Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Maart. '19. No. 2179
s '
MAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MotordienstvanTetenburg
DAQELUKSCHE MOTORDIENST
DTIECIT IBDEI DEI BUS KIFT
llMrtMMkmi. Kniktnknwa. Frijékifcl. hittitaul
VIOI-VIRtA
?HBfumiiiiiitiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
SCHILDERKUNST. KRONIEK
DE TENTOONSTELLING VAN QRAPHISCH
WERK, IN HET GEMEENTEMUSEUM TE
AMSTERDAM.
Ik heb misschien een zwak voor 't
zwarten-wlt. Ik heb, zoo het geen zwak is. er
een sterk-bepaalde vriendschap voor. Een
goede ets is iets, dat me niet verveelt; naar
een droge naald ben ik nieuwsgierig; een
vernls-mou beschouw ik langdurig. Ik ben
misschien verzot op lijnen; ik zie een ets
graag lineair, niet als eetraquarel in bruinen.
rjk hou van zwart en wit dus. En ik vond
deze graphische tentoonstelling, levendig,
niet vervelend en dat zijn toch meer dan
vele uitstallingen. Ik vond er eerst den jubi
laris, den zestiger, den vriend, den teeke
naar, den psycholoog Jan T o o r o p. En
wat had hij er? Curieuse dingen, psycholo
gische, phantaisieën, stemmingen? Hrj had
er de psychologie van Stefan George,
van generaal Drabbe (1903); de
karakteriseeringen, uit 1899, Schelpen zoeken
en Nettenboeten. Hrj had er zijn nieuwe
Hthographie naar de teekening van den
Cello speler, bedeesder dan de harts
tochtelijke teekening zelf. Daarnaast had hij
teekeningen, een pastoor Verriest (1913), de
bron (1917), twee dingen uit 1905, een ont
werp en 4 boek-illustraties, twee uit 1907,
een sierletter en een omslag voor Cantica
Graduum. Een symbolische teekening uit
1894, een vrouw bQ een piano (de toetsen)
etc
Er zfjn vier genoodigden ter tentoonstel
ling. Hiervan is Walter Vaes, de beste,
de etser; de Antwerpenaar, die, natuurlijk
ietwat reluctanter (welk verschil ook, stad
en stadje, architectuur en hemel!) tot een
Veerenaar groeide. HIJ heeft op de Graphische
van allerlei. Zijn B u g a 11 i is een droge
naald, het portret van een gestorven,
beeldhouwenden vriend, en beter, als uiting, dan
de beeltenis van Benoit, meer uit het ge
heugen gedaan dan Bugatti, meer techniek,
dan ziel zooals Bugatti. Hij heeft er
voorts een groote serie politieke satyres,
satyrische phantaisieën. Ze zijn tegen
de Dultschers gekeerd, en een aantal (de 10
van 37 en 38) zijn, daad van noodzakelijke
uiting, gemaakt, toen Vaes onder de
Duitschers in Antwerpen verbleef. Hiertoe
behooren: de Inval der Monsters; het Schadelijke
gedierte, vliegend over Antwerpen en
waarvan het stadsprofiel een bekoring is.
Verder de geraamten, met de echte lijn van
den etser, de Herrschaften, de geplukte
vogel (Oostenrijk) krachtig, ietwat als een
gravure; de Zeeldraayer, die, phantaisie,
darmen opwindt, op een rad. Deze zijn tijdens
het verblijf te Antwerpen gemaakt, evenals
bet Wapen, een kruis van D uitsche soldaten
laarzen, met er boven den kop van Keizer;
de kuip vol ongedierte; de gulzigaards; de
Maarschalken, de pennellkkers en de Helsche
keuken. Vaes heeft in deze kleine etsen veel
bekoring voor mij, veel verbeeldende kracht,
en er zijn vele vondsten, ook in het zwart
en wit zelf.
Pa e re l s is minder. HQ schiet voor mij
tekort in de essentialla van de uiting, die
hij -beproeft. Goed is
DegouvedeNunc q u e s in zijn twee dramatische, tragische
litho's, waar de figuren groot doen in de
leeg aandoende landschappen, leeg van leven,
leeg van de blijheid der arbeidzaamheid.
Hart Nibbrig is de vierde der
uitgenoodigden. Naast zijne kalenderprenten, wat
hoekerlg in de vormen der figuren, maar
zedig van kleur is zijn litho naar Neuhuys
te noemen (een werk uit de School van Veth).
De leden volgen nu. Mevrouw Adrlani-Hovy
iiiimiiihiiiiiiiiiiiMiiiiin
J. A. VAN HAMEL. Nederland tusschen
de mogendheden. De hoofdtrekken van
het buüenlandsch beleid en de diplo
matieke geschiedenis van ons Vader
land sinds deszelfs onafhankelijk
volksbestaan onderzocht. Amsterdam,
Van Holkema en Warendorf, 1918. 8
Een boek behoort evenmin als een tooneel
stuk een dubbelen titel te hebben. De enkele
titel zij zoo klaar en afdoende, dat daaromtrent
geen twijfel meer kan rijzen. Devlagwaaie
desnoods breed uit, maar zij moet de lading
volledig dekken; daarnaast heeft men geen
tweede, interpretatieve vlag noodig. Zoo staat
hét eigenlijk ook met den boven afgeschre
ven titel van het boek van mr. van Hamel,
die stellig te veel, aan den anderen kant weer
te weinig geeft. De korte aaduiding: Neder
land tusschen de mogendheden, ware ruim
voldoende geweest om den belangstellenden
en deskundigen lezer te orienteeren. Voor
dezen is verdere commentaar overbodig en
zelfs storend, terwijl de thans gegeven al|te
lange commentaar ten slotte den
voornaamsten factor over het Inofd ziet, de machts
verhoudingen zelf van West-Europa, waarin
Nedetland steeds zijn eigenaardige plaats
heeft .ingenomen.
Het zou niet noodig zijn geweest lang bij
den titel van het boek van mr. van Hamel
stil te staan, wanneer deze niet eenigszins
symptomatisch ware. Zoo zelfs, dat wij het
oude voornaamwoord deszelfs, waarvan in
het boek wat al te rijkelijk gebruik wordt
gemaakt, in deze paar regels terugvinden.
Men kan het zeker betreuren, dat het han
dige deszelfs, dat zoo dikwijls verwarring
kan voorkomen, door Bllderdijk uit onze
taal is weggehoond, maar wij hebben het
er nu eenmaal honderd jaar zonder moeten
doen en nu klinkt het ouderwetsch en
pruikerlg.
Ouderwetsch en pruikerig is het boek van
mr. van Hamel stellig niet; niemand zal zoo
iets trouwens hebben verwacht. Maar wel is
(41, 43, 46) is nauwkeurig, maar niet strak
noch zwierig, Boon zond zijne verwelkte
zonnebloemen (50) een ets, die door open
fijnheid me treft. Van Etlenne Bosch vermeld
ik No. 54, Ceremonieën. Essers is een
jonge, die archaïseert. Hf] versierde een boek
van Arihur van Schendel, en dat is te be
grijpen. HQ is een eigenzinnig talent, met een
een trek naar een ietwat précleuze vondst, en
naar een niet-gewonestemmlng.Gevindtdeze
dingen op zijn best in de Voetwassching
(56) en in den «Optocht", teeder van licht;
hoe anders dan de speelsch-geteekender
processie van Vaes. Holst is het
meegevendst, het toegevendst aan zijn eigen
wezen in den Paarlduiker, en versierend in
een ontwerp voor een schilderij, de Bouw
meester. Toon de Jong's twee sneeuwen
(99, 100) en zQn kraai (98) vertoonen het
minst zijne zwakheden in de lijn. Van
Leusden's Linoleumsnede zijn te een
voudig in hun mathematisch wezen; zij
overwonnen dat niet ten Leven. M a n k e s
is de verfijnde houtsnijder (116?120); de
nieuwste sneden laat hij hier zien, de
schreeuwende kraai de Jonge kraai en de
Zeelt; zQ zijn verzorgd, nauwkeurig, toch
geestig. Van Mesquita trok mij de
teekening van den Olifant nu; Dirk N fj l a n d
(bezig met studies naar de, In Rotterdam
doortrekkende, vreemde soldaten) is een
houtsnijder van belang geworden In den
laatsten tijd. Hij maakt het rlvlergezicht
breed, flink-weg; de duikbooten ontstegen
van de golven, een aanval, een eigenaardige
eigenzinnige begrafenis, en een stoet smok
kelaars. Het werk, zelden geestelijk verfijnd.
is robuust, en, iets in het dogmatische, echt,
De droge naald van Poortenaar, de
Danseres (151) heeft zwier, sommige
phantaisie-tjes zijn fijn, een landschapje etc.
Schelfhout archaïseert als Essers, maar
minder vrij, meer moedwillig. Toch zijn de
groote Droge-naalden (162 uit 1918,163,164)
dingen, die bijblijven door een krachtige
verdeeling, en door de hoedanigheid van
hun zwart-en-wit. Van der Stok is vlot,
mythologisch, romantisch; V a n der Valk
vol details in een Steenhouwerij, blank in
zijn Jaagpad. Veldheer's visschen, (215,216)
teekeningen, zijn zonder ostentatie
Japaniseerend, de jonge Wenckebach (221
230) heeft een talent vol actie, hij verdeelt,
vlak, het zwart en wit; hQ kan het bestaan,
nog wat opgewonden, den Bijbel te ver
sieren. Ik meen met deze opsomming, en
na toevoeging nog van de twee kerken in
Spanje van Vaes (34, 35), aangetoond te
hebben hoe levendig door verscheidenheid
deze tentoonstelling is
VAN DER LECK, VOOR DE KUNST, UTRECHT.
Den gang na te gaan van dezen
nietkrachtigen, in een voorrede
theoretiseerenden schilder, is niet moejelijk. HQ ging
langs een impressionisme a la Isaac Israëls,
langs een symboliek, zwak, a la Toorop;
langs weeke romantiek (zie een Wonder op
Zee, en de Wijzen uit het Oosten); langs
een nabootsing van duitsche illustraties, en
werk, dat Vincent verraadt (in den dubbelen
zin) over de Overdrijvingen, die, begonnen
als geexagereerde typeeringen, wilden komen
tot algemeenheid, ook door een stand, die
hen tot n vlak terugbracht (ik wil dat niet
Aegyptiscti noemen I) tot de abstracties van
1918, waar ge nieuwen invloed, dat is hier
nieuwe onzekerheid, de sporen vindt van
Mondriaan's laatste uitingen. En het te ver
werpen onjuiste in deze laatste
mathematischebeelden, arm aan associaties,
is, dat ze niet rustig zijn op het witte
ondervlak. Ik ben dus niet overtuigd van B. van
der Leck's belangrijkheid; zijn wezen is een
schijnwezen, zooals het nu zich voordoet.
HQ is stuurloos, au fond, op eigen zwakheid;
hij doet zwakker dan Mondrlaan aan. Een
der -beste werkjes op deze tentoonstelling,
eenvoudigst toch, innigst toch, is het Meisje
met plas. Het sterkst is Van der Leek in
zijne Exageraties, die echter den geest niet
vlijen, omdat hun psychologie onrustig is.
PLASSCHAERT
het en daar vinden wij de overeenstem
ming met den titel op tal van plaatsen
noodeloos omslachtig en uitvoerig. Opper
vlakkig gezien klinkt het zonderling, wan
neer men een boek over onze geheele di
plomatieke geschiedenis, dat een periode
van drie en een halve eeuw in ongeveer
450 bladzijden behandelt, omslachtig en uit
voerig noemt; eerder ware hier aan al te
strakke beknoptheid te denken. Toch maakt
mr. van Hamel's werk eerder den indruk
van te veel dan te weinig te geven; het
doet eerder verlangen naar minder dan naar
meer. De oorzaak daarvan ligt voor de hand:
zQ is gelegen in het wat tweeslachtig ka
rakter van het geheele boek.
Een boek als dat van mr. Van Hamel
hebben wij zeker noodig. De onverschillig
heid van ons volk voor onze bultenlandsche
betrekkingen, de geringe kennis van de
werkelijke verhoudingen, waaronder wQ
internationaal leven, rust voor een niet ge
ring deel op een tekort aan historische
ervaring en nationaal besef, dat voor de
Nederlanders haast karakteristiek is. In dat
opzicht staan Kamerleden in het geheel niet
boven het gros der Nederlanders; daarom
is de eisch, dat de Kamer meer volledig en
geregeld zal worden ingelicht en ook zal
meespreken over de buitenlandsche zaken,
zoo begrijpelijk, maar tevens zoo zonderling;
zoo zou men een candidaat in de medicijnen
de gevaarlijkste operatie kunnen toever
trouwen, ledere poging dus om ons volk
eenig besef van internationale verhoudingen
bQ te brengen is dan ook hoogst lof waardig.
Daarvoor is een vrij omvangrijke historische
kennis noodig, daarnaast gevoel voorhisto
rische verhoudingen. Het laatste is moeilijk
te verkrijgen voor wie niet een zekeren
aanleg daartoe bezit; een middel om het
althans eenlgermate zich eigen te maken,
is juist het eerste, het verwerven van histo
rische kennis. Juist op het gebied der
buitenlandsche verhoudingen is deze onmis
baar, omdat op dat terrein een veel grootere
continuïteit bestaat dan in de interne ver
houdingen van den staat en in de structuur
der maatschappij. Juist daar zien wij zoo
duidelijk mogelQk,dat bij alle verhoudingen en
omkeeringen ons land nog altijd het oude
Nederland is. Er zijn menschen, zelfs zeer
knappe menschen, die de vaderlandsche ge
schiedenis beginnen bij 1813 en zelfs bij
Prijsopdrijvhig door het Ingrijpen
van Staat en Gemeenten
In een oorspronkelijk voor een derde Jaar
beurs-nummer bestemd artikel geeft de Pre
sident der Nederlandsche Bank, Mr. G. Vis
sering, in de Telegraaf van 22 Februari
eenige opmerkingen ten beste over Nederland
ten opzichte van het vraagstuk der inflatie.
Wat in dit artikel m.i. vooral de aandacht
verdient is, dat daarin met kracht opgekomen
wordt tegen de prijsopdrijviag op verschil
lend gebied door het IngrQpen van den
Staat en Gemeenten bij de Distributie en
meer bepaaldelijk bQ den Woningbouw. Het
verdient zulks ia de eerste plaats om de
klemmende, maar niettemin bezadigde wQze,
waarop de President der Bank dit euvel
meent te moeten bestrijden, maar niet min
der om het feit, dat een man van zijn gezag
uitspreekt, hetgeen door velen in den lande,
die niet gewoon zijn hunne gevoelens in de
pers of in vergaderingen openlijk te ver
kondigen, reeds sinds lang gevoeld werd.
Tegenover de neiging, die tegenwoordigbq
de bestuurders van land en stad bestaat om,
het komt er niet op aan tot welken prijs,
toe te geven aan steeds klimmende eisenen,
vormt het volgende betoog van Mr. Visse
ring een scherp contrast.
.De Staat is met het oog op de distribu
tie als groot koopman opgetreden, en de
Gemeenten volgden dit voorbeeld; de Ge
meenten beijverden zfch bovendien om den
woningbouw zei ven" ter hand te nemen
wegens den ontstanen woningnood. Dit
streven was op zich zelf van beide zijden
zeer te loven; maar het heeft ten slotte
grootegevaren medegebracht,welke wijernstig
onder oogen moeten zien, en welke wij ten
slotte moeten bestrijden op gevaar af, dat
anders op den duur ook in ons land eene
groote ontwrichting in het economisch leven
zal komen. Immers het is gebleken, dat de
Staat en de Gemeenten als groote kooplieden
en groote ondernemers zich niet meer aan
banden leggen voor te besteden prijzen; zQ
blijven koopen en bouwen ongeacht hoe
hoog de prijzen ook worden opgedreven,
en daardoor worden zij de ergste opdrQvers
van prijzen van goederen, en worden zii de
voornaamste veroorzakers van inflatie. Wat
zij aan de eene zijde goeds verrichten door
maatregelen te nemen, om de nadeelen van
opgedreven prijzen voor de burgerij te voor
komen, bederven zij anderzijds in het tien-,
ja misschien honderdvoudige, door hunne,
zelfs roekelooze, miskenning van de nood
zakelijkheid om vraag en aanbod zooveel
mogelijk met elkander in evenwicht te
houden".
En als een voorbeeld haalt hij dan aan
het in de afgeloopen week door den Ge
meenteraad van Amsterdam aangenomen
voorstel om een voorschot aan eene
bouwvereeniglng voor het bouwen van 14
perceelen van ? 255.000 tot ? 616.000 te
verhoogen, waarvan krachtens de Woning
wet H voor rekening van den Staat en K
voor rekening van de Gemeente komt. Hij
wijst er dan verder op, dat de gemiddelde
huur der te bouwen woningen op den voet
van den geraamden kostprijs van vór den
oorlog op / 4.21 per week bepaald werd
en thans volgens de inderdaad te besteden
som ? 10.17 zoude moeten bedragen. Iedere
huurder in dat blok huizen verkrijgt dus
van de gemeente een jaarlijksch geschenk
van ? 310, dat door de gemeenschap moet
worden opgebracht.
En verder wordt In bedoeld artikel o. a.
gezegd:
En dit werkt als een verkeerde cirkelgang
op het geheele maatschappelijke leven terug.
Nederl. Munt
mo0«tf gemeld* Ifrgmmr
iimiiiiiiiiiimiiiiiiiiniM
1848. Wie dat doen, vergeten geheel, dat
Nederland ook een stuk Europa is, dat een
bepaalde functie in ons werelddeel heeft te
vervullen gehad de eeuwen door.
Mr. Van Hamel heeft dat feit met scher
pen blik en julsten kijk onderkend. Hij
constateert terecht, dat het bestaan van
Nederland altQd een algemeen probleem,
een Europeesche kwestie is geweest. Het
moge sommige brave vaderlanders teleur
stellen, het is nu eenmaal niet anders:
Nederland dankt zijn zelfstandig volksbe
staan aan twee factoren, zijn eigen
krachtigen wil om zich zelf te zijn, het inzicht
van Europa in de noodwendigheid van een
onafhankelijk Nederland voor het staatkun
dig evenwicht. Ontbreekt een van beide,
dan loopt 'slands vrijheid ernstig gevaar.
Niet tot onze eer moeten wfj constateeren,
dat meer dan eens Europa wijzer is geweest
dan Nederland; te dikwijls was het minder
onze eigen besliste wil dan de politieke
noodwendigheid van Europa, die ons voor
ondergang behoedde.
De geschiedenis van onze buitenlandsche
verhoudingen moet dus steeds uit tweeërlei
gezichtspunt worden in het oog gevat. Eerst
dan kan men zich goed in de feitelijke
betrekkingen indenken en?ergert men zich
ook minder aan wat men om zich heen ziet
gebeuren. Het is mr. Van Hamel's groote
verdienste voortdurend op dat aambeeld te
hameren, zoodat het geluld ook den minder
nadenkenden lezer in de ooren blijft hangen.
Maar hij gaat daarbij verder, verder dan
een geschiedschrijver mag en moet gaan.
De geschiedenis heet altijd zeer plechtig de
leermeesteres der volkeren; de feitelijke
toestand is, dat de volken bijzonder
hardleersch zijn. Wie zich aan een ander spiegelt,
spiegelt zich zacht, zegt de wijsheid der
vaderen; de ervaring van lederen dag leert,
dat individuen soms, volken zoo goed als
nooit hun voordeel doen met de lessen van
vrouwe Historia. Daarom heeft ook Clio
zich terecht van haar weerbarstige leerlingen
afgewend; zij wil niet meer onderwQzen,
hoe het zijn moet, maar eenvoudig consta
teeren, hoe het is geweest, nog beter, hoe
het Is geworden. Niet das sein sollende",
maar alleen das selende" is object van
historisch onderzoek.
Dat nu is niet steeds door mr. Van
Hamel in het oog gevat; hij heeft meer
JONGENS VAN HUN TIJD
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
Nu het militarisme is afgeschaft, zullen wij maar Jaarbeursje" gaan spelen
IIIIIIIIIIIIIMIIIHIimlMII
iliiiiiiiiiiiiiuiii
Loonen moeten verhoogd worden, omdat
prijzen zijn gestegen: mede wegens de
grootere uitgaven als gevolg van de hoogere
Iconen moeten de Staat en de Gemeenten
meer leenen, en de gemakkelijke wijze,
waarop zij geld kunnen opnemen, doet Staat
en Gemeenten met des te minder aarzeling
als groot-kooper en groot-aanbesteder in de
markt optreden onder verhooging van prijzen;
de levenskosten worden daardoor voor de
burgerQ weder verhoogd, en andermaal
moeten de loonen hooger worden gesteld
om de inkomsten in gelijke verhouding met
de vermeerderde uitgaven te doen blijven.
Aan dien verkeerden cirkelgang kan slechts
een einde komen, indien zuinigheid wordt
betracht, en inkrimping van uitgaven wordt
verkregen. Maar dan niet alleen door de
burgers individueel, maar ook door den Staat
en de Gemeenten; want blijven deze laatsten
op dezelfde wijze voortgaan, dan zal de
besparing der burgers tot geen resultaat
voor de gemeenschap in haar geheel kunnen
leiden; immers dan wordt aan de kunst
matig opgezette koopkracht geen einde
gemaakt, en maakt de inflatie toch verderen
voortgang."
Vooral op dit laatste kan niet genoeg
gewezen worden; reeds meermalen is dezer
zijds opgemerkt, dat individueele burgers
tengevolge van verminderde inkomsten en
hoogere kosten van levensonderhoud en
belastingen, noodgedrongen genoodzaakt
zijn de uiterste spaarzaamheid te betrachten,
maar dat bij den Staat en andere publiek
rechtelijke lichamen van die besparingen
weinig te bespeuren is.
Dat dit niet alleen ten onzent, maar ook
elders en in de oorlogvoerende landen
zelfs nog veel erger geschiedt, maakt de
zaak niet beter. En het is eene opmerke
lijke coïncidentie, dat in het Engelsche
blad Common Sense, onder redactie van
den vroegeren redacteur van the Economist,
F. W. Hirst, in het nummer van denzelfden
22sten Februari, eveneens te velde wordt
getrokken tegen den overdaad en de verspil
ling bij de regeeringsdepartementen. Daar
om lees ik o. a.:
Maar wat kan de schatkist doen, zoolang
het ministerie van oorlog, van munitie, de
admiraliteit en al de overige geïnfleerde
departementen van Whitehall naar den
willen geven dan waartoe de geschiedenis
nu eenmaal in staat is. HQ heeft aan de
hand van het verleden leiding willen geven
aan de toekomst; hij ziet in de geschiedenis
zekere groote lijnen wat op zich zelf uit
nemend Is , maar wil die tevens door
trekken ook voor volgende tijden. Daarbij
komt soms ook het verleden zelf in het
gedrang. Wie geschiedenis schrijft,
heeft het verleden te aanvaarden, zooals
het nu eenmaal is geworden en gegroeid.
HQ mag zich er wel rekenschap van geven,
dat het ook anders had kunnen loopen,
maar deze overweging mag alleen
beteekenls hebben als historische waardemeter
van hetgeen werkelijk gebeurd is; zij mag
nimmer worden tot kritiek op hetgeen
plaats had. Gemakshalve mag men spreken
van gebreken van een stelsel, van fouten van
een persoon of van tekortkomingen van een
volk, ons historisch onderzoek mag daardoor
flimmer worden beïnvloed, nog veel minder
beheerscht.
Nu is dat laatste in sterke mate het
geval met het boek van mr. Van Hamel.
HQ heeft een zeer geprononceerde meening
over de feitelijke verhouding van Nederland
tot de omringende staten en leidt daaruit
een bepaalde gedragslijn af, die de Neder
landsche regeering en ons volk hebben te
volgen in de Internationale politiek. In het
kort Is het aldu . De grootste vijand van
Nederland is de machtigste
vastelandsmogendheden van Europa. Tegen deze moet
Nederland zich steeds wapenen, onverschil
lig of deze Spanje, Frankrijk of Duitschland
heet. Daar ons land evenwel te zwak is om
zich alleen te verdedigen, moet het
bondgenooten zoeken. Die zal het zoeken en ook in
den regel vinden in Engeland, dat het grootste
belang heeft bQ eenzelfstandig Nederland,
en bovendien bij de tweede groote mo
gendheid op het continent, die dan ook in
den regel wel aansluiting bQ Engeland zal
zoeken.
In het algemeen komt ons deze opvatting
juist voor. Als grondslag voor onze bulten
landsche politiek is zQ voor Nederland bij
zonder dienstig, omdat zij gegrond is in een
juist inzicht in de levensbelangen van ons
land en volk. Maar iets anders is het raar
dezen eisch de buitenlandsche politiek, die
werkelijk is gevoerd, te beoordeelen en te
veroordeelen. Want zoo eenvoudig zijn de
maatstaf van 6 a 7 millloen per dag beste
den en den minister van financiën nood
zaken 4 a 5 millloen per dag te leenen?
Wat toch is het geval ? Per vier of vijf uren
moet de minister een millioen leenen tegen
5 pCt. En dit heeft twee gevolgen. In de
eerste plaats beteekent het eene blijvende
belasting van 50.000.?per jaar op de
ongelukkige inwoners van het Vereenigd
Koninkrijk m.a.w. eene verhooging van
de incometax. In de tweede plaats betee
kent het eene verdere inflatie van den
geldsomloop en van prijzen.
Alle goede burgers behooren zich te
vereenigen om een einde te maken aan
deze verspilling en er op aan te dringen,
dat de regeering dezen zondigen overdaad
daadwerkelijk vermindeit, hoe ongemakkelijk
en onaangenaam het proces van bezuini
ging ook zijn moge. Zoolang deze overdaad
en het leenen voortduurt, zoolang zal de
wezenlijke toestand ook erger worden en
zooveel te rampspoediger zal de financleele
en sociale Instorting' worden."
Ook daar dus, aansporing tot bezuiniging
en tot staking van hè' luk raak
sanctioneeren van allerlei uitgaven, die gedurende
vele generaties een blijvende last op de
bevolking zullen leggen. Dat zulks niet in
eens kan geschieden, zal gereedelrj k moeten
toegegeven worden, maar wat wel mag
verwacht worden en moet geëischt worden,
is dat met de aanstalten om tot zoodanige
inkrimping te geraken althans een aanvang
gemaakt wordt.
En dat zulks bij ons nog niet het geval
is, maar veeleer het tegenovergestelde, kan
uit de volgende becijfering blijken:
Half November, toen de wapenstilstand
gesloten werd, bedroeg de vlottende schuld
van het Rijk (schatkistpapier, voorschot bQ
de Bank en Zilverbons) f 492.185.270. Den
22sten Februari j.l. is zij verminderd tot
f 405.649.071, dus met f 86.535.200.
Daarentegen is sedert uit stortingen op de
nieuwe leening f 341.388.688 ingekomen,
zeodat de obligo's van het Rijk in de 14
weken sedert half November per saldo met
f 254.853.489 of ruim 18 millioen per week
toegenomen zijn.
Vergelijkt men nu daarmede de toename
der vlottende schuld van begin Maart 1918
(het tijdstip waarop de stortingen op de
internationale betrekkingen nu eenmaal niet,
dat zij door een simplistische formule
kunnen worden beheerscht. Men kan aan
den eenen kant constateeren, dat Engeland
onze natuurlijke bondgenoot is, maar moet
aan den anderen kant toch ook inzien, dat
die bondgenoot niet steeds het belang van
Nederland heeft begrepen en het bovendien
ons meer dan eens zeer lastig heeft gemaakt.
Er is bovendien n factor, dien men nim
mer over het hoofd moet zien, deze, dat de
volken niet steeds naar hun belangen han
delen en ook niet kunnen handelen, omdat
zij door sentimenten worden grdreven naar
de eene of naar de andere zijde. Een treffend
voorbeeld is daarvan ten onzent de buiten
landsche politiek in den patriottentijd en de
Bataafsche periode. Het Is gemakkelijk sma
len op de patriotten en de verdwaasde
Bataven, die alle heil uit Frankrijk verwacht
ten en den oorlog met Engeland met licht
gemoed aanvaardden. Om dat te begrijpen,
kan men niet volstaan met te wijzen
op een onjuist inzicht in de belangen van
Nederland, maar moet men zich verdiepen
in de mentaliteit van ons volk in die veel
bewogen dagen. Dan moet men zich
indenken in den jammerlijk bedorven
politieken toestand van ons land met zijn vele,
maar al te kenbare misbruiken. En dan moet
men zich voorstellen, welk een Indruk de
leer eerst, toen de praktijk van het Fransche
volk moest maken, dat aan de ontwikk elde
standen ten onzent de bevrijding en de vrij
heid als mogelijkheid,als toovefleuze tenslotte
openbaarde. Is het waarlijk wonder, dat de
harten naar Frankrijk uitgingen en dat men
het conservatieve Engeland leerde minachten,
zelfs ihaten ?
Het boek van Mr. Van Hamel geeft stof
tot nog veel meer beschouwing dan wQ heb
ben kunnen geven. Daarmede is de waarde
van het werk reeds aangeduid, Het zijn al
tijd belangrijke boeken, waarvan veel te
zeggen valt. Het werk van Mr. Van Hamel
heeft ook hierom beteekenis, omdat wQ
zulk een samenvattende geschiedenis van
diplomatieke geschiedenis nog niet bezaten.
Als zoodanig zal het goede diensten kun
nen bewijzen en zal het ook In veler handen
komen. En dat is ten slotte toch een der
beste dingen, die men van een boek kan
zeggen.
H. BRUGMAN s