De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 17 mei pagina 10

17 mei 1919 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Mei '19. - No. 2186 TENTOONSTELLING VAN OUD-HOLLANDSCHE KUNST UIT DE COLLECTIE GOUDSTIKKER IN DE ZALEN VAN DE ACADEMIE VAN BEELDENDE KUNSTEN EN TECHNISCHE WETENSCHAPPEN, COOLVEST 84 ROTTERDAM OPENING ZONDAG 18 MEI N.M. 2 UUR Nieuwe Fransche Boeken FRANQOIS PORCH PorchéIs waarschijnlijk ongeveer 35 jaar. Vór den oorlog heeft hij veel gerHod en eenige gedichten uitgegeven. In 1914 en 1915 Is hij korten tQd gemobiliseerd geweest en nu leeft hij, wederom gedichten schrijvend, in de provincie en te Parijs, afwisselend. Niet lang geleden werd een tooneelstuk in verzen van hem opgevoerd. Dit stuk, waarmede hQ verklaarde het theater te willen hernieuwen, had veel succes; het hernieuwde echter, geloof Ik, niets. Ook was het succes te verklaren uit een HJdelQke omstardlgheld : er was oorlog en het was een oorlogsstuk. Het heette Les Butors et la Ftnette 1). Een butor, zegt het woordenboek, is een .hom me lourd, grossier, brutal" een lomperd. Men begrijpt al wie die Lomperds zijn (er was Immers oorlog en Porchéis patriot). La Finette was in dat stuk een prinses. ZQ was lichtzinnig, maar in den grond fatsoenlijk; vreugdellevend, maar moedig in 't gevaar; zfj was een vrouw van eer in conflicten, doch een vroolfk vrouwtje in den vrede. Verder was zQ mooi, gratieus, schrander, enz. enz. Wie nu nog niet begrfjpt wie La Finette was ... is zelf een butor. Het stuk is in vrije verzen geschreven. Hier en daar is het echt frisch dichterlijk, werkelijk zeer te genieten ; op andere plaatsen weer IQkt het wat melodramatisch (er komt een bar verrader in). Het «preekt in ge past satirische woorden over het land der prinses, maar nog vaker, natuurlijk, in woor den van uitbundigen lof. Omtrent de zwarte gemeenheden der D. . ., ik wil zeggen der Lomperds, wordt een stevig woordje gezegd : het zQn allen slechts laaghartige slaven en rooms; alleen niet laf ; een hunner zelfs llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIII lltllMIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIUllllllllllllllllll is een landrooveruit op zichzelf respectabele overtuiging: een redeneerder op de wijze vanTreitschke. Een aardige,deftige Duchesse kent de lomperds nog van vroeger, in al hun lompheid: zij vertegenwoordigt het oude Finette-land dat voor een nederlaag van 50 jaar geleden thans voldoening krijgt. De atmosfeer is dikwijls wel goed aangeduid en de afwisselende rhythmen geven de ge moedsbewegingen telkens juist weer. Dat is waar. Maar wat kan het ons eigen lijk sche'.en ? Dat Frarkrijk in dezen oorlog gelijk had, wisten wij ook wel en mij verheugt het weinig dit nogmaals gezegd te vinden in een zwak-poëtisch sprookje, door vooroordeelen voor ren deel geïnspireerd, en door slecht bestede geestdrift ontsierd. Een verheerlijking van de kleur der uniformen, van het veelgeprezen bleu horizon", het f t bijv. met de eeuwigheid, voor welke Immers ware poëzie wordt geschreven, maar weinig te doen; slechts met een vrijwel afzienbaar deel ervan. Toen ik onlangs met enthusiasme schreef over Adrien Bertrand, die toch ook de prachtige oorlogshouding zijner natie had vertolkt, geschiedde dat, omdat hQ van dit daadwerkelijk patriotisme een mys tieke verklaring had gegeven, welke geldt voor alle tijden. Dit dramatisch sprookje van Porchéechter is niet veel meer dan het, op zich zelf vergankelijk bewijs dat Porch een beminnelijk en dichterlek man is. Is heb het gelezen omdat men er nogal over geschreven heeft en daarom alleen bespreek ik het hier. Met de belangrijkste van Porché's andere ge dichten heb ik nu ook kennis eemaakt. De bun del Nous dateert van kort vór den oorlog 2), De dichter gaat hier van de ge voelsovertuiging uit, dat tact, gratie, bekoorlijkheid, innigheid van familieleven, gezond en zelfs fijn ver stand, duidelijkheid der litteratuur bij uitstek voorrechten der Fransche natie zijn. Zulke overtuigingen komen meestal op vooroordeelen neer. De Franschen hebben den indruk meer tact te bezitten dan vreemdelingen, maar zij danken dien indruk veelal aan het llllMlllltllllllllllIIIIMIIItlllll TOEN DE LIEFDE VOORBIJGING. . Een Parabel DOOR W. PÉTILLON Voor Wim C. Daar was een jonge man en eene jonge vrouw. Zij woonden in eene groote stad. Daar reiden zich hooge fabrieksschoorsteenen in plaats van boomen en zonden zware, zwarte rookpluimen omhoog naar den blauwen hemel, daar hieven sterke elevators langs de kaden hunne stalen armen omhoog, steeds gereed om nieuwe lasten op te voeren of neer te laten in de ruimen van schepen, die In groote menigte op de rivier lagen en wier schrille stoomflulten de stille nachten vervulden met een afgrijselijk gekrijsch. Daar was langs de straten het daverend geratel van zware wagens, geladen met ijzeren staven, die als ze waren aangereden, klet terend werden neergesmeten voor de groot e fabrieken of de opslagplaatsen aan de rivier. Daar was immer het rammelend gerucht van slepende ijzeren kettingen, die over de kelen rlnklnkten. Daar was ge schreeuw van menseden en geraas en getier, daar was jachtend haasten en zwoegend zweeten In een eeuwigen wervelstorm van veroordeel den, die rusteloos werden voortgedreven door schaterende duivels, door de demonen der zucht naar geld en gewin. Er was gén rust. De jonge man en de jonge vrouw waren vreemd geworden aan al wat daar omging in de groote stad. Zfl werkten samen ver van het daeelQksch gerucht, ver van het razende drijven van dreunende en stampende motoren en machi nerieën, ver van het jachtige leven der rustelooze menschen ; zij werkten te zamrn in de stille zalen van eene groote boekerij, die gevestigd was in wat er was over gebleven van een zeer oud klooster. ZQ lazen veel en zij spraken veel samen over wat zij vonden in oude boeken en oorkonden. In den ouden kloostertuln, waar vroeger wel de zon geschenen moest hebben, op lichte, milde lentedagen, toen haar de toegang nog niet was belet door hemelhooge gebouwen, waar duizenden mannen en vrouwen en jongens en meisjes, dag aan dag zaten opgesloten om een doodend ? eentonige taak te voltooien, daar, in dien l ouden kloostertuin, lazen ze wat een monnik in langvervlogen dagen had geschreven over de Liefde en hare goddelijke macht. ZQ spiaken daar veel over en omdat zQ meer bij intuïtie gevoelden dan begrepen, dat het veel moeilijker zou zfj n van aangezicht tot aangezicht te staan tegen over de Liefde in deze groote rumoerige stad, waar de duivels der zucht naar geld en gewin hoogtij vieren, daarom besloten zij de s'ad te verlaten en de Liefde te gaan zoeken. ZQ lieten de stad achter zich en liepen, als twee blije kinderen, hand aan hand, op een breeden zonnigen weg. De bloemen geurden en de vogels zongen en de wind rulschte zacht door de boomen. Zij haalden adem met diepe teugen en verwonderden zich, dat zQ nu alles z licht en zoo schoon zagen. En heel-diep-in-zich vonden ze zich wel moedig en ook wel wat superieur boven al die andere menschen in de groote stad, dat ze zich ontworsteld hadden aan de macht der duivels van het geld en er z maar op uittrokken, met geen ander doei dan de Liefde te zoeken. ZQ waren er hél zeker van, dat zij haar langs dezen weg zouden vinden, want het was een zeer oude weg, die de monnik uit de middeleeuwen nauwkeurig beschreven had. Zelfs enkele boomen, onder wier schaduw hij misschien gezeten had, stonden er nog. Toen hu^ne oogen wat gewend waren aan den helderen zonneschijn en hunne ooren aan het jubelend lied der vogels, letten ze niet meer met zoo innig genot op alles wat ze om zich heen zagen, maar ze spraken ernstig over de vele belangrijke en gewichtige dingen, die ze gelezen en bestudeerd hadden. Een klein meisje huppelde over den weg, met wapperende haren en lachende oogen. ZQ had de armen vol kleurige, zoetgeurende feit, dat vreemdelingen, met wie zQ in aan raking waren, zich door onbekendheid met de taal en zeden wat onhandig goroegen. De Franschen meenen ook dat hun littera tuur zoo extra duidelijk is, maar dat komt doordat de litteratuur van vreemden wier taal zfl vaak niet of slecht verstaan hunzelf zoo extra onduidelijk is. Al die deugden komen elders evengoed voor, mis schien volstrekt niet minder dan in Frank rijk. Individuen zijn aardig, verstandig, nobel, wat men wil; van landen behoorde zoo iets eigenlek nooit gezrgd te worden. Toch weet ik zeker dat Porchéalles wat in den bundel Nous te lezen staat ten volle meent. En daardoor Is hQ soms zeer te waardeeren. Zelfs heeft hij heel mooie oogenblikken; hij kan dan uiterst recht streeks een veneederde genegenheid doen blijken voor de misdeelden dezer wereld, voor het ParQsche leven van bedwelmende groote-stadsgenoegens en tevens van studie bij lamplicht; hij kan duidelijk en geestig een aandoenlQken ouden tijd doen hrrleven. Maar het blijft weinig belangrQk. Ook Banès het f t In zijn later werk een intense liefde voor 't eigen land uitgesproken; maar bQ hem t<eft ons dat. Want hij was eerst een ontkenner, een twijfelzieke, een indivi dualist en In zijn vaderlandsliefde vond hij later een uitweg uit de impasse. Door die evolutie wordt zijn vaderlandsliefde pathe tisch. Die van Porchéis een simpel feit, dat haast van zelf spreekt. Indien iemand u op bQna kleurlooze wijze met welken toon van oprechtheid dan ook verzekert dat hQ zeer veel van zijn vrouw houdt, dan zult gQ te kennen geven, dat zulks u genoegen doet, maar uw aandacht vrrder voor nelangr jkrr zaken reserveeren. En herhaalt hij dezelfde betuiging telkens, dan maakt het rj kregel. Men kan inderdaad veel mettalrQke Franschen ophebben en toch betreuren dat zQ zoo gaarne hun eigen natie d.i. zichzelf plegen te prijzen. Le mol est haïssable," mochten zij wel eens be denken ; ook Ie mol national. Twee afzonderlijk uitgegeven gedichten over den oorlog zQn misschien nog het beste wat Porchéheeft voortgebracht. In het eerste, L'Anêt sur la Marne, zQn bijzorder goed behandeld de Dultsche voor bereiding tot den aan valsoorlog (L'Agressicn) en de toestand te Parijs vór en tQdens den oorlog (Par/s) 3). Het andere gedicht dat ik meen is Le poème de la Tranchée 4). Het beschrijft eerst den dag vór een aan val, vervolgens den slag zelf, eindelflk: Ie lendemaln. Enkele buitengewoon mooie ge deelten uit deze gedichten laat ik hier ach ter volgen. Deze poëzie orderscheldt zich wederom door een rhyihme dat zeer ge lukkig met de stemming wisselt; bovendien waardeert men er een zekere directe strak heid van versificatie in en een toon van waarheid en ingehouden bewogenheid. Slechts de beschrQvingen van veldslagen zelf t n ffen niet zoo zeer; men vraagt zich eigenlijk af waardoor. Misschien komt het doordat men, voor men begint ze te lezen, reeds voor ziet hoe ze zullen zijn. Een slag een hand gemeen?", denkt men. Dat zal zoo iets wezen als een plaat uit de Graphic vertolkt in verzen a la Vlctor Hugo." En inderdaad, zoo blijkt het te zQn, vooral in L'Anêt sur la Marne. Porchéheeft ongetwQfeld kwaliteiten. HQ is eenvoudig; hQ is oprecht ;hQ doet niemand met bewustheid na; hQ is op dichterlijke wijze gevoelig; hij kan soms sterk van expressie zijn. Dit alles echter heeft hQ met bijna ieder waar dichter gemeen. Een groot dichter heeft bovendien een bQzondere gemoedskleur. De een is heftig, de andere somber, een derde verheven. Purchéschijnt zoo Iets niet te zQn. Porchéis deze jaren door slechts... vaderlandslievend geweest. En vaderlandsliefde zegt niets Liefde voor het vaderland treft men bQ de meest onpersoon lijke lieden aan. Men behoeft er geen belang rijken geest, geen rQk gemoed voor te hebben. Evenwel, wie weet ? Wie weet of niet over eenigen tQd deze sympathieke, dichter lijke natuur zich rijker toont dan haar in de oorlogsjaren mogelijk was? Porché's jongste tooneelstuk, La jeune fille aux joues roses, dezer dagen in Nederland aangekomen, is althans geen gelegenheidsstuk meer. Het iiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiii bloemen en zQ liep het tweetal in den weg en hief lachend de handjes vol bloemen naar hen op. De jonge man schoof haar zacht ter zijde. (Ja uit den weg, mijn kind, wij hebben geen tijd. Even trilde het lipje van het kind, alsof het wilde gaan schreien, toen raapte het zorgvuldig een paar rozen op, die voor de voeten van de jonge vrouw gevallen waren en huppelde verder. De jonge man en de jonge vrouw liepen voort langs den heerlBk-schoonen weg, tot hunne voeten moe waren. EindelQk gingen zQ zitten op een kleinen heuvel, vanwaar ze een heel eind den weg konden afzien. Wij zullen hier wachten, tot de Liefde voorbQ komt, zeide de jonge man. WQ weten zeker, dat zQ langs dezen weg gaat en als zij voorbijkomt, zullen wQ haar stellig herkennen. Zij hervatten nu hun gesprek en letten intusschen op alle voorbQgangers, en tracht ten te raden wie vaa hen de Lltf ie zou zQn. Een jjnge vrouw kwam voorbQ in een gewaad, dat vlamde als vuur, zQ was met bloemen getooid en hare oogen stiaalden als edelsteenen, wanneer de zon er op scheen. Zij zong een lied van een vreemde, w nderbekorende melodie en zQ ging over den weg, dansend op het lythme van haar zang. Met een bloemtak, die zQ In de hard droeg, wenkte zij hen met vroolQken lach. Het meisje op den heuvel voelde haar adem stokken, zQ bet f de en wendde blozend den blik af. Dat kan de Liefde niet zQn, fluisterde zQ tot haar metgezel. Oh, ik weet zeker, dat het de Liefde niet is. Ik ben bang voor haar, het is de Hartstocht. ]'. hebt gelQk, antwoordde hfl, en zQn stem klonk minder vast, het kan de Liefde niet zijn... De jonge vrouw met het vuurvlammend kleed ging voorbij en zQ staarden haar zwijgend na Zij konden den draad van liet gesprek niet hervinden. Opruimen tQd later ging een groep van drie personen langs den weg. Een jonge man en eene jonge vrouw, als zij belden. En in het midden ging eene, die boven hen uitstak en de armen vast om hunne schou ders hield geslagen. Zoo, innig vereenigd, gingen zQ over den weg. verdedigt de fantasie, de inspiratie tegen de bureaucraten en de catalogiseerders. Nu, daartegen is geen bezwaar. Alleen, de... fantasie waarmee het geschiedt is nog wat mager en de inspiratie blQft niet steeds zichzelf gelijk. JOHANNES TlELROOY Uit L'arret sur la Marne. Is Frankrijk minderwaardig, decadent? Si, subtile, la pensee, Est ici plus nuancèe, Si Ie pélant est proscrit, N'est-CH li qu'une faiblesse {,|ui deiaisse La profondeur pour l'esprit.' Si, brülante, ici la bnuche Kat au baiser moins l'arouche, N'est-ce encore que langueurs D'une race en dècadence Ou les cu-urs Rient de tout pourvu qu'on dansft ' Si l'air est plus doux ici, Et l'azur plu< tendre aussi, N'est-ce doiic la que Ie charme D'UQ ancie munde trop fin yui desa'me ftt tirbuche vers sa fin/ Uit Le Poème de la Tranchée. Waarom men het uithoudt in deloopgraaf: Je sais pourquoi je sape et frappe, Pourquoi j'ai mis la chausse-trape Prüs du giftcis; Pourquoi l'avers»me 11 'geile, Pourquoi j" pèe Dans mes brodequios léuécis'; Je sais pourquoi sans feu ni lampe Daias mun careau je vis, je rampe A vee les rats; Pourquoi drei-s-é, Ie ca-que au ras Du parapet noir qui s'é^outte, Longiemp j'ucoute; Je sais pourquui mou uui- puin gris Kst plein <>e terre; Pourquoi. la nuit dans les abris, II i'.iut se taire: C'est qu'ils 90. t la cachet Tout dort, Tout l'nt sileuce, Mais ce rideau de somnulence Masque la mort. Vór den slag. De dichter spreekt den soldaat toe: Tu peu.x encore crire Sou* ie faible rayon D'UQ méchant b ut do eire Une lettre au ciayon; Pais. Ja pliant d'nn poiice Q d la l'ripe et salit, liever d'u e peau douce Dans ia tiédeur du lit; Kevoir ifaus l'anr/t_rn m^ndf UruH|u>nient ei.tr'ouvert LY'iro.te clartérunde Ij'uu r.üme aoat-j jur vert, Une vieille abimée Au (Min de l'üue ubscur, Une lleur imp imée Sur Ie papier d'uu mur, I'Q petit «ril qui brille, Un duvet fin et blond, Et te c.huc d'une bille Cuntrc un soldat de plomb... Gemoedstoestand tijdens het gevecht: La raison suspend son controle, S'obscurcit. l isse aller ia mam: ISimprocisateur de son jvte Aura tout oubliédemain. Uit het Kladschrift van Jantje Na het gevecht: IIHIMIKtilllllllllllllllllllllllUlllllllllll llllllllllllllllllllltiuiiiiiiiiiiii C3LRNCHE Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllll d'une lettre a madame Simone, 2me dition, Paris, Emile-Paul, 1918, 277 blz. 2) Nous, poèmes choisis, 2me dition Paris, Nouv. RtfVueFrar^aisr 1916 (de eerste uitgave is van juli 1914;, 179 blz. 3) Paiis, Nouv. Revue Fr., 4me d., 1916i 63 blz. 4) 50 blz. B M n n 3me d., 1916, Le petit jour, jaunAtre et mou Cumrne une eau' lourde entre les sables, LP a trouve assis, méconriaissables, Une iiuiDzaiiie dans un tron. Dócoiïvrons-nous devant ces hommes. C'est une Franco peu connue, Apre et profunde, austi're et nue, l-'dreille au s >l noir des guéreis; Son CMiur que l'emphase ineommode PiéfVii'e au ton puuipeux de i'ode L'ardeur des sentimeuts secrets. 1) Pièce en six tableaux en vers,précédée iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitni lUiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiirii SLUIT UW LEVENSVERZEKERING BU AMSTERDAMSCHE VERZEKERD BEDRAG 65 MILLIOEN lllllllltlllllllllllllllllNI De jonge vrouw op het heuveltje staarde hen na. Zou n van die drie de Liefde kunnen zijn? vroeg ze zacht. Neen, de Liefde is het niet, antwoordde de jonge man en hij zette haar uiteen, waai om, volgens zijne meening, de Liefde niet n dezer drie kon zijn. Hij had er zooveel over gelezen, dat hij het heel zeker wist. En het meisje luisterde naar den klank van zijne stem en het deinend beweeg van zijne woorden en dacht niet meer over hel drietal. Toen ging er een vrouw voorbij, die een kind in de armen droeg Zij was schamel gekleed, en het kind, dat de armpjes om haar hals geslagen hield, moest wel heel zwaar in haar armen lusten, maar ze hief het hoog en hare oogen straalden. Even keek het mei»je haar na en hare aandacht voor wat de jonge man zelde, dwaalde af. Hij zag het en ze), wat schamper: Een arbeidersvrouw met een kind. Beste, luister nu eens... En hQ ging voort haar in een duidelijk en helder betoog uiteen te zetten, hoeveel gelukkiger alle menschen in de verre, groote stad zouden zijn, als ze deden als zij en de L'efde gingen zoeken.... Terwijl hij nog sprak naderde hen een jonge vrouw in een eenvoudig kleed. 2(J had een lief, zacht, moederlijk gezicht en wondcrlfjk-öiepe, donkere, raadselachtige oogen. Zij bleef een oogenblik bij hen staan. Ze letten niet op haar. Toen hief ze de hand op, alsof ze wilde spreken. Maar de jonge man, gestoord in zijn betoog en vreezend den draad kwijt te raken, weerde haar haastig af: Nu niet, vrouwtje, we hebben geen d. Een andermaal. Een vreemde, heel weemoedige glimlach gleed om den mond der vrouw. Maar zonder spreken ging ze heen. Een paar maal zag ze om, dan vervolgde ze haar weg naar de stad. Nog heel lang zaten de beiden op den kleinen heuvel en spraken over de L'efde en wat ze doen zouden als zi] voorbijkwam. Toen bemerkten zQ, dat de zon weg was en dat het kil was en koud. De weg lag verlaten en eenzaam en een lichte nevel steeg op uit de velden. De vrouw huiverde. | iniiiii E ndelQk zagen ze een eenzame gestalte op den weg. Het was een oude man met lang wit haar en een langen grijzen baard. Kunt ge ons ook zeggen, wanneer de Liefde komt ? Want ze moet toch langs dezen weg komen, nietwaar? De oude man schudde het hoofd meteen medelijdenden lach. De Liefde? ZIJ is hier voortdurend voorbijgegaan in tailooze gestalten en vor men. En al dien tijd hebt ge hier gezeten en haar niet herkend? Arme, dwaze men schen ! Ik ben de Ouderdom en als ik kom, is de Liefde mij reeds lang voorgegaan. Sommigen weten haar vast te houden en dan vlucht ze niet b IJ mijne komst. Arme, dwaze menschen, herhaalde hQ en raakte met zijne doorschijnend bleeke hand hun voorhoofd aan. Toen verwijderde hij zich in de richting van de stad. De twee op den heuvel zagen elkaar aan en zQ zagen, dat zij niet meer waren een jonge man en een jonge vrouw. Zij waren oud geworden. Hun haar was wit, hun mond was ingevallen en diepe rimpels liepen o ver wangrn en voorhoofd. Ja, wfl waren dwaze menschen, zelde einde ijk de man. Wij hebben zó/cel over de Liefde geredeneerd, dat wij geen tijd hadden haar te herkennen en vast te houden, toen zij tot ons kwam. En nu zijn wQ oud geworden en zij is voorbijgegaan... Kom laten wij naar de stad teruggaan. Met moede voeten legden zQ den weg af naar de stad. En toen zij daar binnentraden zagen zij uit de groote gebouwen van den arbeid en uit de fabrieken de werklieden stroomen. Elk ging zijns weegs. Maar som migen gingen bij tweeën, een man en eene vrouw. En enkelen droegen de bloemen van het kind, dat 's morgens langs den weg had gedarteld, de handjes vol geurende schatten. En anderen droegen een tak roode rozen, waarmede de vrouw in het vlammen' kleed had gewenkt. En een andere vrouw ging allén en droeg in hare armen een kind, dat wel zwaar daar scheen te rusten, maar ze hief het hoog en hare oogen suaalden... Toen wisten zij dat slechts aan henzelven, die haar zoo ernstig hadden gezocht, de Liefde was voorbijgegaan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl