De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 5 april pagina 11

5 april 1919 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

5 April. '19. No. 2180 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND tl TE .A. IMIS T EK, 3D .A. IMI Teekenlnst voor ,de Amsterdammer" van Joh. Braakenstek mmmmii'itmmiJtifi De nauwkeurige afwer king van elk onderdeel van'het FONGJ3RS rijwiel draagt er toe bij, dat dit jaren zijn lichten, geruiscbloozen gang behoud i en weinig voor onderhoud vraagt DeGroningerRijwieleniabneUJONGERS MUZIEK IN DE HOOFDSTAD (Vervolg van pag. 8) alle toewijding, en warm en glanzend van toon,en prikkelend-rhyfhmlsch voorgedragen, doet allerverrukkelijkst. En zijn omvangrijke en buitengewoon zware Heldenlev>en"-partij geeft hrj lederen keer zoo mogelijk nog weer raker van karakteristiek dan ooit te voren. Willem Andriessen. Ook hij had zijn tweede optreden op een abonnements-concert in dit seizoen, ook hij vond enthousiasten bijval. En wel vooreerst na zijn van allen op smuk vrijgehouden, echt-frissche voordracht van Mozart's bekoorlijk C-moll-concert, waarin eea door Andriessen zelf gecompo neerde cadenz zich uitstekend aansloot bij 't geheel. Na de pauze kwamen de Variations symphoniques" van César Franc Ie, met fraaie contrastwerking in 't algemeen en een zeer geslaagde tegenstelling tusschen de elegische en de in vreugde opbruisende gedeelten in 't bijzonder. En men verheugde er zich over, dat de beide Willems", zooals dat tegenwoordig heet, zoo goed samengingen. Mahler's Zevende Ik heb n de Donderdagavond- n de Zondagmiddag-uitvoering van Mahler's Zevende bijgewoond, en ik ben vol bewon dering voor het uithoudingsvermogen van het orkest. Natuurlij k k voor dat van Msngelberg hij staat er altijd even frisch voor, en lederen keer weer geeft hrj zich geheel , maar vooral toch heeft me geïm poneerd wat het orkest en allereerst physiekl op deze concerten heeft verricht. Men bedenke, dat op Zaterdagavond het zelfde enorm veelelscnende werk ook nog te Nijmegen gegeven werd, en men zal inzien, dat hier de kans groot was, dat de grens van wat de instrumentalisten, de blazers inzonderheid, n hun macht hebben, werd overschreden. Zondagmiddag misluk ten de reeds op zichzelf zoo lastig liggende hoornroepen aan het begin van den 2;n Satz met groote hardnek kigheid, en men voelt, dat, waar men In dit geval te doen heeft met een paar zoo voortreffelijke kenners en bespelers van den hoorn als Kok en Tak, de schuld ligt bQ de onmatige eischen, die in een drietal uitvoeringen van een zoo zwaar werk, en zoo kort op elkaar, aan het weer standsvermogen van de lippen derhoornlsten DeAmsterdamsche Burger ij: Moet dat zoo voortgaan ? De Burgemeester: Ik ben voor de Vrijheid" imlIfdlllilfllilfIfIffIflIlflIlfffflllfIffllfffllffllfllllMlllllllllllllltlHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllll worden gesteld. Mah'er is nog belangrijk verder gegaan dan Wagner bij de aanwen ding der hoorns en wij, die luisteren, mogen er dankbaar voor zijn; welk een rijkdom van gevariëerden en steeds beerlijkverzadigden klank! , maar met wat als gevolg tener dergelijke aanwinst op 't ge bied der instrumentatie-techniekaan inspan ning van de spelers gevergd wordt, behoort ter dege rekening te worden gehouden. Kracht, kracht en aliijd weer kracht eischen de hoekdeelen van dit groorsch op gezette werk. Maar ook duidelijkheid. Wat komt er anders terecht van de uitvoering van monumentale stukken als deze, waarin de contrapunctische bewerking tot duize lingwekkende hoogten is opgevoerd! Al deze lijnen en lijntjes reeds vórdat de thema's zich presenteeren, vraagt Mahler hier aandacht voor de samenstellende deelen hebben zich in volkomen klaarheid af te teekenen. Dit maakt een onvermoei baar streven naar duidelijkheid noodig, en daarnaast een nimmer falend zorgen voor evenwicht. Aan deze en, ik mag zeggen: ook aan alle andere eischen, de artistiekhoogere, heeft het orkest onder Mengelberg's meesterleiding bij deze uitvoeringen van Mihlcr's Zevende, in de eerste plaats dan voor wat betreft de zoo moeilijk tot klare uiting op te roepen deelen aan begin en slot, in ieder opzicht voldaan. Er zijn er nog steeds onder de hoorders in het Concertgebouw, die vreemd blijven staan tegenover een stuk als de omvangrijke eerste Satz van Mahler's Derde Dergelijke problemen, als waarvoor zfj zien gesteld zien, krijgen de reeds lang voor Mahler gewonnenen, die zich m;t de eerste symphonieën geheel ver;rouwd voelen, te door gronden bij het aanhooren van den eersten en den laatsten Satz der Zevende. Van het indrukwekkend oogenblik af, dat Frans van Diepenbeek op zijn blinkenden tenor-hoorn het hoofd-thema van het inleidend Adagio inzet een thema, dat ook Strauss zou hebben kunnen invallen, zij het dan ook zonder het geprononceerd karakter van Naturlaut", dat het bij Mahler terstond aanneemt totdat het energiek a tempo" het Allegro con fuoco" afsluit, enevenzoo het gansene Rondo finale" dór, waar van de opening aan Pennard's vermaarde hardhandigheid is toevertrouwd, en waarin tegen het eind een wonderbaarlijk-gecompliceerd fugato optreedt, gedurende al dien trjd Is men getuige van een nerveus-doorwerkt declameeren, waarvan de analyse ontzettend vermoeit. Voor wie er mee te recht kunnen: studie der partituur, en voor 't overige: iedere herhaling der uitvoering bijwonen, ziedaar de eenige weg, langs welken men kans heeft tot het wezen dezer fantasieën van den Meester door te dringen, het mysterieuse wezen dezer fantasieën, als steeds hem Ingegeven door zijn opgaan in de Natuur, het Leven. Hoe oneindig veel gemakkelijker aanspre kend is wat tusschen deze beide deelen Instaat: de twee Nocturnes en het Scherzo, dat ze omsluiten l Dit is weer eens de Mah ler der met spookachtig ritselen wisselende teederheden, hier klinken weer de echo's op uit verre verten, hier dwarrelen donzig de geluiden dooreen. Gierende vlagen scheu ren plotseling in broze stemmingen, marschrhythmen komen aanbeven van alle kanten, zoete liedekens zingen van langvervlogen trjd. Dit is de Mahler, die toch zeker velen onder ons wel zér lief is, de Mahler, die mij vaak doet denken San het versje, dat je bijblijft, als j: Trilby" gelezen hebt: La vie est vaine: Un peu d'jimuur, Un peu de h:iine, t puis bonjimr. La vie est breve: Un peu d'espoir, Un peu de rève, Kt puis bonsoir! H. J. DEN HERTOG iiiiimmiimmMiiiiiiiiiiMiimmiMiiiimiMniiiMHiiMiimiiimiiiHiiHiit Royal Aaction Bridge Ik zal nu het spelen van het in mijn vorig artikel aangegeven spel bespreken. S 8, 7, 4 H vrouw, boer, 9, 7 R Heer, boer, 10, 6 K Heer, 2 B S aas, vrouw, 9 H aas, heer, 6 R 9, 5, 4, 2 K vrouw, 7, 3 S boer, 6 H 5, 4, 3 " R. vrouw 5, 3 Kaas, boer 10,8 S Heer, 10. 5, 3, 2 H 10, 8, 2 R aas, 8 K 9, 6, 5, 4 Ik wil nog even in de herinnering terug roepen, dat G. gepast heeft, A n sansatout heeft aangekondigd; B en C hebben daarna gepast, G heeft een bod gedaan van twee kroon schoppen, waarna A tot twee sans atout heeft opgeboden. B, C en G hebben daarna gepast. B moet dus nu uitkomen. Zijn partner G heeft twee kroonschoppen aangekondigd; A heeft daarop echter onmiddellijk zijn bod verhoogd tot 2 sansatout, 't is dus zeker gedekt in die kleur. Het bod van G moet dus wel beschouwd worden als een gefor ceerd bod. Komt B nu in die kleur uit, dan bestaat veel kans, dat de goede kaarten van G in die kleur door hoogere van A worden genomen, terwijl B zelf in schop pen in het geheel niet steunen kan. Indien B nu in zijn spel een kleur heeft, waarin hijzelf voldoende kracht heeft om te spelen, zou ik adviseeren niet in schoppen, doch In die andere kleur uit te komen. M. i moet B daarom uitkomen in harten en wel met harten vrouw. Ruiten boer zou ook wel een goede kaart zijn om mede uit te komen, maar de blinde ligt nog niet open en daarom is het beter voorloopig met ruiten heer boer achter A de speler van de sansatout te blijven zitten. Die harten vrouw wordt door A genomen met den heer. Intusschen heeft C na het uitkomen van B zijn kaarten open op tafel gelegd. Voor A is het nu aangewezen om uit te komen met klaveren vrouw, in de hoop, dat de heer bij B zit. B moet op die vrouw zijn heer gooien. Er zijn altijd nog veel te veel spelers, die aarzelen dit te doen. Doet B het toch niet, dan zal A altijd snijden en uit den blinde de 8 bQwerpen. De tweede maal, dat A klaveren speelt moet de heer toch vallen en dan maakt A 3 slagen in klaveren uit den blinde. Werpt B onmiddel lijk den heer op de vrouw, dan zien wij, dat A met den blinde samen hoogstens drie skgen in klaveren kan maken, want de klaveren negen van G wordt nu vrij gespeeld. De tweede slag is dus klaveren vrouw, heer aas en vier. G is nu in den blinde aan trek. Het is nu wel verleidelijk om eerst de klaveren te spelen in de hoop, dat de klaveren acht ook vrij komt, maar dat zou toch niet juist zijn. G heeft kroonschoppen geannonceerd en nu moet A trachten zooveel mogelijk slagen uit zijn schoppen te ha!e i en om dat te doen moet hij uit den blinde tweemaal schoppen kunnen spelen. Hij moet dus een rentrant in den blinde houden en dat heeft hij alleen in klaveren. A speelt dus uit den blinde schoppen boer. Op grond van dezelfde overwegingen als zooeven voor B zijn genoemd voor het spelen van klaveren heer, werpt nu G de schoppen heer op, A de aas en B de vier. Aangezien B bij den aanvang geen schoppen gespeeld heeft kan hij nagaan, dat B daarin niets heeft. Nu speelt A uit zijn hand weer klaveren en neemt die in den blinde met den boer. Daarna kan hij nu gerust de tien spelen; dat valt niet mede, want B heeft nu renonce en G blijft met de negen zitten. A speelt nu verder geen klaveren, maar speelt de schoppen zes. G. moet nu niet bijspelerr, want dan is hij al zijn kracht kwijt, de acht en de zeven zitten ook nog in het spel en heeft A die, dan heeft hij het aan A al bij zonder gemakkelijk gemaakt. G zal dus nu de schoppen twee spelen. Wat moet nu A doen ? Hij heeft twee sans atout geannonceerd; of hrj in ruiten een slag zal maken is zeer de vraag. Om aan zijn contract te kunnen voldoen, moet hij snrjden en gezien de annonce van G van iwee kroonschoppen is de kans groot, dat deze de tien van schoppen heeft. Hfj snijdt dus, werpt de negen bij en maakt daarmede den slag. Hij heeft nu zes slagen en nog twee slagen in handen. In dien hij in ruiten gaat spelen, loopt hij de kans dat hij zfjn beide trekken niet meer maakt. Het is daarom maar het beste, dat hij nu zijn harten aas en zijn schoppen vrouw uitspeeld. Hij heeft daarmede aan zijn con tract voldaan. Daarna kan hij dan ruiten spelen. Zit het erg gelukkig, zoodat b. v. B nog aas, heer derde van ruiten in handen heeft, dan is er nog een kansje dat hij zijn ruiten vrouw maakt, maar groot is die kans niet. Hij moet dus maar tevreden zijn, dat hij aan zijn contract heeft voldaan. De derde slag die noodig was om ook de manche te winnen, maakt hij niet. Had A, na den tweeden slag met klaveren aas genomen te hebben, eerst zijn klaveren afgespeeld, dan had hij slechts eenmaal schoppen kunnen spelen uit den blinde waardoor zfjn kans om 3 slagen in schoppen te maken verkeken was geweest. Hrj had dan niet aan zijn contract kunnen voldoen en G en B hadden 50 strafpunten boven de lijn geboekt: Een tijdje geleden, toen een derde speler ons In den steek had gelaten, besloten wij, in afwachting van zijn komst een robber Bridge te spelen met ons drieën. Daarbij weet men natuurlijk precies wat zijn partner in handen heeft. Ik had gegeven en harten troef gemaakt en na den zevenden slag, waarvan ik vier slagen had gemaakt was de stand als volgt: De dolle hond (Passing Show) E n t e n t e: Neen mevrouw Germania...' met dat krankzinnige dier komt u de Vredestuin niet in! iiiiiiiiiitiimiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiimiiiiiiiii C H 6, 3 R aas, 9 K 8, 2 S 2, 3 H R Heer, 10 K 0, 5 S 6, 7 H R 8 K 7, 4, 3 G S 5, 4 H R vrouw K boer, 10, 6 G, dat was ik, was aan trek; ik stond schoon in de manche en slaagde ik er dus in alle trekken te maken, dan had ik de manche gewonnen. Ik maakte alle slagen en nu vra?.g ik mijn lezers dit ook eens te spelen, en te zien of zij er ook in slagen alle trekken te maken. BRIDGER ..... uu ...... 'T LOOPT NOG WEL LOS...! Wie dezer dagen de to?komst der wereld al te somber, de veranderingen welke over ons hoofd kunnen uitbreken, al te dreigend inziet, doet wijs, onderstaand vers van de Genestet eens na te lezen. Het is geschreven in... 1848, en doet zien dat ook toen menigeen den algeheelen ondergang voorspelde, maar ervaren heeft, dat het nog «rel los loopen kan. Ten minste, ook na 1850 is de wereld nog we in hare voegen gebleven! ALARMISTEN 1848 Och bevende alarmisten, Och p uiken, podagristen, Och onwe-wgven-kliek, Och nare leu erkonsen, Ooh bankroetiers en smonsen, Je malen maakt me ziek. Je daffa konversatie Is ne lamentatie, En nergens Zie je licht; Je snatert eu jo snottert, Je steunt en stikt en stottert . . , 't Is wat een vies gezicht! edaaldo metallieken, Paillif te republieken, D'effectenhoek vol vrees: De kooplui in perikel, Heel de aa^d op een karikel. De wereld op de sjeeel Het menschdom op zjjn endj«, Veel kinderen en geen centje Verdiensten op 't kantoor; Den hielen lioel in 't honderd, En half Euroop geplonderd Dat 's alles, wat ik hoor. Wie naar je praat wil luisteren, Die ziet de zon verduisteren, Dia weet niet, wat hij ziet, En zou zijn mooiste zaken Terstond aan kant gaan maken, Of staart ze recht in 't riet l Die zou zich dood gaan knieien, En al zijn geld verliezen Uit zuiri^heid alleen; Die laat zijn kroost verhongeren, En foetert op de jongeren, Die spotten om hem heen l Die ziet, owaai ! de Pransoheu Al in zijn keuken dansen, De meid tot déjenaé; Die 's nergens op zijn aise, Die hoort een Maraeillaïse In 't lied van leabé: Die ziet in al zijn zonen Al tijger-aardjes wonen En kleine Louis Blano's: Die 's bang voor Balinezen, Die durft geen krant meer lezen, Maar kijkt er rillend langs! Met al die bange wezels, Die kwezels en die ezels, Wie drommel, weet er raad? Al trekken zich die Ji ppen De haren uit hun koppen, Ik weet niet of het baat : Maar handen uit de mouwen, Courage en vertrouwen, En wat gezond verstand! De mensch leefl om te hopen.. En 't zal zoo'a vaart niet loopen: 't Leit immers cp zijn kant? Ook ik heken a«t garen : Wat onze tijden baten Ia ver van amazant. 't Is vreselijk en 't is ijselijk, 't Ia schriklijk en afgrijselijk.. Maar 't ergst van alle plagen, Zijn toch in onze dagen Die kennissen van Job! Het zijn Je die meneeren, Die steeds jeremiëeren, Die altijd lamenteeren, Die 't weinig goeds negeer Su eeuwig redeneeren Als kippen zonder kop

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl