Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Mei '19. - No. 2186
TENTOONSTELLING
VAN
OUD-HOLLANDSCHE KUNST
UIT DE
COLLECTIE GOUDSTIKKER
IN DE ZALEN VAN DE
ACADEMIE VAN BEELDENDE KUNSTEN
EN TECHNISCHE WETENSCHAPPEN,
COOLVEST 84
ROTTERDAM
OPENING ZONDAG 18 MEI N.M. 2 UUR
Nieuwe
Fransche Boeken
FRANQOIS PORCH
PorchéIs waarschijnlijk ongeveer
35 jaar. Vór den oorlog heeft hij veel
gerHod en eenige gedichten uitgegeven. In
1914 en 1915 Is hij korten tQd gemobiliseerd
geweest en nu leeft hij, wederom gedichten
schrijvend, in de provincie en te Parijs,
afwisselend.
Niet lang geleden werd een tooneelstuk
in verzen van hem opgevoerd. Dit stuk,
waarmede hQ verklaarde het theater te willen
hernieuwen, had veel succes; het hernieuwde
echter, geloof Ik, niets. Ook was het succes
te verklaren uit een HJdelQke omstardlgheld :
er was oorlog en het was een oorlogsstuk.
Het heette Les Butors et la Ftnette 1). Een
butor, zegt het woordenboek, is een .hom me
lourd, grossier, brutal" een lomperd. Men
begrijpt al wie die Lomperds zijn (er was
Immers oorlog en Porchéis patriot). La
Finette was in dat stuk een prinses. ZQ was
lichtzinnig, maar in den grond fatsoenlijk;
vreugdellevend, maar moedig in 't gevaar;
zfj was een vrouw van eer in conflicten,
doch een vroolfk vrouwtje in den vrede.
Verder was zQ mooi, gratieus, schrander,
enz. enz. Wie nu nog niet begrfjpt wie La
Finette was ... is zelf een butor.
Het stuk is in vrije verzen geschreven.
Hier en daar is het echt frisch dichterlijk,
werkelijk zeer te genieten ; op andere plaatsen
weer IQkt het wat melodramatisch (er komt
een bar verrader in). Het «preekt in ge
past satirische woorden over het land der
prinses, maar nog vaker, natuurlijk, in woor
den van uitbundigen lof. Omtrent de zwarte
gemeenheden der D. . ., ik wil zeggen der
Lomperds, wordt een stevig woordje gezegd :
het zQn allen slechts laaghartige slaven
en rooms; alleen niet laf ; een hunner zelfs
llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIII
lltllMIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIUllllllllllllllllll
is een landrooveruit op zichzelf respectabele
overtuiging: een redeneerder op de wijze
vanTreitschke. Een aardige,deftige Duchesse
kent de lomperds nog van vroeger, in al
hun lompheid: zij vertegenwoordigt het oude
Finette-land dat voor een nederlaag van 50
jaar geleden thans voldoening krijgt. De
atmosfeer is dikwijls wel goed aangeduid
en de afwisselende rhythmen geven de ge
moedsbewegingen telkens juist weer.
Dat is waar. Maar wat kan het ons eigen
lijk sche'.en ? Dat Frarkrijk in dezen oorlog
gelijk had, wisten wij ook wel en mij verheugt
het weinig dit nogmaals gezegd te vinden
in een zwak-poëtisch sprookje, door
vooroordeelen voor ren deel geïnspireerd, en
door slecht bestede geestdrift ontsierd. Een
verheerlijking van de kleur der uniformen,
van het veelgeprezen bleu horizon", het f t
bijv. met de eeuwigheid, voor welke Immers
ware poëzie wordt geschreven, maar weinig
te doen; slechts met een vrijwel afzienbaar
deel ervan. Toen ik onlangs met enthusiasme
schreef over Adrien Bertrand, die toch ook
de prachtige oorlogshouding zijner natie
had vertolkt, geschiedde dat, omdat hQ
van dit daadwerkelijk patriotisme een mys
tieke verklaring had gegeven, welke geldt
voor alle tijden. Dit dramatisch sprookje
van Porchéechter is niet veel meer dan het,
op zich zelf vergankelijk bewijs dat Porch
een beminnelijk en dichterlek man is. Is
heb het gelezen omdat men er nogal over
geschreven heeft en daarom alleen bespreek
ik het hier.
Met de belangrijkste van Porché's andere ge
dichten heb ik nu ook kennis eemaakt. De bun
del Nous dateert van kort vór den oorlog 2),
De dichter gaat hier van de ge voelsovertuiging
uit, dat tact, gratie, bekoorlijkheid, innigheid
van familieleven, gezond en zelfs fijn ver
stand, duidelijkheid der litteratuur bij uitstek
voorrechten der Fransche natie zijn. Zulke
overtuigingen komen meestal op
vooroordeelen neer. De Franschen hebben den indruk
meer tact te bezitten dan vreemdelingen,
maar zij danken dien indruk veelal aan het
llllMlllltllllllllllIIIIMIIItlllll
TOEN DE LIEFDE VOORBIJGING. .
Een Parabel
DOOR
W. PÉTILLON
Voor Wim C.
Daar was een jonge man en eene jonge
vrouw. Zij woonden in eene groote stad.
Daar reiden zich hooge fabrieksschoorsteenen
in plaats van boomen en zonden zware,
zwarte rookpluimen omhoog naar den
blauwen hemel, daar hieven sterke elevators
langs de kaden hunne stalen armen omhoog,
steeds gereed om nieuwe lasten op te voeren
of neer te laten in de ruimen van schepen,
die In groote menigte op de rivier lagen
en wier schrille stoomflulten de stille nachten
vervulden met een afgrijselijk gekrijsch. Daar
was langs de straten het daverend geratel
van zware wagens, geladen met ijzeren
staven, die als ze waren aangereden, klet
terend werden neergesmeten voor de groot e
fabrieken of de opslagplaatsen aan de rivier.
Daar was immer het rammelend gerucht
van slepende ijzeren kettingen, die over de
kelen rlnklnkten. Daar was ge schreeuw van
menseden en geraas en getier, daar was
jachtend haasten en zwoegend zweeten In
een eeuwigen wervelstorm van veroordeel
den, die rusteloos werden voortgedreven
door schaterende duivels, door de demonen
der zucht naar geld en gewin.
Er was gén rust.
De jonge man en de jonge vrouw waren
vreemd geworden aan al wat daar omging
in de groote stad.
Zfl werkten samen ver van het daeelQksch
gerucht, ver van het razende drijven van
dreunende en stampende motoren en machi
nerieën, ver van het jachtige leven der
rustelooze menschen ; zij werkten te zamrn
in de stille zalen van eene groote boekerij,
die gevestigd was in wat er was over
gebleven van een zeer oud klooster.
ZQ lazen veel en zij spraken veel samen
over wat zij vonden in oude boeken en
oorkonden. In den ouden kloostertuln, waar
vroeger wel de zon geschenen moest hebben,
op lichte, milde lentedagen, toen haar de
toegang nog niet was belet door
hemelhooge gebouwen, waar duizenden mannen
en vrouwen en jongens en meisjes, dag
aan dag zaten opgesloten om een doodend
? eentonige taak te voltooien, daar, in dien
l ouden kloostertuin, lazen ze wat een monnik
in langvervlogen dagen had geschreven over
de Liefde en hare goddelijke macht.
ZQ spiaken daar veel over en omdat zQ
meer bij intuïtie gevoelden dan begrepen,
dat het veel moeilijker zou zfj n van
aangezicht tot aangezicht te staan tegen
over de Liefde in deze groote rumoerige
stad, waar de duivels der zucht naar geld
en gewin hoogtij vieren, daarom besloten
zij de s'ad te verlaten en de Liefde te
gaan zoeken. ZQ lieten de stad achter zich
en liepen, als twee blije kinderen, hand
aan hand, op een breeden zonnigen weg.
De bloemen geurden en de vogels zongen
en de wind rulschte zacht door de boomen.
Zij haalden adem met diepe teugen en
verwonderden zich, dat zQ nu alles z
licht en zoo schoon zagen.
En heel-diep-in-zich vonden ze zich wel
moedig en ook wel wat superieur boven
al die andere menschen in de groote stad,
dat ze zich ontworsteld hadden aan de
macht der duivels van het geld en er z
maar op uittrokken, met geen ander doei
dan de Liefde te zoeken.
ZQ waren er hél zeker van, dat zij haar
langs dezen weg zouden vinden, want het
was een zeer oude weg, die de monnik
uit de middeleeuwen nauwkeurig beschreven
had. Zelfs enkele boomen, onder wier
schaduw hij misschien gezeten had, stonden
er nog.
Toen hu^ne oogen wat gewend waren
aan den helderen zonneschijn en hunne
ooren aan het jubelend lied der vogels,
letten ze niet meer met zoo innig genot
op alles wat ze om zich heen zagen, maar
ze spraken ernstig over de vele belangrijke
en gewichtige dingen, die ze gelezen en
bestudeerd hadden.
Een klein meisje huppelde over den weg,
met wapperende haren en lachende oogen.
ZQ had de armen vol kleurige, zoetgeurende
feit, dat vreemdelingen, met wie zQ in aan
raking waren, zich door onbekendheid met
de taal en zeden wat onhandig goroegen.
De Franschen meenen ook dat hun littera
tuur zoo extra duidelijk is, maar dat komt
doordat de litteratuur van vreemden
wier taal zfl vaak niet of slecht verstaan
hunzelf zoo extra onduidelijk is. Al die
deugden komen elders evengoed voor, mis
schien volstrekt niet minder dan in Frank
rijk. Individuen zijn aardig, verstandig,
nobel, wat men wil; van landen behoorde
zoo iets eigenlek nooit gezrgd te worden.
Toch weet ik zeker dat Porchéalles wat
in den bundel Nous te lezen staat ten volle
meent. En daardoor Is hQ soms zeer te
waardeeren. Zelfs heeft hij heel mooie
oogenblikken; hij kan dan uiterst recht
streeks een veneederde genegenheid doen
blijken voor de misdeelden dezer wereld,
voor het ParQsche leven van bedwelmende
groote-stadsgenoegens en tevens van studie
bij lamplicht; hij kan duidelijk en geestig
een aandoenlQken ouden tijd doen hrrleven.
Maar het blijft weinig belangrQk. Ook
Banès het f t In zijn later werk een intense
liefde voor 't eigen land uitgesproken; maar
bQ hem t<eft ons dat. Want hij was eerst
een ontkenner, een twijfelzieke, een indivi
dualist en In zijn vaderlandsliefde vond hij
later een uitweg uit de impasse. Door die
evolutie wordt zijn vaderlandsliefde pathe
tisch. Die van Porchéis een simpel feit,
dat haast van zelf spreekt. Indien iemand
u op bQna kleurlooze wijze met
welken toon van oprechtheid dan ook
verzekert dat hQ zeer veel van zijn vrouw
houdt, dan zult gQ te kennen geven, dat
zulks u genoegen doet, maar uw aandacht
vrrder voor nelangr jkrr zaken reserveeren.
En herhaalt hij dezelfde betuiging telkens,
dan maakt het rj kregel. Men kan inderdaad
veel mettalrQke Franschen ophebben en toch
betreuren dat zQ zoo gaarne hun eigen natie
d.i. zichzelf plegen te prijzen. Le mol
est haïssable," mochten zij wel eens be
denken ; ook Ie mol national.
Twee afzonderlijk uitgegeven gedichten
over den oorlog zQn misschien nog het
beste wat Porchéheeft voortgebracht. In
het eerste, L'Anêt sur la Marne, zQn
bijzorder goed behandeld de Dultsche voor
bereiding tot den aan valsoorlog (L'Agressicn)
en de toestand te Parijs vór en tQdens
den oorlog (Par/s) 3). Het andere gedicht
dat ik meen is Le poème de la Tranchée 4).
Het beschrijft eerst den dag vór een aan
val, vervolgens den slag zelf, eindelflk: Ie
lendemaln. Enkele buitengewoon mooie ge
deelten uit deze gedichten laat ik hier ach
ter volgen. Deze poëzie orderscheldt zich
wederom door een rhyihme dat zeer ge
lukkig met de stemming wisselt; bovendien
waardeert men er een zekere directe strak
heid van versificatie in en een toon van
waarheid en ingehouden bewogenheid. Slechts
de beschrQvingen van veldslagen zelf t n ffen
niet zoo zeer; men vraagt zich eigenlijk af
waardoor. Misschien komt het doordat men,
voor men begint ze te lezen, reeds voor
ziet hoe ze zullen zijn. Een slag een hand
gemeen?", denkt men. Dat zal zoo iets
wezen als een plaat uit de Graphic vertolkt
in verzen a la Vlctor Hugo." En inderdaad,
zoo blijkt het te zQn, vooral in L'Anêt sur
la Marne.
Porchéheeft ongetwQfeld kwaliteiten. HQ
is eenvoudig; hQ is oprecht ;hQ doet niemand
met bewustheid na; hQ is op dichterlijke
wijze gevoelig; hij kan soms sterk van
expressie zijn. Dit alles echter heeft hQ met
bijna ieder waar dichter gemeen. Een groot
dichter heeft bovendien een bQzondere
gemoedskleur. De een is heftig, de andere
somber, een derde verheven. Purchéschijnt
zoo Iets niet te zQn. Porchéis deze jaren
door slechts... vaderlandslievend geweest.
En vaderlandsliefde zegt niets Liefde voor het
vaderland treft men bQ de meest onpersoon
lijke lieden aan. Men behoeft er geen belang
rijken geest, geen rQk gemoed voor te hebben.
Evenwel, wie weet ? Wie weet of niet
over eenigen tQd deze sympathieke, dichter
lijke natuur zich rijker toont dan haar in de
oorlogsjaren mogelijk was? Porché's jongste
tooneelstuk, La jeune fille aux joues roses,
dezer dagen in Nederland aangekomen, is
althans geen gelegenheidsstuk meer. Het
iiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiii
bloemen en zQ liep het tweetal in den weg
en hief lachend de handjes vol bloemen
naar hen op.
De jonge man schoof haar zacht ter zijde.
(Ja uit den weg, mijn kind, wij hebben
geen tijd.
Even trilde het lipje van het kind, alsof
het wilde gaan schreien, toen raapte het
zorgvuldig een paar rozen op, die voor de
voeten van de jonge vrouw gevallen waren
en huppelde verder.
De jonge man en de jonge vrouw liepen
voort langs den heerlBk-schoonen weg, tot
hunne voeten moe waren. EindelQk gingen
zQ zitten op een kleinen heuvel, vanwaar
ze een heel eind den weg konden afzien.
Wij zullen hier wachten, tot de Liefde
voorbQ komt, zeide de jonge man. WQ
weten zeker, dat zQ langs dezen weg gaat
en als zij voorbijkomt, zullen wQ haar stellig
herkennen.
Zij hervatten nu hun gesprek en letten
intusschen op alle voorbQgangers, en tracht
ten te raden wie vaa hen de Lltf ie zou zQn.
Een jjnge vrouw kwam voorbQ in een
gewaad, dat vlamde als vuur, zQ was met
bloemen getooid en hare oogen stiaalden
als edelsteenen, wanneer de zon er op scheen.
Zij zong een lied van een vreemde, w
nderbekorende melodie en zQ ging over den
weg, dansend op het lythme van haar zang.
Met een bloemtak, die zQ In de hard droeg,
wenkte zij hen met vroolQken lach.
Het meisje op den heuvel voelde haar
adem stokken, zQ bet f de en wendde blozend
den blik af.
Dat kan de Liefde niet zQn, fluisterde
zQ tot haar metgezel. Oh, ik weet zeker,
dat het de Liefde niet is. Ik ben bang voor
haar, het is de Hartstocht.
]'. hebt gelQk, antwoordde hfl, en zQn
stem klonk minder vast, het kan de Liefde
niet zijn...
De jonge vrouw met het vuurvlammend
kleed ging voorbij en zQ staarden haar
zwijgend na Zij konden den draad van
liet gesprek niet hervinden.
Opruimen tQd later ging een groep van
drie personen langs den weg. Een jonge
man en eene jonge vrouw, als zij belden.
En in het midden ging eene, die boven hen
uitstak en de armen vast om hunne schou
ders hield geslagen. Zoo, innig vereenigd,
gingen zQ over den weg.
verdedigt de fantasie, de inspiratie tegen
de bureaucraten en de catalogiseerders. Nu,
daartegen is geen bezwaar. Alleen, de...
fantasie waarmee het geschiedt is nog wat
mager en de inspiratie blQft niet steeds
zichzelf gelijk.
JOHANNES TlELROOY
Uit L'arret sur la Marne.
Is Frankrijk minderwaardig, decadent?
Si, subtile, la pensee,
Est ici plus nuancèe,
Si Ie pélant est proscrit,
N'est-CH li qu'une faiblesse
{,|ui deiaisse
La profondeur pour l'esprit.'
Si, brülante, ici la bnuche
Kat au baiser moins l'arouche,
N'est-ce encore que langueurs
D'une race en dècadence
Ou les cu-urs
Rient de tout pourvu qu'on dansft '
Si l'air est plus doux ici,
Et l'azur plu< tendre aussi,
N'est-ce doiic la que Ie charme
D'UQ ancie munde trop fin
yui desa'me
ftt tirbuche vers sa fin/
Uit Le Poème de la Tranchée.
Waarom men het uithoudt in deloopgraaf:
Je sais pourquoi je sape et frappe,
Pourquoi j'ai mis la chausse-trape
Prüs du giftcis;
Pourquoi l'avers»me 11 'geile,
Pourquoi j" pèe
Dans mes brodequios léuécis';
Je sais pourquoi sans feu ni lampe
Daias mun careau je vis, je rampe
A vee les rats;
Pourquoi drei-s-é, Ie ca-que au ras
Du parapet noir qui s'é^outte,
Longiemp j'ucoute;
Je sais pourquui mou uui- puin gris
Kst plein <>e terre;
Pourquoi. la nuit dans les abris,
II i'.iut se taire:
C'est qu'ils 90. t la cachet Tout dort,
Tout l'nt sileuce,
Mais ce rideau de somnulence
Masque la mort.
Vór den slag. De dichter spreekt den
soldaat toe:
Tu peu.x encore crire
Sou* ie faible rayon
D'UQ méchant b ut do eire
Une lettre au ciayon;
Pais. Ja pliant d'nn poiice
Q d la l'ripe et salit,
liever d'u e peau douce
Dans ia tiédeur du lit;
Kevoir ifaus l'anr/t_rn m^ndf
UruH|u>nient ei.tr'ouvert
LY'iro.te clartérunde
Ij'uu r.üme aoat-j jur vert,
Une vieille abimée
Au (Min de l'üue ubscur,
Une lleur imp imée
Sur Ie papier d'uu mur,
I'Q petit «ril qui brille,
Un duvet fin et blond,
Et te c.huc d'une bille
Cuntrc un soldat de plomb...
Gemoedstoestand tijdens het gevecht:
La raison suspend son controle,
S'obscurcit. l isse aller ia mam:
ISimprocisateur de son jvte
Aura tout oubliédemain.
Uit het Kladschrift
van Jantje
Na het gevecht:
IIHIMIKtilllllllllllllllllllllllUlllllllllll
llllllllllllllllllllltiuiiiiiiiiiiii
C3LRNCHE
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllll
d'une lettre a madame Simone, 2me dition,
Paris, Emile-Paul, 1918, 277 blz.
2) Nous, poèmes choisis, 2me dition
Paris, Nouv. RtfVueFrar^aisr 1916 (de eerste
uitgave is van juli 1914;, 179 blz.
3) Paiis, Nouv. Revue Fr., 4me d., 1916i
63 blz.
4)
50 blz.
B M n n
3me d., 1916,
Le petit jour, jaunAtre et mou
Cumrne une eau' lourde entre les sables,
LP a trouve assis, méconriaissables,
Une iiuiDzaiiie dans un tron.
Dócoiïvrons-nous devant ces hommes.
C'est une Franco peu connue,
Apre et profunde, austi're et nue,
l-'dreille au s >l noir des guéreis;
Son CMiur que l'emphase ineommode
PiéfVii'e au ton puuipeux de i'ode
L'ardeur des sentimeuts secrets.
1) Pièce en six tableaux en vers,précédée
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitni lUiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiirii
SLUIT UW LEVENSVERZEKERING BU
AMSTERDAMSCHE
VERZEKERD BEDRAG 65 MILLIOEN
lllllllltlllllllllllllllllNI
De jonge vrouw op het heuveltje staarde
hen na.
Zou n van die drie de Liefde
kunnen zijn? vroeg ze zacht.
Neen, de Liefde is het niet, antwoordde
de jonge man en hij zette haar uiteen,
waai om, volgens zijne meening, de Liefde
niet n dezer drie kon zijn. Hij had er
zooveel over gelezen, dat hij het heel zeker
wist. En het meisje luisterde naar den klank
van zijne stem en het deinend beweeg van
zijne woorden en dacht niet meer over hel
drietal.
Toen ging er een vrouw voorbij, die een
kind in de armen droeg Zij was schamel
gekleed, en het kind, dat de armpjes om
haar hals geslagen hield, moest wel heel
zwaar in haar armen lusten, maar ze hief
het hoog en hare oogen straalden.
Even keek het mei»je haar na en hare
aandacht voor wat de jonge man zelde,
dwaalde af. Hij zag het en ze), wat schamper:
Een arbeidersvrouw met een kind.
Beste, luister nu eens...
En hQ ging voort haar in een duidelijk
en helder betoog uiteen te zetten, hoeveel
gelukkiger alle menschen in de verre, groote
stad zouden zijn, als ze deden als zij en
de L'efde gingen zoeken....
Terwijl hij nog sprak naderde hen een
jonge vrouw in een eenvoudig kleed. 2(J
had een lief, zacht, moederlijk gezicht en
wondcrlfjk-öiepe, donkere, raadselachtige
oogen.
Zij bleef een oogenblik bij hen staan.
Ze letten niet op haar. Toen hief ze de
hand op, alsof ze wilde spreken.
Maar de jonge man, gestoord in zijn
betoog en vreezend den draad kwijt te
raken, weerde haar haastig af:
Nu niet, vrouwtje, we hebben geen
d. Een andermaal.
Een vreemde, heel weemoedige glimlach
gleed om den mond der vrouw. Maar zonder
spreken ging ze heen. Een paar maal zag
ze om, dan vervolgde ze haar weg naar
de stad.
Nog heel lang zaten de beiden op den
kleinen heuvel en spraken over de L'efde
en wat ze doen zouden als zi] voorbijkwam.
Toen bemerkten zQ, dat de zon weg was
en dat het kil was en koud. De weg lag
verlaten en eenzaam en een lichte nevel
steeg op uit de velden. De vrouw huiverde.
| iniiiii
E ndelQk zagen ze een eenzame gestalte
op den weg. Het was een oude man met
lang wit haar en een langen grijzen baard.
Kunt ge ons ook zeggen, wanneer de
Liefde komt ? Want ze moet toch langs
dezen weg komen, nietwaar?
De oude man schudde het hoofd meteen
medelijdenden lach.
De Liefde? ZIJ is hier voortdurend
voorbijgegaan in tailooze gestalten en vor
men. En al dien tijd hebt ge hier gezeten
en haar niet herkend? Arme, dwaze men
schen ! Ik ben de Ouderdom en als ik kom,
is de Liefde mij reeds lang voorgegaan.
Sommigen weten haar vast te houden en
dan vlucht ze niet b IJ mijne komst. Arme,
dwaze menschen, herhaalde hQ en raakte
met zijne doorschijnend bleeke hand hun
voorhoofd aan.
Toen verwijderde hij zich in de richting
van de stad.
De twee op den heuvel zagen elkaar aan
en zQ zagen, dat zij niet meer waren een jonge
man en een jonge vrouw. Zij waren oud
geworden. Hun haar was wit, hun mond
was ingevallen en diepe rimpels liepen o ver
wangrn en voorhoofd.
Ja, wfl waren dwaze menschen, zelde
einde ijk de man. Wij hebben zó/cel over
de Liefde geredeneerd, dat wij geen tijd
hadden haar te herkennen en vast te houden,
toen zij tot ons kwam. En nu zijn wQ oud
geworden en zij is voorbijgegaan... Kom
laten wij naar de stad teruggaan.
Met moede voeten legden zQ den weg af
naar de stad. En toen zij daar binnentraden
zagen zij uit de groote gebouwen van den
arbeid en uit de fabrieken de werklieden
stroomen. Elk ging zijns weegs. Maar som
migen gingen bij tweeën, een man en eene
vrouw. En enkelen droegen de bloemen
van het kind, dat 's morgens langs den weg
had gedarteld, de handjes vol geurende
schatten. En anderen droegen een tak roode
rozen, waarmede de vrouw in het vlammen'
kleed had gewenkt.
En een andere vrouw ging allén en droeg
in hare armen een kind, dat wel zwaar daar
scheen te rusten, maar ze hief het hoog en
hare oogen suaalden...
Toen wisten zij dat slechts aan henzelven,
die haar zoo ernstig hadden gezocht, de
Liefde was voorbijgegaan.