De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 24 mei pagina 2

24 mei 1919 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Mei 19. No. 2187 NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvaflTetenbiirg DAGELIJKSCHE MOTORDIENST UTRECHT LEIDEN DEN HAA6 OELFT leiitenschewej. Utrechtscheveer26. FynjékadsB. HouttuioenS VICE-VERSA HiiiiiiiiliiiiiiiiimtiiimiiiiMiiiuiiiiminimiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiili om ons buiten den oorlog te houden. Welke kan ons op 't oogenblik niet ? schelen, (?) maar heel andere dan militaire motieven." (Jammer dat wij die niet mochten vernemen). De politieke heeren zijn het blijkbaar geheel oneens en ieder hunner zal wel zijn medestanders in den lande hebben. Misschien is het mij, die goddank buiten dépolitiek sta, maar door het ambt, dat ik gedurende de oorlogsjaren bekleedde, gelegenheid had Iets meer dan vele anderen, van wat er omging te hooren en waar te nemen, vergund ook een woordje mee te praten. Ik moet dan als mi|ne overtuiging uitspreken, dat ons tand voor de oorlogsramp bewaard is geworden door het wijs beleid, door de eerlijke, tactvolle en toch flinke politiek van het Kabinet Cort van der Linden. Maar dit beleid en deze politiek hadden nimmer tot de verkregen uitkomst kunnen leiden, indien de Regeering daarbij niet voortdurend had kunnen steunen op een gereede macht, waarmede tegen elke op zettelijke schending onzer onzijdigheid ter stond met kracht kon worden opgetreden. Het is waar, dat beide oorlogvoerende partijen brlang hadden bij onze onzijdigheid. Maar even zeker is het, dat het bezit van sommige gedeelten van ons land, met name van Zeeland, voor leder hunner van groote waarde zou zijn geweest en dat hun grootste bezorgheid steeds was, dat hun tegenpartij zich van die deelen van ons land zou meester maken. Het kwam er dus voor onze Regeering op aan, den oorlog voerenden zekerheid en vertrouwen te ver schaffen, dat wij eiken aanslag op ons gebied zoo krachtig, als onze middelen slechts toelieten, zouden bestrijden en althans z lang in bedwang houden, dat hulp van de andere ztyde kon ingrijpen. Had de Regeering in Aug. 1914 niet tijdig gemobiliseerd, had zfj gedurende den oorlog ontijdig ontwapend, dan ware dat vertrouwen verloren gegaan en zou elk incident (en er zijn er vele geweest!) een voorwendsel voor een der belligerenten hebben kunnen opleveren om zich het bezit van een voor belde partijen strategisch waardevol deel van ons land te verzekeren en dat aan de tegenpartij te onthouden, wat ons onvermijdelijk in den oorlog zou hebben betrokken. Alleen door onze gemobiliseerde en doorloopend parate strijdmacht steeds als haar wertuig in de hand te houden, is het de Regeering mogelijk geweest haar zoo juiste politiek door te voeren. Terecht heeft zij zich vór het sluiten van den wapenstilstand nimmer van dat werktuig willen ontdoen. Maar de heer K. ter Laan zeide in de zoo even genoemde Kamervergadering: Wij waren in Augustus 1914 niet in staat ons land te verdedigen, en wie het anders zegt, weet het niet of dutft niet voor de waarheid uit te komen. Wij waren niet in staat om ons land in 1914 te verdedigen en wij kunnen het nog niet en zullen het nooit kunnen." Dat is de gebruikelijke leekenredeneerlng. Men verlangt van de weerbaarheid van een kleinen staat, dat zQ volstrekte waar borgen geeft op den duur den aanval van de grootste macht te kunnen weerstaan; en wanneer zij dat niet kan heet zij waarde loos. Begrijpt men dan niet,- dat dit een onmogelijke, onvervulbare eisch is? Men vergeet, dat het succes in den oorlog niet de uitkomst van een wiskundig vraag stuk is, op vaste gegevens opgebouwd, doch het product van tallooze wisselvallige factoren, meerendeels van relatieve waarde. Daarom kan elke vermeerdering van tegen standers, elke toeneming van wrijving en weerstand, elk tijdverlies, hoezeer alles op zichzelf niet beslissend, toch voor de eind uitkomst nadeellg, wellicht noodlottig worden. Het is waar, wat de heer Ter Laan zegt, dat wij in Aug. 1914 niet in staat waren o.ns land tegen een Duitschen inval althans tegen dien eener aanzienlijke macht te verdedigen. Wanneer niettemin Duitschland onze grenzen eerbiedigde, deed het zulks niet pour nos beaux yeux of uit eer bied voor de verheven beginselen" van het volkenrecht, noch wegens andere, geheim zinnige motieven, die de heer ter Laan beweert te kennen, maar voor ons verborgen houdt. Duitschland deed zulks eenvoudig, omdat het wist, dat door ons, ingeval van schending van ons gebied, tegenstand zou worden geboden; dat het daarbij dus ver lies aan tijd en aan krachten zou lijden en dit nadeel niet voldoende werd opgewogen door de overigens niet te miskennen stra tegische voordeelen, welke een opmarsch door Limburg heen voor de Duitschers zou hebben opgeleverd. Ware er onzerzijds geen weerstand te wachten geweest, m.a.w. waren wij wrerloos geweest, dan zou er voor Duitschland geen enkele reden geweest zijn, om zich vorenbedoelde voordeelen te laten ontgaan. Het is dus wel degelijk de tijdige aanwezigheid van ons leger aan de grenzen, die ons in Aug. 1914 buiten den oorlog heeft gehouden. Datzelfde geldt ook voor den verderen duur van den oorlog. Onze macht is gaandeweg aanzienlijk ver meerderd, beter bewapend en uitgerust, beter geoefend en geëncadreerd. Niettemin zou het toch steeds zoowel aan de E'tente als aan de C«ntralen mogelijk zijn geweest eene groote overmacht tegenover ons te stellen. Dat zij ons met rust hebben ge kten ongeacht de strategische voordeelen, die het bezetten van een deel van ons ge bied hun zou hebben opgeleverd, was uit sluitend het gevolg hiervan, dat zfj wisten daarbij tegenstand te zullen vinden en offtrs ie zullen moeten brengen. Voor geen der oorlogvoerenden was'de toestand z gunstig dat het raadzaam kon zijn zonder dringende noodzaak belangrijke krachten op ren neven-operatietooreel vast te leggen. Maar waren wij weerloos geweest, dan zou elk bezwaar tegen bezetten van ons gebied zijn vervallen en zouden wij het lot van N.V. PAERELS Meubileering MIJ. COMPLETE MEUBILEERING -: BETIMMERINGEN : Rokin 128 Telef. 4541 N Luxemburg en van Griekenland hebben gedeald. Het is daarom naar mijne meening onbe twistbaar, dat de aanwezigheid en doorloopende gereedheid onzer krijgsmacht in belangrijke mate er toe heeft bijgedragen ons buiten den oorlog te houden. Eere, wien eere toekomt: aan het Kabinet Cort van der Linden voor zijn voortreffelijk beleid; aan onze krijgsmacht voor het feit, dat zij aan dat beleid nadruk en kracht heeft geschon ken en het doorvoeren der regeeringspolitiek mogelijk heeft gemaakt. Het antwoord op de tweede in den aan hef van dit opstel gestelde vraag kan kort zijn. Leger en vloot vervulden bij de bescher ming onzer neutraliteit en het gereedstaan ter verdediging van ons gebied hunnen weitelfjken plicht. Niets anders. In theorie zou de Natie hun daarvoor geen dank ver schuldigd zijn, evenmin als wij onze mede burgers bedanken, als zij hun belasting be talen. Maar feitelijk is de zaak hier eene geheel andere. De weerplicht drukt hoogst ongelijk on de burgers van den Staat. Hfj belast eenige klassen van mannen met den mili tairen dienst, met al de drukkende gevolgen, die daaruit voortvloeien, en de ernstige gevaren, die <in tijd van oorlog daaraan verbonden zijn, en hij laat alle overige staatsburgers en geenszins alleen de ouderen geheel en zonder eenige com pensatie, vrij van elke persoonlijke bemoeiing met de landsverdediging. Dat alles moge dan op de wet gegrond zijn, een f«lt is het, dat een deel onzer mannen zich heeft ge geven en opgeofferd aan het belang van het algemeen. De grootte en aard van dat offer spreken duidelijk genoeg, als men bedenkt, dat tienduizenden dienstplichtigen 3 of 4 jaren en langer achtereen onder de wapenen hebben geslaan, niet alleen onder worpen aan een zwaren, eentonigen dienst, maar tevens weggerukt uit hun millieu, i hun gezin en hunne betrekkingen, onttrokken aan hun werkkring, niet zelden hun bestaans middelen vernietigd en hun toekomst in gevaar gebracht ziende. En laat ons niet vergeten, dat die mannen daarbij gereed stonden om op het eerste bevel den oorlog in iiiiiiltiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiii iiiiiiiniiituiiiiimiiiiiiiiiiiiiiii iiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiMi iiiiiiiiiMiniiiiiiiiniuiiiiiiiiii OELOF Kalverstraat 1 - Opgericht 1850 TELEFOON 658 N Paarlen, Briljanten Goud, Zilver en Horloges Uitsluitend eerste kwaliteit LI C HTSTA D VllKslot) BEZWAREN EN VERWANTE PLANNEN Teekenlng voor de Amsterdammer" van den architect J. London ff , - . ' -- Iw ?'/> "«K*^*'-4 ,*.?> , Vogelvlucht Wij hebben ruchtbaarheid aan ons plan gegeeven, ten eerste om kritiek en opmer kingen uit te lokken, waarmee wij welligt de zaak kunnen dienen, en ten tweede om te weeten te koomen of er soms reeds soortgelijke plannen bestaan, die zich bij het onze aansluiten, en waaruit iets voor ons te leeren valt. De deugdelijkheid, schoon heid en noodwendigheid van het ontwerp gaan hier booven alle andere consideraties. Wij geeven onze plannen aan de mcnschheid en verrijken ze met hetgeen ons nuttig en goed voorkomt voor den eind-uitslag. Prioriteits-kwesties, persoonlijke belangen, dit alles valt weg bij de groote zaak zelve. Wij hebben meededeelingen gekreegen omtrent ontwerpen van denzelfJen aard, die nog on-gepubliceerd bfj de ontwerpers berusten. Er zijn ons drie ontwerpen bekend, die gepubliceerd zijn en op 't eerste gezicht eenige oovereenkomst met het onze vertoonen. Het eerste (Aj is het plan van de heeren Eijkman en Horrix, reeds voor jaren in 't licht gegeeven, met teekenirgen van dea architect de B»zel, en gelocaliseerd op den Musschenberg bij den Haag, Het tweede (B) is het Pantheon der Merschheid ontworpen door den architect Berlage, waarbij gevoegd werd poëzie van Henriette R >!a-d Holst. Het derde (C) is het ontwerp van den heer Hendrik Andersen, gemaakt geduurende den grooten oorlog, naar men ons meedeelt reeds onder de oogen gebracht van presi dent Wilson en gepubliceerd in een bouw kundig iiidschnft (the Archltect's Journal, maren 26, 1919.) Het komt ons nu vór, dat geen van deeze drie ontwerpen een zoo wijde strekking, en een zoo veel omvattende beteekenis heeft als hetgeen wij bedoelen. Het ontwerp van Berlage geeft een prachtig bouwwerk, maar bedoelt enkel ie zijn een grootsch gedenkteeken, en monument tot het in gedachtenis hou den van den grooten oorlog en den daarop volgenden vreede. Een praktische bedoeling, tot geestelijke reorganisatie en centralisatie der menschelijke bedrijvigheid, met een religieuze kern, is er niet in. De beide andere plannen daarenteegen geeven wel die praktische bedoeling, maar zonder de religieuze kern. De groote Tempel als het ullstrals-nd midden eener grondige, diepgaande K organisatie der geheele menschslrjke gemeenschap, bij ons de hoofd zaak, wordt in die beide plannen niet gevonden. Wij wef ten zeer goed dat hierin de groot ste moeyelflkheid zit, en toch moet en zal die moeyelïjkheid worden ooverwonnen. D,t staat vast dat het groote motief tot den bouw moet zijn een motief van religieus karakter. Het moet een veréning worden van het godsdienstig besef der gansche menschheid, Het voornaamste bezwaar teegen ons ontwerp is wel juist de schijnbare onmoogelijkheid van die religieuze eenheid. En toch komt het ons voor dat een praktisch plan, zooals (A) en (C), zondei vooruitzicht is, en niet duurzaam kan slagen, juist o:adat het de religieuze centralisatie en het erkennen van de Vaderlijke macht en Liefde van het Albeshiur mist. Daarin juist ligt het bizondere, het ken merkende van ons plan dat wf] brj geen der andere projecten terugvinden. Die zijn daardoor ook niet te beschouwen als oovereef'komstig of van gelijke strekking. Het plan (B) van Berlage heeft nog het meest ideële karakter, maar stijgt als religieuze schepping niet booven het wijsgeerig peil der negentiende eeuw. Wij gelooven aan de rnoogelQkheid van religieuze eenheid, ja aan de noodwendig heid, en we! om deeze reeden, dat zoowel het volk, de massa als de hoogstaande individuen, de elite, het beiden willen. De elite heeft eeri tijd gedwaald, onder invloed van de natuurwetenschap, toen is er een scheuring gekomen tusschen massa en elite, die nog: steeds zijn verderfelijke werking dot't geiden. Nu achter wij het moogelrjk j dat de iite, de moedigen, elkaar leeren verstaan, en de eetiheid erkennen van hun godsdienstig besef. En dan zal de kloove lusschcn maas?, en elite gedigt worden, omdat eerst dan de massa zal voelen in goede lichting te worden geleid. De theosofen en de Aziaten zullen ons gemakkelijk volgen, de Jaden zullen zich lang afzijdig houden, maar de meeste moeite zullen nns geeven de confessioneele Chris tenen, zoowel protestant als katholiek. En dat terwijl, ja, omdat het plan toch eigenlijk een zuiver Christelijk ontwerp is. Daarom nog eer. woord aan hen allen, die zich Christen noemen en met ons de leeringen van Jezus van Nazareth willen eerbiedigen en opvolgen. Zoo goed als een politiek imperialisme dat nu zfjn tijd gehad heeft zoo goed is er ook een te gaan en al. de ellende en verschrikkingen daarvan tegemoet te treden; en dat zQ, ondanks dat vooruitzicht, met opgewektheid jaar in, jaar uit, hun plicht hebben gedaan. Waarlijk, Nederland is oprechte en on vergankelijke dankbaarheid verschuldigd aan zijne zonen, die den last der mobilisatie ten behoeve van het geheele volk hebben gedragen, die daarvoor hebben geleden en lunne trouw aan het vaderland met offers icbben bewezen. Is een monument de meest geschikte vorm 3tn van de dankbaarheid der natie te doen blijken? Deze vraag is door de Dagelijksche Besturen van Ons Leger" en .Onze Vloot", ook in de vergadering van Hoofdbestuur en Algemeenen Raad, nauwgezet overwogen en ten slotte met algemeene instemming bevestigend beantwoord. Er is inderdaad ook wat pleit voor een anderen vorm van dankbetoon: het besteden van het te ont vangen bedrag voor een nuttig of philantropisch doel ten behoeve der militairen. Maar zoodanige bestemming zou slechts aan enkelen ten goede komen en het karakter van dank- en huldebetoon" zou weldra in vergetelheid zijn geraakt. Bovendien mag gevraagd worden: is het rijke Nederland, dat tijdens de oorlogsjaren terwijl een deel zijner mannen waakten aan de grenzen en kusten millioenen en nog eens millloenen heeft verdiend, niet in staat onbekrompen te zorgen voor hen, die in of door dien militairen dienst zijn benadeeld geworden of geleden hebben en kan er dan niet boven dien een flink bedrag worden samengebracht om een blijvende herinnering aan bewezen vaderlandslievende diensten te stichten? Ik houd mij overtuigd, dat ome natie de schande eener ontkennende beantwoording dezer vraag zal weten te voorkomen. Maar ons volk voelt zoo weinig voor monumenten! Ja, dat is jammer genoeg. Bij ons koud en nuchter volk is al te zeer de aarfdacht op het practische, het voordeel, het onmiddellijk grijpbare levensgenotgericht. Het ideëele komt bij de groote massa jammerlijk in verdrukking. Er is nu juist aanleiding aan dien verkeerden trek in ons volkskarakter niet toe te geven. Laat ons trachten aan ons nageslacht ook neg wat anders dan volle spaarpotten na te laten. Laat ons aan hen, die na ons komen, eene schoone en verheffende gedachte overgeven, in steen en brons verduurzaamd, als een eeuwige herinnering aan de kloeke houding onzer mannen in hangen, moeielrjken tijd, als een voorbeeld ter navolging. Maar dan moet er ook een waardig gedenkteeken verrijzen l Dan moeten ons niet alleen tallooze kleine bijdragen toe vloeien, die getuigenis afleggen van de algemeene deelneming ook van de minst bedeelden, maar ook vele groote en zeer groote sommen, vooral van hen, voor wie de handhaving van den vrede de onge stoorde voortzetting hunner zaken en ondernemingen heeft beteekend. Laten zij niet vergeten, dat zij hun voordeelig bedrijf slechts hebben kunnen voortzetten en voor oorlogsrampen zijn bewaard geworden door de plichtsbetrachting van Leger en Vloot. s'Gravenhage, Mei 1919. EEN TOONEELDIRECTEUR IS.... Iets taais wat leeft, En ook vader en moeder heeft, In zijn vrijen tijd is het een menschelijk [wezen, Waar men stukken mee kan lezen. Daarna is het een man, Die men soms nergens vinden kan. Hij heeft twee oogen en twee ooren, Om niets te zien en niets te hooren. Vervolgens: een mond om te zwijgen En hersens om 'n beroerte mee te krijgen. Soms wordt hij met lof overladen, Soms kan men hem niet Verkaden. Tooneeldirecteuren komen niet in kudden [voor Van wege de ruzie op kantoor. Soms treft men ze nog in wilde staat Als men het Rembrandtplein langs gaat. De meesten zijn goed gedresseerd En hebben pootjes geven geleerd. Alleen op het Leidsche Plein Moet een ontembare zijn. Al wordt hij nog zoo gesard, Zijn systeem blijft: Eduard. Tooneeldirecteuren moeten kunnen ruiken Wat hun publiek zal gebruiken. Iets met een lach, een traan of 'n zucht, Een blijspel, treurspel of klucht. Als een stuk trekt, zijn ze bolleboozen, Als het valt: hersenloozen. Een tooneeldirecteur gaat dagelijks om Met het eerzuchtige tooneelantendom. Met speellustige mevrouwen Die veel van elkaar hou'en. Met beroemde meneeren, Waar hij nog veel van kan leeren. Met vroolijke jeune premières, Waarvan de een na de ander een ster is. Met jonge rollen en figuranten, En die lui van de kranten, Met schrijvers, brandlui en muziek En met het ,.geteisum" of te wel publiek. Een tooneeldirecteur is een man Die wel eens niet betalen kan. Zomers is hij overspannen en moe Dan brengt men hem naar buiten toe. J. H. SPEENHOFF EVO siriffo Sigaar FABRIKANTE N.V. DIEVENBACH'a Hou. Sigarenfabrlek UTRECHT lllllllllHIIIIIMIIIimilllU kerkelijk imperialisme, dat eevenzeer tot ondergang is gedoemd. Dat imperialisme ontstaat door het stellige besef van de meerderheid in de eigen leer. Die meerderheid wordt zoo vast gevoeld dat men zonder schroom, zonder scrupule of bescheidenheid, het eigen geloof5-ideaal, met al de daaraan verbonden ritueele bizonderheeden, ook aan de gansene waereld wil opleggen. Vroeger was deeze neiging de oorzaak van afschuwelijke oorlogen en vervolgingen. Onze generatie is dankbaar dat thans alom de eerbied voor het religieus besef van anderen tot algemeen-menschelijke leevensreegel is geworden. Daarbij wordt dan ook eigenlijk stilzwijgend aangenoomen dat de menscheid wel tot verdraagzaamheid, dat wil zeggen tot eenheid kan komen, wanneer men die eenheid maar zoekt in het aller-eenvoudigste, allerinnlgsle van het zlelsleven, en niet in liturgische of ritueele bizonderheeden. Twee Christenen kunnen elkaar liefhebben en goed verdragen, al gelooft de eene in de sacramenten, aan doopsel en eucharistie, aan het leergezag en pauselijke onfeilbaar heid, en de andere verwerpt al die dingen. En ook kunnen Aziaten, Hir.doe's, mohamedanen, Boeddhisten en Shintoïsten elkaar liefhebben en met elkander omgaan, ook al gelooft de eene in Boeddha en de ander in Allah of Brahma. En nu behooren de christenen toe te geeven dat zij tot nog toe hun ooverfuiging niet zóaanneemelrjk en eerbiedwaardig hebben weeten te maken, dat elk ander volk en elke andere priesterschap gedwon gen werd, door de innerlijke waarheid van dat Christendom, om de meerderheid er van te erkennen. Dit is niet de schuld van het christendom zelve, van de zuivere kerk, en de zuivere leer van Jezus, maar wel van de imperia listische dragers ervan. Zooals de anarchisten en revolutionairen hun zaak die op zichzelven schoon mag heeten benadeelen en vertragen door de min of meer kinderlijke neiging om die zaak spoedig en des noodls met geweld, door te drfjven zoo schaden de Christenen het Christendom door het, in een of andere bizondere vorm, volgens een bepaald ritueel en met bepaalde namen, dogma's en formulen; aan alle menschen op te dringen. Hoe eenvoudiger en bescheidener het christendom wordt geleerd, zonder dwang of afschrikkende namen en woorden des te machtiger zal de meerderheid er van aan 't licht koomen. Wij gelooven aan de meerderheid van Jezus leer, maar alleen dan als slechts het allerinnigste en het meest algemeene er van wordt vastgehouden. Dat algemeene is zoo diep, zoo eenvoudig en zoo bescheiden, dat het winnen moet, door de daad, bij alle volken en alïe godsdiensten. Maar dan, indachtig aan het kwaad gesticht door onwaardige dragers, zal het tevreeden moeten zijn met een woordelooze en stilwerkende uiting die niets heeft van propaganda of preediking maar zlchzelve handhaaft door daden van goedheid, verdraagsaamheid, rechtvaardigheid en liefde. Daarom zien wij af van elke uitbeelding, in den grooten Tempel, van een of ander bizonder ritueel. Daarom ruimen wij plaats, rondom den grooten Tempel, aan elk bouw werk dat geleegenheid geeft tot het eere n en toepassen van elke uiterlijke vormendienst, mits dat ritueel en die liturgie bescheiden en niet-imperialistisch is, en de uithigen die door andere godsdiensten en hun dragers worden verkoozen, eerbiedigt en als gerechtvaardigd erkent. Daarom willen wij in den grooten Tempel geen beelden, geen symboolen die niet door alle men schen, omdat zij mensch zijn worden gevolgd en gehuldigd. Hier juist krijgen wij de Christenen het meest teegen ons. Die zullen verlangen dat A -n Christendom, met hun vormendienst en bizondere schoonheid, voor alle menschen verplichtend en alleen-waar worde aangepreezen. Hier teegenoover moeten wij front maken. Hier verlangen wij bescheidenheid die schoonste deugd der Christenen, en deemordigheid. Zoolang deeze neiging blijft bestaan, het religieuze imperialisme, zoolang zal de eenheid der menschen niet worden bereikt. Toch is die eenheid er reeds, onuitgesprooken, ongeformuleerd. Wij willen er vorm en uiting aan geeven. WIJ weeten dat de stichter van het Christendom, als mensch, deemoedig was en deemoed van ons allen verlangde. Maar wat tot nog toe ontbrak, de Christe lijke schooaheid van het leeven zelf, de Crmstelijke daad, het Christelijke gemeenschapsleeven, dat moet allereerst gezocht en verwerkelijkt worden, zonder daarbij het meer bizondere, van ritueel en vorm, op bepaalde wijze te willen handhaven. Daarin moet ieder mensch vrij-zrjn en vrij gelaten worden. En willen wij een Tempel bouwen, die de religieuze eenheid der men schen symboliseert, dan moeten daarin geen beelden, ramen of symboolen voorkoomen, die aan groote religieuze groepen aanstoot geeven, die een minachting zouden inhouden van de vormen die anderen dierbaar zijn. Daarvoor kunnen andere gebouwen worden gesticht. H:t hoofdgebouw moet alleen werken door het meest algemeene, door de daad, door da schoonheid van vorm die ieder mensch kan bewonderen en eerbiedigen. Dit is het hoofdbezivaar. En teegetvdeeze motyelijkheid moeten wij ons toerusten. Wie dit niet-imperialisüsch, waarlijk dee moedig Christendom met ons belijdt die zal ons willen volgen en kunnen helpen. Zonder strijd komt niets tot stand, maar onze strijd moet zijn om de meest zuivere, innige en algemeene waarheid. Alle andere bezwaren, die ons ter oore kwamen, zijn van minder beteekenis. Na tuurlijk verheffen de twijfelaars hun stem, en praten van utopie en hyper-idealisme. Die twijfelaars moeten er zijn, en zfj zijn er om beschaamd te worden, zooals zij er waren bij alle groote werken, en zooals zij dan ook steeds daarbij beschaamd zijn door de Daad. FREDERIK VAN EEDEN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl