De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 14 juni pagina 2

14 juni 1919 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE.AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Juni 19. No. 2190 Mr. dr. W. A. VAN ZIJST f Naar eene teekenlng van Martin Monnickendam overwogen en van alle kanten bezien, dan viel 't niet gemakkelijk hem zijn oordeel te doen prijs geven. Het meest opmerkelijke was 'wel, dat hij, man van groote lijnen, ook zoo'n gevoel had voor de kleine zaken. Geen misplaatst woord, geen vage of verkeerde uitdrukking ontsnapte hem; wat uit zijn handen kwam, was af en in het werk van anderen wist hQ altijd verbeteringen aan te brengen. Drie momenten uit zfjn optreden in het openbaar staan mij bij het schrijven van dit artikel sterk vooi den geest. Het was in Juli 1911 toen hij als voorzitter vaneen raadscommissie het werkliedenreglement, dat hQ had helpen samenstellen, moest ver dedigen en 195 daarop ingediende amende menten bestrijden. Dat heeft 6 raadszittingen gekost en ik zie Van ZQst nog met vuur zijn stellingen staan verdedigen in de raadstaal, met een temperatuur van meer dan 80 graden, met een slap boordje iets buitengewoons voor iemand, die ook zijn uiterlijk altijd zeer verzorgde . En aan het eind van de 6de zitting heeft hQ dan ook de voorstellen der raadscommissie ongehavend zien aannemen. Het jaar 1913 bracht het Schouwburg vraagstuk aan de orde. Dat is een van die vraagstukken, waarover bijna een ieder wat kan zeggen, omdat zoo vele zaken archi tectuur, plaats van vestiging, grootte en finantieele opzet daarbij aan de orde komen. De meerderheid van den Raad was het met de aanvankeljke voorstellen, die door Van Zij s t verdedigd werden niet eens, zoodat Burgemeester en Wethouders met nieuwe plannen moesten komen. Met welke kracht, kennis van zaken en handigheid heeft hQ deze voorstellen verdedigd en met de kleinst mogelijke meerderheid zag hij ze, na stormachtige discussies, aangenomen. In een buitengeworie zitting van de Provin ciale t Staten, gehouden in Mei 1916, ver dedigde hQ als rapporteur van een com missie uit de Staten, de electrificatie van de Provincie Utrecht. En ook in dat lichaam beheerschte hij het geheele debat en toonde zich meester van het onderwerp in al zijn onderdeelen, ook wat het technische ge deelte betreft. lllllllllltllllllMlllllllllllllllUflIlllllllllllltllllltllllllM HET TIJDVAK DER MISVORMDE VOETEN Fragment eener reede gehouden by de aanvaarding van het hoogleeraarsambt in de Antropologie, in het jaar 10000 volgent de Christelijke jaar telling. Zeer gewaardeerde toehoorders! Bij den aanvang mijner antropologische lessen komt het mij gewenscht voor, in breede trekken een ooverzicht te geeven van hetgeen wQ door de jongste ontdek kingen thans weetenschappelljk meenen te moogen vaststellen omtrent de ontwikkeling van het menschenras. Thans is vrijwel algemeen aangenoomen de verdeeling in de volgende vier groote perloden: a. oertijd. b. voorhistorische cultuurtQd. c. barbaarsche periode. d. moderne of ChristelQke periode. De oertijd is gekenmerkt door het leeven in grotten en hooien en het ontbreeken van alle werktuigen of symptoomen van cultuur, behalve het vuur. Deeze periode omvat veele honderdduizende jaren en reikt tot aan het geologische tertiaire tijdvak. De voorhistorische cultuur-periode ken merkt zich door het gebruik van wapens in steen of brons, het bouwen van wooningen, zooals de paal wooningen aan de meeren, het temmen van huisdieren, het begin van den landbouw. Deeze periode wordt geacht begonnen te zij a ongeveer tienduizend jaren voor de uitvinding van schrift en letterteekens, en ongeveer twaalfduizend j uen vór den bouw der piramiden. De barbaarsche periode begint met de uitvinding van schrift en letterteekens, en strekt zich u'.t tot ongeveer tienduizend jaren na den bouw der piramiden. In de plaats van steen en brons koomrn ijzer en staal en de ooverlge metalen. Er worden machtige bouw werken gemaakt, waarvan sommige ooverblQfsels zooals de piraIIIIIIIIII1HIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII111I1IIIIIIIIIIIIIIIIIII1II1I Houten Gebouwen, Land huisjes enz, PADOX Parkstr. 87 - Den Haag Teekeningen op aanvrage Aan elke aangelegenheid waarover hQ moest mede beslissen, wQdde hQ zQn aan dacht niet altijd ten genoegen van zijn ambtgenooten in het College van B. en W. , doch hQ moest altijd een groote zaak in het hoofd hebben, om daaraan zijn kracht te geven. Toen hQ, na in den zomer 1916 een paar maanden rust te hebben genomen weder aan de werkzaamheden in het College kwam deelnemen en de Burgemeester mededeelmg deed van de vage plannen, opgekomen in den boezem van het bestuur van het Depar tement Utrecht van de MaatschappQ van NQverheid en in het bestuur van de Utrechtsche Handelsvereniging, om in Utrecht een Jaarbeurs te doen houden, en wQ het er allen over eens waren, dat een dergelijk plan den krachtigen steun van het Gemeen tebestuur moest hebben, kwam Van Znstln vuur en voelde hij, dat hier iets grootsch te verrichten viel. En toen een onzer de meening uitsprak, dat wQ leiding aan de zaak moesten geven en bevorderen, dat een der leden van het College als voorzitter zou optreden en daarbij, met instemming van allen, den naam Van Zijst uitsprak, was hQ direct bereid onder deze taak zijn schouders te zetten. En van dat oogenblik af heeft hQ voor de Jaarbeurs meer gedaan, dan van een mensch verwacht kan worden; het zijn slechts de ingewijden, die dat kunnen beoordeelen. Hier was het ook weer als bQ alles, geen enkel onderdeel was hem te gering, alles had zijn belangstelling en zijn zorg, voor geen moeilijkheid ging hQ uit den weg. Daarbij kwam een onverwoestbaar geloof aan de toekomst der Jaarbeurs: hij geloofde dat op den duur de Jaarbeurs een reus achtige vlucht zou nemen en een groote zegen voor ons Vaderland zou blijken te zQn. Ook in de totkomst van Utrecht geloofde hQ; hQ zag in Utrecht de komende groote handels- en industriestad, gelegen in het midden van Nederland aan een kruispunt van spoor- en waterwegen. Ook twQfelde hQ niet ondanks de moeilijke economische vooruitzichten aan den bloei van Nederland's handel en industrie. En nu heeft de dood dat veelbelovende, krachtige leven weggenomen; weggenomen het leven van een van die niet talrijke menschen, die durven en, die niemand ont zien, wanneer dat volgens hun overtuiging noodig is. Van ZQst ontzag noch tegen standers noch medestanders; in dat ver band kan herinnerd worden aan zijn veel besproken rede bQ de opening der laatste Jaarbeurs, waarbij hij -- onbewust ten on rechte scherpe verwQten uitte over mindere voortvarendheid tegen zijn ambt genooten. Het zijn niet alleen zijn nabe staanden, die zeer veel aan Van ZBst ver liezen: Nederland, en in het bijzonder Utrecht, hebben een groot man verloren. N.V. PAERELS Meubileering MIJ. COMPLETE MEUBILEERING -: BETIMMERINGEN : Rokin 128 Telef. 4541 N Utrecht, 10 Juni 1919. lllllllllllllllllllllllllllillllMIIMIIIIIIIllMIIIIIIIIIMIflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIHHIIIIIIIIItllllllMHIIIimi JlllinillMIIIIHIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII DE KLOET door mr. G. VISSERING Kloet, (oorspronkelijk Kelood), is een oud-J ivaansche naam en beteekent schoonveger", omdat de eigenschap van den Kloet is, dat hQ telkens na een aantal jaren zijn flanken geheel heeft schoongeveegd" van menschen, dieren, planten en alles, wat zich op hem genesteld heeft. De Kloet ligt in het Zuid-Oostelijk deel van Java, in het gewest Kediri. Niet ver vandaar, nog meer naar het Z. ,O., is de Smeroe gelegen. Tusschen deze beide kraters is een zeer .'kenmerkend onderscheid. De Smeroe is een hooge berg, van uit de zee gemeten bereikt hQ een hoogte van 3870 M. Zijn top is mijlen ver in den o intrek zichtbaar en is vooral te herkennenaan de rookpluim,welke in gewone omstandigheden ieder kwartier omhoog gestuwd wordt, want de Smeroe behoort tot de voortdurend werkende vul kanen. Die rookpluim bereikt in enkele minuten .tQds een hoogte van ongeveer 1500 M., waaruit de ontzaggelijke kracht blijkt, waarmee deze omhooggeatuwd wordt. Men zou deze pluim kunnen vergelijken met eene reusachtige uitstooting van stoom uit een locomotief, die zijn eerste radslagen tot' vertrek maakt. Deze geregelde uit barstingen om de plm. 15 minuten werken als de veiligheidsklep voor den Smeroe. De ontzaggelijke, in den berg vergaarde kracht vindt voortdurend een natuurlijken uitweg; en als men den berg zoo dicht mogelijk tot den ktater bestegen is, komt men diep onder den Indruk van die ontzag wekkende natuurkracht, zóhevig, dat bijna niemands zenuwen tegen een dergelijke uit barsting bestand zijn. Men wordt angstig, men staat te beven op zijn beenen; een Engelschman, die een groot gedeelte van de wereld bereisd had en dit verschijnsel meemaakte, barstte in huilen uit. Inlanders zijn er niet toe te bewegen om tot de krateropening mede te gaan, zóis de indruk, welke ieder der ongeveer 100 uitstroomingen in een etmaal van den Smeroe maken. De Kloet is in vele opzichten een tegen hanger van den Smeroe. Hij is een betrek kelijk lage berg: met ZQn hoogste punt steekt hQ slechts 1731 M. boven den zee spiegel uit. In den regel is de Kloet abso luut stil, wel eens 35 jaar achter elkander. De omgeving van dezen vulkaan is door de vorige erupties zoo totaal verwoest, dat men als het ware in een doodenland is. Geen geluid hoort men, behalve in de verte het doorsijpelen van water. Geen vogel, geen viervoetig dier, geea reptiel kan het in deze omgeving uithouden. Doordat de krater zoo lang werkeloos is, verzamelt zich het regen water in den trechter van den krater en dit Kloetmeer ligt daar jaren lang absoluut bewegingloos, ook als een meer in een doodenland. Dit meer heeft een oppervlakte ongeveer zoo groot als het Koningsplein in Batavia en de grootte van hèKoningsplein kan men nader aanduiden door mede te deelen, dat bijv. de stad .Leiden inclusief hare singels, geheel op het Koningsplein geplaatst zou kunnen worden. De diepte van het Kloetmeer is in den laatsten tijd gepeild op 125 M., het meer bevat dus de ontzagwekkende;hoeveelheid water van pl.m. 44 mlllioen kubieke nieter. De Kloet is boven alles verraderlijk. Zijn absolute rust boezemt een zeker vertrouwen in. Wie den krater bezoekt en die angstige stilte waarneemt, kan zich niet voorstellen, dat in diezelfde omgeving zoo vreeselQke erupties kunnen plaats vinden; doch opeens, zonder eenlge waarschuwing schijnt de bodem van het meer te barsten, of door den druk van het aardsche vuur van beneden, of doordat de watermassa te zwaar is ge worden, met het gevolg, dat het groote en diepe meer opeens omlaagstortin de gloeiende vulkanische massa, op hetzelfde oogenblik De Kloet (VU Mr. G. Vissering's Geweldige Natuurkrachten) IIIIIIHH lUIMIMIIIIIIII Illllllllllllltll mlden nog bestaan. Ia deeze periode vallen de voornaamste uitvindingen die eerst in onze verlichte christelijke periode tot volmaking zijn gebracht. Met name de toepassing der electrische golven voor het verkeer. In die periode werden ze echter nog voornamelijk aaangewend tot onderlinge slachting en vernieling, terwijlde barbaarsehheid der toenmalige menschen, behalve in de onderlinge slachtingen, zich boovendien toonde in opzettelijke misvormingen van het tlchaam, in narcotische bedwelming van den geest, in het afgodisch huldigen van sommige individuen en dergelijke. Nu worden die hoofdperiode weer onder verdeeld in kleinere tijdvakken, zooals de voorhistorische in het steen-tQdvak, het brons-tQdvak en het ijzer-1 ij d vak. Meestal is met voldoende zeekerheid vast te stellen de opvolging dier tijdvakken. Maar ik wensch u heeden opmerkzaam te maken op een zeer eigenaardig en bizonder tijdvak omtrent welks rangschikking in de ontwikkeling der menschheid er bij de ge leerden een diepgaand meenings-verschil bestaat. Ik bedoel het tijdvak dat u allen bekend zal zQn onder den naam van het tij l vak der misvormde voeten, en waaroover de hevige controversies en twisten reeds zoo lang de geleerden bezighouden. Ge weet dat het tijdvak aldus benaamd is naar het meest algemeene en opmerkelijke kenteeken dat bQ bijna alle skeletten uit dien tijd te vinden is, de misvorming der beenderen van den voet. Er zijn twee hoofd soorten der misvorming, de Aziatische, waarbQ de groote teen uitsteekt en de vier andere teenen klein en vergroeid zijn, welke vorm alleen bij vrouwelijke skeletten voor komt, en de Europeesche misvorming, waarbQ alle teenen in een punt naar elkaar toegeboogen zQn. Deeze laatste misvorming komt zooveel brj mannelijke als vrouwelijke skeletten voor, doch bij de vrouwelijke skeletten in veel geprononceerder karakter en sterker mate. Hoe de misvorming is te weg gebracht laat zich voor de Aziatische gemakkelijk vaststellen. Deeze werd zonder twijfel opzettelijk veroorzaakt door vroeg tijdige inwikkeling, op dezelfde wijze als waarop sommige Negrito's de hoofdjes hunner zuigelingen een langwerpige gedaante geeven. Deeze azlatische zelf/erminking ging gepaard met een slaafsche, onderge schikte positie van de vrouw, vermoedelijk ook met de onderschikking van het geheele chlneesche ras aan een verooverend vollf. De vrouw werd door die algemeene zelf verminking gedwongen tot een hulszittend leeven. In de volken van Zuid-Azië, en ook in Japan kwam de verminking niet of zelden voor, noch in Europeeschen, noch In Azlatischen vorm. WQ hebben dus goeden grond aan te nemen dat de oovergang van barbaarsche tot ChristelQke periode het eerst bij de Zuid-Aziaten heeft plaats gegreepen. Immers de opzettelijke zelfverminking, noodig voor het misvormen van den voet, getuigt van een lage moreele ontwikkeling, en bewijst duidelijk een slaafsche, onder geschikte volksaard. Hoe de Europeesche misvorming werd veroorzaakt is minder duidelijk. Volgens sommige geleerden werden reeds bfj de zuigelingen de teenen door straffe omwik keling tot een punt samengedrongen. Later onderzoekingen hebben dit onwaarschijnlijk gemaakt. De Europeesche misvorming wordt toch zeer zelden aangetroffen bij kinder skeletten onder de acht a tien jaren, en hoewel uit sommige zeldzame ooverblijfselen blijkt dat de Kuropeeërs hun kinderen ge durende een lange periode stijf inwikkelden, zoodat men zich verwondert hoe de bloed circulatie en de ademhaling niet gestoord werden, toch vindt men geen btzondere Instrumenten die kunnen gediend hebben tot het samenpersen van de teenen. Uit de enkele beeldhouwwerken die ons uit dte duistere periode zijn overgebleeven leeren wij daaromtrent weinig. De voet-misvorming is daar niet duidelijk aangegeeven. De standbeelden toonen meestal bloote voeten, sandalen of ruim schoeisel. Blijk baar was dit conventioneel voorgeschreeven. In geen geval mag men hieruit afleiden dat elke Europeaan uit de periode waarin de groote oorlog viel, bloote voeten, sandalen of ruim schoeisel droeg. De skeletten leveren hiervan het oovertuigende bewijs. Maar niet uitgemaakt Is de vraag, op welks wQze die Europeesche voet-mis vorming werd teweeggebracht. Prenten en schilderijen zijn ons uit die lang vervloogen tijden weinig overgebleeven, en beeldhouwwerken vertoonen de verminking niet, vermoedelijk omdat dit onbehoorlijk of schandelijk werd geacht. Maar onlangs is door de geduldige onder zoekingen van ProfessorX X X. een beeldje aan den dag gebracht dat, volgens deezen onderzoeker, de zaak voldoende opheldert. Wij zullen de conclusie van den ij/erlgen geleerde meede-deelen, zonder ons nochthans geheel op zijn standpunt te plaatsen. Het merkwaardige beeldje is van een soort glanzend aaadewerk en stelt vooreen jon ge vrouw die een krijgsman begroet. Het kunstwerk moet zijn gemaakt kort na den grooten oorlog, zooals die door de ooverleevering bekend is, hetgeen blijkt uit de uniform van den soldaat en zijn helm, die aanmerkelijk verschilt van de Grieksche en Romeinsche helmen de jonge vrouw is gekleed in korten rok, die bQna de kuit laat zien, en zij draagt schoeisel met smalle punten en zeer hooge hakken. Deeze vondst nu bracht Professor X.X.X. op de stoute gedachte dat dit eigenaardig en haast monsterachtig schoeisel de alge meene dracht was van de vrouwen uit die periode, en dat die wonderlijke dracht de oorzaak was van de aan bijna alle vrouwelijke en ook veele mannelijke skeletten uit dien tQd gevonden misvorming der voetbeenderen. Deeze hypothese heeft veel verleidelQks. Toch bleef zij niet onbestreeden. Ja, men kan zeggen dat dit beeldje gevonden In de streek waar volgens de traditie ParQs heeft gestaan de antropologen gesplist heeft In twee partijen. De partij van professor X. X. X. neemt aan dat in de laat-barbaarsche periode vrQ wel alle vrouwen teegen de puberteit schoenen met hooge hakken en spitse punten droegen; niet met het doel om den voet te misvormen, ook niet om de vrouwen in hun vrijheid van beweeging te belemmeren, maar uitsluitend uit aesthetische motieven, voornamelijk tot bekooring van de mannen, die blijkbaar in zulk een dracht een bizonder behagen schiepen. Dit nu wordt door de teegenpartij ten stelligste onaanneemelQk geacht op de vol gende gronden: Ie in de laat-barbaarsche periode werd de ChristelQke periode reeds in veel op zichten voor-gevoeld en werd zelf s de bouw van den grooten ChristelQken tempel ont worpen, zooals uit de annalen van dat bouw werk blijkt. Het is daarom ondenkbaar dat zulk een dór-en-dór barbaarsche gewoonte als lichaams-verminking lot voldoening van aestetische behoefte, zoo kort voor de grond legging van den grooten Tempel nog bestond. De menschen uit de laat barbaarsche periode, tusschen den grooten oorlog en de tempel bouw, moeten fijner smaak en meer zelf standigheid gehad hebben. 2e hoewel het vaststaat dat de voet ver minking heeft plaats gevonden r.og na den grooten oorlog, zoo kan dit niet anders verklaard worden als door een opzettelijk ingrijpen, door mechanische middelen, ter voldoening aan een nog voortleevend bijge loof. De taaiheid van zulke barbaarsche gebruiken is bekend, ze bestaan nog thans bij sommige zeerachterlQke neegerstammen. Maar in aanmerking genoomen de pQn die men lijden moest door zulk een kunstbe werking, kan niemand die gezond verstand heeft, aanneemen dat deeze om andere dan religieuze motieven werd uitgevoerd. Het idee dat dit alleen door het algemeen dragen van hooge hakken, ter wille van verhooging AFZONDERING Hoe wijsgeerig en verheffend Hoe vertroostend en hoe waar, Was het afgezonderd leven Van den stillen kluizenaar. Eenzaam zat hij daar te pennen Over dood en eeuwigheid, Over 's menschen korte vreugde In den ongemeten tijd. In zijn kleine, stille woning Midden op de bruine hei, Ging zijn ingetogen leven Kuisen en ongestoord voorbij. Ver van zonden en verleiding Van de dwaze wereldstad, Droomde daar die goede grijsaard Die zich afgezonderd had. Maar achwee, die schoone tijden Zijn meedoogenloos vergaan, Met het eenzaam zieleleven Is het nu voor goed gedaan. Al dat schoone van de stilte En de afgezonderdheid, Is veranderd in iets leelijks Zedengrootheid zijn we kwijt. Leest maar even in de kranten Hoe het tegenwoordig gaat, In dat lieve eenzaam-leven Doet men niets dan zondig kwaad. Volgt de treurige berichten In de aanranding-rubriek. Tegen afgezonderd leven Waarschuwt men het braaf publiek. Heden werd 'n man van buiten" Hier voor zaken in de stad,1' Die zich in een achterbuurtje" Ergens afgezonderd had...." Al zijn lieve geld ontfutseld" Door een roekelooze vrouw," Daarna sloeg haar goede ridder Hem de beide oogen blauw." Ondoordachte buitenlieden Zondert u niet langer af, Blijft het pad der deugd bewandlen Want er wacht u wreede straf. J. H. SPEENHOFF S/ff aar FABRIKANTE .V. DIEVENBACH's HolE. Sigarenfabrlak UTRECHT door dezen ontzettenden gloed in stoom wordt omgezet en met een geweld van het duizendvoudige van de geregelde erupties van den Smeroe opeens in de lucht ge slingerd wordt. In enkele minuten tQds is het meer verdwenen en is op de plaats van der vrouwelijke bekoorlijkheid zou zijn ver oorzaakt, is absurd en een beleediging voor de menschen van dien tijd, die In andere opzichten zoo hoog stonden. Wat het genoemde beeldje betreft, men mag daaruit niet afleiden dat nagenoeg alle vrouwen, en zelfs kinderen, zoo dwaas waren dii monsterachtig leelQke schoeisel te dragen. De jonge vrouw van dit beeldwerk was zonder twQfel een danseres of hetaere, en haar hooggehakt schoeisel een ooverblijfsel van de kothurnen waarmeede de tooneelspeelers van Helleenen en Romeinen het schouwtooneel betraden. In deeze controversie aarzel ik met be slistheid partij te kiezen, vooral omdat de gegeevens zoo schaars zijn, het totaal ontbreeken van schilderijen en boekwerken uit die periode waarschijnlijk een ge vol g van het vergankelijke materiaal dat werd gebeezigd maakt de beslissing moeqelQk en onzeeker. De algemeene voet verminking staat vast, de skeletten bewQzen die. De daar uit volgende pijnlijke en onnatuurlijke gang, vooral voor de vrouwen, moet met groote zelfverloochening zQn verdragen. Dit uit sluitend aan mode-slaafsheid en slechten smaak toe te schrijven valt inderdaad moeyelijk. Een religieuze, bijgeloovigezeede daar voor aan te neemen ligt meer voor de hand. Toch moeten we in ons oordeel voorzichtig zijn. Veelal vergeeten we hoe snel sommige oovergangen in de gezindheid der menschen plaats grijpen. En zoo zou het moegelijk geacht kunnen worden dat, nog maar weinige eeuwen vór de duurzame bevrQding der menschheid, zulke ongeloofelrjke verdoo lingen van de smaak, zulk een algemeene slavernQ aan een mode-gril in een betrek kelijk reeds hoog-ontwlkkeldecultuur hebben plaats gevonden. Nadere opgravingen, misschien het ont dekken van nieuwe muurschilderingen, zooals die in de bekende eenmaaldoor menschen bewoonde grotten, kunnen daar omtrent meer licht verspreiden .... (Cetera desunt.) F. v. E. IIIMHUUIimiimmmillmillMIIIIIIIIIIMIIIllillllllMIMUIIIlIIlllllllllllllll NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvanTeteniurg DAGELIJKSCHE MOTQRDEENST UTRECHT LEIDEN DEN HAAG DELFT VleulenschewBj. Utrechtschaveer 26. FynjékadeG. Houttuinenb VICE. VERS A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl