Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
22 Maart. 19. No. 2178
Gedenkschriften van Gi/xbert Jan van
Hardenbroek, 1741-1788, uitgegeven
en toegelicht door dr. F. J. L. Kramer.
Deel VI, 1785?1788. Amsterdam,
Johannes Muller, 8°.
Met dat zesde deel is de groote uitgave
van het dagboek van Hardenbroek na onge
veer twintig jaren voltooid. Prof. Kramer
mag de voldoening smaken de laatste hand
te hebben mogen leggen aan deze omvang
rijke publicatie, die hij indertijd met kracht
en vertrouwen inzette. Hij heeft onderweg
den arbeid wegens drukke werkzaamheden
aan dr. Van der Meulen moeten overdragen;
na diens te vroegen dood viel dit werk
den oorspronkeltjken bewerker op nieuw
in den schoot, die nogmaals zijn schouders
eronder wilde zetten en het tot een goed einde
bracht.
Zoo ligt dan de geheele Hardenbroek
voor ons. Wij kebbenin dat zware journaal
een zeer omslachtige, maar ook zeer belang
rijke bron gewonnen voor de geschiedenis
van de tweede helft der achttiende eeuw,
met name van den patriottentijd. Men kon
in die dagen zeer uitvoerig zijn; bijna alle
achttiende-eeuwsche stukken zijn van een
wat moeilijke omslachtigheid. Ook Har
denbroek was een man van zijn tijd
en daar had hij gelijk aan. Hij was ook
een man van zijn stand, een goed vertegen
woordiger van zijn klasse. Een goed regent
stellig, die zich niet schuldig maakte aan
de groote misbruiken, waaraan vele van zijn
standgcnooten schuldig stonden. Maar ook
weer genoeg man van positie en van
standsgevoel om niet met felle verontwaardiging
tegen de fouten der regeering in te gaan.
Integendeel bekijkt hij deze dingen met het
rustige oog van een man, die weet, dat de
menschen zwak zijn en de wereld niet vol
maakt is, Men moet dus zijn verwachtingen
niet te hoog spannen; te hoog Idealisme
loopt alleen op felle teleurstelling uit. Die
overtuiging brengt Hardenbnrk tot een
zachtmoedig, soms haast nauwelijks tot een
oordeel over zijn tijdgenooten. Zijn objecti
viteit nadert die van den photograaf; hij
geeft het beeld, zooals het zich aan hem
vertoonde, al zal hij het hebben betreurd,
dat het niet mooier was. Dat kan hij toch
ook al weer niet verhelpen.
Juist deze matte, zelfs kleurlooze objectivi
teit geeft aan Hardenbroek's gedenkschriften
hun groote historische waarde. Stellig, de
groote lijnen van deze periode staan vast;
Hardenbroek zal ze niet verstoren of ver
warren. Maar hij geeft honderden kleine
bijzonderheden,die het maaswerk der historie
vormen, dat tusschen die groote lijnen wordt
gespannen. Men zegt eigenlijk nog te weinig,
als men Hardenbroek omslachtig noemt; hij
is soms eindeloos. Maar dat heeft dit voor,
dat de lezer nooit den adem verliest en, als
hij ten minste geduld heeft, van dag tot dag
een belangrijke periode volgt. Hij neemt dan
kennis niet van diepzinnige beschouwingen
of sch-rpzinnige betoogen over de periode
en de tijdsomstandigheden, maar van den
tijd zelf, zooals die zich reflecteert in de
gedachten en handelingen der m*nschen.
Hardenbroek vertelt alleen wat de menschen
zeggen en deze menschen zijn lang niet
alle belangwekkend; treffend zijn hun op
merkingen niet geregeld, geestig of puntig
zoo goed als nooit. Het zijn geen Canterbuty
Tales, deze gedenkschriften van Hardenbroek.
Wel vinden wij ook hier een heele maat
schappij voor onze ooger.; want Hardenbroek
converseerde met de geheele wereld, van
den Prins van Oranje af tot kamerbe waarders,
deurwaarders en koetsiers toe.
Een g-heele wereld, maar een beperkte
wereld. Het is de Haagsche hof- en
regeeringskring, ?waarin hQ zich beweegt.
Later, als hu in 1786 zijn mandaat ter
Staten Generaal heeft neergelegd en weer
in Utrecht is gaan wonen, is h-t de kleine
Utrechtsche regentenmaatschappij, die hij
uitbeeldt of liever laat spreken.
HQ komt ook wel eens in Amsterdam,
zooals ieder behoorlijk Hollander, maar hij
heeft er toch te weinig relatiën om er veel
belangrijks van te vertellen. Op het
Atnsterdamsche stadhuis was hij veel minder thuis
dan op het Haagsche Binnenhof en op de
Utrech'sche Statenkamer. Maar nergens
gaat hij diep de maatschappij in; hij blijft,
men mag niet zeggen aan de oppervlakte,
maar toch wel aan den bovenkant der dingen.
Er was anders in de diepte der maat
schappij in die dagen genoeg waar te nemen
voor wie oogen had om te zien. Hardenbroek
Miiiiiiiiiiliimiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Toonkunst"
Het jaar 1838 liep ten einde. Berlioz was
aan allerlei misère ten prooi. Er was weer
eens van alles tegen hem gaande, zijn
Benvenuto Cellini" was gevallen - slechts
de ouverture vermocht zich te handhaven
, hQ werd geplaagd door huiselijke en
andere ergernis, en ten slotte kreeg hij een
feilen bronchitis-aanval te verduren. Hoe
lijdend ook, hij moest zorgen, dat hij te
eten had; dus vermande hu zich en arran
geerde twee concerten. Het eerste dekte
nauwelijks de kosten, het tweede, door den
toondichter zelf gedirigeerd, had n de
«Fantastique" n de Harold-symphonie cp
't program. Paganini, sinds kort in Parijs
terug, hoorde op dit concert voor de eerste
maal den Hwold", wiens auctor intellec
tualis hij was, en stuu-de den componist,
die na al die inspanning zieker dan ooit te
bed la?, het zeker niet onaardige bedrag
van twintig duizend francs. Rossini wist
te vertellen, dat dit geld niet van Paganini
zelf was, maar van den uitgever Bertin,
en een ander verhaal luidt als volgt. De
even gierige als rijke Paganini had gewei
gerd, belangeloos mee te werken op een
HefdaHgheidsconcert onder protectoraat
van den invloedrijken en met Berlioz
bevrienden criticus Janin, en deze had zich
had in zijn Utrechtsche dagen de revolutie
om zoo te zeggen aan de aeur. Maar ner
gens bemerkt men, dat de juurnées revolu
tionaire», de bestorming van het stadhuis,
de afzetting der stadsregering, de verkiezing
van een nieuwen raad onder den
meesterachtigen druk der schutterij, op Hardenbroek
een anderen indruk hebben gemaakt' dan
van ongepast straatrumoer. Dat er nieuwe
maatschappelijke krachten aan het opkomen
waren onder den druk der regentenheer
schappij, dat er zich een geheel nienwe orde
van zaken voorbereidde, dat vermoedde
Hardenbroek stellig niet. Ook heeft hfj den
nieuwen tijd niet meer beleefd; den 20sten
Februari 1788 is h| gestorven, na tien dagen
vroeger met onverzwakte hand nog iets in zijn
dagboek te hebben aangeteekend. Vermoe
delijk zal hij de woelingen met de restau
ratie van Willem V in September 1787 als
afgedaan hebben beschouwd. Aan den an
deren kant ontsnapt hem geen kreet van
verontwaardiging, zelfs geen woord van
afkeuring over het gedoe der Uirechtsche
revolutloanalren. Onoaatjc, dien hij met de
zelfde oogen zal .hebben beschouwd als
een hofmaarschalk van onze dagen een man
als Wijnkoop, noemt hij meer dan eens,
maar zonder grauw of grijns. Integendeel,
hij vertelt een grappige antcdote van hem.
Als de gerechtsüienaars den bekenden
voiksleider komen artesteeren, bitdt deze hun
hoffelijk een kop thee aan. Een gemoedelijke,
immers Nederlauüsche JakuDiJn!
Er is in het jjurnaal van Hardenbroek
deze zes deelen door niet veel stijging,
maar evenmin daling. Veertig jiren lang
blijft deze man zich zelf gei uk, wat meer
voor zijn gezond gtstel dan voor zijn gees
telijke lenigheid getuigt. Waar men zijn
journaal ook opslaat, overal vindt men de
zelfde personen en verhoudingen. Telkens
geift hfj zonder bezwaar dezelfde of soort
gelijke portretten. De portrettist is dezelfde
gebleven en ook de persoon, die voor zijn
portret zit. Nergens treft dat meer dan bfl
de uitbeelding van den eifstadhouder.
Willem V is reeds dikwijls afgebeeld toen en
later. Maar is toch dit beeld niet nog altijd
goed? De Fiscaal Paulus, daarna bfj de
Prinses gekomen zijnde, hadde slg ten
sterksten beklaagt, dat de Prins sedert weken
onder sig hebbende verscheijdcn stukken de
zeesaken betreffende, en waaromtrent expe
ditie nodig was, hij uit dien hoofden dat
werk niet goed konde sturen etc., zulks
dese omstandigheijdt al wederom een nieuwe
grief voor dte vorstin was; en 't welke
soo slgtjaar was, dat de dames van 't hof,
onder anderen juffrouw De Larrey seijde
nimmer de Princes soo getffecteert te heb
ben gevonden. Hierover sprekende segde
gemelde juffrouw De Larrey, dat ook dese
morgen bij het vertrek van de Princes de
scène van dat vertrek soo aandoenlijk ware
geweest, dat een stene hart soude zijn ge
smolten, want dat elkeen gesnikt hadde;
dat ook de Prins seer aangedaan was ge
weest, en gezegt hadde, dat zijn laatste
druppel bloed voor sQn vaderlandt wilde
gaan (storten etc., welk laatste gezegde van
de Prins aan meerdere menschen hadde
voorgehouden dan 't gerust beter ware ge
weest soo niet te uiten, omdat, sulks van
sins zijnde, het altoos grootmoediger is
daarvan niet als al te doen blijken, behalven
dat het er nog geenslnts op aan scheen
te komen."
Zoo is Hardenbroek niet altijd, maar zoo
is hQ op zijn belangwekkendst.
H, BRUGMANS
iniiiiniiiiniiiiitititiuninniiiiti
SCHILDERKUNST-KRONIEK
BEELDHOUWERS IN HET GEMEENTE
MUSEUM TE AMSTERDAM.
Niemand kan zegden, dat ik niet met
genegenheid het ontstaan verwacht heb
van deze vereeniglng van beeldhouwers.
Niemand. Ik vond zuike groepeenn« nood
zakelijk, n om de kunst zelf, n omdat,
te dikwijls, de uitingen dier kunst niet op
de juiste, of op eerbiedige wflze te zien
gegeven werden op de schilderijententoon
stellingen. De schilderkunst voelde zich
daar meesteresse; de andere, de Beeldhouw
kunst, zat, ergens, in een hoek. Dit is nu,
en juister wijze, veranderd. Er is een
Nederland se h e kring van Beeld
houwers. Deze stelde in het stedelijk
Museum ten toon; haar eerste openbare
daad in de richting van werk te laten zien
is daarmee gedaan. Is deze daad als geheel
geslaagd te beschouwen? Hoewel gezind
om de vereenigtng te steunen met allen
steun, waarover ik zou kunnen beschikken,
moet ik dat ontkennen. Ik had meer, en
beters verwacht. G deeltelijk komt dit
misschien daaruit voort, dat niet alle beeld
houwers lid zijn van de vereeniging (52
nu voorgenomen, den virtuoos te Parijs
onmogelijk te maken. Eenige vereerders
van Paganini sprongen echter voor hem in
de bres en wisten een compromis tot stand
te brengen, d U Paganini verplichtte, zijn
offir aan de liefdadigheid in 't algemeen te
brengen, door aan den btklagenswaardigen
Berlioz de bovengenoemde som te doen
toekomen.
Hoe dan ook, er schijnt wel een luchtje
te zijn geweest aan dit vorstelijk gebaar,
maar Berlioz zelf heeft er nooit iets ver
dachts in gezien. Hij zette een nieuw groot
symphonisch werk op siapel, en besloot,
het aan zfln weldoener op te dragen. Het
was de Symphonie dramatique Romeo et
Juliette".
Rc?eds tien jaar te voren had Berlioz zich
voor 't eerst bezig gehouden met het plan
eener muzikale bewerking van deze zoo
aantrekkelijke stof. Nu hij aan de defini ieve
uitvoering toekwam, liep alles zoo vlot als
hij maar wenschen kon. Na zeven maanden
was het werk kant en klaar. Welk een
intensief leven," riep de toondichter uit,
heb ik de«e maand, n doorgeleid! Metwelk !
een krachtigen slag zwom ik rond in d?ze
zee van poëzie, geliefkoosd door d^nztrier
der fantasie, onder het gloeiend stralen van
Shakepp-are's llefdeszon, en in het geloof
aan mijn kracht om het wondere eiland te
hereiken, waarop zich de tempel der zuivere
Kunst verheft! Het staat niet aan mij te
beoordeelen, of ik het bereikt heb."
Berlioz," zeet Bruno Schrad<r, hat sie
wohl erreicht. Nichts ist wieder einmal
gedankenloser, als den alten Tadel von der
Mass- und Fortntosigkeit dieses Werkea zu
wiederholen; nichts unsinniger, =»lsda immer
wieder von Schwachen und Missgriffen zu
005TER5EEK
MEUBlLEERttiOEN
van de 75; en kon Vermeiren geen lid
wezen; zona Raedeker niet in?); gedeelte
lijk zijn daarvoor andere redenen, voor
mijne teleurstelling. De eerste was een
voudig te verhelpen geweest, en wat gedaan
werd, getuigt mijns insziens van een wan
begrip bij de kunstenaars ze f. De beeld
houwers hebben zich tevree gesteld met
n vertrek; daardoor is de werking
be1-mmerd va:i ieder beeld. Meer dan vooreen
schilderij is een' beeld ruimte noodig. Tm
tweede zijn er veel kleine beeldj 'S, van
kleine afmeting bedoel ik. Deze staan alle
op piedestals, die weer langs den muur
staan. Ge krijgt daardoor Ie het gevoel:
hoevele piedestals zijn hier, en 2e vraag
ik me af: moet er alleen gelegenheid ge
geven worden een beeld van voren te bezien,
zich proh'leerend tegen een effen vlak,
ofzijn er bij de beeldjes niet een aantal, die
iets anders eischen ; die zich rondom, inde
ruimte mot ten o n t w i k k e l e n, zijn er bij
die beeldjes geen, die in drie dimensies en
voor drie dimensies gedacht zijn, en niet
alleen als teekeriing beschouwd willen
worden ? die in de handen ook genomen
moeten worden, en rondgedraald. en zó,
gewis gekeurd? Er zijn er bij, en het is
zeer natuurlijk, dat ze er bij zijn. Er is dus
een fout begaan. Een derde quaestie is die
der volledigheid. Deze tentoonstelling geeft
zelfs geen volledig beeld van het werk der
leden, van de mogelijkheden in de leden
maar dat zal een andermaal even licht als
het voorgaande hoop ik te verhelpen zijn,
als het ietwat-burgelijxe dat ik er nu voel.
Want er is te weinig hartstocht op de ten
toonstelling, en te weinig diepe sier . . . .
Ik kan, in wat volgt, om bovengenoemde
redenen volstaan met een opsomming. Ik
volg den katalogus van E. van Asten (4.51)
Eitdhoven, is het lachend meisje het beste;
er is levendigheid. Annie van Zijp (7) heeft
met het P.'oenix laantje, een brons, een
beestje geschapen, dat komisch is, en vast
van details. Bolle's medailles voldoen aan
wat ik gaarne in deze dingen vind, het
vlak bleef gevoeld, de verslering is groot;
de kleur is zwaar genoeg. Mej. F. Carbasius'
Klicka, de harpspeler, overtreft voor mij
haar overig werk. J. de G ra a ff uit Laren,
die soms een teeder-vroolijk, dan een
ondeugend-verliefd versje durft schrijven, heeft
een olifantje (dat ik me altijd in brons
denk) een mahoniehouten Naakifiguurtje
(met een stille schijnheilige zinnelijkheid
(was die in den maker?) en afbeeldingen
van een zwaar versierd bureau (met oli
fanten) dat, als protest tegen te nuchtere
praktische hanteering door anderen, ik
waardeer. Thé-èse van Hall's koopvrouw is
typeerend, in Jacobs' boertje uit Laren
is het probleem van den gang opgevat.
Klinkenberg, uit Haarlem, het best in den
Pelikaan (47) en in den Maraboet (48) waar
de poolen te zwak zijn, Is een maker van
houten beeld j es, die niet op dr juiste wij ze syn
thetisch zijn. Vandaar soms wat propperigs,
dan, doodeenvoudig, iets ve.'wards. De tegels
van Krop, uit Amsterdam, zijn van de beste
dingen van de tentoonstelling. Misschien
zijn ze, in aanleijing, hem van duitschen
kant en kunst gekomen, maar ze zijn werkelijk
te waarde eren, groot van vorm, en met het
sterke erin van het lang geledere. Ik noem
van hem nog 57, Beest; 59, Snijwerk; 64,
Groote Kop. Mej. Rueh is oppervlakkig, een
Studiekop van Mej. R->elvi> k is beter, bij
Van Reyn is de Mjeder en Kind om het
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MolonJienstvanTetenburg
DAGELIJKSCHF. MOTORDIENST
UTRECHT LEIOEI DEK HAAS BELFT
g. Btrichtsc!iiwr7l. Fyijékifci. Hnnttalsiil
vici- v t a*«
sprechen. Mö,>?n kröoherne
Kathedermrnschers imrmrhin beiiaupten, dafs man
da die unbeüingte Begeisierung mit einer
etwas teuren Ve-winung seines
kii'Stlerischen Urt<ii*vermög<>ns bezahle: der
wirkliche Ki'nstler voti Fl isch und Blut, der
die Ku< st und ihren Fortscnritt allein
zuwegebringt, lacht darüber und denkt an jene
Spatzen auf den Sfaturr, womit einst Berlioz
einen von dissen Urttilspapsten, den
grundgelahrten Fétis, im Lelio" dem Gespotte
von ganz Paris pieisgah."
Het lijkt wel van belang, een dergelijk
oordeel van een vertegenwoordiger van het
DuüschUnd, dat zich zoo levendig voor
den grooten Franschman geïnteresseerd
heett ook reeds tijdens zijn leve», hier
eens mede te deelei.
Ook ik voel er niets voor, mij angstvallig
te gaai afvragen, of er soms hier of daar
op goede f ronden iets af te dingen zou zijn
op den bouw van het stuk. Of op de rol,
die hier aan de verschillende elementen in
het vocaal-instrumentaal ensemble is toege
wezen. Er is hier zooveel en zoo waarach
tige muzikale schoonheid bijeen, dat daar
tegenover ieder betoog omtrent vorm of
slijl noodzakelijkerwijs werkt ais klein gedoe.
De uitvoering van Toonkunst" onder
Mfngelberg's geniale leidirg heeft wel een
zeer zuker beeld van deze zoo uitermate
boeier de compositie gegeven.
In lut fugato van den aanhrf trof
onmi idellijk het s'erk eigene in Berlioz' kunst,
en het is duidelijk, dat ik hierbij niet in de
laatste plaats denk aan de kleur. Het klein
koor kwam zi<-h in zijn zorgvuldig voor
bereid o-treden op waaidue \vij?e aanslui
ten bij de voorirtffvlöke opening der uit
voering door het orkest. Het zijn zér zware
HERCULES EN ATLAS
Teekening voor de Amsterdammer" van fordaan
Jouw vrachtje!" Niet waarl 't jouwe!"
iMiimiiiimm
miiiiiiiitmiiiiii
iiiiiiiilimiHiiniMiiit
levende van de aan-geduide vormen te ver- l
melden. Tjloke Visser laat hier de
monen zien (93, 94) die mij niet overtuigen
van zijn kracht in deze richting, maar van
de beste dieren in den ons gewonen,
haastmodernen Hollandschen trant zijn hier
Visser's Schuitbekreiger, Holen-uil, en
Maraboe. Ziji zond photo's, Van der Hoef een
schets kinderportret (112) en médaille's vol
details, maar te keurig, dat is te klein van
vorm, van'ontroering...
Ge ziet uit deze opsomming, dat er hier
noch het sterke en wonderlijke is, noch de
bepeinzing eener bebloemde eenzaamheid;
niet Roden's leven, niet de grooter
Aegyptenaar; niet iets dat genoeg aardt naar dm
eenen, naar den anderen. Er is hier soms
degelijk werk, soms meer dan dat. En er is
hier, gelukkig, niet te veel, of zoo goed als
niets, van die excessen, die geen excessen
zijn van kracht of overtuiging, maar een
zijdige, ten spits gedreven, armoe van
stumpprs. Er wordt hier niets mishandeld
door onkundigen, maar er wordt hier ook
te weinig gegrepen in volheid van het ge
voel. Dat Is de f out dezer eerste, a l s
poging te waardeeren uitstalling,
PLASSCHAERT
De Kondor
Hoe haatt' ik et slijk van de stad, en et
schuren van schouder aan schouder,
En de reuk van beregende kleren, of et weeë
gewalm in de lucht!
En ik wenste als kondor te stijgen waar 't
hoger is, reiner en ruimer,
En te zwelgen in blauw en in wit, of allezn
in m'n prinslike sluimer
Te zweven op vleuglen van trots, in 'n
roerloze stoerheid van vlucht!
Maar ik droomde van liefde daarboven, en
wakende voeld' ik me kouder,
En bereden me blonken rivieren, en
blauwde vallei aan vallei...
En ik daalde : ik vond et zo mooi l En ik
wou et wel alles omvaadmen,
Tot opeens ik ontwaarde de stad, en ik
voelde b'lemring bij 't aadmen,
En ik steeg met 'n wiekslag weer op, en
was eenzaam, en vorstlik, en vrij.
eischen, waaraan dit eigenaardig soort koor
zarg heeft te voldoen. De Stropnes:?Premiers
transpoos que nul n'oublie" werden door
Berthe Seroen zeer expressief weergegeven,
en in de begi l^idinehad.ieninde et rst«* plaats
de gerou'ineerde harpiste mevr. Fischfr
en de ctllist Gaillard gelegenheid zich
te ondfrscheiden. Volgde het Récitatif
et Scherzetto", muziekstuk van wonderbare
fijnheid en alletinnemendste bekoorlijk
heid, waaiin allereerst weer het klein
koor geheel op de hoogte van zijn taak
bleek, en ook Van Tulder, die Rodolphe
Plamondon was komen vervangen, zijn partij
me* artistiek raffiierrent vervulde.
Romeo seul", Tristes«e," Bruits
lointains de Concert et de Bal," Grande Tê'e
chez Capulet", --- men weet van de zelf
standige uitvoeringen, hoe voornaam ens
orkest onder Mcngelberg's
prach'ig-genuanceerde directie deze kostbare pagina's uit
de partituur weergeeft; de hoorders van
ditmaal hebben het direct verband met wat
voorafging en wat er volgde zeker op
prijs gesteld, en zijn daardoor gekomen
tot nog verhoogd genieten.
Het mannenkoor op de garg achter het
podium (?les j' unes Opulets, sortant de
la fête''), onder leiding van Cornells, slaagde
uitmuntend. Het wegsterven van het geluid,
op voor de hand liggende wijze verkregen
door de zangers de Kleire Zaal te laten
binnenmarcheeren, maakte stellig den
verrassenden indruk, dien B-rlioz hier op
't oog moet hebben gehad. En de
samenstemming met het week ruischerde or
kest geniale inval op zichzelf, deze
zoo originer!-e<-nvoudige begeleiaing"!
liet zeer weinig of niets te wenschen over,
en dat wil wat zeggen bij een
samenwerOch, wér ging ik dalen, m'n lief! ook al
trilden de strevende vlerken,
Ook al haakten m'n longen naar t ijle,
m'n hart was te vol en te zwaar.
Wat baatte me vleuglige macht, om alleen
in de kilte te tronen,
En te derven je liefde, die 'k wist als 'n
mens onder mensen te wonen,
En de zon van je goudbruine oog, en
de geur van sering in je haar?
Hier ben ik: omstrengel m'n hals, en m'n
vleugelen zullen zósterken,
Dat je kondor zal stijgen met jou tot
de uiterste spitsen voorbij l
Dat we samen in 't witste gepeins, in et
blauwste gedroom zullen drijven!
Maar, aarzel je, deins je voor 't hoog, en
verkies je de mensevcrblijven,
'k Zai wildheid en vleuglen omhullen,
en wandlen als mens aan je zij.
WIL. L E M VAN DOORN
king van twee ensembles op dezen afstand.
Verrukkelijk klonk het Adagio, het eigen
lijke 2e deel der symphonie, de nachtelijke
liefdesscène in den tuin; en de nobele vir
tuositeit, waarmee de 3e satz, het Scherzo
La Reine Mab", werd gespeeld, wil ik niet
eens trachten te beschrijven.
De Convoi Furèbre de Juliette" stelt
enorme eischen aan het koor, v; pral op 't
punt van zuiverheid van intonatie, en het
was een vreugde te ervaren, hoe kloek het
groote koor want ditmaal deden voor 't
eerst allen mede , zich geheel overgevend
aan Mergelberg's omzichtige leiding, aan
alle technische zwarigheid het hoofd wist
te bieden, zoodat het publiek ongestoord
genieten kon.
Uit de nu volgende orkestmuziek zouden
allerlei fijnheden verdieren te worden ver
meld, vooral als specimina van Berlioz'
uitbeeldend vermogen en phenomeraleinstru
menteerkunst ; laat ik me bepalen tot n
enkele: de klarinet-tonen in den Réveil de
Juliette"; uit een oogpunt van vinding laat
zich iets schooners, dunkt me, nauwelijks
d-nVen, en Brohm produceerde ze met zijn
bekend meesterschap.
En de Finale, waarin Leopold Roosen op
verdienstelijke wijze de rol van Vader
Laurence vervulde, is de prachtig-geslaagde
uitvoering komen bekronen, met veel statig
heid en al het brio, dat men verlangen kon.
Zoodat het Toonkunst" gegeven is ge
weest, dank zij het hooge kunnen van alle
in dit milieu medewerkender, dank zij k
de geduldig-minutieuse voorbereiding op
verschillend gebied, den vilftigsten gedenk
dag van het sterven van den Meester op de
allerwaardigste wijze te vieren.
H. J. DEN HERTOG