Historisch Archief 1877-1940
26 April. '19. No. 2183
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VÜOR NEDERLAND
DestaurafltJeOudeDoelefl"
TOURNOOIYELD
DEN HAAG
PLATS DU JOUR
vin 12.30 tot 2 uur en van 7 uur tot 8.30
ÏILLATEIIEII - WASSENAAR.
PRACHT
SPECULATIE
ROTTERDAM
AMSTERDAM
MEEREN MODE-ARTIKELEN
- HURENSTRAAT 12, ORONINOKN
TELEFOON 1088
JOS. JACQUES
WIJNHANDEL - BREDA
Speciaal adres voor
KLEINE MERKEN
CHAMPAGNE
Ingericht voor Wederverkoopers
JAC. URLUS
HAVANA
SIGAAR
BOSCH, WEILAND, PARK,
te koop aangeboden,
gelegen aan de in aanleg zijnde
Haagsche Electr. tramlijn
Schouwweg, Lijster-, Boekershage en
Papegaaienlaan.
Mac-Adamwegrn, water enz.
Zekere kapitaalsvermeerdering
Adres: Mij. VOORUITGANG",
Schouwweg 34, Wassenaar.
! -'lllllllllllllllMlIIIIIHmiMMIMIIIIIIIIMIIMIII
STARK'S OXYDOL" il
(CHLORAS KALICUS TANDPASTA) |p
(J Naam). Venn. STARK & Co. Chemische Fabriek ,,'s-HABE", 's-Gravenhage § l
C06HAC
MARTELL
is thans bij Uwen
Leverancier ver
krijgbaar.
Koopmans & Bruinier
Wijnhandelaren te Amsterdam
Spoors
WA.spoorjr. culemborq
HEERENKLEEDII6
H.J.LOOR, Utrecht
Piano'sr V l Bug e Is en
Kunstspelpiano'sdoorttuur
in eigendom verkrijgbaar, mits in
drie jaar afbetaald.
Brieven No. 1431, Bureau van dit Blad,
N. V. ALG. NED. ELECTR. MIJ.
V/H GROENEVELD, RUEMPOL & Co.
Briefadres A.N.E.M. - Tel. N. 4826, 4827, 7004
Electromotoren. Generatoren.
Schakellessenaars.
Hoogspanningsinrichtingen.
Schakelkasten. Electr. Sirenes.
ELECTRICITEIT OP ELK GEBIED.
* ? «?BHNUIBHB* ? *
De Voorstellen van Minister de Visser
De chaos, waarvoor onze eerste onderwijs
minister geplaatst Is en dien hij noodzakeiqk
redderen moet, is enorm. Van onze wet
geving op middelbaar, voorbereidend hooger
iiimilliiiiimiiiiriiimii
ARMOEDSDAG
ESSAI
DOOR
JOH. C. P. ALBERTS
Ik kan slecht geld leenen en slechter geld
verdienen. Ik ben een mensch van erfenissen
en toevalligheden. Ik leef slechts in het Nu.
Ik denk niet aan gisteren of morgen en ben
der menschheid een voorbeeld van het los
zijn van elk financieel bezit. Het is niet
altijd zoo geweest, maar, voor 't oogenblik,
is het zoo.
Ik werd dezen morgen in mijn
Arbeidershuis wakker in het bezit van nog vijf en
dertig cent. Des ondanks ben ik als een
gewonejarrebeijer, die vakbestuur n partijkas
achter zich het f t, en in geval van werkeloos
heid in optochten met vrije consumptie kan
gaan demonstfeeren, om klokke negen met
een felle kras op het geribde vensterrultje
van mijn celdeur opgeroepen.
Wie het Amsterdamsch Tehuis voor Ar
beiders kent, dat groote propere instituut
aan de Marnixstraat, waarover mijn vriend
onlangs zoo cynisch, maar tegelijk
zoo welwillend schreef, hij weet wat dit felle
wekken, door schoonmaaksters met emmers,
boenders en nog luidruchtiger takelage voor
den zachtzinnigen sluimeraar beduidt.
Men wendt zich in rnfln geval tot een
vriend. Kit ff end, straat in straat uit, op
haltkapotie schoenen waardoor het maartse h
sneeuwwater naar binnen zuigt, huiverend
in poreuse jas door een flskille regenbui,
bepeinst men in sombere en weinig wel
willende stemming waar de kerel woont.
De vriend is een ambulante vriend, zwer
ver bij God's genade, en heel arm. Bij rijken
vindt men in armelijke omstandigheden geen
vriendschappelijk en gul onthaal. Of dit ligt
aan de eigen stemming, die weet, dat er
energie en weldoorvoede levenslust noodig
is om met de bezitters op hun luchtharti
ge toon over hun onverschillige onderwer
pen te kunnen praten? Of het aan onszelf
ligt, dat goedwillende rijke vrienden ons in
zulke omstandigheden zoo zelden recht har
telijk bejegenen ? We komen immers tot ze,
als we komen, schoorvoetend, met tegenzin,
ons opwindend tot een gef jrceerde geldver
achting, strijdend tegen een dwaas gevoel
van minderwaardigheid, dat zich gretig aan
ons opdringt en waarvan we de schuld al
bij voorbaat op de schouders schuiven van
den benijden bezitter in comfortabel milieu,
dien wQ, stumperige parias,
d*kloozeheethoofden, trachten te bereiken. O, hoe d waas
voelen we dan onze ideële bed telingen,
waar is de kracht opeens, die leven gaf aan
ons woord en bezieling aan ons
bovenmaatschappelijk, grootmenschelijk gebaar!
We komen tot hem als een bedelaar, wij,
die dichter zijn, tot hem, den ingoeden
burgerman. En toch Is hij onze vriend, en
toch moesten we tot hem gaan in het volle
en hoogheerlijk bewustzijn onzer meerwaar
digheid. Hij zou ons, dan, als koningen
ontvangen. Want hij heeft van ons geleerd,
de majesteit van den geest hooger te stel
len dan vergankelijke grootheid.
Maar wij schamen ons. Wij die eens, goed
gevoed, het evangelie voor hem predikten
van des geestes oppermacht, wij schrikken
voor het contrast tusschen zijn vlekkeloos
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIII UMI) i iiiiiiimiiiMiimiiiniiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiii iiiiiiiiimiiiim n minimi,, iiiiiiiiniii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
en hooger onderwijs deugt vrijwel geen steek.
Dit is de aanhef van ren artikel van den
heer dr. Schiöeder In de Groene van 5 April
1919. Indien h g daarbij het lager onderwijs
genoemd had, gingen we volkomen accoord.
Met de uitwerking ervan door den schrij
ver ben ik het echter volstrekt oneens. Het
is onmogelijk op alle opmerkingen van den
schrijver in te gaan, doch een zin als: Laat
ik positief te werk gaan en zeggen welke
gebreken de minister nu voorloopig'' ver
anderen wil; veroordeelt m. i. dadelijk het
systeem van minister de Visser. Alles is
absoluut verkeerd, zegt dr. Schiöeder, en
nu begint men met lapwerk. In plaats van
iimiiiiiiiiiiiiiimii
iiiimimiiiiiiiimiiiiii
colbertje en onze armzalige lompen. Wij
voelen onze doorsijpelde laarzen, die ondanks
de sericuse reiniging op den vloermat vuile
sporen laten op de loopers in zijn hall, als
een vernedering, van hém aan is. We zijn
nijdig en storten onze nijd en schaamte over
zijn goedgekamde trouwe hoof d. We gooien,
voor zijn naieve verbeelding, onze idealen
op dat oogenblik aan stukken voor zijn
voeten. Nooit zal hij weer kunnen gelooven,
na deze blamage, na zoo'n inferieure
contenarce van wien hij altijd graag zijn meester
waande. Wat blijkt het moeliijk zich ook in
lompen koning te blijven voeien.
Ach ree! We weten al te goed, hoe dat
gaat. Liever dan maar de arme vriend, die,
met een enkel schamper woord de
lotgenootschappelijken toestand typeert, en daar
mee het eerige beletsel wegruimt dat een
volkomen openhartigheid in den weg kon
staan. Die een hand rflkt, leeg en niet
heelemaal schoon, maar waardiglijk groetend
gelijk het een vorstenhand past, wanneer zij
een koning welkom heet. Ach, mBn vriend,
ik vond u in het schamel zolderkamertje,
dat u werd afgestaan door haar, die van
tijd tot tijd ons aller gastvrouw is, toen ge,
voor zwaar weer gevlucht, ongeschoren en
met een half-af manuscript aan uw boezem,
aan haar deur klopte.
Ik vond u slapei d-een intensiever) winter
slaap, die, niet gestoord door het nüd>g
geroep van eischende hebzuchtige, al twintig
uren duurde, weidend uw willigen geest op
bloemrijke velden in koesterende zuiderzon.
Ge wildet een maand lang slapen, het kwalijk
verzorgde lijf vergeten weggedoken in wrakke
sponde, lachend de geest, van smarten be
vrijd, aan de boorden van de zee uwer
liefde. En ik wekte u met sneeuw! Sneeu
wpap ligt op de straten, maartsche wind en
maartsche regen huilt, pleurisbrengend door
de verlatenheid van den morgen, waterig
witte rand ligt tegen den dorpel van uw
brooze venster, blauw gordijntje voor kapotte
ruit, flappert nijdig omhoog omlaag, zwiept
omhoog omlaag. En ik kom tot u met mijn
misère, o mijn vriend, met mijn doodgewone
misère, onzen natuurstaat.
Ik wek u oo uit het land der vreugde, en
wat geef ik er u voor weer. Niet eens een
geestig woord of een lachend gelaat. De
energie is weg, en het is al slappe misère,
van troosteiooze kilheid omlijst.
Maar hij staat op, mijn vriend, want hij
is een waarachtig vriend.
Ik mag op hem wachten in de huiskamer,
waar het warm is en waar ik ren kop
chocholade krijg, en attendant. Gastvrouw is
haitclijk en ontvangt me als genie. Als een
genie!
Wee, wee, die reputatie, deze verwachting.
die a Ie spotane uiting verstikt en alle ironie
vermoordt.
Voor dit kopje cacao, dat ik krijg, moet
mijn eerste woord al tintelen van geest.
Ik mag niet teleurstellen. Ik moet mijn schrij
verskunsten hier veriopnen. En, hatelijk
halstarrig, staat juUt nu mijn denken stil,
geeft nauwelijks stof vour enkele gestamelde
phrases en stelt teleur, hopeloos teleur! ja,
mijn gastvrouw, uw kop chocolade werd
slechts geplaatst. Hadt ge den eersten den
besten kolendrager in uw huis gehaald, hij
had U voor minder lof meer amusement
versctuft. En toch vraagt ge me nog, U
Maandag te vergezellen, naar een eenzamen
vriend, die enkel g-ei-tige menschen ontvangt.
Mevrouw, kom toch tot uzelf' Elk woord,
dat ge zegt, uit Uickens. uit Shakespeare, uit
Ibsen, is geestiger dan wat ik verinnen kan.
j Ge troeft me immers. Doe toch niet zoo
hatelijk uw best om mijn wanhopige mis
lukte pogingen te lachen. Ik bén niet geestig,
ik bén niet bijzonder. Ik ben niet eens een
te komen met een a'geheele reorganisatie,
die toch komen moet, gaat men nog
voorloopig aan het veranderen. Voorloopig, jawel
en dat in ons land.
De vakbladen zullen hun oordeel wel uit
spreken over de vele wijzigingen door den
schrijver aangestipt. Tegen n ervan wil
ik dadelijk opkomen d. i. tegen het instituut
schoolt xamen op de H. B. S., dat rustige,
gemoedelijke" schoolexamen Alle
paedagogische redeneeringen aan de onderwijsbladen
overlatend, wil ik even wijze'1 op een paar
officieele cijfers te vinden in het Jaarboekje
van de Vereeniging van Leeraren M. O.
Daar leest men: Aan de Gemeent. H.B.S.
zijn onbevoegd 10 pCt. der leerkrachten, aan
de Rps H. B. S. wordt dat 19 pCt. en dit
cijfer stijgt voor de Bijz. H.B.S. tot 23.
Deze cijfers zullen nog stijgen en vooral
dat der laatste categorie. Immers wanneer
de aanhangige wetswijziging de subsidies
ruimer doet vloeien in de kassen der School
besturen, zal het aantal onderwijsinrichtin
gen van de kerkelijke, vooral Roomsch Kath.
richting snel toenemen, veel sneller dan het
aantal volledig bevoegde leerkrachten. Nu
gaat het niet aan, zoolang het zoo slecht
staat met de bevoegdheden van het perso
neel (en mei de opleiding hiervan, voegt
dr. Schiöeder er aan toe) aan deze inrichting
iiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiii
IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
mensch. Een ui, gelijk Peer Qynt... Ha !
Peer Gynt! Hfeft U Ibsen gelezen? Ibsen,
die zoo schoon heeft gezegd...
Mijn cacao is verdiend. En nog aarzelt
mijn vriend mij naar buiten in de vrije vrij
heid te leiden l Zijn hoed is zoek l O, mijn
God, waar Is d'.e hoed ? Een nieuw
gespreks-object is met te vinden. Ibsen was
het eerste en het laatste, dat mijn reputatie
redden kon. Uit Shakespeare herinner ik me
niets, niet n woord Ikzelf ben leeg. Alleen
lacht in me een groote satanische grijnslach.
Bij Wodan, waar is de hoed? Kun je dan
niet bedenken, dat het bij twaalven is en
dat ik nog niet ontbeten heb. Dat ik hier
op een examen zit met een nuchtere maag
en kletsnatte vo;ten? Wat ben je hard ge
worden, jij, die daar uren omtobt om je
hoed te vinden, wat ben je hard geworden
en burgelijk traag van begrip in deze din
gen, sedert je f.en warm home vond en drie
maaltijden op een dag, een bed en een fat
soenlijke aanspraak. Nooit zou ik me zókun
nen laten mainteneeren: eten laten geven'
waarvoor ik moest praten, praten en luis
teren en aanhooren. Een bed bewonen,
waarvoor ik een dag lang de auteur" moest
spelen en behoorlijk laat in den nacht
me terugtrekken met een enkele geestige
tirade. Ik ben zoo niet. Ik stierf liever In de
goot. Ik leen alleen geld van menschen die
me toestaan ze onmiddellijk daarna te
hoo.ien. Ik kan alleen geld accepteeren, als
men het mQ in het gezicht smijt of mij
minstens toestaat het in alleenzaamheid te
verteeren. Ha, lag je hoed wérkelijk onder
je deken ? Inleuk is dat.
O helsch monster, duivel, die me uren op
hrete kolen liet. Als Ik je eenmaal buiten
heb, zal ik je mishandelen.
Goeie goeie Marcel, daar gaan we dan
weer, baggeren d door's Meeren slijk. Eeuwig
werkeloozen zonder vakverbond. Daar gaan
we in 's Blaue hinein tot waar ergens de
strenge god der schavers een tafel'je voor
ons spreidde eneen vuurtje voor ons stookte.
Eerst zullen ze ons uitkleeden. Stuk voor
stuk zullen de kapotte kleedlngstukken van
ons lichaam vallen, waar de nieuwe Immers
lang zijn beleend, en zullen de laarzen weg
rotten van onze verkleumde voeten. Opdat
we, hongerig en naakt onder de vrieslucht,
eerst hél oprecht de lof van het leven
kunnen zingen en God voor ons bestaan
kunnen danken, zoo eerlijk en zoo hardnekkig
als het een waarlijk dichter betaamt.
Ik voor mij ga naar mijn theosophische
tantes. Maar ze geven me ternauwernood
twee kwartjes, op voo waarde, dat ik gauw
weg ga.
Ze vinden me te druk en het krenkt haar
familietrots, zoolets aan de keurige
koffietafel. Toch heb ik weinig lust juist onder
deze omstandigheden druk te zijn, al was
ik dan na een derde boterham misschien
wel weer losgekomen, en wat die fa
milietrots betreft, is het dan een schande
al zingende te leven. Zijn al die menschen
zoo vroolijk, die werken voor hun eigen
brood en zouden ze zoo eerzaam arbeiden
als ze er niks mee verdienden. En
onafhanhankelijk zijn?! Is dat n sterfelijk
mensch, al is ie dan ook nog zoo eenzaam
en verwaand?
'Mijn tante heeft ook rog aldus tot me ge
sproken: Waarom zou je niet een betrekking
aannemen bij de distributie. Daar vinden zoo
veel jonge menschen een behoorlijk bestaan.
En je hebt het er toch waarachtig ook zoo
druk niet. 's Morgens, op je dooie gemak
kom je tegen een uur of negen op kantoor.
Je werkt zoo'n bee'je tot den middag. Dan
lees je bij een kopje koffie je ochtendblad
Heusch, zókun je niet doorgaan. De eerste
elsch voor een behoorlijk bestaan is ten
slotte, dat men zich zelf bedruipen kan en
anderen niet tot last Is. Werken, altijd werken.
Het is het eenige wat ik in jullie
kommunisme van ganscher harte apprecieeren kan:
de werkdwang. Hier, neem dit geld, laat
je scheeren, laat je schoenen maken en zet
een advertentie. Sjlliciteer nog vandaag.
Straks ben je al te oud om nog een passende
positie te kunnen krijgen.
En je vernedert je weer eens en neemt
het geld en koopt voor je twee kostelijke
kwartjes waarvoor je feitelijk zooveel ver
standige dingen had moeten doen, allereerst
een brood, dat je opeet op het closet van
de Openbare Leeszaal.
Die Openbare Lees'aal is een waarlijk demo
cratisch instituut. Daar vindt de artistieke
zwerver, onderde vele groen-en-goud gekapte
lampen bijeen een vertegenwoordiging aller
maatschappelijke standen, die echter, wat mij
betreft vooral merkwaardig is om haar han
den. Die handen zijn n.l. in drie streng ver
scheiden categoriën te verdeelen: handen,
die gewend zQn hoekbladen om te slaan,
handen, die gewend zijn enkel
grootboekbladen om te slaan en rekeningen te schrij
ven, en handen, groot plomp en breed, die
sedert de lagere-school-jaren geen boek meer
beroerden. Al die handen vinden hier nu
lectuur in overvloed. Boeken en platen. En
ook licht en warmte en ruime closetten en
frisch drinkwater. Alles voor niks. En tóch
wordt er geen misbruik gemaakt, worden
er geen koperen handvatten losgeschroefd,
kranen afgedraaid, closetpapier gestolen of
sinaasappels gegeten. Wat bewijst, dat de
Hollander voor het communisme rijp is.
Ik ga, direkt na mijn lunch, naar de kran
tenzaal. Daar staat voor de Telegraaf, die
ik ambieerde, een man, dewelke vriend
Ferdo, in afkeurenden zin, een bewuste
proletarier" zou noemen. Hij staat, rooie
kop, handen In broekzakken, in het volle
besif van zijn goed recht van arrebeier voor
de lezenaar geplant, en leest, leest tergend
intensief, kwarturen aaneen, de advertenties.
Als een klein heertje, dat al tijden onge
duldig heeft staan wachten, tenslotte bedeesd
vraagt of die krant nog in handen Is," be
gint het in 's mans oogen te weerlichten.
Er ontspint zich het volgende fiuistergesprek.
Afblijven.
Zoolang die krant in mijn handen is, heb
ik er recht op. Hoor je?
Heeft u er dan voor betaald ?
(Hatelijk) Heb jij er soms voor betaald?
Heb u hier de leeszaal betaald ?
As je je eige te beklagen heb, ga je maar
naar die juffrouw daar.
(Hautain) Ik luister niet eens meer.
De man leest verder, zijn [adverten
ties. Daar ie bovendien een onaangename
lucht verspreidt, tiek ik me terug en zoek
het elders. Er is moed voor noodig om nu
je langzameihand opgedroogde voeten weer
in de sneeuwpap nat te gaan maken. Je
durft ook niet naar je zool te kijken, want
er is een schrlkkelQk vermoeden in je, dat
die zool er nu bijhangt of al geheel ver
dwenen is, dat je sok is doorgesleten en
je, links, op je bloote voet loopt.
De omstandigheden beginnen je nu de baas
te worden. Je verliest de controle. Je gaat
van ironisch belevend kunstenaar, die ook
eens de rol van schooier speelt, de gemeene
vagebond worden. En dat is een ellendige
ervaring. Ik zou nu ook zelfs, uit beuheid
en gemakzucht, wel willen solliciteert n
naar datgene wat de maatschappij me steeds
met een sadistische grijnslach voorhield
als het idtëel menschelQke: de eerbare
arbeid om den broode.
Ik zou, nu, er waarachtig haast toe komen:
tot het sigaartje, en het kantoortje en het
toe te kennen het jus promovendi, want dat
is het einddiploma geworden door de
wetLimburg. Een groot getal jongelui zal zich
bevorderd achten tot student.
Het instituut schoolexamen moet wachten
tot de opleiding niet voorloopig maar defi
nitief geregeld is in de niet- of halfbevoegden
slechts sporadisch in de school voorkomen.
Ik eindig dus met den wensch, dat de
volksvertegenwoordiging wel degelijk met
andere voorstellen voor den dag zal komen.
Helmond
N. v. WIJNGAARDEN
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
gemakkelijke twaalfuurtje. Onder omstandig
heden als deze vergeet men licht dat men in
een dergelijke werkkring" stikken zou aan
zijn ongebruikte en opgekropte energie. Maar
ook: in omstandigheden ats deze solliciteert
men gelukkig niet daadwerkelijk, omdat dat
praktisch en physiek vrijwel onmogelijk
blijkt. En niet zoodra is de levenskracht
weer in ons, en de schoenzool gelapt, of
we juichen weer naar den vrijen arbeid,
het werk om het genot van te werken. Die
arbeid waarvoor je graag sterft omdat hij
tenslotte je eenige behoefte is en je eenige
levenstroost. Vooralsnog loopt men echter
verkleumd en mismoedig in het hondenweer,
en staat men voor het probleem of men in
Elim" soep zal gaan eten van een schoon
bord met een schoone lepel, of in een z.g.
Burger-restaurant de zooveel voedzamer
bruine boonen van een minder proper
couvert. Men is zoo dégénéré, of alleen maar
zoo hongerig en uitgeput, wat vrijwel op
hetzelfde neerkomt, dat het laatste de meeste
aantrekkelijkheid blijkt te bezitten.
Het lokaal is pover maar warm. Er liggen
mannen op hun arm te slapen. Anderen
eten van boordevolle schalen rijst en aard
appelen, n eet, smakkend, schellevisch.
Ik heb besloten erwtensoep en rijst te
nemen, dat is 10 cent en 20 cent, precies
op een halve stuiver na het kapitaal, dat
ik nog bezit. Fooien worden hier niet ge
nomen. Ik heb me daarvan tevoren vergewist.
Ben nu nog alleen maar in het onzekere of
de prijzen, die het menubord aangeeft niet
juist gisteren of vandaag zfln opgeslagen.
of rijst met suiker niet vijf cent duurder
zal kosten, en of ik wel genoeg hebben zal
ook al is alles zooals ik het verwacht. Want
deze mfjn onrust Is redeloos. Ik heb m'n
geld op tafel uitgeteld. Een kwartje en
twee halve stuivers. En of het nu mijn eigen
angst is, of een gril van de natuur, die me
vandaag niet bijster genegen is, de man,
die het eten brengt, kijkt verwonderd naar
m'n afrekening.
Het is dus niet genoeg l Haastig, met
neiging tot huilen en door de grondzinken,
ga ik hem voorrekenen. En hij blijkt zich
vergist te hebben! Ma; r intusschen heb ik
deze worgende schrik te pakken.
Het blijkt weinig invloed op m'n eetlust
te hebben. Wel hindert me de penetrante
geur van zweetvoeten, waarvan ik, God
beter dit, zelf de bezitter blijk: te zijn.
MQn haren voel ik ook veel te lang. Waarom
heb ik dan ook diétenminste niet eergisteren
nog laten knippen. MQn broek rafelt.
Aanstonds zal een bretelknoop loslaten. M'n
haar laat los, valt uit, en ik constateer,
voor het eerst juist op dat moment, met
schaamte en wanhoop, dat ik ook al twee
kiezen mis. Bovendien kriebelt het op mijn
rug, dan weer op m'n arm of plots fel en
onverwacht op m'n been of bil. M'n pols
is ontstoken.
Enfin, nog een oogenblik boven water
blijven. Eerst nog de kranten dan naar bed.
Maar m'n meisje, die op de H. B. S. is,
leent nog dien avond een gulden voor me.
En om elf uur zit ik waarachtig in Trianon,
waar ik door m'n majesteitelijk gebaar den
kelner dwing niet naar mijn schoenen(l) en
broek te kijken, maar naar mijn waardig
dichterhoofd, en te luisteren naar mijn
beschaafde stem.
iiiimiiiiiiimiiimiiii
iiiiiiiiiniiiiiiitiiii
Levensverzekering Maatschappij
HAARLEM91
Wilsonsplein 11
DE VOORDEELIGSTE TARIEVEN