groot bouwwerk ontstaan zonder dat het
jaren lang was gedragen als gedachte-beeld,
als ontwerp. Tot het bouwen behoort het
ontwerpen, en het plan is het allergewigtigste
deel van het werk.
Wij zullen daarom het plan voltooyen
zoover als onze kracht toelaat. Dan hebben
wij het onze gedaan.
En daarbij zullen wij in woorden trachten
te omschrijven, ook zoover als onze blik
reikt en onze krachten ons gedotgen, wat
de beteekenis, de geestelijke waarde en de
functie moet zijn van het gebouwde, het
geheele werk. Wa^t ren grootsch en schoon
bouwwerk kan alleen ontslaan op een geeste
lijken grondslag, en moet noodwendig
voortkoomen uit als dwingend gevoelde behoefte.
Elke steen van het groote geheel moet
geplaatst worden met een stellig doel en
een vaste gedachte.
Wij zullen doel en gedachte aanduiden,
zoo goed als h?t ons in gebrekkige woorden
moogelijk is. En wat wij in geschreden en
gesprokken woorden niet zeggen kunnen,
dat zullen wij in teekening doen zeggen
door me'aal en steen.
Hit Werk rmjet dus voortkoomen uit de
Leer, en de Leer moet worden bevestigd en
gezegd door het Werk. De idee moet aan
het Werk vooraf gaan en weer door het
Werk worden bekrachtigd.
En daarbij zullen wij niets ontwerpen wat
onuitvoerbaar is voor den mensch in zijn
teegenwoordig stadium van ontwikkeling. Wij
zullen grenzen stellen aan onze fantaisie,
maar geen andere grenzen dan die het
menschelijk vermoogen oover de stof be
perken.
Wij achten de heerschappij der menschen
oover de natuur-krachten nu groot genoeg
om uit te voeren wat wij ontwerpen. Maar
die menschelQke vermoogens moeten worden
georganiseerd, in samenhang gebracht en
geordend door het Godsbesef dat in alle
zielen leeft.
Wij zullen niets beramen wat
menschelijke krachten te booven gaat. Belemmeringen
die voortkoomen uit dwaling, ongeloof,
dwaasheid en onverschilligheid achten wij
niet onowverkoemelijk. Wat naar
menschelijke bereekening uitvoerbaar is, kan ook
verweezenlijkt worden door vast geloof en
standvastigen wil, als God helpt. Wij roepen
niet om wonderen, wij verwachten geen
onmiddellijke boovennatuurlijke
lusschenkomst. Wat wij ontwerpen zal uitvoerbaar
zrjn door den mensch, met de heerschappij
oover de natuurkrachten die de Almacht
hem tot dusverre heeft afgestaan.
Waartoe de mensch in staat is, dat weeten
wij nu eerst recht. Nu, juist nu, terwijl hij
al zijn krachten inspant tot moorden en ver
nielen, juist nu blijkt wat hij zou kunnen
doen in scheppen en opbouwen.
Daarom kunnen wij nu beramen en ont
werpen, omdat wij nu weeten wat hij vermag.
Elk bezwaar, elke teegenwerping kunnen
wij ontkrachten door de vraag: Wat hebt
gij, menschen, getoond te kunnen, als het
ging om dood en verwoesting? En zoudt
gij dan uw ongelooflijk vermoogen niet
kunnen aanwenden tot het scheppen van
het schoonste en heerlijkste, wat ieder mensch
moet begeeren en niemand zal grieven?
Wij menschen weeten genoeg om een
zuivere gemeenschap te organiseeren, en
werken te stichten die alles te booven gaan
wat op aarde door den mensch uit stof is
gemaakt.
In den oorlog zijn daden verricht grooter
dan iemand moogelijk achtte. In techniek is
het wonderbaarlijkste geleeverd.in taaiheid en
weerstandskracht is het uiterste getoond.
Het menschdom is vaardiger en sterker dan
n mensch hetft durven vermoeden.
Zouden wij dan al die aan den dag
gekoomen kracht nu niet beeter kunnen aan
wenden dan voor moord en vernieling?
Het hangt er maar van af, of die krachten
worden gdorganiseerd en gepolariseerd in
een zuivere richting. Als de menschheid het
wil, dan kan ze gemakkelijk volvoeren wat
wij hier beramen.
Niets anders is daartoe noodig dan
ooverleg en eenheid van streeven.
De groote krachtstroom, die nu de dijken
doorbreekt en de landen verwoest, kan
tusschen veilige oevers worden geleid en
tot onnoembare zeegen worden voor ons
gansche geslacht. Wij kunnen de richting
aangeeven en wrj weeten dat ieder onzer
er mee gebaat zal worden en zijn eigen
geluk zal zien vergrooten, ook al werkt hij
enkel aan de voorbereiding voor het groote
geheel.
De eerste vraag, die zich nagenoeg bij
allen zal voordoen is de geld-vraag, omdat
ons geslacht nu eenmaal nog gewoon is zijn
kracht en zQn geluk in geld, in ruilmiddelen
af te meeten.
Deeze vraag is echter voor ons geen vraag
meer. Wij kunnen eiken twijfel of bezwaar
terstond op zij werpen door de weedervraag:
Waar bleef het finantieel bezwaar in den
grooten oorlog ? En wat gij gedaan hebt
om te dooden en te verwoesten, zoudt gfl
dat niet kunnen om te stichten en te ver
heugen en uwen Vader te eeren ?
Op de vraag: Wat zal het kosten ? luidt
onze weedervraag: Wat kostte de groote
oorlog?"
En op de vraag: Wie zal die kosten dragen?
antwoorden wij De volken die den Grooten
Oorlog hebben bekostigd."
Gemakkelijk zijn de milliarden bijeen ge
bracht voor den heilloozen, nutteloozen
broedermoord. De regeeringen hadden maar
te bsveelen en onmiddellijk gehoorzaamden
de volken, trotsch op hun offervaardigheid,
snoevend dat de leeningen ooverteekend
werden.
Zou de menschelijke dwaasheid zógroot
zijn dat de volken wel hun laatsten penning
willen offeren voor een heilloozen
broederkrijg, en niet voor het hoogste heil dat het
H. BERSSENBRUGGE,
PORTRETFOTOQRAAF
ZEESTRAAT 65, mast Panorama Mida*
DEN HAAG. Tel. 1538.
ALLES KAN
Niemand wil meer niemand schijnen
Iedereen moet iemand zijn,
Vroeger was men gaarne niemand
Daardoor vond zich niemand klein.
Als we morgenmiddag hooren
Dat de smid kadetjes smeedt,
Dat de slagers potten bakken
Dat het varken whisky eet,
Dat den Haag is weggeschoten
En Maastricht Javaansch moet zijn,
Dat we Mars op kunnen bellen
Met een straaltje Maneschijn,
Dat ons Landje op het thee-aar
Republiek geworden is,
Dat de Aarde andersom draait
En de knotwilg leeft van visch.
Dat we naakt op straat gaan loopen
Dat de Belg Zaandam bezit,
Dat Jacoba, onze werkster
Is benoemd tot Kamerlid.
Dat we heelemaal niet leven
Dat de vrouwen manlijk zijn,
Dat de Keizer en de Kroonprins
Weer de baas zijn in Berlijn.
Dat er oorlog is gekomen
Tusschen Spanje en Japan,
Tusschen Mexico en Rusland...
Trekt men zich daar niets van an.
Als we overmorgen lezen
Dat het geld wordt afgeschaft
Dat Godsdienstigheid en Bidden
Met de kogel wordt gestraft.
Dat we menschenham gaan rooken
En dat Duymaer niet meer daast.
Zijn we om die kleinigheden
Nog maar matigjes verbaasd.
Maar dat onze groote Royaards
Het tot Eere-doctor bracht,
Dat had niemand van ons allen
Zoo maar plotseling verwacht.
Leve, leve, leve Utrecht"!
Buldert de Artiestenstand,
Utrecht wordt het Geestesmidden
Van ons lieve Vaderland.
J. H. SPEENHOFF
minimi tiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiMiiiimiMimiiiiiiiimiiiim
DEVO
Geurige Sigaar
FABRIKANTE
N.V. DIEVENBACH's
Holl. Sigarenfabriek UTRECHT
Het Godshuls in de L'chtstad
Teekening voor de Amsterdammer" van /. London
menschenras op aarde kan verwerven, een
broedergemeenschap die de aarde omspant
en allen samenbrengt in God?
Waarom zouden de regeeringen dat niet
willen ? En waar de regceringen het willen
waarom zouden dan de volken niet gehoor
zamen, zooals ze gehoorzaamd hebben bij
den gruwel van moord en verwoesting?
Zou alleen de duivel macht hebben om
tot offervaardigheid de menschen te
beweegen ?
Wie zoo willig offerden geld en leeven
voor het groote Bloedfeest, zouden die niet
te beweegen zijn hetzelfde te geeven voor
het groote festijn der verbroedering?
Men zal zeggen dat deeze groote oorlog
ontbrandde door hebzucht en heerschzucht,
en dat de gewilligheid der volken voort
kwam uit angst voor hun stoffelijk welvaren
of uit hun belustheid op macht en buit.
Maar geen enkel groot volk heeft kunnen
strijden zonder de klinkende leuzen van echt
cf schijnbaar idealisme. Alleen waar de
krflgs-trompetten schetterden van Vrijheid,
Recht, Beschaving, Demokratie daar offer
den de volken gewillig leeven en goed. Om
stoffelijk goed allén zou geen groot volk
eendrachüg in den strijd zijn gegaan en het
uiterste hebben verduurd, in rouw en honger.
Is daaruit af te leiden dat alleen stoffelijk
belang de menschheid tot zoo groote krachts
uiting kan brengen ?
Neen! inteegendeel! alleen leuzen met
geestelijk ideaal, alleen klanken met schooner
geluid konden een volk eendrachtig maken
en voeren tot uiterste inspanning.
En wij zullen zuiverder toon laten hooren
dan de krijgs-trompetten. Ons bedoelen is
rein en oprecht en behoeft geen vervalsching.
Wat wij ontwerpen bedriegt niemand en
sluit geen mensch uit. Een schooner en
zuiverder leuze heeft nooit geklonken.
Ooveral, op de gansche aarde wordt ze reeds
gehoord. Eenheid en broederschap aller
menschen.
De dooven zullen hoorende worden, en de
laffen, de halven, de ongeloovigen, de
twijfelaars zullen worden ooverstemd.
Zoo willen wij dan ook niet anders dan
door woord en teekening doen begrijpen
dat wat zooveelen smachtend en twijfelend
begeeren, uitvoerbaar is en binnen mensche
lijke krachten, als God gedoogt.
Ons werk zullen wij achterlaten als een
sterke, luide maning, als een nimmer ver
stommende roep: Dit is uw begeerte,
menschheid l weet dan ook dat gij het in
vroomen ernst bereiken kunt".
FREDERIK VAN EEDEN