De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 22 maart pagina 8

22 maart 1919 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Maart. 19. No. 2178 Gedenkschriften van Gi/xbert Jan van Hardenbroek, 1741-1788, uitgegeven en toegelicht door dr. F. J. L. Kramer. Deel VI, 1785?1788. Amsterdam, Johannes Muller, 8°. Met dat zesde deel is de groote uitgave van het dagboek van Hardenbroek na onge veer twintig jaren voltooid. Prof. Kramer mag de voldoening smaken de laatste hand te hebben mogen leggen aan deze omvang rijke publicatie, die hij indertijd met kracht en vertrouwen inzette. Hij heeft onderweg den arbeid wegens drukke werkzaamheden aan dr. Van der Meulen moeten overdragen; na diens te vroegen dood viel dit werk den oorspronkeltjken bewerker op nieuw in den schoot, die nogmaals zijn schouders eronder wilde zetten en het tot een goed einde bracht. Zoo ligt dan de geheele Hardenbroek voor ons. Wij kebbenin dat zware journaal een zeer omslachtige, maar ook zeer belang rijke bron gewonnen voor de geschiedenis van de tweede helft der achttiende eeuw, met name van den patriottentijd. Men kon in die dagen zeer uitvoerig zijn; bijna alle achttiende-eeuwsche stukken zijn van een wat moeilijke omslachtigheid. Ook Har denbroek was een man van zijn tijd en daar had hij gelijk aan. Hij was ook een man van zijn stand, een goed vertegen woordiger van zijn klasse. Een goed regent stellig, die zich niet schuldig maakte aan de groote misbruiken, waaraan vele van zijn standgcnooten schuldig stonden. Maar ook weer genoeg man van positie en van standsgevoel om niet met felle verontwaardiging tegen de fouten der regeering in te gaan. Integendeel bekijkt hij deze dingen met het rustige oog van een man, die weet, dat de menschen zwak zijn en de wereld niet vol maakt is, Men moet dus zijn verwachtingen niet te hoog spannen; te hoog Idealisme loopt alleen op felle teleurstelling uit. Die overtuiging brengt Hardenbnrk tot een zachtmoedig, soms haast nauwelijks tot een oordeel over zijn tijdgenooten. Zijn objecti viteit nadert die van den photograaf; hij geeft het beeld, zooals het zich aan hem vertoonde, al zal hij het hebben betreurd, dat het niet mooier was. Dat kan hij toch ook al weer niet verhelpen. Juist deze matte, zelfs kleurlooze objectivi teit geeft aan Hardenbroek's gedenkschriften hun groote historische waarde. Stellig, de groote lijnen van deze periode staan vast; Hardenbroek zal ze niet verstoren of ver warren. Maar hij geeft honderden kleine bijzonderheden,die het maaswerk der historie vormen, dat tusschen die groote lijnen wordt gespannen. Men zegt eigenlijk nog te weinig, als men Hardenbroek omslachtig noemt; hij is soms eindeloos. Maar dat heeft dit voor, dat de lezer nooit den adem verliest en, als hij ten minste geduld heeft, van dag tot dag een belangrijke periode volgt. Hij neemt dan kennis niet van diepzinnige beschouwingen of sch-rpzinnige betoogen over de periode en de tijdsomstandigheden, maar van den tijd zelf, zooals die zich reflecteert in de gedachten en handelingen der m*nschen. Hardenbroek vertelt alleen wat de menschen zeggen en deze menschen zijn lang niet alle belangwekkend; treffend zijn hun op merkingen niet geregeld, geestig of puntig zoo goed als nooit. Het zijn geen Canterbuty Tales, deze gedenkschriften van Hardenbroek. Wel vinden wij ook hier een heele maat schappij voor onze ooger.; want Hardenbroek converseerde met de geheele wereld, van den Prins van Oranje af tot kamerbe waarders, deurwaarders en koetsiers toe. Een g-heele wereld, maar een beperkte wereld. Het is de Haagsche hof- en regeeringskring, ?waarin hQ zich beweegt. Later, als hu in 1786 zijn mandaat ter Staten Generaal heeft neergelegd en weer in Utrecht is gaan wonen, is h-t de kleine Utrechtsche regentenmaatschappij, die hij uitbeeldt of liever laat spreken. HQ komt ook wel eens in Amsterdam, zooals ieder behoorlijk Hollander, maar hij heeft er toch te weinig relatiën om er veel belangrijks van te vertellen. Op het Atnsterdamsche stadhuis was hij veel minder thuis dan op het Haagsche Binnenhof en op de Utrech'sche Statenkamer. Maar nergens gaat hij diep de maatschappij in; hij blijft, men mag niet zeggen aan de oppervlakte, maar toch wel aan den bovenkant der dingen. Er was anders in de diepte der maat schappij in die dagen genoeg waar te nemen voor wie oogen had om te zien. Hardenbroek Miiiiiiiiiiliimiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Toonkunst" Het jaar 1838 liep ten einde. Berlioz was aan allerlei misère ten prooi. Er was weer eens van alles tegen hem gaande, zijn Benvenuto Cellini" was gevallen - slechts de ouverture vermocht zich te handhaven , hQ werd geplaagd door huiselijke en andere ergernis, en ten slotte kreeg hij een feilen bronchitis-aanval te verduren. Hoe lijdend ook, hij moest zorgen, dat hij te eten had; dus vermande hu zich en arran geerde twee concerten. Het eerste dekte nauwelijks de kosten, het tweede, door den toondichter zelf gedirigeerd, had n de «Fantastique" n de Harold-symphonie cp 't program. Paganini, sinds kort in Parijs terug, hoorde op dit concert voor de eerste maal den Hwold", wiens auctor intellec tualis hij was, en stuu-de den componist, die na al die inspanning zieker dan ooit te bed la?, het zeker niet onaardige bedrag van twintig duizend francs. Rossini wist te vertellen, dat dit geld niet van Paganini zelf was, maar van den uitgever Bertin, en een ander verhaal luidt als volgt. De even gierige als rijke Paganini had gewei gerd, belangeloos mee te werken op een HefdaHgheidsconcert onder protectoraat van den invloedrijken en met Berlioz bevrienden criticus Janin, en deze had zich had in zijn Utrechtsche dagen de revolutie om zoo te zeggen aan de aeur. Maar ner gens bemerkt men, dat de juurnées revolu tionaire», de bestorming van het stadhuis, de afzetting der stadsregering, de verkiezing van een nieuwen raad onder den meesterachtigen druk der schutterij, op Hardenbroek een anderen indruk hebben gemaakt' dan van ongepast straatrumoer. Dat er nieuwe maatschappelijke krachten aan het opkomen waren onder den druk der regentenheer schappij, dat er zich een geheel nienwe orde van zaken voorbereidde, dat vermoedde Hardenbroek stellig niet. Ook heeft hfj den nieuwen tijd niet meer beleefd; den 20sten Februari 1788 is h| gestorven, na tien dagen vroeger met onverzwakte hand nog iets in zijn dagboek te hebben aangeteekend. Vermoe delijk zal hij de woelingen met de restau ratie van Willem V in September 1787 als afgedaan hebben beschouwd. Aan den an deren kant ontsnapt hem geen kreet van verontwaardiging, zelfs geen woord van afkeuring over het gedoe der Uirechtsche revolutloanalren. Onoaatjc, dien hij met de zelfde oogen zal .hebben beschouwd als een hofmaarschalk van onze dagen een man als Wijnkoop, noemt hij meer dan eens, maar zonder grauw of grijns. Integendeel, hij vertelt een grappige antcdote van hem. Als de gerechtsüienaars den bekenden voiksleider komen artesteeren, bitdt deze hun hoffelijk een kop thee aan. Een gemoedelijke, immers Nederlauüsche JakuDiJn! Er is in het jjurnaal van Hardenbroek deze zes deelen door niet veel stijging, maar evenmin daling. Veertig jiren lang blijft deze man zich zelf gei uk, wat meer voor zijn gezond gtstel dan voor zijn gees telijke lenigheid getuigt. Waar men zijn journaal ook opslaat, overal vindt men de zelfde personen en verhoudingen. Telkens geift hfj zonder bezwaar dezelfde of soort gelijke portretten. De portrettist is dezelfde gebleven en ook de persoon, die voor zijn portret zit. Nergens treft dat meer dan bfl de uitbeelding van den eifstadhouder. Willem V is reeds dikwijls afgebeeld toen en later. Maar is toch dit beeld niet nog altijd goed? De Fiscaal Paulus, daarna bfj de Prinses gekomen zijnde, hadde slg ten sterksten beklaagt, dat de Prins sedert weken onder sig hebbende verscheijdcn stukken de zeesaken betreffende, en waaromtrent expe ditie nodig was, hij uit dien hoofden dat werk niet goed konde sturen etc., zulks dese omstandigheijdt al wederom een nieuwe grief voor dte vorstin was; en 't welke soo slgtjaar was, dat de dames van 't hof, onder anderen juffrouw De Larrey seijde nimmer de Princes soo getffecteert te heb ben gevonden. Hierover sprekende segde gemelde juffrouw De Larrey, dat ook dese morgen bij het vertrek van de Princes de scène van dat vertrek soo aandoenlijk ware geweest, dat een stene hart soude zijn ge smolten, want dat elkeen gesnikt hadde; dat ook de Prins seer aangedaan was ge weest, en gezegt hadde, dat zijn laatste druppel bloed voor sQn vaderlandt wilde gaan (storten etc., welk laatste gezegde van de Prins aan meerdere menschen hadde voorgehouden dan 't gerust beter ware ge weest soo niet te uiten, omdat, sulks van sins zijnde, het altoos grootmoediger is daarvan niet als al te doen blijken, behalven dat het er nog geenslnts op aan scheen te komen." Zoo is Hardenbroek niet altijd, maar zoo is hQ op zijn belangwekkendst. H, BRUGMANS iniiiiniiiiniiiiitititiuninniiiiti SCHILDERKUNST-KRONIEK BEELDHOUWERS IN HET GEMEENTE MUSEUM TE AMSTERDAM. Niemand kan zegden, dat ik niet met genegenheid het ontstaan verwacht heb van deze vereeniglng van beeldhouwers. Niemand. Ik vond zuike groepeenn« nood zakelijk, n om de kunst zelf, n omdat, te dikwijls, de uitingen dier kunst niet op de juiste, of op eerbiedige wflze te zien gegeven werden op de schilderijententoon stellingen. De schilderkunst voelde zich daar meesteresse; de andere, de Beeldhouw kunst, zat, ergens, in een hoek. Dit is nu, en juister wijze, veranderd. Er is een Nederland se h e kring van Beeld houwers. Deze stelde in het stedelijk Museum ten toon; haar eerste openbare daad in de richting van werk te laten zien is daarmee gedaan. Is deze daad als geheel geslaagd te beschouwen? Hoewel gezind om de vereenigtng te steunen met allen steun, waarover ik zou kunnen beschikken, moet ik dat ontkennen. Ik had meer, en beters verwacht. G deeltelijk komt dit misschien daaruit voort, dat niet alle beeld houwers lid zijn van de vereeniging (52 nu voorgenomen, den virtuoos te Parijs onmogelijk te maken. Eenige vereerders van Paganini sprongen echter voor hem in de bres en wisten een compromis tot stand te brengen, d U Paganini verplichtte, zijn offir aan de liefdadigheid in 't algemeen te brengen, door aan den btklagenswaardigen Berlioz de bovengenoemde som te doen toekomen. Hoe dan ook, er schijnt wel een luchtje te zijn geweest aan dit vorstelijk gebaar, maar Berlioz zelf heeft er nooit iets ver dachts in gezien. Hij zette een nieuw groot symphonisch werk op siapel, en besloot, het aan zfln weldoener op te dragen. Het was de Symphonie dramatique Romeo et Juliette". Rc?eds tien jaar te voren had Berlioz zich voor 't eerst bezig gehouden met het plan eener muzikale bewerking van deze zoo aantrekkelijke stof. Nu hij aan de defini ieve uitvoering toekwam, liep alles zoo vlot als hij maar wenschen kon. Na zeven maanden was het werk kant en klaar. Welk een intensief leven," riep de toondichter uit, heb ik de«e maand, n doorgeleid! Metwelk ! een krachtigen slag zwom ik rond in d?ze zee van poëzie, geliefkoosd door d^nztrier der fantasie, onder het gloeiend stralen van Shakepp-are's llefdeszon, en in het geloof aan mijn kracht om het wondere eiland te hereiken, waarop zich de tempel der zuivere Kunst verheft! Het staat niet aan mij te beoordeelen, of ik het bereikt heb." Berlioz," zeet Bruno Schrad<r, hat sie wohl erreicht. Nichts ist wieder einmal gedankenloser, als den alten Tadel von der Mass- und Fortntosigkeit dieses Werkea zu wiederholen; nichts unsinniger, =»lsda immer wieder von Schwachen und Missgriffen zu 005TER5EEK MEUBlLEERttiOEN van de 75; en kon Vermeiren geen lid wezen; zona Raedeker niet in?); gedeelte lijk zijn daarvoor andere redenen, voor mijne teleurstelling. De eerste was een voudig te verhelpen geweest, en wat gedaan werd, getuigt mijns insziens van een wan begrip bij de kunstenaars ze f. De beeld houwers hebben zich tevree gesteld met n vertrek; daardoor is de werking be1-mmerd va:i ieder beeld. Meer dan vooreen schilderij is een' beeld ruimte noodig. Tm tweede zijn er veel kleine beeldj 'S, van kleine afmeting bedoel ik. Deze staan alle op piedestals, die weer langs den muur staan. Ge krijgt daardoor Ie het gevoel: hoevele piedestals zijn hier, en 2e vraag ik me af: moet er alleen gelegenheid ge geven worden een beeld van voren te bezien, zich proh'leerend tegen een effen vlak, ofzijn er bij de beeldjes niet een aantal, die iets anders eischen ; die zich rondom, inde ruimte mot ten o n t w i k k e l e n, zijn er bij die beeldjes geen, die in drie dimensies en voor drie dimensies gedacht zijn, en niet alleen als teekeriing beschouwd willen worden ? die in de handen ook genomen moeten worden, en rondgedraald. en zó, gewis gekeurd? Er zijn er bij, en het is zeer natuurlijk, dat ze er bij zijn. Er is dus een fout begaan. Een derde quaestie is die der volledigheid. Deze tentoonstelling geeft zelfs geen volledig beeld van het werk der leden, van de mogelijkheden in de leden maar dat zal een andermaal even licht als het voorgaande hoop ik te verhelpen zijn, als het ietwat-burgelijxe dat ik er nu voel. Want er is te weinig hartstocht op de ten toonstelling, en te weinig diepe sier . . . . Ik kan, in wat volgt, om bovengenoemde redenen volstaan met een opsomming. Ik volg den katalogus van E. van Asten (4.51) Eitdhoven, is het lachend meisje het beste; er is levendigheid. Annie van Zijp (7) heeft met het P.'oenix laantje, een brons, een beestje geschapen, dat komisch is, en vast van details. Bolle's medailles voldoen aan wat ik gaarne in deze dingen vind, het vlak bleef gevoeld, de verslering is groot; de kleur is zwaar genoeg. Mej. F. Carbasius' Klicka, de harpspeler, overtreft voor mij haar overig werk. J. de G ra a ff uit Laren, die soms een teeder-vroolijk, dan een ondeugend-verliefd versje durft schrijven, heeft een olifantje (dat ik me altijd in brons denk) een mahoniehouten Naakifiguurtje (met een stille schijnheilige zinnelijkheid (was die in den maker?) en afbeeldingen van een zwaar versierd bureau (met oli fanten) dat, als protest tegen te nuchtere praktische hanteering door anderen, ik waardeer. Thé-èse van Hall's koopvrouw is typeerend, in Jacobs' boertje uit Laren is het probleem van den gang opgevat. Klinkenberg, uit Haarlem, het best in den Pelikaan (47) en in den Maraboet (48) waar de poolen te zwak zijn, Is een maker van houten beeld j es, die niet op dr juiste wij ze syn thetisch zijn. Vandaar soms wat propperigs, dan, doodeenvoudig, iets ve.'wards. De tegels van Krop, uit Amsterdam, zijn van de beste dingen van de tentoonstelling. Misschien zijn ze, in aanleijing, hem van duitschen kant en kunst gekomen, maar ze zijn werkelijk te waarde eren, groot van vorm, en met het sterke erin van het lang geledere. Ik noem van hem nog 57, Beest; 59, Snijwerk; 64, Groote Kop. Mej. Rueh is oppervlakkig, een Studiekop van Mej. R->elvi> k is beter, bij Van Reyn is de Mjeder en Kind om het NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MolonJienstvanTetenburg DAGELIJKSCHF. MOTORDIENST UTRECHT LEIOEI DEK HAAS BELFT g. Btrichtsc!iiwr7l. Fyijékifci. Hnnttalsiil vici- v t a*« sprechen. Mö,>?n kröoherne Kathedermrnschers imrmrhin beiiaupten, dafs man da die unbeüingte Begeisierung mit einer etwas teuren Ve-winung seines kii'Stlerischen Urt<ii*vermög<>ns bezahle: der wirkliche Ki'nstler voti Fl isch und Blut, der die Ku< st und ihren Fortscnritt allein zuwegebringt, lacht darüber und denkt an jene Spatzen auf den Sfaturr, womit einst Berlioz einen von dissen Urttilspapsten, den grundgelahrten Fétis, im Lelio" dem Gespotte von ganz Paris pieisgah." Het lijkt wel van belang, een dergelijk oordeel van een vertegenwoordiger van het DuüschUnd, dat zich zoo levendig voor den grooten Franschman geïnteresseerd heett ook reeds tijdens zijn leve», hier eens mede te deelei. Ook ik voel er niets voor, mij angstvallig te gaai afvragen, of er soms hier of daar op goede f ronden iets af te dingen zou zijn op den bouw van het stuk. Of op de rol, die hier aan de verschillende elementen in het vocaal-instrumentaal ensemble is toege wezen. Er is hier zooveel en zoo waarach tige muzikale schoonheid bijeen, dat daar tegenover ieder betoog omtrent vorm of slijl noodzakelijkerwijs werkt ais klein gedoe. De uitvoering van Toonkunst" onder Mfngelberg's geniale leidirg heeft wel een zeer zuker beeld van deze zoo uitermate boeier de compositie gegeven. In lut fugato van den aanhrf trof onmi idellijk het s'erk eigene in Berlioz' kunst, en het is duidelijk, dat ik hierbij niet in de laatste plaats denk aan de kleur. Het klein koor kwam zi<-h in zijn zorgvuldig voor bereid o-treden op waaidue \vij?e aanslui ten bij de voorirtffvlöke opening der uit voering door het orkest. Het zijn zér zware HERCULES EN ATLAS Teekening voor de Amsterdammer" van fordaan Jouw vrachtje!" Niet waarl 't jouwe!" iMiimiiiimm miiiiiiiitmiiiiii iiiiiiiilimiHiiniMiiit levende van de aan-geduide vormen te ver- l melden. Tjloke Visser laat hier de monen zien (93, 94) die mij niet overtuigen van zijn kracht in deze richting, maar van de beste dieren in den ons gewonen, haastmodernen Hollandschen trant zijn hier Visser's Schuitbekreiger, Holen-uil, en Maraboe. Ziji zond photo's, Van der Hoef een schets kinderportret (112) en médaille's vol details, maar te keurig, dat is te klein van vorm, van'ontroering... Ge ziet uit deze opsomming, dat er hier noch het sterke en wonderlijke is, noch de bepeinzing eener bebloemde eenzaamheid; niet Roden's leven, niet de grooter Aegyptenaar; niet iets dat genoeg aardt naar dm eenen, naar den anderen. Er is hier soms degelijk werk, soms meer dan dat. En er is hier, gelukkig, niet te veel, of zoo goed als niets, van die excessen, die geen excessen zijn van kracht of overtuiging, maar een zijdige, ten spits gedreven, armoe van stumpprs. Er wordt hier niets mishandeld door onkundigen, maar er wordt hier ook te weinig gegrepen in volheid van het ge voel. Dat Is de f out dezer eerste, a l s poging te waardeeren uitstalling, PLASSCHAERT De Kondor Hoe haatt' ik et slijk van de stad, en et schuren van schouder aan schouder, En de reuk van beregende kleren, of et weeë gewalm in de lucht! En ik wenste als kondor te stijgen waar 't hoger is, reiner en ruimer, En te zwelgen in blauw en in wit, of allezn in m'n prinslike sluimer Te zweven op vleuglen van trots, in 'n roerloze stoerheid van vlucht! Maar ik droomde van liefde daarboven, en wakende voeld' ik me kouder, En bereden me blonken rivieren, en blauwde vallei aan vallei... En ik daalde : ik vond et zo mooi l En ik wou et wel alles omvaadmen, Tot opeens ik ontwaarde de stad, en ik voelde b'lemring bij 't aadmen, En ik steeg met 'n wiekslag weer op, en was eenzaam, en vorstlik, en vrij. eischen, waaraan dit eigenaardig soort koor zarg heeft te voldoen. De Stropnes:?Premiers transpoos que nul n'oublie" werden door Berthe Seroen zeer expressief weergegeven, en in de begi l^idinehad.ieninde et rst«* plaats de gerou'ineerde harpiste mevr. Fischfr en de ctllist Gaillard gelegenheid zich te ondfrscheiden. Volgde het Récitatif et Scherzetto", muziekstuk van wonderbare fijnheid en alletinnemendste bekoorlijk heid, waaiin allereerst weer het klein koor geheel op de hoogte van zijn taak bleek, en ook Van Tulder, die Rodolphe Plamondon was komen vervangen, zijn partij me* artistiek raffiierrent vervulde. Romeo seul", Tristes«e," Bruits lointains de Concert et de Bal," Grande Tê'e chez Capulet", --- men weet van de zelf standige uitvoeringen, hoe voornaam ens orkest onder Mcngelberg's prach'ig-genuanceerde directie deze kostbare pagina's uit de partituur weergeeft; de hoorders van ditmaal hebben het direct verband met wat voorafging en wat er volgde zeker op prijs gesteld, en zijn daardoor gekomen tot nog verhoogd genieten. Het mannenkoor op de garg achter het podium (?les j' unes Opulets, sortant de la fête''), onder leiding van Cornells, slaagde uitmuntend. Het wegsterven van het geluid, op voor de hand liggende wijze verkregen door de zangers de Kleire Zaal te laten binnenmarcheeren, maakte stellig den verrassenden indruk, dien B-rlioz hier op 't oog moet hebben gehad. En de samenstemming met het week ruischerde or kest geniale inval op zichzelf, deze zoo originer!-e<-nvoudige begeleiaing"! liet zeer weinig of niets te wenschen over, en dat wil wat zeggen bij een samenwerOch, wér ging ik dalen, m'n lief! ook al trilden de strevende vlerken, Ook al haakten m'n longen naar t ijle, m'n hart was te vol en te zwaar. Wat baatte me vleuglige macht, om alleen in de kilte te tronen, En te derven je liefde, die 'k wist als 'n mens onder mensen te wonen, En de zon van je goudbruine oog, en de geur van sering in je haar? Hier ben ik: omstrengel m'n hals, en m'n vleugelen zullen zósterken, Dat je kondor zal stijgen met jou tot de uiterste spitsen voorbij l Dat we samen in 't witste gepeins, in et blauwste gedroom zullen drijven! Maar, aarzel je, deins je voor 't hoog, en verkies je de mensevcrblijven, 'k Zai wildheid en vleuglen omhullen, en wandlen als mens aan je zij. WIL. L E M VAN DOORN king van twee ensembles op dezen afstand. Verrukkelijk klonk het Adagio, het eigen lijke 2e deel der symphonie, de nachtelijke liefdesscène in den tuin; en de nobele vir tuositeit, waarmee de 3e satz, het Scherzo La Reine Mab", werd gespeeld, wil ik niet eens trachten te beschrijven. De Convoi Furèbre de Juliette" stelt enorme eischen aan het koor, v; pral op 't punt van zuiverheid van intonatie, en het was een vreugde te ervaren, hoe kloek het groote koor want ditmaal deden voor 't eerst allen mede , zich geheel overgevend aan Mergelberg's omzichtige leiding, aan alle technische zwarigheid het hoofd wist te bieden, zoodat het publiek ongestoord genieten kon. Uit de nu volgende orkestmuziek zouden allerlei fijnheden verdieren te worden ver meld, vooral als specimina van Berlioz' uitbeeldend vermogen en phenomeraleinstru menteerkunst ; laat ik me bepalen tot n enkele: de klarinet-tonen in den Réveil de Juliette"; uit een oogpunt van vinding laat zich iets schooners, dunkt me, nauwelijks d-nVen, en Brohm produceerde ze met zijn bekend meesterschap. En de Finale, waarin Leopold Roosen op verdienstelijke wijze de rol van Vader Laurence vervulde, is de prachtig-geslaagde uitvoering komen bekronen, met veel statig heid en al het brio, dat men verlangen kon. Zoodat het Toonkunst" gegeven is ge weest, dank zij het hooge kunnen van alle in dit milieu medewerkender, dank zij k de geduldig-minutieuse voorbereiding op verschillend gebied, den vilftigsten gedenk dag van het sterven van den Meester op de allerwaardigste wijze te vieren. H. J. DEN HERTOG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl