Historisch Archief 1877-1940
14 jnni '19. No. 2190
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLANB
DE ACADEMISCH-INDISCHE WEEK TE AMSTERDAM
door Prof. j. C. VAN EERDE,
(Teekeuingeii voor de Amsterdammer" Tan L. v. d. Bergh)
toegelicht door Augusta de Wit en kon
alleen daarom reeds rekenen op een groot
auditorium, dat luisterde naar de
ulteenzettirgen van de begaafde schrijfster en dat
tevens de levende prenten te zien kreeg met
betrekking tot sommige Inlanders in den
.Indischen Archipel. Eene na afloop hiervan
gehouden geldinzameling ten behoeve van
de slachtoffers van 4e Kloetuitbarstlng op
Java, bracht een vrij ke!angr<k bedrag op,
dat aan de Kloetcommissie is afgedragen.
Ten aanzien der demonstraties kon Am
sterdam verscheidenheid aanbieden in de
bezichtiging van het Instituut voor Tropische
Gezondheidsleer van het Koloniaal Instituut
en van de ethnografische verzameling in
Artis". Aan beide bezichtigingen kon
slechts door een beperkt aantal gegadigden
van de zeer vele belangstellenden worden
deelgenomen, in verband metide beperkte
ruimte, die een Instituutsgebouw en een
museum uiteraard bieden.
De hoofdschotel vormden de voordrachten,
ook hier met voordacht gehouden door ge
leerden en deskundigen van buitenAmsterdam,
om de hoorders in de gelegenheid te stellen
andere sprekers te hooren dan welke in de stad
hunner inwoning voor hen te bereiken zfln.
Hierop was in zeker opzicht een uitzondering:
Mr. G. Vissering, de President van de
Nederlandsche Bank, die zoo welwillend
was een voordracht te houden over Geld
en Bankwezen in Nederlandsch-lndië,"
een onderwerp, dat zeker door niemand
hier te lande met grooter deskundigheid
kon worden behandeld.
Op denzelfden dag als deze spreker trad
op Prof. Mr. Ph. Kleintjes van Groningen,
die een rede hield over De houding van
het Indische gouvernement tegenover het
particuliere grootlandbouwbedrijf en den
particulieren mijnbouw". Deze twee sprekers
hebben dus onderwerpen behandeld, welke
Prof. H. Saltet spreekt de openingsrede
De Nederlandsche Universiteiten en som
mige Hoogescholen hebben dit jaar gedu
rende een weck in het teeken van Indië
gestaan.
Met tweeërlei doel. Vooreerst om vooral
aan de stude-renden een denkbeeld te geven
van of in herinnering te brengen den nauwen
band, die de Nederlandsche en Indische
belangen samenhoudt, en voorts om hunne
belangstelling te wekken of op te frisschen
voor de velerlei betrekkingen, die Indië voor
de Nederlanders biedt
Meer kan een Indische week niet geven
en beoogt zij pok niet te geven, want een
beperkte serie voordrachten omtrent het zoo
uitgebreide Indologische gebied kan niet
tengevolge hebben, dat wezenlijks kennis
?mtrent Indië wordt bijgebracht, ook al
worden die voordrachten gehouden door de
beste deskundigen in den lande. Daarvoor
is veel meer noodig, te welen stelselmatig
onderricht, dat gedurende langen tijd wordt
gevolgd.
Niet kennisvermeerdering was dus het
doel, maar het wekken van belangstelling.
Is dit doel bereikt? Naar het schijnt wel.
Men kan dit opmaken uit de g root e scharen
van studenten en van andere belangstellen
den, die dt voordrachten bijwoonden en uit
de aandacht, waarmede de mededeelingen
over Indië werden gevolgd.
Evenals te Ui recht was men te Amsterdam
tot een combinatie gekomen van twee
inrichtingen van Hooger Onderwijs. Gold
het daar een Indische week voor de Uni
versiteit en de Veeartsenijkundige
Hoogeschool, hier had de Indische week betrekking
zoowel op de Universiteit van Amsterdam
als op de Vrije Universiteit.
Te Amsterdam nu werden drie middelen
beproefd om belangstelling voor Indië te
vragen: voordrachten, demonstraties en een
rolprentvertooning. De laatstgenoemde werd
HliHiifiiffiiiiifiiiiiififlffffiffiffffiiimiififiiiiiiifjiiiififiiijiiifirififimim
C. en M. SCHARTEN, 't Geluk hangt
als een druiveniros... Een verhaal
uit het Floreniijnsche. Mö. voor g. en
g. lectuur, Amsterdam, 1919.
AUGUSTA DE WIT. De Wake bij de
brug. Mij. voor g. en g. lectuur,
Amsteidam 1918.
Is. QUERIDO, Menschenwee. Roman van
het land. Mij. voor g. en g. lectuur,
Amsterdam, 1919.
Als de Schartens samen werken, schijnen zij
beheerscht te worden door de tragiek van
den stillen, geleidelrjken ondergang. Onder
stage dreiging vreet het leed in; telkens
wijder grijpt de ontbinding; onder de uiter
lijke luchtige onbezorgdheid wringt zich
verder met leiige gr^parmen het verderf,
onverbiddelijk, onafwendbaar, om de Men
schen heen, waaronder zij ons laten leven.
Zoo zien we de lieve verhouding tusschen
Aristide en Jozette verkwijnen in Een huis
vol menschen; zoo is het in De vreemde
heerschers, en zoo is het ook weer ia dit
nieuwe boek, de somber dreigende onder
gang van den luchthartiger Cavaliere Filippo
Sassetti en zijn familie, zijn oude adellijke
glorie met zijn paleis in de stad en zijn
woidsch landgoed op den Atberino.
Hiermee wil ik niet zoo zeer constateeren
een armoede aan artistieke motieven, veeleer
vaststellen een geestelijke neiging, een
xekeren natuurlijken hang, die hun kunstrijk
samenwerken schijnt te kenmerken. Er zijn
variaties genoeg te vinden op dit eeuwige
sombere thema, dat door heel het leven om
ons heen ruischt en ook de Schartens
hebben voor afwisseling gezorgd. In 't
Geluk hangt als een drui Centros hebben ze
het motief wel het meest gaaf en zuiver
weergegeven.
Alleen het slot bevredigt mij slechts ma
tig. Het is een slot, dat een eind maakt
aan het boek, omdat er toch eenmaal een
eind aan komen moet. Het geeft een ople
ving en redding, aan welker bestendigheid
en soliditeit we twQfelen moeten, kennende
de karakters en persoonlijkheden, wien ze
te beurt vallen. Zeker, er zijn ten slotte in
den fantastischen, zorgeloozen, lichtzinnigen
ca/allere, een besten kerel, die leeft in goed
vertrouwen op de toekomst en zfln leven
verdroomt, energieën ontwaakt, die eenige
hoop geven. Hij he*ft een nieuw steunpunt
gevonden in de herlevende liefde, het
ontlllllllllllllllllllllllllllllllllltMIIIIIIIIIIIIIIIMIII
D05TERBEEK
1EUBILEERlN<iEN
Dr. N. Adrianl
iiiiiiifiiiiiiiiii'iiiiiiini
wakend vertrouwen van zijn vrouw, maar
men vraagt zich aan het eind toch af, wat
zal een zoo zwakke, vlinderachtige natuur
als Filippi voor nieuwe dwaasheden be
hoeden. Daartoe moet iets geweldigers in
grijpen in de harde werkelijkheid van het
leven dan dat hij een verdieping van zin
landhuis verhuurt aan plotseling opduikende
Amerikanen.
Filippo droomt van de enorme schatten
die hij met zijn lotto winnen zal. Wel hin
derde het hem, dat aan iederen joyeusen
buit zijn schuld aan Angelo Grassi verbon
den was. Maar dat had hij zichzelf gezwo
ren: bent den de tienduizend lire vertikte
hij het, meer dan de andere helft aan Grassi
af te dragen. En voor de andere helft?
Ma een ixquise escapade zon hij zich de
volière laten bouwen, gelijk hij die al zoo
lang in zijn verbeelding had opgetrokken,
en die bevolken met de meest exquise
vogelparen, die er zijn escapade tierig en
zwierig konden herhalen... Of neen, hij
kon eerst zijn eeuwige ergernis, de nimfe
bron naast de oranjerie, laten vernieuwen...
honderd vijf tig meter ver de buizen opbreken,
een nieuwe waterleiding en een nieuw
marmerbekken met een dansende Faun vór
de hooge rozenhaag! Of hij zou een volledige
verzameling van de modernste landbouw
machines laten komen, uit Engeland of uit
Duitschland, en van zijn terreinen
modellanderijen maken, zooals er in het
Florentijnsche nog niet bestonden?" Een ander
maal weer, simpeler, gingen zijn wenschen
uit van een paar honderd lire winst, en
bleven bij een chronometer, een revolver,
een bestelling Darwin-tulpen, of den
langharigen rashond waarnaar Lidia zoo ver
langde".
En later, als hij, die in zijn weelde-droomen
leeft onder de suggestie van een
fataliteitsdwang, wars is van alle flink aanpakken,
steeds vaster raakt in den klauw van den
wpekerenden fantast Angelo Grassi, blijft
zijn geest stil wegdrijven op zoete, liefelijke
verbeeldingen: Hij kan stilstaan onder het
berceau van blauwen regen en klimmende
theerozen, of ineen
dichtbesneeuwdaccacialaantje, en zoozeer bekoord raken en
betooverd door dien zonnigen damp van zoete
en teere of zoel-verfrisschende geuren, en
door al dat lichte, zijïgebloeuel, doorzichtig
aan den diep blauwen hemel dat hij zijn
pijpje weglei op een der steenen banken en
langen tijd stond rond te kijken, zich stovende
in de zoetrokige warmte. Men zag hem soms
aandachtig turen naar de vreemd-tintige
fluweeligheld der goudroze en
donker-karmfjnroode muurbloemen, zeldzame soorten,
die hij een tiental jaren tevoren van de
R.viera had laten komen. Dan weer, midden
onder een bespreking met Fossi, ergens in
de hoogte op diens korenakkers, hield hij
in, daar hij de vroolijke bloesemtakken van
een laten appelaar de sprerkels blozende
bloempj 'S en nog roodende knoppen zag
h ffen voor het nevel-blauwe bergverschiet,
lila hier en daar van verre irisvelden."
Zulk een karakter is niet gered, als alles
schijnbaar bij het oude blijft en hij weer
eenige honderden lires in handen krijgt.
Hij moet een forschen stoot van het leven
krijgen om of voor goed onder te gaan, f
met ongekende veerkracht voor goed weer
op te dsiken en de omstandigheden te leeren
beheerschen.
De Schartens zijn goede waarnemers.
Wat is dat alles scherp en nauwkeurig ge
observeerd tot in de kleinste bijzonderheden
en verwerkt tot een volheid en wijdte van
leven. Er zijn prachtige, weelderig en
levendig geteekende tafereelen in dit boek
aan te wijzen: dat dorschfeest, de
hageltot het terrein van de juridische faculteit
konden worden gerekend te behooren.
De Commissie uit de Senaten van de
Universitejt van Amsterdam en de Vrfle
Universiteit, welke deze Academisch- Indische
week had voorbereid, heeft er namelijk naar
gestreefd het programma der voordrachten
zósamen te stellen, dat elk der vflf facul
teiten twee tot haar gebied behoorende
onderwerpen behandeld zag, zoodat op de
belangstelling van al de studeerenden mocht
worden gerekend.
Zoo kwamen dus den eersten dag
aan het woord twee zendingsmannen.
Dr. J. W. Gunning, die over de beteekenis
van de Protestantsche zending in onze
koloniën sprak en Pater Frencken die den
invloed van den Roomsch-Katholieken
Missie-arbeid op de beschaving in
Nederlandsch-India behandelde.
Daarna was de beurt aan de letterkundige
faculteit. Dr. N. Adriani, de groote kenner
van de Barèe-sprekende Toradja's in
MiddenCelebes behandelde de Taal- en Letterkunde
bij ren animistisch volk van Indonesië,
terwijl daarna R. M. Aria Soorjo Poetro, de
De Prinses uit het Baüsche Sprookje
(Augusta de Wit)
storm met zijn pijnigende, striemende sym
boliek, de wijnoogst.
Het huis vol Menschen was een aardig
gezellig boek, maar tocüaltijd wel wat
huiselijk Camera-obscura-achtig, tegenover
het groote Parijsche wereidstadieven wel
wat benepen Hollandsch. Midden in dat
groote stadsleven ziet re de auteurs zitten,
stil beloerend al dat gedoe als nieuwsgierige
buren achter de horretjes. Van daar naar
het Geluk is een sterke klimming. Daar
staan ze buiten; het boek is krachtiger,
frisscher, persoonlijker, vaster van bouw in
het samenleven van heel die verschei
Jenheid van menschen. En het karakter van
den zwrvenden, beminnelijk-misdadigen
cavaliere Filippo is voortrt ff slijk geteekend.
Midden in de sleurende werveling der
rivier staat haar geweldige stroomprjler, als
een rots breedgegrond en onwrikbaar".
Uit dit wondere verhaal van de «rug
stijgt een geur van zoet mysterie, ruischt
een frissche windstroom van samenwerking
en vertrouwen. V<sle zijn de wegen, die
voeren van her en van der raar de brug,
die de rotsige oevers der Tjikidorl verbindt,
die de aaneenbinding is van hoogland en
vlakte over den soms breedblinkenden
vernielenden stroom De brug rijst van verre
alles tegemoet, als een goedige reus, die,
de voeten schrap zetter.d tegen zijde en
overzijde van den biuisenden afgror,d zoo
een heel gewemel van kleine menschen
tegelijk op zijn geweldige schoft neenst en,
zachtkens, neerzet waar het wezen wil".
En de zoete, gevoelige verbeelding van
het iandvolk slingert Z'ch om dit wond-
rwerk van westersche kennis en vernuft,
spint er de symbolen uit voor wat droomt
en speelt, zwelt en stijgert in hunne ziel,
zuchten en verlangens, lieve, vrome droemen,
weeft legenden en zangen, waarin hij, de
Bouwer, de Westerling met zijn kennis, zijn
vertrouwen, zijn liefde de vergoddelijkte
held is.
Dat alles weerklinkt in den donkeren nacht
in stillen klaagtoon bij de tokk'lende
gamelan, als allen zijn opgeroepen tot de
wake bij de brug, weike gevaar dreigt in den
bandjir. Zooals in een bosch, waar in de
takken vleermuizen in dagslaap hangen, groot
en zwaar en roerloos, niet dieren lijken het,
maar wanstaltige vruchten aan den
bladerJoozen boom; zooals in het
vieermuizenwoud het schot van eer jager a! die slapers
wakker schrikt, dat zij de dunne vlerken
uit de vouwen rekken en omhoog zeilen
met een kermend gepiep, vol donkerte en
gerucht wordt het dan, waar pas blauwe
lucht was en zacht gesuis van ioover; zoo
werden op het lied van den zanger die van
het jaar der rampen zong, de herinneringen
wakker die sliepen in de oude harten, en
uit wie zwijgende hadden gezeten, stegen
zij op met een diep geklaag".
Zangen zijn het van weemoed en gelaten
heid in zacht melodische goiving van geluid,
nu en dan gemengd met de druisende
schuring van het water langs de pijlers.
Maar ook zangen en verhalen van hoop
en vertrouwen, als Hadji Moesa, de vriend
van den Bouwer van de brug verhaalt:
Eén ding was in het hart van onzen vriend,
n ding. Zooals de vlam van dit
wachtvuur de fakkels overstiaalt van de wakers,
zooals het de takken verteert die zij er
inwerpen, het groene met het dorre hout;
zoo overstraalde alle andere verlangens,
zoo verteerde allen anderen wil in zijn
hart dit eene: wegen te houwen door het
ongebaande, dat g en wildtsnis noch berg
noch diep ravijn 'noch stroom in ba-
djirtijd menschen meer schtidde van menschen,
secretaris van Mudato", Vereeniging tot
bestudeering va»de muziek-, dans-, en
tooneelkunst van Oost- en West-Indië, sprak
over Javaansche muziek en dramatische
kunst. Dat deze Indonesische kenner, zoowel
van de Europeesche als van de Inlandsche
muziek hier in dezen Academischen kring
opt-ad, is zeker een kenmerkend teeken des
t^ds.
Den volgenden dag waren aan het woord
de sprekers, die hunne voordrachten met
lichtbeelden opluisterden. Eerst prof. dr.
Went, die de schoonheden van den
Buitenzorgschen plantentuin liet zien en daarna
Dr. Benjamins, die zijne opmerkingen van
een geneesheer over Indië met illustraties
toelichtte.
Een tweede spreker over een medisch
onderwerp was de officier van gezondheid
G. W. Koolemans Beynen, die Gezondheid
en vestiging in Nederland«<ch-Indië" besprak,
nadat te voren Prof. Dr. G, A. F. Molengraaf!
den invloed van de geologische ligging der
Nederlar-dsche koloniën op haar economische
beteekenis behandeld had.
Zoo kwamen dus tal van onderwerpen
aan de orde, die inderdaad gerekend kan
nen worden n door hunnen aard n door
de wgze van behandeling van de sprekers
aan deze week een academisch-universitair
karakter te geven. Dat de plaats der han
deling in hoofdzaak de aula van de Uni
versiteit van Amsterdam, dat karakter ver
hoogde en dat de rec'ores magnifici van
Gemeentelijke en Vr$e Universiteit daartoe
bijdroegen door hunne officieele opening en
sluiting van deze week" behoeft geen nader
beloog. Ook de belangstelling die door de
autoriteiten van land en stad en door de
curatoria en senaten werd getoond, viel in dit
opzicht te waardeeren. Zoomede, dat verschil
lende boekhandels gedurende de
AcademischIndische week op de koloniën betrekking
hebbende boekwerken ten toon stelden.
Op wetenschappelijke wijze herdacht
AmRaden Mas Aria Soerjo Poetro
dat geen eenzaamheid noch hulpbehoef
meer was ergens, maar overal gemeenschap
en broederlijkheid".
Zangen en verhalen ook van dreiging en
misverstand. Maar de brug blijft vast en
o»wrikbaar. Zoo wordt dit machtig bouw
werk een symbool van een hooger, vaster
leven in g»slo;en broederlijke eenheid van
dit kinderlijk ontwakende volk en zijn
westersche vrienden, een werk van allen te
zamen, geleid en bestuurd door den schep
penden en organiseerden Westerschen geest.
Er staan in dit bundeltje van Augusta de
Wit nog een paar kleine goede schetsen.
De hoofdzaak. De wake b^ de brug munt
uit door volkomen gaafheid, kracht en een
voud van taal in soepel, rustig rythmej'tis
een schoon geheel, met nobele, verheven
beteekenis.
Van Querido's Menschenwee, Epos van
het land, verscheen de derde druk. Het is
omgewerkt. Een groote hoeveelheid
detailbeschavingen zijn uitgeschakeld; de auteur
heeft sedert hij dit epos schreef, het vermogen
gekregen het synthetisch-geziene ook syn
thetisch weer te geven. Ik heb het in zijn
nieuwen vorm herlezen, en als geheel heeft
het boek stellig bij de omwerking gewonnen,
ai zrjn misschien schoonheden van detail
verloren gegaan.
Ik heb weer meegeleefd in de hel van
Ktes den stroop«r en zijn gezin, die
branding van haat en wrok met de teere
liefde voor kleine Wimpie erin. Ik heb weer
genoten van prachtschi de ring als de
houthakkerij in het winterbosch, van de
bollenlanden in het voorjaar, den aardbeipluk in
den icmer. Ik heb weer getrild onder de
passie van den gap-wellustelirg Ouë G-rrit,
mee doorworsteld heel dit barre leven van
die kleine, onbeteekënde menschen waar we
onverschillig tusschen door loopen, maar dat
Querido gezien heeft in al zijn volle
grootschhcid van angst en ontzetting, van teere
aandoenlijkhtid en zwoegende werkkracht,
van pijnigende warhoop en vlammende
drift, gezien als een overweldigend, aangrij
pend epos van machtige helden.
't Is alsof al de helden der wereld-littera
tuur een oogenblik verhletken, als ge ver
zonken zijt in dit geweldige bork, de helden
der strenge klassiek en der fantastische,
speeische romantiek, Achilleus als Claude
de Frollo, Antigons als Childe Harold; 't is
of dat alles tijdelrjk kleurloos en mat wordt
tegenover zulk een klettering van kleur, zulk
een zwaar zwoegend beweeg van levens
adem, zulk een hijgende begeerte, zulk een
benauwende werkelijkheid.
Ais deze bandjir in zijn sombere dreuning
is voorbijgerold, ziet ge aan de overzijde
wel ook weer dat andere zuivere, rijke
leven in eigen klaarheid en schoonheid;
hoog en onaantastbaar staan de statelijke
toppen omgord door vvflde wouden. Maar
de schoone herinnering bijfftaan het machtig
grootsche dat daar voor uwe oogen voorbij
is getrokken, de voortreffelijke kunst van den
epicus Ouerido.
J. P R I N S E N j. L Z.
Inhaud van de Juni-Tijdschriften;
Groot-Nederland: Dr. A. Pit, Denken en
Beelden. Johari Toot, Verzen. W. M.
Ebbirk, Strijd. Carry van Bruggen,
Prometheus Mevr. D. Leeuw-Schönberg,
Remonescens. Rinke To'man,
Hedendaagsche Friesche Letterkunde. F. C.,
LiteraiHur. Jan van Nfjlen, Buitenl.
Literatu' r. - Asnte?keninger van de Redactie.
Bijlage: Kavel Wasch, Het Tweede Woord.
De Vrouw en haar Huis: Zelfportretten.
sterdam den band tusschen Nederland en
Indië, die juist drie eeuwen geleden is ge
legd in een geheel anderen t|d van koloniaal
denken en streven,nu geheel gewijzigde opvat
tingen ten aanzien van de koloniale
gedragsl|n in den loop der tijden zijn ontstaan.
Is deze Academlsch-lndische week ge
slaagd te heeten ? Het sch(nt van wel. Zfj
gaf een beeld van onze belangrijke kennis
omtrent land en volk van
Nederlandschlndië en van de hier te lande heerschende
bedoelingen om ten nutte van de Inlanders
werkzaam te z|n.
Kwam toch ook niet een leemte aan het
licht? Amsterdam heeft behoefte aan een
groote zaal of groote zalen in een
wetenschappel|k milieu, in welke overdag met
de nieuwste hulpmiddelen: tooverlantaarn,
bioscoop, epidiascoop voor een publiek van
vele honderden menschen wetenschappel|ke
voordrachten met demonstraties op allerlei
gebied kunnen worden gehouden, zoodat
alles wat bij een Indische week behoort in
een zelfde gebouw kan geschieden.
Ook in dit opzicht kan men verlangend
uitzien naar de met moderne hulpmiddelen
toegeruste gehoorzalen, welke in het groote,
nieuwe gebouw van het Koloniaal Instituut
z|n geprojecteerd.
Ondanks het succes, dat de
AcademischIndische week van 1919 aan de Nederlandsche
Universiteiten heeft gehad, rijst de vraag
of men zulk' een week jaarlijks in al de Uni
versiteitssteden zal herhalen,hetgeen in de be
doeling schQnt te liggen. Deie vraag moge
niet aanstonds bevestigend worden beant
woord. Vooreerst is zeker een deel van het
welslagen gelegen in de nieuwheid van dit
middel tot het wekken van belangstelling voor
Indië en is het te vreezen, dat het door
jaarlijksche herhaling zal worden tot sleur,
die dit instituut spoedig zal doen kwenen.
En dit bovendien, omdat het aantal zeer
deskundige en goede sprekers over Indië in
ons land beperkt is, terwjl voor het houden
van voordrachten gedurende een week aan
alle Universiteiten een groot getal sprekers
noodig is. Het vraagstuk ware wellicht in
dien zjn op te lossen, dal elk jaar in n der
vier Universiteitssteden' een
Academlschlndische week werd gehouden, zoodat deze
week in vier jaren nmaal aan elke Uni
versiteit zou terugkeeren.
Aldus te werk gaande zou een waarborg
verkregen kunnen worden voor de frlschheid,
welke de Academisch-Indische weken zal
moeten kenmerken, wanneer zij zich een
blijvende plaats willen veroveren.
IIIIIIIMIIlllllll
A. E. J. Deelken-De Vroom, Volkskunst op
Ameland. Wim Kolle, Verzen. S.
Sihmidt-Pryes, Vrouwen in de Provinciale
Staten. D. Stavorinus, Over brandstoffen,
over koken en verwarmen. A. W.
BlaauwHeering, Onze verhouding tot onze dienst
boden. Geertruida Carelsen, Een
Boordbed, III. Margriet, Van vrienden buiten
voor buiten vrienden. - Geert r. van
Vladeracken, Sprookje, Kindeiliedje op Muziek.
Zomerkleedmg. Kinderkleeding met
naaldwerkverslering, Kloskantjes. Kussen,
borduurwerk. Paplllon, Over iets en
niets. Marie Heinen, Vrouwenarbeid hier
en elders. Elck wat wils. De Kunst
van geven, Naairlng. Over knippen
en r aaien. Leestafel. Berichten.
De Htllandsche Revue: Oude Steenen
Brug bij Meern (foto). Wereldgeschiede
nis. Belangrijke onderwerpen. Karakter
schets: Dr. Aletta Jacobs. Revue der Tijd
schriften. Het Boek van de Maand.
De Gids: Madeleine Böhtlingk, Astrid,
tooneelspel in vijf bedrijven. Arthur van
Schendel, Ravila. Dr. Jan Veth, Quint en
Metsys. - Mr. P. C. J. A. Boeles, Angelen
en Saksen op de Friesche terpen.?J. de
Meester, Het feest van Kloos. Annie
Salomons, Weerzien, Btbliographie.
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift:
Henri Leeuw, Uilen (buitentekstplaat)
Huib Luns, Henri Leeuw f. S. Kalff, De
Ruy sdael-f amilie. Etha Fles, Eleonora Duse
en Wdra Figner. - Jo Landheer, Liedje.
W. van Os, Twee Zuid-Nederland*che
ildehuizen.?Laurens van der Waals, Bloesems
Helene Swarth, Zomerwind. Ernst
Groeneveld, Michelangelo. D. Th. Jaarsma,
Anachronisme. Jula Frank, Keerpunt.
Kroniek. Boekbespreking. Oud- en
Nieuw Nederlandsch en Indisch
Edelsmeenwerk in de M$. van Beeldende Kunsten.
A. O., Maurice Sijs. - C. V., Gustave de
Smet en Juks Vermeire in de kunstzaal
de Be^enkorf"
Onze Eeuw: De moeilijke dankbaarheid
(II slot), door Marie Schmitz. De stichting
van Batavia, door dr. E. B. K'elstra.
Nederland were een Antwerpen-Rijn kanaal,
door M. P. Vrij. Nieuwe Boeken, door
A. C. S. de Koe. De avondster, door
Dankert Skagen. Aantetkeningen op de
wereldgeheurtenissen (XII, De raderende
vrede), door mr. J, C. van Oven. Leestafel.