De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 26 april pagina 3

26 april 1919 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

26 April. '19. No. 2183 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÜOR NEDERLAND DestaurafltJeOudeDoelefl" TOURNOOIYELD DEN HAAG PLATS DU JOUR vin 12.30 tot 2 uur en van 7 uur tot 8.30 ÏILLATEIIEII - WASSENAAR. PRACHT SPECULATIE ROTTERDAM AMSTERDAM MEEREN MODE-ARTIKELEN - HURENSTRAAT 12, ORONINOKN TELEFOON 1088 JOS. JACQUES WIJNHANDEL - BREDA Speciaal adres voor KLEINE MERKEN CHAMPAGNE Ingericht voor Wederverkoopers JAC. URLUS HAVANA SIGAAR BOSCH, WEILAND, PARK, te koop aangeboden, gelegen aan de in aanleg zijnde Haagsche Electr. tramlijn Schouwweg, Lijster-, Boekershage en Papegaaienlaan. Mac-Adamwegrn, water enz. Zekere kapitaalsvermeerdering Adres: Mij. VOORUITGANG", Schouwweg 34, Wassenaar. ! -'lllllllllllllllMlIIIIIHmiMMIMIIIIIIIIMIIMIII STARK'S OXYDOL" il (CHLORAS KALICUS TANDPASTA) |p (J Naam). Venn. STARK & Co. Chemische Fabriek ,,'s-HABE", 's-Gravenhage § l C06HAC MARTELL is thans bij Uwen Leverancier ver krijgbaar. Koopmans & Bruinier Wijnhandelaren te Amsterdam Spoors WA.spoorjr. culemborq HEERENKLEEDII6 H.J.LOOR, Utrecht Piano'sr V l Bug e Is en Kunstspelpiano'sdoorttuur in eigendom verkrijgbaar, mits in drie jaar afbetaald. Brieven No. 1431, Bureau van dit Blad, N. V. ALG. NED. ELECTR. MIJ. V/H GROENEVELD, RUEMPOL & Co. Briefadres A.N.E.M. - Tel. N. 4826, 4827, 7004 Electromotoren. Generatoren. Schakellessenaars. Hoogspanningsinrichtingen. Schakelkasten. Electr. Sirenes. ELECTRICITEIT OP ELK GEBIED. * ? «?BHNUIBHB* ? * De Voorstellen van Minister de Visser De chaos, waarvoor onze eerste onderwijs minister geplaatst Is en dien hij noodzakeiqk redderen moet, is enorm. Van onze wet geving op middelbaar, voorbereidend hooger iiimilliiiiimiiiiriiimii ARMOEDSDAG ESSAI DOOR JOH. C. P. ALBERTS Ik kan slecht geld leenen en slechter geld verdienen. Ik ben een mensch van erfenissen en toevalligheden. Ik leef slechts in het Nu. Ik denk niet aan gisteren of morgen en ben der menschheid een voorbeeld van het los zijn van elk financieel bezit. Het is niet altijd zoo geweest, maar, voor 't oogenblik, is het zoo. Ik werd dezen morgen in mijn Arbeidershuis wakker in het bezit van nog vijf en dertig cent. Des ondanks ben ik als een gewonejarrebeijer, die vakbestuur n partijkas achter zich het f t, en in geval van werkeloos heid in optochten met vrije consumptie kan gaan demonstfeeren, om klokke negen met een felle kras op het geribde vensterrultje van mijn celdeur opgeroepen. Wie het Amsterdamsch Tehuis voor Ar beiders kent, dat groote propere instituut aan de Marnixstraat, waarover mijn vriend onlangs zoo cynisch, maar tegelijk zoo welwillend schreef, hij weet wat dit felle wekken, door schoonmaaksters met emmers, boenders en nog luidruchtiger takelage voor den zachtzinnigen sluimeraar beduidt. Men wendt zich in rnfln geval tot een vriend. Kit ff end, straat in straat uit, op haltkapotie schoenen waardoor het maartse h sneeuwwater naar binnen zuigt, huiverend in poreuse jas door een flskille regenbui, bepeinst men in sombere en weinig wel willende stemming waar de kerel woont. De vriend is een ambulante vriend, zwer ver bij God's genade, en heel arm. Bij rijken vindt men in armelijke omstandigheden geen vriendschappelijk en gul onthaal. Of dit ligt aan de eigen stemming, die weet, dat er energie en weldoorvoede levenslust noodig is om met de bezitters op hun luchtharti ge toon over hun onverschillige onderwer pen te kunnen praten? Of het aan onszelf ligt, dat goedwillende rijke vrienden ons in zulke omstandigheden zoo zelden recht har telijk bejegenen ? We komen immers tot ze, als we komen, schoorvoetend, met tegenzin, ons opwindend tot een gef jrceerde geldver achting, strijdend tegen een dwaas gevoel van minderwaardigheid, dat zich gretig aan ons opdringt en waarvan we de schuld al bij voorbaat op de schouders schuiven van den benijden bezitter in comfortabel milieu, dien wQ, stumperige parias, d*kloozeheethoofden, trachten te bereiken. O, hoe d waas voelen we dan onze ideële bed telingen, waar is de kracht opeens, die leven gaf aan ons woord en bezieling aan ons bovenmaatschappelijk, grootmenschelijk gebaar! We komen tot hem als een bedelaar, wij, die dichter zijn, tot hem, den ingoeden burgerman. En toch Is hij onze vriend, en toch moesten we tot hem gaan in het volle en hoogheerlijk bewustzijn onzer meerwaar digheid. Hij zou ons, dan, als koningen ontvangen. Want hij heeft van ons geleerd, de majesteit van den geest hooger te stel len dan vergankelijke grootheid. Maar wij schamen ons. Wij die eens, goed gevoed, het evangelie voor hem predikten van des geestes oppermacht, wij schrikken voor het contrast tusschen zijn vlekkeloos IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII UMI) i iiiiiiimiiiMiimiiiniiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiii iiiiiiiiimiiiim n minimi,, iiiiiiiiniii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini en hooger onderwijs deugt vrijwel geen steek. Dit is de aanhef van ren artikel van den heer dr. Schiöeder In de Groene van 5 April 1919. Indien h g daarbij het lager onderwijs genoemd had, gingen we volkomen accoord. Met de uitwerking ervan door den schrij ver ben ik het echter volstrekt oneens. Het is onmogelijk op alle opmerkingen van den schrijver in te gaan, doch een zin als: Laat ik positief te werk gaan en zeggen welke gebreken de minister nu voorloopig'' ver anderen wil; veroordeelt m. i. dadelijk het systeem van minister de Visser. Alles is absoluut verkeerd, zegt dr. Schiöeder, en nu begint men met lapwerk. In plaats van iimiiiiiiiiiiiiiimii iiiimimiiiiiiiimiiiiii colbertje en onze armzalige lompen. Wij voelen onze doorsijpelde laarzen, die ondanks de sericuse reiniging op den vloermat vuile sporen laten op de loopers in zijn hall, als een vernedering, van hém aan is. We zijn nijdig en storten onze nijd en schaamte over zijn goedgekamde trouwe hoof d. We gooien, voor zijn naieve verbeelding, onze idealen op dat oogenblik aan stukken voor zijn voeten. Nooit zal hij weer kunnen gelooven, na deze blamage, na zoo'n inferieure contenarce van wien hij altijd graag zijn meester waande. Wat blijkt het moeliijk zich ook in lompen koning te blijven voeien. Ach ree! We weten al te goed, hoe dat gaat. Liever dan maar de arme vriend, die, met een enkel schamper woord de lotgenootschappelijken toestand typeert, en daar mee het eerige beletsel wegruimt dat een volkomen openhartigheid in den weg kon staan. Die een hand rflkt, leeg en niet heelemaal schoon, maar waardiglijk groetend gelijk het een vorstenhand past, wanneer zij een koning welkom heet. Ach, mBn vriend, ik vond u in het schamel zolderkamertje, dat u werd afgestaan door haar, die van tijd tot tijd ons aller gastvrouw is, toen ge, voor zwaar weer gevlucht, ongeschoren en met een half-af manuscript aan uw boezem, aan haar deur klopte. Ik vond u slapei d-een intensiever) winter slaap, die, niet gestoord door het nüd>g geroep van eischende hebzuchtige, al twintig uren duurde, weidend uw willigen geest op bloemrijke velden in koesterende zuiderzon. Ge wildet een maand lang slapen, het kwalijk verzorgde lijf vergeten weggedoken in wrakke sponde, lachend de geest, van smarten be vrijd, aan de boorden van de zee uwer liefde. En ik wekte u met sneeuw! Sneeu wpap ligt op de straten, maartsche wind en maartsche regen huilt, pleurisbrengend door de verlatenheid van den morgen, waterig witte rand ligt tegen den dorpel van uw brooze venster, blauw gordijntje voor kapotte ruit, flappert nijdig omhoog omlaag, zwiept omhoog omlaag. En ik kom tot u met mijn misère, o mijn vriend, met mijn doodgewone misère, onzen natuurstaat. Ik wek u oo uit het land der vreugde, en wat geef ik er u voor weer. Niet eens een geestig woord of een lachend gelaat. De energie is weg, en het is al slappe misère, van troosteiooze kilheid omlijst. Maar hij staat op, mijn vriend, want hij is een waarachtig vriend. Ik mag op hem wachten in de huiskamer, waar het warm is en waar ik ren kop chocholade krijg, en attendant. Gastvrouw is haitclijk en ontvangt me als genie. Als een genie! Wee, wee, die reputatie, deze verwachting. die a Ie spotane uiting verstikt en alle ironie vermoordt. Voor dit kopje cacao, dat ik krijg, moet mijn eerste woord al tintelen van geest. Ik mag niet teleurstellen. Ik moet mijn schrij verskunsten hier veriopnen. En, hatelijk halstarrig, staat juUt nu mijn denken stil, geeft nauwelijks stof vour enkele gestamelde phrases en stelt teleur, hopeloos teleur! ja, mijn gastvrouw, uw kop chocolade werd slechts geplaatst. Hadt ge den eersten den besten kolendrager in uw huis gehaald, hij had U voor minder lof meer amusement versctuft. En toch vraagt ge me nog, U Maandag te vergezellen, naar een eenzamen vriend, die enkel g-ei-tige menschen ontvangt. Mevrouw, kom toch tot uzelf' Elk woord, dat ge zegt, uit Uickens. uit Shakespeare, uit Ibsen, is geestiger dan wat ik verinnen kan. j Ge troeft me immers. Doe toch niet zoo hatelijk uw best om mijn wanhopige mis lukte pogingen te lachen. Ik bén niet geestig, ik bén niet bijzonder. Ik ben niet eens een te komen met een a'geheele reorganisatie, die toch komen moet, gaat men nog voorloopig aan het veranderen. Voorloopig, jawel en dat in ons land. De vakbladen zullen hun oordeel wel uit spreken over de vele wijzigingen door den schrijver aangestipt. Tegen n ervan wil ik dadelijk opkomen d. i. tegen het instituut schoolt xamen op de H. B. S., dat rustige, gemoedelijke" schoolexamen Alle paedagogische redeneeringen aan de onderwijsbladen overlatend, wil ik even wijze'1 op een paar officieele cijfers te vinden in het Jaarboekje van de Vereeniging van Leeraren M. O. Daar leest men: Aan de Gemeent. H.B.S. zijn onbevoegd 10 pCt. der leerkrachten, aan de Rps H. B. S. wordt dat 19 pCt. en dit cijfer stijgt voor de Bijz. H.B.S. tot 23. Deze cijfers zullen nog stijgen en vooral dat der laatste categorie. Immers wanneer de aanhangige wetswijziging de subsidies ruimer doet vloeien in de kassen der School besturen, zal het aantal onderwijsinrichtin gen van de kerkelijke, vooral Roomsch Kath. richting snel toenemen, veel sneller dan het aantal volledig bevoegde leerkrachten. Nu gaat het niet aan, zoolang het zoo slecht staat met de bevoegdheden van het perso neel (en mei de opleiding hiervan, voegt dr. Schiöeder er aan toe) aan deze inrichting iiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiii IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII mensch. Een ui, gelijk Peer Qynt... Ha ! Peer Gynt! Hfeft U Ibsen gelezen? Ibsen, die zoo schoon heeft gezegd... Mijn cacao is verdiend. En nog aarzelt mijn vriend mij naar buiten in de vrije vrij heid te leiden l Zijn hoed is zoek l O, mijn God, waar Is d'.e hoed ? Een nieuw gespreks-object is met te vinden. Ibsen was het eerste en het laatste, dat mijn reputatie redden kon. Uit Shakespeare herinner ik me niets, niet n woord Ikzelf ben leeg. Alleen lacht in me een groote satanische grijnslach. Bij Wodan, waar is de hoed? Kun je dan niet bedenken, dat het bij twaalven is en dat ik nog niet ontbeten heb. Dat ik hier op een examen zit met een nuchtere maag en kletsnatte vo;ten? Wat ben je hard ge worden, jij, die daar uren omtobt om je hoed te vinden, wat ben je hard geworden en burgelijk traag van begrip in deze din gen, sedert je f.en warm home vond en drie maaltijden op een dag, een bed en een fat soenlijke aanspraak. Nooit zou ik me zókun nen laten mainteneeren: eten laten geven' waarvoor ik moest praten, praten en luis teren en aanhooren. Een bed bewonen, waarvoor ik een dag lang de auteur" moest spelen en behoorlijk laat in den nacht me terugtrekken met een enkele geestige tirade. Ik ben zoo niet. Ik stierf liever In de goot. Ik leen alleen geld van menschen die me toestaan ze onmiddellijk daarna te hoo.ien. Ik kan alleen geld accepteeren, als men het mQ in het gezicht smijt of mij minstens toestaat het in alleenzaamheid te verteeren. Ha, lag je hoed wérkelijk onder je deken ? Inleuk is dat. O helsch monster, duivel, die me uren op hrete kolen liet. Als Ik je eenmaal buiten heb, zal ik je mishandelen. Goeie goeie Marcel, daar gaan we dan weer, baggeren d door's Meeren slijk. Eeuwig werkeloozen zonder vakverbond. Daar gaan we in 's Blaue hinein tot waar ergens de strenge god der schavers een tafel'je voor ons spreidde eneen vuurtje voor ons stookte. Eerst zullen ze ons uitkleeden. Stuk voor stuk zullen de kapotte kleedlngstukken van ons lichaam vallen, waar de nieuwe Immers lang zijn beleend, en zullen de laarzen weg rotten van onze verkleumde voeten. Opdat we, hongerig en naakt onder de vrieslucht, eerst hél oprecht de lof van het leven kunnen zingen en God voor ons bestaan kunnen danken, zoo eerlijk en zoo hardnekkig als het een waarlijk dichter betaamt. Ik voor mij ga naar mijn theosophische tantes. Maar ze geven me ternauwernood twee kwartjes, op voo waarde, dat ik gauw weg ga. Ze vinden me te druk en het krenkt haar familietrots, zoolets aan de keurige koffietafel. Toch heb ik weinig lust juist onder deze omstandigheden druk te zijn, al was ik dan na een derde boterham misschien wel weer losgekomen, en wat die fa milietrots betreft, is het dan een schande al zingende te leven. Zijn al die menschen zoo vroolijk, die werken voor hun eigen brood en zouden ze zoo eerzaam arbeiden als ze er niks mee verdienden. En onafhanhankelijk zijn?! Is dat n sterfelijk mensch, al is ie dan ook nog zoo eenzaam en verwaand? 'Mijn tante heeft ook rog aldus tot me ge sproken: Waarom zou je niet een betrekking aannemen bij de distributie. Daar vinden zoo veel jonge menschen een behoorlijk bestaan. En je hebt het er toch waarachtig ook zoo druk niet. 's Morgens, op je dooie gemak kom je tegen een uur of negen op kantoor. Je werkt zoo'n bee'je tot den middag. Dan lees je bij een kopje koffie je ochtendblad Heusch, zókun je niet doorgaan. De eerste elsch voor een behoorlijk bestaan is ten slotte, dat men zich zelf bedruipen kan en anderen niet tot last Is. Werken, altijd werken. Het is het eenige wat ik in jullie kommunisme van ganscher harte apprecieeren kan: de werkdwang. Hier, neem dit geld, laat je scheeren, laat je schoenen maken en zet een advertentie. Sjlliciteer nog vandaag. Straks ben je al te oud om nog een passende positie te kunnen krijgen. En je vernedert je weer eens en neemt het geld en koopt voor je twee kostelijke kwartjes waarvoor je feitelijk zooveel ver standige dingen had moeten doen, allereerst een brood, dat je opeet op het closet van de Openbare Leeszaal. Die Openbare Lees'aal is een waarlijk demo cratisch instituut. Daar vindt de artistieke zwerver, onderde vele groen-en-goud gekapte lampen bijeen een vertegenwoordiging aller maatschappelijke standen, die echter, wat mij betreft vooral merkwaardig is om haar han den. Die handen zijn n.l. in drie streng ver scheiden categoriën te verdeelen: handen, die gewend zQn hoekbladen om te slaan, handen, die gewend zijn enkel grootboekbladen om te slaan en rekeningen te schrij ven, en handen, groot plomp en breed, die sedert de lagere-school-jaren geen boek meer beroerden. Al die handen vinden hier nu lectuur in overvloed. Boeken en platen. En ook licht en warmte en ruime closetten en frisch drinkwater. Alles voor niks. En tóch wordt er geen misbruik gemaakt, worden er geen koperen handvatten losgeschroefd, kranen afgedraaid, closetpapier gestolen of sinaasappels gegeten. Wat bewijst, dat de Hollander voor het communisme rijp is. Ik ga, direkt na mijn lunch, naar de kran tenzaal. Daar staat voor de Telegraaf, die ik ambieerde, een man, dewelke vriend Ferdo, in afkeurenden zin, een bewuste proletarier" zou noemen. Hij staat, rooie kop, handen In broekzakken, in het volle besif van zijn goed recht van arrebeier voor de lezenaar geplant, en leest, leest tergend intensief, kwarturen aaneen, de advertenties. Als een klein heertje, dat al tijden onge duldig heeft staan wachten, tenslotte bedeesd vraagt of die krant nog in handen Is," be gint het in 's mans oogen te weerlichten. Er ontspint zich het volgende fiuistergesprek. Afblijven. Zoolang die krant in mijn handen is, heb ik er recht op. Hoor je? Heeft u er dan voor betaald ? (Hatelijk) Heb jij er soms voor betaald? Heb u hier de leeszaal betaald ? As je je eige te beklagen heb, ga je maar naar die juffrouw daar. (Hautain) Ik luister niet eens meer. De man leest verder, zijn [adverten ties. Daar ie bovendien een onaangename lucht verspreidt, tiek ik me terug en zoek het elders. Er is moed voor noodig om nu je langzameihand opgedroogde voeten weer in de sneeuwpap nat te gaan maken. Je durft ook niet naar je zool te kijken, want er is een schrlkkelQk vermoeden in je, dat die zool er nu bijhangt of al geheel ver dwenen is, dat je sok is doorgesleten en je, links, op je bloote voet loopt. De omstandigheden beginnen je nu de baas te worden. Je verliest de controle. Je gaat van ironisch belevend kunstenaar, die ook eens de rol van schooier speelt, de gemeene vagebond worden. En dat is een ellendige ervaring. Ik zou nu ook zelfs, uit beuheid en gemakzucht, wel willen solliciteert n naar datgene wat de maatschappij me steeds met een sadistische grijnslach voorhield als het idtëel menschelQke: de eerbare arbeid om den broode. Ik zou, nu, er waarachtig haast toe komen: tot het sigaartje, en het kantoortje en het toe te kennen het jus promovendi, want dat is het einddiploma geworden door de wetLimburg. Een groot getal jongelui zal zich bevorderd achten tot student. Het instituut schoolexamen moet wachten tot de opleiding niet voorloopig maar defi nitief geregeld is in de niet- of halfbevoegden slechts sporadisch in de school voorkomen. Ik eindig dus met den wensch, dat de volksvertegenwoordiging wel degelijk met andere voorstellen voor den dag zal komen. Helmond N. v. WIJNGAARDEN iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii gemakkelijke twaalfuurtje. Onder omstandig heden als deze vergeet men licht dat men in een dergelijke werkkring" stikken zou aan zijn ongebruikte en opgekropte energie. Maar ook: in omstandigheden ats deze solliciteert men gelukkig niet daadwerkelijk, omdat dat praktisch en physiek vrijwel onmogelijk blijkt. En niet zoodra is de levenskracht weer in ons, en de schoenzool gelapt, of we juichen weer naar den vrijen arbeid, het werk om het genot van te werken. Die arbeid waarvoor je graag sterft omdat hij tenslotte je eenige behoefte is en je eenige levenstroost. Vooralsnog loopt men echter verkleumd en mismoedig in het hondenweer, en staat men voor het probleem of men in Elim" soep zal gaan eten van een schoon bord met een schoone lepel, of in een z.g. Burger-restaurant de zooveel voedzamer bruine boonen van een minder proper couvert. Men is zoo dégénéré, of alleen maar zoo hongerig en uitgeput, wat vrijwel op hetzelfde neerkomt, dat het laatste de meeste aantrekkelijkheid blijkt te bezitten. Het lokaal is pover maar warm. Er liggen mannen op hun arm te slapen. Anderen eten van boordevolle schalen rijst en aard appelen, n eet, smakkend, schellevisch. Ik heb besloten erwtensoep en rijst te nemen, dat is 10 cent en 20 cent, precies op een halve stuiver na het kapitaal, dat ik nog bezit. Fooien worden hier niet ge nomen. Ik heb me daarvan tevoren vergewist. Ben nu nog alleen maar in het onzekere of de prijzen, die het menubord aangeeft niet juist gisteren of vandaag zfln opgeslagen. of rijst met suiker niet vijf cent duurder zal kosten, en of ik wel genoeg hebben zal ook al is alles zooals ik het verwacht. Want deze mfjn onrust Is redeloos. Ik heb m'n geld op tafel uitgeteld. Een kwartje en twee halve stuivers. En of het nu mijn eigen angst is, of een gril van de natuur, die me vandaag niet bijster genegen is, de man, die het eten brengt, kijkt verwonderd naar m'n afrekening. Het is dus niet genoeg l Haastig, met neiging tot huilen en door de grondzinken, ga ik hem voorrekenen. En hij blijkt zich vergist te hebben! Ma; r intusschen heb ik deze worgende schrik te pakken. Het blijkt weinig invloed op m'n eetlust te hebben. Wel hindert me de penetrante geur van zweetvoeten, waarvan ik, God beter dit, zelf de bezitter blijk: te zijn. MQn haren voel ik ook veel te lang. Waarom heb ik dan ook diétenminste niet eergisteren nog laten knippen. MQn broek rafelt. Aanstonds zal een bretelknoop loslaten. M'n haar laat los, valt uit, en ik constateer, voor het eerst juist op dat moment, met schaamte en wanhoop, dat ik ook al twee kiezen mis. Bovendien kriebelt het op mijn rug, dan weer op m'n arm of plots fel en onverwacht op m'n been of bil. M'n pols is ontstoken. Enfin, nog een oogenblik boven water blijven. Eerst nog de kranten dan naar bed. Maar m'n meisje, die op de H. B. S. is, leent nog dien avond een gulden voor me. En om elf uur zit ik waarachtig in Trianon, waar ik door m'n majesteitelijk gebaar den kelner dwing niet naar mijn schoenen(l) en broek te kijken, maar naar mijn waardig dichterhoofd, en te luisteren naar mijn beschaafde stem. iiiimiiiiiiimiiimiiii iiiiiiiiiniiiiiiitiiii Levensverzekering Maatschappij HAARLEM91 Wilsonsplein 11 DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl