De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 8 maart pagina 8

8 maart 1919 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Maart. '19. No. 2179 s ' MAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvanTetenburg DAQELUKSCHE MOTORDIENST DTIECIT IBDEI DEI BUS KIFT llMrtMMkmi. Kniktnknwa. Frijékifcl. hittitaul VIOI-VIRtA ?HBfumiiiiiitiiinimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin SCHILDERKUNST. KRONIEK DE TENTOONSTELLING VAN QRAPHISCH WERK, IN HET GEMEENTEMUSEUM TE AMSTERDAM. Ik heb misschien een zwak voor 't zwarten-wlt. Ik heb, zoo het geen zwak is. er een sterk-bepaalde vriendschap voor. Een goede ets is iets, dat me niet verveelt; naar een droge naald ben ik nieuwsgierig; een vernls-mou beschouw ik langdurig. Ik ben misschien verzot op lijnen; ik zie een ets graag lineair, niet als eetraquarel in bruinen. rjk hou van zwart en wit dus. En ik vond deze graphische tentoonstelling, levendig, niet vervelend en dat zijn toch meer dan vele uitstallingen. Ik vond er eerst den jubi laris, den zestiger, den vriend, den teeke naar, den psycholoog Jan T o o r o p. En wat had hij er? Curieuse dingen, psycholo gische, phantaisieën, stemmingen? Hrj had er de psychologie van Stefan George, van generaal Drabbe (1903); de karakteriseeringen, uit 1899, Schelpen zoeken en Nettenboeten. Hrj had er zijn nieuwe Hthographie naar de teekening van den Cello speler, bedeesder dan de harts tochtelijke teekening zelf. Daarnaast had hij teekeningen, een pastoor Verriest (1913), de bron (1917), twee dingen uit 1905, een ont werp en 4 boek-illustraties, twee uit 1907, een sierletter en een omslag voor Cantica Graduum. Een symbolische teekening uit 1894, een vrouw bQ een piano (de toetsen) etc Er zfjn vier genoodigden ter tentoonstel ling. Hiervan is Walter Vaes, de beste, de etser; de Antwerpenaar, die, natuurlijk ietwat reluctanter (welk verschil ook, stad en stadje, architectuur en hemel!) tot een Veerenaar groeide. HIJ heeft op de Graphische van allerlei. Zijn B u g a 11 i is een droge naald, het portret van een gestorven, beeldhouwenden vriend, en beter, als uiting, dan de beeltenis van Benoit, meer uit het ge heugen gedaan dan Bugatti, meer techniek, dan ziel zooals Bugatti. Hij heeft er voorts een groote serie politieke satyres, satyrische phantaisieën. Ze zijn tegen de Dultschers gekeerd, en een aantal (de 10 van 37 en 38) zijn, daad van noodzakelijke uiting, gemaakt, toen Vaes onder de Duitschers in Antwerpen verbleef. Hiertoe behooren: de Inval der Monsters; het Schadelijke gedierte, vliegend over Antwerpen en waarvan het stadsprofiel een bekoring is. Verder de geraamten, met de echte lijn van den etser, de Herrschaften, de geplukte vogel (Oostenrijk) krachtig, ietwat als een gravure; de Zeeldraayer, die, phantaisie, darmen opwindt, op een rad. Deze zijn tijdens het verblijf te Antwerpen gemaakt, evenals bet Wapen, een kruis van D uitsche soldaten laarzen, met er boven den kop van Keizer; de kuip vol ongedierte; de gulzigaards; de Maarschalken, de pennellkkers en de Helsche keuken. Vaes heeft in deze kleine etsen veel bekoring voor mij, veel verbeeldende kracht, en er zijn vele vondsten, ook in het zwart en wit zelf. Pa e re l s is minder. HQ schiet voor mij tekort in de essentialla van de uiting, die hij -beproeft. Goed is DegouvedeNunc q u e s in zijn twee dramatische, tragische litho's, waar de figuren groot doen in de leeg aandoende landschappen, leeg van leven, leeg van de blijheid der arbeidzaamheid. Hart Nibbrig is de vierde der uitgenoodigden. Naast zijne kalenderprenten, wat hoekerlg in de vormen der figuren, maar zedig van kleur is zijn litho naar Neuhuys te noemen (een werk uit de School van Veth). De leden volgen nu. Mevrouw Adrlani-Hovy iiiimiiihiiiiiiiiiiiMiiiiin J. A. VAN HAMEL. Nederland tusschen de mogendheden. De hoofdtrekken van het buüenlandsch beleid en de diplo matieke geschiedenis van ons Vader land sinds deszelfs onafhankelijk volksbestaan onderzocht. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1918. 8 Een boek behoort evenmin als een tooneel stuk een dubbelen titel te hebben. De enkele titel zij zoo klaar en afdoende, dat daaromtrent geen twijfel meer kan rijzen. Devlagwaaie desnoods breed uit, maar zij moet de lading volledig dekken; daarnaast heeft men geen tweede, interpretatieve vlag noodig. Zoo staat hét eigenlijk ook met den boven afgeschre ven titel van het boek van mr. van Hamel, die stellig te veel, aan den anderen kant weer te weinig geeft. De korte aaduiding: Neder land tusschen de mogendheden, ware ruim voldoende geweest om den belangstellenden en deskundigen lezer te orienteeren. Voor dezen is verdere commentaar overbodig en zelfs storend, terwijl de thans gegeven al|te lange commentaar ten slotte den voornaamsten factor over het Inofd ziet, de machts verhoudingen zelf van West-Europa, waarin Nedetland steeds zijn eigenaardige plaats heeft .ingenomen. Het zou niet noodig zijn geweest lang bij den titel van het boek van mr. van Hamel stil te staan, wanneer deze niet eenigszins symptomatisch ware. Zoo zelfs, dat wij het oude voornaamwoord deszelfs, waarvan in het boek wat al te rijkelijk gebruik wordt gemaakt, in deze paar regels terugvinden. Men kan het zeker betreuren, dat het han dige deszelfs, dat zoo dikwijls verwarring kan voorkomen, door Bllderdijk uit onze taal is weggehoond, maar wij hebben het er nu eenmaal honderd jaar zonder moeten doen en nu klinkt het ouderwetsch en pruikerlg. Ouderwetsch en pruikerig is het boek van mr. van Hamel stellig niet; niemand zal zoo iets trouwens hebben verwacht. Maar wel is (41, 43, 46) is nauwkeurig, maar niet strak noch zwierig, Boon zond zijne verwelkte zonnebloemen (50) een ets, die door open fijnheid me treft. Van Etlenne Bosch vermeld ik No. 54, Ceremonieën. Essers is een jonge, die archaïseert. Hf] versierde een boek van Arihur van Schendel, en dat is te be grijpen. HQ is een eigenzinnig talent, met een een trek naar een ietwat précleuze vondst, en naar een niet-gewonestemmlng.Gevindtdeze dingen op zijn best in de Voetwassching (56) en in den «Optocht", teeder van licht; hoe anders dan de speelsch-geteekender processie van Vaes. Holst is het meegevendst, het toegevendst aan zijn eigen wezen in den Paarlduiker, en versierend in een ontwerp voor een schilderij, de Bouw meester. Toon de Jong's twee sneeuwen (99, 100) en zQn kraai (98) vertoonen het minst zijne zwakheden in de lijn. Van Leusden's Linoleumsnede zijn te een voudig in hun mathematisch wezen; zij overwonnen dat niet ten Leven. M a n k e s is de verfijnde houtsnijder (116?120); de nieuwste sneden laat hij hier zien, de schreeuwende kraai de Jonge kraai en de Zeelt; zQ zijn verzorgd, nauwkeurig, toch geestig. Van Mesquita trok mij de teekening van den Olifant nu; Dirk N fj l a n d (bezig met studies naar de, In Rotterdam doortrekkende, vreemde soldaten) is een houtsnijder van belang geworden In den laatsten tijd. Hij maakt het rlvlergezicht breed, flink-weg; de duikbooten ontstegen van de golven, een aanval, een eigenaardige eigenzinnige begrafenis, en een stoet smok kelaars. Het werk, zelden geestelijk verfijnd. is robuust, en, iets in het dogmatische, echt, De droge naald van Poortenaar, de Danseres (151) heeft zwier, sommige phantaisie-tjes zijn fijn, een landschapje etc. Schelfhout archaïseert als Essers, maar minder vrij, meer moedwillig. Toch zijn de groote Droge-naalden (162 uit 1918,163,164) dingen, die bijblijven door een krachtige verdeeling, en door de hoedanigheid van hun zwart-en-wit. Van der Stok is vlot, mythologisch, romantisch; V a n der Valk vol details in een Steenhouwerij, blank in zijn Jaagpad. Veldheer's visschen, (215,216) teekeningen, zijn zonder ostentatie Japaniseerend, de jonge Wenckebach (221 230) heeft een talent vol actie, hij verdeelt, vlak, het zwart en wit; hQ kan het bestaan, nog wat opgewonden, den Bijbel te ver sieren. Ik meen met deze opsomming, en na toevoeging nog van de twee kerken in Spanje van Vaes (34, 35), aangetoond te hebben hoe levendig door verscheidenheid deze tentoonstelling is VAN DER LECK, VOOR DE KUNST, UTRECHT. Den gang na te gaan van dezen nietkrachtigen, in een voorrede theoretiseerenden schilder, is niet moejelijk. HQ ging langs een impressionisme a la Isaac Israëls, langs een symboliek, zwak, a la Toorop; langs weeke romantiek (zie een Wonder op Zee, en de Wijzen uit het Oosten); langs een nabootsing van duitsche illustraties, en werk, dat Vincent verraadt (in den dubbelen zin) over de Overdrijvingen, die, begonnen als geexagereerde typeeringen, wilden komen tot algemeenheid, ook door een stand, die hen tot n vlak terugbracht (ik wil dat niet Aegyptiscti noemen I) tot de abstracties van 1918, waar ge nieuwen invloed, dat is hier nieuwe onzekerheid, de sporen vindt van Mondriaan's laatste uitingen. En het te ver werpen onjuiste in deze laatste mathematischebeelden, arm aan associaties, is, dat ze niet rustig zijn op het witte ondervlak. Ik ben dus niet overtuigd van B. van der Leck's belangrijkheid; zijn wezen is een schijnwezen, zooals het nu zich voordoet. HQ is stuurloos, au fond, op eigen zwakheid; hij doet zwakker dan Mondrlaan aan. Een der -beste werkjes op deze tentoonstelling, eenvoudigst toch, innigst toch, is het Meisje met plas. Het sterkst is Van der Leek in zijne Exageraties, die echter den geest niet vlijen, omdat hun psychologie onrustig is. PLASSCHAERT het en daar vinden wij de overeenstem ming met den titel op tal van plaatsen noodeloos omslachtig en uitvoerig. Opper vlakkig gezien klinkt het zonderling, wan neer men een boek over onze geheele di plomatieke geschiedenis, dat een periode van drie en een halve eeuw in ongeveer 450 bladzijden behandelt, omslachtig en uit voerig noemt; eerder ware hier aan al te strakke beknoptheid te denken. Toch maakt mr. van Hamel's werk eerder den indruk van te veel dan te weinig te geven; het doet eerder verlangen naar minder dan naar meer. De oorzaak daarvan ligt voor de hand: zQ is gelegen in het wat tweeslachtig ka rakter van het geheele boek. Een boek als dat van mr. Van Hamel hebben wij zeker noodig. De onverschillig heid van ons volk voor onze bultenlandsche betrekkingen, de geringe kennis van de werkelijke verhoudingen, waaronder wQ internationaal leven, rust voor een niet ge ring deel op een tekort aan historische ervaring en nationaal besef, dat voor de Nederlanders haast karakteristiek is. In dat opzicht staan Kamerleden in het geheel niet boven het gros der Nederlanders; daarom is de eisch, dat de Kamer meer volledig en geregeld zal worden ingelicht en ook zal meespreken over de buitenlandsche zaken, zoo begrijpelijk, maar tevens zoo zonderling; zoo zou men een candidaat in de medicijnen de gevaarlijkste operatie kunnen toever trouwen, ledere poging dus om ons volk eenig besef van internationale verhoudingen bQ te brengen is dan ook hoogst lof waardig. Daarvoor is een vrij omvangrijke historische kennis noodig, daarnaast gevoel voorhisto rische verhoudingen. Het laatste is moeilijk te verkrijgen voor wie niet een zekeren aanleg daartoe bezit; een middel om het althans eenlgermate zich eigen te maken, is juist het eerste, het verwerven van histo rische kennis. Juist op het gebied der buitenlandsche verhoudingen is deze onmis baar, omdat op dat terrein een veel grootere continuïteit bestaat dan in de interne ver houdingen van den staat en in de structuur der maatschappij. Juist daar zien wij zoo duidelijk mogelQk,dat bij alle verhoudingen en omkeeringen ons land nog altijd het oude Nederland is. Er zijn menschen, zelfs zeer knappe menschen, die de vaderlandsche ge schiedenis beginnen bij 1813 en zelfs bij Prijsopdrijvhig door het Ingrijpen van Staat en Gemeenten In een oorspronkelijk voor een derde Jaar beurs-nummer bestemd artikel geeft de Pre sident der Nederlandsche Bank, Mr. G. Vis sering, in de Telegraaf van 22 Februari eenige opmerkingen ten beste over Nederland ten opzichte van het vraagstuk der inflatie. Wat in dit artikel m.i. vooral de aandacht verdient is, dat daarin met kracht opgekomen wordt tegen de prijsopdrijviag op verschil lend gebied door het IngrQpen van den Staat en Gemeenten bij de Distributie en meer bepaaldelijk bQ den Woningbouw. Het verdient zulks ia de eerste plaats om de klemmende, maar niettemin bezadigde wQze, waarop de President der Bank dit euvel meent te moeten bestrijden, maar niet min der om het feit, dat een man van zijn gezag uitspreekt, hetgeen door velen in den lande, die niet gewoon zijn hunne gevoelens in de pers of in vergaderingen openlijk te ver kondigen, reeds sinds lang gevoeld werd. Tegenover de neiging, die tegenwoordigbq de bestuurders van land en stad bestaat om, het komt er niet op aan tot welken prijs, toe te geven aan steeds klimmende eisenen, vormt het volgende betoog van Mr. Visse ring een scherp contrast. .De Staat is met het oog op de distribu tie als groot koopman opgetreden, en de Gemeenten volgden dit voorbeeld; de Ge meenten beijverden zfch bovendien om den woningbouw zei ven" ter hand te nemen wegens den ontstanen woningnood. Dit streven was op zich zelf van beide zijden zeer te loven; maar het heeft ten slotte grootegevaren medegebracht,welke wijernstig onder oogen moeten zien, en welke wij ten slotte moeten bestrijden op gevaar af, dat anders op den duur ook in ons land eene groote ontwrichting in het economisch leven zal komen. Immers het is gebleken, dat de Staat en de Gemeenten als groote kooplieden en groote ondernemers zich niet meer aan banden leggen voor te besteden prijzen; zQ blijven koopen en bouwen ongeacht hoe hoog de prijzen ook worden opgedreven, en daardoor worden zij de ergste opdrQvers van prijzen van goederen, en worden zii de voornaamste veroorzakers van inflatie. Wat zij aan de eene zijde goeds verrichten door maatregelen te nemen, om de nadeelen van opgedreven prijzen voor de burgerij te voor komen, bederven zij anderzijds in het tien-, ja misschien honderdvoudige, door hunne, zelfs roekelooze, miskenning van de nood zakelijkheid om vraag en aanbod zooveel mogelijk met elkander in evenwicht te houden". En als een voorbeeld haalt hij dan aan het in de afgeloopen week door den Ge meenteraad van Amsterdam aangenomen voorstel om een voorschot aan eene bouwvereeniglng voor het bouwen van 14 perceelen van ? 255.000 tot ? 616.000 te verhoogen, waarvan krachtens de Woning wet H voor rekening van den Staat en K voor rekening van de Gemeente komt. Hij wijst er dan verder op, dat de gemiddelde huur der te bouwen woningen op den voet van den geraamden kostprijs van vór den oorlog op / 4.21 per week bepaald werd en thans volgens de inderdaad te besteden som ? 10.17 zoude moeten bedragen. Iedere huurder in dat blok huizen verkrijgt dus van de gemeente een jaarlijksch geschenk van ? 310, dat door de gemeenschap moet worden opgebracht. En verder wordt In bedoeld artikel o. a. gezegd: En dit werkt als een verkeerde cirkelgang op het geheele maatschappelijke leven terug. Nederl. Munt mo0«tf gemeld* Ifrgmmr iimiiiiiiiiiimiiiiiiiiniM 1848. Wie dat doen, vergeten geheel, dat Nederland ook een stuk Europa is, dat een bepaalde functie in ons werelddeel heeft te vervullen gehad de eeuwen door. Mr. Van Hamel heeft dat feit met scher pen blik en julsten kijk onderkend. Hij constateert terecht, dat het bestaan van Nederland altQd een algemeen probleem, een Europeesche kwestie is geweest. Het moge sommige brave vaderlanders teleur stellen, het is nu eenmaal niet anders: Nederland dankt zijn zelfstandig volksbe staan aan twee factoren, zijn eigen krachtigen wil om zich zelf te zijn, het inzicht van Europa in de noodwendigheid van een onafhankelijk Nederland voor het staatkun dig evenwicht. Ontbreekt een van beide, dan loopt 'slands vrijheid ernstig gevaar. Niet tot onze eer moeten wfj constateeren, dat meer dan eens Europa wijzer is geweest dan Nederland; te dikwijls was het minder onze eigen besliste wil dan de politieke noodwendigheid van Europa, die ons voor ondergang behoedde. De geschiedenis van onze buitenlandsche verhoudingen moet dus steeds uit tweeërlei gezichtspunt worden in het oog gevat. Eerst dan kan men zich goed in de feitelijke betrekkingen indenken en?ergert men zich ook minder aan wat men om zich heen ziet gebeuren. Het is mr. Van Hamel's groote verdienste voortdurend op dat aambeeld te hameren, zoodat het geluld ook den minder nadenkenden lezer in de ooren blijft hangen. Maar hij gaat daarbij verder, verder dan een geschiedschrijver mag en moet gaan. De geschiedenis heet altijd zeer plechtig de leermeesteres der volkeren; de feitelijke toestand is, dat de volken bijzonder hardleersch zijn. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, zegt de wijsheid der vaderen; de ervaring van lederen dag leert, dat individuen soms, volken zoo goed als nooit hun voordeel doen met de lessen van vrouwe Historia. Daarom heeft ook Clio zich terecht van haar weerbarstige leerlingen afgewend; zij wil niet meer onderwQzen, hoe het zijn moet, maar eenvoudig consta teeren, hoe het is geweest, nog beter, hoe het Is geworden. Niet das sein sollende", maar alleen das selende" is object van historisch onderzoek. Dat nu is niet steeds door mr. Van Hamel in het oog gevat; hij heeft meer JONGENS VAN HUN TIJD Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck Nu het militarisme is afgeschaft, zullen wij maar Jaarbeursje" gaan spelen IIIIIIIIIIIIIMIIIHIimlMII iliiiiiiiiiiiiiuiii Loonen moeten verhoogd worden, omdat prijzen zijn gestegen: mede wegens de grootere uitgaven als gevolg van de hoogere Iconen moeten de Staat en de Gemeenten meer leenen, en de gemakkelijke wijze, waarop zij geld kunnen opnemen, doet Staat en Gemeenten met des te minder aarzeling als groot-kooper en groot-aanbesteder in de markt optreden onder verhooging van prijzen; de levenskosten worden daardoor voor de burgerQ weder verhoogd, en andermaal moeten de loonen hooger worden gesteld om de inkomsten in gelijke verhouding met de vermeerderde uitgaven te doen blijven. Aan dien verkeerden cirkelgang kan slechts een einde komen, indien zuinigheid wordt betracht, en inkrimping van uitgaven wordt verkregen. Maar dan niet alleen door de burgers individueel, maar ook door den Staat en de Gemeenten; want blijven deze laatsten op dezelfde wijze voortgaan, dan zal de besparing der burgers tot geen resultaat voor de gemeenschap in haar geheel kunnen leiden; immers dan wordt aan de kunst matig opgezette koopkracht geen einde gemaakt, en maakt de inflatie toch verderen voortgang." Vooral op dit laatste kan niet genoeg gewezen worden; reeds meermalen is dezer zijds opgemerkt, dat individueele burgers tengevolge van verminderde inkomsten en hoogere kosten van levensonderhoud en belastingen, noodgedrongen genoodzaakt zijn de uiterste spaarzaamheid te betrachten, maar dat bij den Staat en andere publiek rechtelijke lichamen van die besparingen weinig te bespeuren is. Dat dit niet alleen ten onzent, maar ook elders en in de oorlogvoerende landen zelfs nog veel erger geschiedt, maakt de zaak niet beter. En het is eene opmerke lijke coïncidentie, dat in het Engelsche blad Common Sense, onder redactie van den vroegeren redacteur van the Economist, F. W. Hirst, in het nummer van denzelfden 22sten Februari, eveneens te velde wordt getrokken tegen den overdaad en de verspil ling bij de regeeringsdepartementen. Daar om lees ik o. a.: Maar wat kan de schatkist doen, zoolang het ministerie van oorlog, van munitie, de admiraliteit en al de overige geïnfleerde departementen van Whitehall naar den willen geven dan waartoe de geschiedenis nu eenmaal in staat is. HQ heeft aan de hand van het verleden leiding willen geven aan de toekomst; hij ziet in de geschiedenis zekere groote lijnen wat op zich zelf uit nemend Is , maar wil die tevens door trekken ook voor volgende tijden. Daarbij komt soms ook het verleden zelf in het gedrang. Wie geschiedenis schrijft, heeft het verleden te aanvaarden, zooals het nu eenmaal is geworden en gegroeid. HQ mag zich er wel rekenschap van geven, dat het ook anders had kunnen loopen, maar deze overweging mag alleen beteekenls hebben als historische waardemeter van hetgeen werkelijk gebeurd is; zij mag nimmer worden tot kritiek op hetgeen plaats had. Gemakshalve mag men spreken van gebreken van een stelsel, van fouten van een persoon of van tekortkomingen van een volk, ons historisch onderzoek mag daardoor flimmer worden beïnvloed, nog veel minder beheerscht. Nu is dat laatste in sterke mate het geval met het boek van mr. Van Hamel. HQ heeft een zeer geprononceerde meening over de feitelijke verhouding van Nederland tot de omringende staten en leidt daaruit een bepaalde gedragslijn af, die de Neder landsche regeering en ons volk hebben te volgen in de Internationale politiek. In het kort Is het aldu . De grootste vijand van Nederland is de machtigste vastelandsmogendheden van Europa. Tegen deze moet Nederland zich steeds wapenen, onverschil lig of deze Spanje, Frankrijk of Duitschland heet. Daar ons land evenwel te zwak is om zich alleen te verdedigen, moet het bondgenooten zoeken. Die zal het zoeken en ook in den regel vinden in Engeland, dat het grootste belang heeft bQ eenzelfstandig Nederland, en bovendien bij de tweede groote mo gendheid op het continent, die dan ook in den regel wel aansluiting bQ Engeland zal zoeken. In het algemeen komt ons deze opvatting juist voor. Als grondslag voor onze bulten landsche politiek is zQ voor Nederland bij zonder dienstig, omdat zij gegrond is in een juist inzicht in de levensbelangen van ons land en volk. Maar iets anders is het raar dezen eisch de buitenlandsche politiek, die werkelijk is gevoerd, te beoordeelen en te veroordeelen. Want zoo eenvoudig zijn de maatstaf van 6 a 7 millloen per dag beste den en den minister van financiën nood zaken 4 a 5 millloen per dag te leenen? Wat toch is het geval ? Per vier of vijf uren moet de minister een millioen leenen tegen 5 pCt. En dit heeft twee gevolgen. In de eerste plaats beteekent het eene blijvende belasting van 50.000.?per jaar op de ongelukkige inwoners van het Vereenigd Koninkrijk m.a.w. eene verhooging van de incometax. In de tweede plaats betee kent het eene verdere inflatie van den geldsomloop en van prijzen. Alle goede burgers behooren zich te vereenigen om een einde te maken aan deze verspilling en er op aan te dringen, dat de regeering dezen zondigen overdaad daadwerkelijk vermindeit, hoe ongemakkelijk en onaangenaam het proces van bezuini ging ook zijn moge. Zoolang deze overdaad en het leenen voortduurt, zoolang zal de wezenlijke toestand ook erger worden en zooveel te rampspoediger zal de financleele en sociale Instorting' worden." Ook daar dus, aansporing tot bezuiniging en tot staking van hè' luk raak sanctioneeren van allerlei uitgaven, die gedurende vele generaties een blijvende last op de bevolking zullen leggen. Dat zulks niet in eens kan geschieden, zal gereedelrj k moeten toegegeven worden, maar wat wel mag verwacht worden en moet geëischt worden, is dat met de aanstalten om tot zoodanige inkrimping te geraken althans een aanvang gemaakt wordt. En dat zulks bij ons nog niet het geval is, maar veeleer het tegenovergestelde, kan uit de volgende becijfering blijken: Half November, toen de wapenstilstand gesloten werd, bedroeg de vlottende schuld van het Rijk (schatkistpapier, voorschot bQ de Bank en Zilverbons) f 492.185.270. Den 22sten Februari j.l. is zij verminderd tot f 405.649.071, dus met f 86.535.200. Daarentegen is sedert uit stortingen op de nieuwe leening f 341.388.688 ingekomen, zeodat de obligo's van het Rijk in de 14 weken sedert half November per saldo met f 254.853.489 of ruim 18 millioen per week toegenomen zijn. Vergelijkt men nu daarmede de toename der vlottende schuld van begin Maart 1918 (het tijdstip waarop de stortingen op de internationale betrekkingen nu eenmaal niet, dat zij door een simplistische formule kunnen worden beheerscht. Men kan aan den eenen kant constateeren, dat Engeland onze natuurlijke bondgenoot is, maar moet aan den anderen kant toch ook inzien, dat die bondgenoot niet steeds het belang van Nederland heeft begrepen en het bovendien ons meer dan eens zeer lastig heeft gemaakt. Er is bovendien n factor, dien men nim mer over het hoofd moet zien, deze, dat de volken niet steeds naar hun belangen han delen en ook niet kunnen handelen, omdat zij door sentimenten worden grdreven naar de eene of naar de andere zijde. Een treffend voorbeeld is daarvan ten onzent de buiten landsche politiek in den patriottentijd en de Bataafsche periode. Het Is gemakkelijk sma len op de patriotten en de verdwaasde Bataven, die alle heil uit Frankrijk verwacht ten en den oorlog met Engeland met licht gemoed aanvaardden. Om dat te begrijpen, kan men niet volstaan met te wijzen op een onjuist inzicht in de belangen van Nederland, maar moet men zich verdiepen in de mentaliteit van ons volk in die veel bewogen dagen. Dan moet men zich indenken in den jammerlijk bedorven politieken toestand van ons land met zijn vele, maar al te kenbare misbruiken. En dan moet men zich voorstellen, welk een Indruk de leer eerst, toen de praktijk van het Fransche volk moest maken, dat aan de ontwikk elde standen ten onzent de bevrijding en de vrij heid als mogelijkheid,als toovefleuze tenslotte openbaarde. Is het waarlijk wonder, dat de harten naar Frankrijk uitgingen en dat men het conservatieve Engeland leerde minachten, zelfs ihaten ? Het boek van Mr. Van Hamel geeft stof tot nog veel meer beschouwing dan wQ heb ben kunnen geven. Daarmede is de waarde van het werk reeds aangeduid, Het zijn al tijd belangrijke boeken, waarvan veel te zeggen valt. Het werk van Mr. Van Hamel heeft ook hierom beteekenis, omdat wQ zulk een samenvattende geschiedenis van diplomatieke geschiedenis nog niet bezaten. Als zoodanig zal het goede diensten kun nen bewijzen en zal het ook In veler handen komen. En dat is ten slotte toch een der beste dingen, die men van een boek kan zeggen. H. BRUGMAN s

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl