De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 15 maart pagina 7

15 maart 1919 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

r \\iart. '19. No. 2177 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE BOKKENRIJDER OF HET SKELET met téekenlngen voor de Amsterdammer" van H. Braakenslek. N. V. HET HOLLANDSCH TOONEEL" (Directeur Louis de Vries): De Bokkenrijder of Het Skelet, drama in 4 bedr. van. Dr. Frederik van Eeden. Regie: Louis de Vries. Zang der monniken getoonzet door mr. H. Giltay. Decors, naar ontwerpen van Th. Molkenboer, geschilderd door G. Dullé. Costumes van A. Serné. Kapwerk van H. Michels. In ons kleine landje, waar de tijd van proefnemingen op tooneelgebied maar steeds voortduurt en een vaste lijn in speelwijze en repertoire ten eenemale ontbreekt, is dat onrustig zoeken en probeeren der technici op menig dramatisch-auteur teruggeslagen, zoodat ook het terrein der tooneelschrijfkunst ten onzent een bedenkelijke inconstantheid van streving verraadt. Het valt in het zoo juist gespeelde werk van Dr. van Eeden te loven, dat de auteur zich, zonder concessies aan modegrillen, Steeven Kerkhoffs (Louis de Vries) openhartig gezet heeft aan het schrijven van een romantisch drama en het is een niet geringe verdienste van Louis de Vries, dat hij de hem zoo boven alles liefzijnde roman tische tooneelkunst in de vertolking van dit drama, naar beste krachten, geheel heeft uitgeleefd. Het grootste deel onzer tooneelkrachten, ook de leiders en het betere deel der jongeren, is verknocht aan de school der romantiek. Wanneer sommigen trachten, door een hyper-modern vernisje en een ensceneering die zielsverwantschap toont met de Liberty-geesten, zich te laten bewonderen als baanbrekers voor een nieuwe school, dan ontdekt de tooneelkenner in dit gecamou fleerde werk veelal de romantische fond. Is het niet merkwaardig, hoe de poging van «het Groot Tooneel", die interessante onder neming der jongeren, dadelijk deze richting uitging ? Louis de Vries, hij toonde het reeds in zijn repertoire en vertoonings-prestaties, wil de tooneelkunst van het breede gebaar, de cappa e spada"-school, ontdaan van alle misleidende schijnbewegingen, wederom tot het publiek brengen en de keuze van zijn gezelschap is voor den schrijver een geluk kige geweest, daar men, zooals trouwens uit de opvoering bleek, met overtuiging en door persoonlijk aanvoelingsvermogen den geest van het stuk heeft vertolkt. Het drama: De Bokkenrijder" is noch een evolutiepoging in de Nederlandsche tooneelschrijfkunst, noch een!bijzondere mijl paal in het oeuvre van Frederik van Eeden en toch is het verschijnen van dit werk een belangrijke vingerwijzing voor beide. Om de figuur van Steeven Kerkhoffs, de gevierde heelmeester en gevreesde hoofd mander Bokkenrijders, een soort gentelmancambrioleür" zooals onze sensatie-belusteIIIIIIIIMIIIIIIIIllllllllllllllIllllllllltlllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllll Is. QUERIDO, De Oude Waereld, Het land v*n Zarathustra (Koningent. Schellens en Giltay, Amsterdam, 1918. KaTHE MUSSCHE, Zon en Schaduw. Uitg. Mij. W. L. en J. Brusse, Rot terdam, 1918. Querido. Welk een geweldig werker en beelder l Begin eens met dat Boek der toelichtin gen. Natuurlijk hij moet zijn neus meer malen voorbij praten en dingen beweren, die menigen glimlach om de lippen der streng wetenschappelijke kenners van het terrein zullen doen' spelen. Dat kan niet anders. Als het anders ware, had hij iets bovenmenschelijks verricht. En het is ook heelemaal niet erg, dat hij zich eens ver galoppeert. Het blijft meer dan respectabel, dat een Hollandsen letterkundig kunstenaar, die een gevestigden roem verwierf met romans over het tuindersbedrijf en de lui van den Zeedijk, die de handen vol had aan het schrijven van levendige, doorwrochte aankondigingen en kritieken over de litte ratuur van den dag, zoo maar eens even in verloren oogenblikken zich in die mate inwerkt in de historische litteratuur over volken, die voor eeuwen onder gansch andere luchten leefden, dat hij met klem en overtuiging een eigen meening erover kan uitspreken, waarbij de leek den indruk krijgt, dat de waarheid ten minste van n zijde wel juist gezien schijnt en het ver moeden voelt rijzen, dat hij ook den vakman op menig punt een frisschen, nieuwen kijk geeft. Saul en David hebben dit werk in Querido gewekt. Hij heeft zich weg gemijmerd in de oudheid, waar hij zijn eigen wezen oneindig dieper meent te kunnen uitleven dan in den modernen tijd. Hij heeft aangebeden de gouden sage nnevelen rondom het verleden en gehaat het niet wijkende perspectief van het schellichtende tegenwoordige. Zoo is in hem ontstaan de drang tot het scheppen van dit romantisch epos" der oudheid. Ik wilde, zegt hij, uit de Oudheid, de oostersche gods-idee in-levende menschen van allerlei rang en aanleg plaatsen tegen over de heidensche gods-idee van het Westen en geheel van uit de oostersche ziel de mystiek, de geestelijke gods-schepping en de moraal van het Westen laten beoordeelen. Ik wilde geven den ouden Oosterling die zich met zfjn kunst aün innedflke vroomtijd in menig werk met graagte heeft ont vangen, speelt zich een drama des geestes af, dat kenschetsend is voor onze periode en voor de mentaliteit van den auteur. Het is bij de voorstelling van een werk als het onderhavige, meer nog dan bij de vertooning van een stuk met louter literaire of spiritueele pretenties, opmerkelijk na te gaan, welke reflex het drama bij de toe schouwers teweegbrengt, omdat men daar door na kan gaan, irr hoeverre de in het werk uitgesproken geest van den auteur weerklank vindt bij het publiek en aldus een algemeene geestesgesteldheid valt vast te stellen. Het aantal individualiteiten, die men ten opzichte van een bepaalde vertooning met den verzamelnaam publiek" bestempelt vindt zelden in het uitgesproken oordeel der beroeps-critici een complete weergave van eigen indruk en dit is zeer verklaarbaar, daar de tooreelkenner, die geacht moet worden te zijn toegerust met een groote mate van vakkennis en ijverig gecultiveerd aesthetisch onderscheidingsvermogen, z'n aandacht en opmerkingsgave besteedt aan détaill-kwesties, die veelal aan het groote publiek ongemerkt voorbijgaan. Het beste bewijs hiervoor brengt de praktijk van het repertoire, waar vele werken, door de kritiek eenstemmig veroordeeld, zich langen tijd staande houden, terwijl hoogelijk gewaardeerde arbeid na eenige opvoeringen, wegens gebrek aan belangstelling, van de speellijst moeten worden afgevoerd. De Pastoor (E. Erfmann) Hoe nu was de première-stemming der toeschouwers die, n'en déplaise de vakgenooten, in hoogste instantie de levensvat baarheid van een tooneelwerk bepaalt? Merkwaardig voor de appreciatie was de algemeene verzuchting: eindelijk weer eens «cht naar de comedie geweest," dat stuk houdt je ten minste bezig en in spanning." Sprak zich in deze twee leeken-uitroepen niet de volksziel uit, die genoeg heeft van alle raisonneeren in de ruimte en het ge wichtige, kwasi-spiritueele, der modernen begint te doorschouwen? Toch, toonde de aandacht,waarmede het laatste bedrijf gevolgd werd,voldoende aan, dat men den geestelijken ondergrond van dit werk wist te waardeeren en al moge de gemaakte opmerking: het had bij het derde bedrijf best uit kunnen zijn," den auteur pijnlijk aandoen, waar het ten eenemale een volslagen gemis aan be grip van "het streven van den schrijver toont, heid en zijn wijsheid vér boven het barbaarsche Westen voelde. Doch tegelijkertijd wilde ik datzelfde, den Westerling ten op zichte van den Oosterling laten doen. Want ik aanbid deze oude waereld van Perzië, van Iran, van Kleln-Azlë, van Babyion en Assyrië, maar ook van de waereld van Hellas, ook de waereld van Egypte en de oude waereld van Israël en Judaea. Daarom verlangde ik te geven tegenover elkaar, onder een maatschappelfjk-hoogsten bloey en verval, de godsvervoeringen van den Iraniër, van den Heileen, van den Babyloniër, van den Egyptenaar, van den Assyriër en den Hebreeuwer. En zoo breidde zich van zelf de conceplie van mijn werk meer en meer uit." Wie die dergelijke plannen leest en ook maar even eenig vaag vermoeden heeft van de ontzagwekkende berggevaarten van wetenschap, die met kennis en overleg, moei zaam beklommen en beklouterd moeten worden om dergelijke terreinen ook maar eenigermate te overzien, houdt hier zijn hart niet vast l Ik ben op dit gebied geheel en volkomen een leek, maar als ik dat boek der toelich tingen doorlees, dan duizel ik van den reuzenarbeid, dien Querido in zoo korten tfjd zoo kranig heeft volbracht. Gewapend met een vlammende intuitie, heeft hij zich in de hoogte gewerkt, heeft hij met een enkelen blik allerlei spleten en holen doorschouwd. En of al wat hij zoo frisch en geestig over den wetenschappelijken basis van zfjn boek beweert, nu volkomen juist is, wat doet het er eigenlijk toe? De hoofd zaak is toch maar enkel: hoe heeft de dich ter dit alles gezien, hoe heeft de kunstenaar zijn grootsche, machtige visie uitgebeeld, hoe grijpt hij ons aan in trillende ontroering ? En daarvan is Querido zelf, boven alles de kunstenaar, ook diep van doordrongen. Kein Dichter hat je die historischen Charaktere gekannt, die er darstellte; hatte er sic aber gekannt, so hatte er sieschwerlich so gebrauchen können." Die woorden van Goethe tot Eckermann haalt hij aan en hij stelt de vraag: Hebben de aange zichten der Joden op de Rembrandt-schilderijen, in den goud-donkeren of lichten mist van diens gloed, vaak echte Jodenbreestraattypen, scheppend beschouwd niet een veel hooger werkelijkheid dan de z.g. historische afbeeldingen of archaeologischgereconstrueerde nabootsingen, waarin slechts het doode begrip der uitwendige juistheid geëerd wordt ? Laat dan een deel van het z.g. historische blijken te zijn, verbeeldings-werkelijkheid kunstenaars-phantasie", waarin vaak gezondigd is tegen het streng-historisch verband der dingen, toch zal later altijd weer de zieners-werkelijkhet grootste gedeelte van het publiek voelde juister den dieperen zin van v. Eedens opzet. Naast de hoogst romantische rooversgeschiedenls met den gcmaskerden inval in de pastorie staat de, eveneens romantische, uitwerking van een meer algemeene belang rijk geestelijk gegeven. De man die door begane misdaad gebracht wordt tot het begrip dat allén in de vrijwillige, zelf op gelegde boete, herstel voor eigen fout te vinden is. Alleen dan, wanneer men de bedoeling van het vierde bebrijf voldoende begrijpt enden zinder woorden van Kerkhoffs: Het moeilijkst is nu voorbij, mijn trots is gebroken. Ik vertrouw op de genade, onver diend mij toegezegd door deezen waardigen priester. Ik heb berouw en ben bereid voor mijn boete. En ik voel mij nu gelukkiger dan ooit in mijn leeven" (Uitgave: pag. 135) in zich weet op te nemen, dan alleen zal men dit stuk weten te waardeeren. Dit drama is speelbaar en zulks zegt voor een Nederlandsen auteur veel. Erzijns!erke scènes in en een paar coupures, door de regie met toestemming van den schrijver gemaakt (b.v. einde derde bedrijf en begin vierde) bleken den indruk door het werk teweeggebracht ten goede te komen. Een algemeene opmerking over de vertooning zou deze kunnen zijn, dat de lijn niet overal even scherp getrokken is, dat de spheer van de opvoering niet in alle onderdeelen voldoende werd vastgehouden. Louis de Vries maakte van Steeven Kerk hoffs een goede figuur, doch het soms wat te lyrische in de vertolking maakte het niet altijd aannemelijk, dat hij zijn satans kaerels" zoo onder den duim had. Ook het costuum uit het derde bedrijf is o.i. in strijd met zijn persoonlijkheid. Julia Cuypers als wed. Passart wat te voornaam, waardoor de scheld-partij, in III, iets geforceerds kreeg, had in Lena Klt'y, mevr. Kerkhoffj, een t burgerlijke tegenspeelster. Ko van Dijk, Geurt de Lamme, bracht de meeste kleur en toonde weer e;ns opnieuw welk een voortreffelijk acteur hij is. Eb. Eifmann, de Pastoor, loopt menigmaal gevaar door een ge wild-nonchalant sptl aan duide lijkheid in te boeten; zijn gemoedelijke en waardige vertolking valt te loven. Hier zij even opgemeikt, hoe eigenaardig onze nietRoomsche schrijvers met de Katholieke terminologie omgaan, b.v.: dezen pastoor, spreekt men aan met eerwaarde, heeroom(?) en pater(l). Van de E!vira-rol viel veel meer te rraken als Mien Erfmann-Sasbach deed. Dit werk schönt haar niet goed te liggen en het is jammer dat deze importante figuur niet beter uitkwam. Onder de verdere mede heid van den schepper als de hoogste innerlQke realiteit, ook in historischen zin, moeten worden aanvaard" Wie zal aarzelen, het hiermee geheel eens te zijn? Wie niet te gelijk erkennen, dat Querido, de geboren ziener en beelder van nature levend in dit bewustzijn van zijn enorme kracht, ons een machtig grootsch werk schenkt, dat zich aansluit bij Salammb en Akédysséril, niet in gewilde navolging, maar in natuurlijke verwantschap. Het doet denken aan het zware, gedegene, geweldige werk, waarmee Konijnenburg ons in de laatste jaren verrastte. Onhollandsch is het niet in zijn innerlQken aanleg, maar hier zijn toch sentimenten en ontroeringen, kleurgloeiïngen en vizioenen van menschelijkheld en schoonheid, die men vergeefs door heel onze litteratuur zoekt. Het beduisterende, vochtige schaduwlommer van sprookjrsoude platanen, kroonzwaar en geuren-dcmmelig broeyend in de paradrjstuir.en, welfde als een weemlend goudgroen koepeldak afgebogen in dwanggroey naar het front van Gebieder's paleis. In de vijvers stortte de zon het goud van haar lentelijken jubelschijn en over zachtbruisende beekjes en meertjes, tusschen be plante heuvels, bolwerken en phantastischuitgehouwen rotsbruggen, stroomde een llchiflonkering wég als zwommen eendentreinen schittervoren het koele water in. Uit schemerend geblaart klonk het zomerschdroef, zoetlokkend boschgerucht en inge houden vleugelengeklepper van koerende tortels. Rond taktent-priëelen, goud gepolijste torenspitse kioskjens en duivenhuisjes, oogbllndend-hel zongiöed afspattend, strekten doolhoflanen zich uit naar een violette nevelverte, doormengeld van goudglans, amandelbloesem-zoet en harsig aarderooksel. Tusschen de laag kronkelende warrel-wringsels van knoestige sycomoren, wier fluweel-gele, bemoste wortels bodem en struiken overkropen als prooy beloerende slangen, verstijfd opgericht in de knelling hunner zwellende ringen, danste en vonkte met goud-weerschijnen het teere waze voorjaarslicht. Wilde geiten, witte gemzen en rosgevlekte hooggehoornde herten ren den voorbij hellende grotten, spelonkachtig den grond ingehold als donkere koeltetunnels. Alleen het duistere groen der cypressennaalden, boven alle andere boomblaaerkronen het fijne loof rondsprietelend tegen het uit- ' gespannen hemelblauw, weerde de zonne- j jool der geuren-uitwuivende lente. Tot i de hoogte van de derde terrasgalerijen, ! wier marmeren omrandingen den voorhof ' langs bogen waarachter Darius peinzend zat in zijn rustvertrek, op zijn gepijlerden gouden stoeltroon, woey aan het aroom van KWATRIJNEN door Mr. JACOB ISRAËL DE HAAN Wanhoop De zee trekt over de schuimende keien, De Eeuwigheid luistert naar zijn Lied. Wanneer mijn liederen schreien Luistert de Euwigheld niet. Berusting Vraag niet naar veilig of onveilig, Waat in Gods wil is alles n. Langs kusten heilig en onheilig Voert Zijne liefde mij naar Jeruzalem heen. Vrede Ik luister naar de zee, En de zee luistert naar mij. Glimlachend langs de zilvren ree Mijmert de Tijd voorbij. Gevaar In een lichte duizling leef ik, Mijn leven schuimt als de Turijnsche wijn, Voor mijn ziel en zinnen beef ik, Wat zal het einde van nu n zwerven zijn? Gescheiden Wie zal in de regenboog scheiden Den regen van de zon? Zoo dacht ik, dat ons beiden Niets scheiden kon. Het Woord Hoe zal het Woord, het Al-Gemeene Beelden wat ons bei bindt en scheidt? Als onze zielen zich getrouw vereenen Beleeft gij 't Woord der Euwigheid. Napolitaansche matroos Een lichtmatroos: zijn donkre haren, Zijn oogen bloeien fel, zijn wangen blozen. Denk nu niet aan de duizenden matrozen, Die schoon als deze waren. De Dood langs Via Partenope Napels: 't leven drijft driftig heen Langs vlotte vreugd en luide lust. Groot en onzichtbaar gaat er Een, Die voert allen tot rust. Een Napolitaansche Knaap Een bonte groentenkar, daarvoor een ezel, Een jon gen staat en hij stuurt trotsch en stout. Hij spant iedere spier en iedre vezel Terwfll hfj het koppig dier binnenhoudt. spelenden willen wij voor hun verdienstelijk en nauwgezet werk nog noemen: Pierre Mols (Samuel Kerkhoffs) H. K. Teur.e (Maleparte) Jcttie van Dijk-Riecher (Geeske) en Guusjff van Gelder (het Skelet). (Jeeske (Jettie van Dijk?Riecher) De decors, naar ontwerp van Th. Molkenboer, waren slap van lijn en kleur en ver hoogden de stemming niet, er viel weinig tooneelmaligs in dit werk te loven. Ook de tooneelzetting kon ons niet steeds voldoen en vooral het kermistentje, waarin het skelet was ondergebracht deed onaangenaam aan. Bepaald hinderlijk was het gezang der monniken, waarom hier geen Gregoiiaansche melodie genomen? Deze zou zich geheel bij de stemming hebben aangesloten. De zorg door de Vries aan het geheel besteed gloeydonkere Perzische rozen, orchideeën en Aegyptische lotussen." Met het drama van dien heerscher Darius begint dit werk van verheven weidschen opzet, van dien machtigen gebieder, op aarde allerhoogste rechter, voor al zijn onderdanen beschutter in deernis en straf fer, lijfelijke bezitter van het vleesch en bloed, het geld en den grond zijner volken, heer der wereld, beheerschrr der ruimte. Hoe slap, leeg kermisachtig doet hier tegen wat Besnard voor eenige jaren aan impressies uit het oosten meebracht. Alleen onze Bauer kan hiernaast genoemd worden ; en deze beide schilders kenden den Oriënt door eigen aanschouwing. Bladzij na bladzij zou men wenschen aan te halen van ontroerende, ontzettende verbeelding van Oostersche weelde in na- i tuur en cultuur, schemeringen van geheim zinnig licht doorgloeid van rijke kleuren pracht, verlevendigd door geestig lijnen spel. In dit opppermachtige scheppen van heel en vreemd-fantastische levenssfeer, waarin de beelding der menschelfjkheid vervloeit, ligt de groote beteekenis van dit 'werk Het drama zelf teekent zich niet in helle klaarheid af tegen een effen horizon. Rustig in stille ingetogenheid moet men dit werk in zijn vollen rijkdom genieten, langzaam op de kabbeling of golving der woordstroomen voor zijn oog laten verrij zen de machtig ontroerende tafereelen, die in Oostersche rust en statigheid, en tegelijk weelderige mysterieusheid opdoemen uit de diepte der klanken. Wie zich niet ge heel in rustige spanning aan dit boek geeft, wordt er door verpletterd, ziet niet in de machtige contoeren het fijnere, diepere ge heime leven. Dit kleine boekje met verzen van Kathe Mussche, natuurimpressies, natuuraanvoelingen, geeft geen nieuwe ontroering. Het is geen helder, treffend geluid, dat we als een blijde verrassing begroeten. En toch is het over het algemeen wat we goede, zuivere kunst kunnen noemen, die rustige, kalme waardeering vtrdient, werk zooals dat van Mastenbroek naast dat van Jaap Maris, Van der Weele naast Maule. Kijk hier: Amstel bij Avond. O, dat gij vreugd moogt kennen, zoo ik vreugde kende, Een avond toen het water roodte branden lag, Wijl wind in dartel-jonge vaart er over rende En bracht mij vol van vlammen, rijken laten dag. Een kind was ik, die 't wonder van veel toortsen zag En van het weemlend feest verrast geen oogen wendde... Een Vader Al uw Zonen zfjn leerlingen van God, En heerlijk is de Vrede van uw Zonen, Zij vertrouwen op Eén in leder Lot, Niet vragend naar straffen en naar beloonen. De Dood Eens scheidde ons het Leven Thans scheidt ons de Dood. Gij rust. Ik word gedreven Langs wroeging, drift en nood. Napels (avond) Strepen van licht langs het land, Aan de lucht een schijn van rood, De Stad, die hijgt en brandt. Wat is het Leven,Moeder,en wat isdeDood? Mijn kamerdienaar Hij dient mij statig; moest ik hem niet eerder Dienen, die zooveel schooner is? Nooit had ikeen Dienaar schuwer en teerder, Nooit voelde ik zómijn vreugd en «ijn gemis. Zijn dienst Als ik hem roep, zal hij mij gaarne geven Twee sinaasappelen aan ne tros. Ik kan zijn oogen donker laten beven, Zijn wangen gloeien doen van snelle blos. Zijn trots Ik zal de pracht der sinaasappels loven, Dan zegt hij statig: Si, Signor", geen land, Dat mijn land, Italië, gaat te boven In overvloed, in schoonheid en verstand." Gelaten In dit spel van wind en water Schouw ik peinzend heel den dag, Vraag niet meer naar toen en later, Draag wat komen mag. De Tijd Ik lees gedichten van Guttelingen van Perk, Zij stierven. Als ik sterf, wie zal mijn Lied nog lezen? Wat baat het? Ook het Lied is menschlijk werk. Thans of later: het zal vergeten wezen. valt te prijzen en het publiek dat weer eens naar den schouwburg wil om tooneel te zien spelen vindt hier zijn gading. Voor hen, die met belangstelling de gei leurt de Lamme (Ko van Dijk) dachte-ontwikkeling van een onzer merk waardigste schrijvers willen volgen, zal deze vertooning een zeer interresante zijn. FRANK LUNS, Een ranke boot, in stee van schoonheid luid te schenden, Sloeg met zijn .riemen door de stilt' een klaar gewag Ik koord' aan boord de donkre mannen, zachtjes spreken En zingen met hun zuivre stem een hoog en k'aatrend lied. Dat bande vrees en dreef wijdweg het grauw verdriet... En als ze henen gleden en naar verten weken Kroop kleurig licht langs leen en roeiend nijvre hand: Toen dacht ik aan de gondels in 't zoet zuiderland l.., Zoo iets is goed, maar iets aparts is er niet. Het kon bijna een goede, oude Verwey zijn. En dit is nu een merkwaardig verschil tusschen schilderkunst en verskunst: goed werk van een Mastenbroek of Van der Weele vindt altijd nog vlotte waardeering, vindt altijd nog wel een goede plaats, maar vers kunst moet heel bijzonder zijn, anders rijst al gauw de vraag, waarom dat maar niet liever in handschrift onder de vrienden en kennissen laten clrculeeren ? Kathe Mussche heeft van onze moderne kunst veel gr lezen; ze heeft stellig eenig talent; ze heeft zich geoefend in de techniek, en zoo ontstond menige strofe die aangenaam aandoet, wie weinig gelezen heeft. De geur der open velden zwelt tot zoelen [stroom En dringt in breede banen langs mijn leden [heen; De zachte winden roeren zwervend [d'enklen boom, Die wachtend rijst en luistert naar hun [blijde schreên. Zoo iets is, als je het onverwacht hoort, voortreffelijk. Dat glijdt zoo lekker vlot langs je ooren. Men zou bijna zeggen het dichten gaat haar al te gemakkelijk van de hand. Als die strefe in 1880 was geschreven zouden we K. M. begroet hebben als een dichteres bij de gratie Gods, als de Muze zelve. Maar nu ? Er zijn wel enkele regels, die een belofte dragen voor iets beters, iets nobelers, iets meer elgens. Zoo: De rechte boomen beed'len om wat [goedig licht... O.Lente.wil verteederd en zacht-dadlg zijn, Nu gij de hoedster zijt der glanzend[schoone schrijn En hunwaart keeren kunt 't verhelderd [aangezicht. Moge deze wensch ook aan de kiemende kunst dezer dichteres zelve vervuld worden. J. PRIN s EN j. Lz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl