De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 21 juni pagina 1

21 juni 1919 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

n». a9i Zaterdag 21 Juni A°, 1919 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROB10 DE CASTRO Jr., Dr. FREÖER1K VAN EEDEN en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF | Prijs per No. T 0.20. Per 3 rond. 12.50. Abonn. loopen per jaar [ Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam j f Advertenttën omslag f 0.40 p. regel, binnenpag. 10.50 p. regel INHOUD i BladZ. 1: In den Geest van Vrerick en Hageroos, door v. H. Bnitenl. Overzicht: En Toch..., door dr. W. G. O. Byvanok. Een Bosohwet, door P. H. Burgers. 2: Feailleton: Atelier, door Joh. O. Alberta. Voor Willem Kloos, door Fred. van Keden. Krekelzaug, door J. H. Speenhoft. 3: Batavia'sche Dagboekbladen, door mr. H. G. Koster. Droom en Leven, door H. Giltay. 5: Voor Vronwen (red. Elis. M. Rogge). Het Intern. Vrouwencongres, door Aletta Jacobg. Het Nat. Congres voor Vakonderwfls, door Anna Polak. Uit de Natnnr: Kamerplanten, door Jao. P. Thljese. 7: Norma lisatie, door Ir. Ernst Hjjmans. Gedichten in Proza, door Isidore Blamenthal.?Leekenspiegel. Eerste Luob t vaarrt-Tentooa stelling Amsterdam, door E. Fuld. 9; Franaohe Ktnut, door Johannes Tielrooy. Verzen, door H. 8. Lijntrekkers", door B. W. van Loon. 10: Het Einde van den Schoolstrijd, door dr. J. A. Schröader. De Hul diging te Wassenaar, door J. N. J. de Booy. Op den Eo. Uitkijk, door Smissaert. Daitsohlands bitter nar, teekening van George van Baemdonok. 12: Moment-Opnamen, door Duo. Bijm-Kro»iek, door Melis Stoke. - 't Schietgat, door Melis Stoke. 13: Gelijkstelling van Openbaar «n Byzonder On derwijs, teekening door Joh. Braakensiek. Damrnbriek, red. K. C. de Jonge. Bijvoegsel: Dnitsohland en het Vredestractaat, teekening van Joh. Braakensiek. mimimiiiiiiiiiitiiimmmiiiHiHiliiiiiiMiiiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMHiH IN DEN GEEST VAN VRERICK EN HAGEROOS Toen de Vrede van Munster geteekend werd, dichtte Vondel zijn genoegelijk herdersspel de Leeuwen dalers" en sierlijk zong het Koor den vereenigden, jeug digen vertegenwoordigers van de strij dende partijen toe: 't Is bruiloft op de weide, 't Is bruiloft op het land t Nu juicht om deze beide En huppelt hand in hand. Het is al boter tot den toom Pais en vree! Pais en vree l Vrerick en Hageroos stonden stralend van geluk nevens elkander op 't tóoneel en de geheele schare was van vroolijkheid vervuld. Wij zien in deze dagen geen blondgelokten Vrerick en geen bekoorlijke Hageroos achter het scherm staan. Het moet nog worden opgetrokken. De voor stelling van het nieuwe bedrijf moet nog worden afgespeeld. Maar zooveel ziet ieder al wel, dat geen herdersspel ons aanstonds als apotheose wacht. De lam metjes staan nergens gereed, en niemand, behalve misschien een enkele 0-weeër, voelt het botertje tot den boom. Wij blijven in den schouwburg zitten, veeleer als bij de causaliteit-zwangere slotscène van een stuk van Ibsen, of de mysterie volle ontknopping van een Shakespeariaansche Koningsdrama. Er is nog teveel zware werkelijkheid aan den winkel. Toch is het zaak, haar niet te zwaar in te zien! De tijd verlangt inderdaad iets van het optimistische en lichthar tige, dat in 't herderlijke, in 't bucolische ligt. Naargeestigheid brengt de mensch. immtiiiiilttlitttiiiiiltttittniititittnnitmtiitiiittiitmiiiimmtttiiGumtB EN TOCH... n Enkele dag nog, en het zal beslist zijn: vrede of ooi log! Geduld! Zulke tijden van afwachting zijn tijden van zelfbevraging... Met wat 'n gedachtensprong van geestdrift is men eenmaal in den oorlog gegaan! ik spreek van de intellectueelen. .Je port e sur mol un petlt atlas du monde, car qui sait oül'on ira", schreef mij een lieve vriend, nu vQf jaar bijna geleden. Het zou zij n een kruistocht tegen den krijg, was de strrjdleus elders. En thans, boe wonderlijk troebel ziet het er uit aan het gedachtenfirmanent! Ik heb niet noodig de tegenstelling verder uit te werken. Twee uitroepingsteekens tegenover elkander zijn voldoende om de verschillende stemming te schetsen aan de opening en aan het slot van den krijg. In een fransen tQdschrift heeft de historicus Lavisse, dezelfde die aan de Duitsche gedeligeerden te Versailles den brief heeft gericht om hen te waarschuwen dat hun Duitsche trucs en leugens niet zouden opgaan In het land van Voltaire, ja, hij heeft bij de opening van deze zonnige Juni maand de klacht geuit dat hij niet wist waar de wereld heenging, en Wells, de flinke Engelsehmxa naar wiens levend woord wij altijd zoo graag hooren, verklaart als een Job uit het land van Uz, BQbelscher gedachtenisse, te zitten op den mesthoop tegenover de pro blemen van den tijd. Onbetaalbaar man, die Wells! Hij Irjkt inderdaad wel de boeken van zich af te schudden, zooals een peereboom zijn bloesems rondstrooit onder den sterken tocht van den lentewind. Een ander brengt heid nu niet op de been. Men behoeft immers ook niet pessimistisch te zijn, mits men zijne eischen maar niet te hoog stelt! Ja, wanneer de Duitscher iets van zijn weergaloozen glorietijd van vór 1914 terug verlangt, wanneer de burger der Ententelanden waant dat hij zonder drukkende persoonlijke lasten er af komen zal, wanneer de neutrale er op rekent dat hij nu aanstonds onbe kommerd er voor zal staan, en wanneer de menschheid in het algemeen spoedig naar de oude luxe, den ouden overdaad terug te keeren begeert, dan is er voor deceptie waarlijk wel grond! Op de bevrediging daarvan kunnen wij, kunnen onze kinderen nog wel een kwart of een halve eeuw wachten! En enkele illusies zijn voor goed vervlogen. Maar als wij denken aan wat achter ons ligt, als wij ons herinneren hoeveel rger het nog had kunnen gaan en welk ander verloop van den oorlog de wereld boven het hoofd gehangen heeft, dan komt de dankbare stemming der Leeuwendalers reeds naderbij. .Het is in elk geval mogelijk gebleven de Vrijheid in-de wereld te bewaren. De cynische macht heeft niet het succes behaald, dat men reeds gewoon was geraakt haar als vanzelfsprekend toe te kennen. Er is veel verloren gegaan, maar er is nog veel meer behouden ge bleven. De algemeene beschaving, het algemeene welzijn kon er duizendmaal slechter voor staan, dan't geval inderdaad is. Wij leven. Er zijn millioenen die leven. Waarom dan het leven te tragisch opgevat? Ons dunkt, dat zelfs de overwonnenen zich dit zeggen moeten. Wij hebben er reeds vaker opgewezen, dat de Duitsche levensopvatting steeds eene neiging tot het pessimistische, tot het naargeestige heeft. Zij laat zich licht meeslepen in melancholie, bitterheid en pathos. De overspanning, waarin zij de laatste veertig jaren was geraakt, heeft dit nog belangrijk opgevoerd. Men heeft sinds den oorlog op melodramatische wijze opgezet. Men zet ook weer den vrede op melodramatische wijze in. Het beste is, dat ook daartegenover, jegens wat toch niet te veranderen valt een hoopvoller inzicht wordt gesteld. Met duizend dure eeden hebben de Duitschers betuigd, dat zij het aangeboden vredestractaat niet zouden teekenen, tenzij het ingrijpend gewijzigd worden zou. Het beste zal dan zijn, maar aan te nemen dat deze ingrijpende verandering inderdaad is aangebracht. Wij zullen niet beginnen over de vraag, of de ver anderingen door de Geallieerden toe gestaan, inderdaad meer schijn of veel in wezen zijn. De Entente heeft in elk geval de takt gehad, de Ebert-Scheidemann-von Rantzau-regeering of iemand hunner plaatsvervangers de gelegenheid te geven van te verklaren dat uiterst belangrijke concessies zijn gedaan. Dit zij dan zoo. Het komt ons voor, dat het unannehmbar" praktisch niet z ernstig en dreigend behoeft te worden iiiMiiiitiiiiiiiiiHiiiiiiMiimiitiimiiiMimiumKiiMMttiiiiiitiiiniiiiiiifiu het met moeite tot een dun opstel van een paar bladzijden, maar hij, de Engelschman, verbeeldt zich dadelijk zijn roman, gegrepen uit het fnssche of onfrissche leven vanden dag en sleept zijn lezers mee op den stroom van zrjn gedachten en dompelt ze onder, in het bad en laat hen dan gaan met een ver helderd oog. Job, de lijder en de duider, staat hem voor den geest. Job, die eerst het leed met een zekere enthousiaste berusting aanneemt ,de Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heeren" enz. maar die dan als het heusch begint te nijpen, moeite heeft om God en zich zelf niet te vervloeken, en die zich ook niet inhoudt maar uitbarst in de vreeselljkste verwensching van het leven en het Leven (met een hoofdletter). Totdat God hem op zijn plaats zet. Job met zijn drie vrienden en den vierden die er brj komt, redeneerende over het wereldprobleem of er van een doel en van rechtvaardigheid sprake kan zijn in den gang der schepping. Job, het Hebreeuwsche gedicht net het vreemde kader voor zijn verhaal waarin de Tegenstander optreedt in den raad van God, en de duivel een weddenschap aangaat met den Hemelheer, dat gansene sujet, zijn voorspel hoog boven de wolken, zrjn lyrischdramatisch beloop temidden der nederigste omgeving op aaide, dat wil Wells transponeeren up to date. Satan die zijn vinger steekt In het spel van God, de rechtvaardige en het recht die lijden, het individu dat zijn eigen leed weer kaatst zich in het onmetelijke leed van den wereldoorlog, zoo Is het onderwerp van het romantisch verhaal. Wells heeft zijn boek genoemd: The u n d j l n g f i r e, het onsterfelijke vuur, en hij heeft willen spreken van de vonk die zich niet laat uitblusschen. van het licht dat steeds weer zegevierend opflikkert als storm en regen het bedreigen, van de stem in het j geweten die zich geen zwijgen laat opleggen j ook te midden van het grievendst, doodendst onheil. Die stip, dat tikje van een helderen opgevat. In elk geval nu niet meer' En zou ook eene volgehouden weigering nog zoo geweldig van gevolg zijn, als 't soms wel eens wordt voorgesteld? Het is natuurlijk moeilijk, in de spinkamer der Nomen door te dringen, die den draad van de toekomst draaien. Maar de verwachting is niet van grond ontbloot, dat de maatregelen, na zulk eene weigering ingetreden, haar binnen weinige dagen toch door eene onderteekening zouden doen volgen. In de leidende kringen der Geallieerden werd dit althans vrij algemeen verwacht, men verwachtte bovendien dat de Duitschers dit ook wel zouden beseffen, en... dus des te minder aanvechting zouden hebben om tot weigering over te gaan. * * * Minder zwaarmoedig zouden wij ook aanraden te zijn aangaande de verdere uitvloeisels, die de oorlog nog na zich sleept. Zeker, ook hier behoort men niet blind te zijn voor de werkelijkheid. Aan passing en berusting zijn dringend noodig. Maar wanneer men ons dan alle ellenden van den Hades voor oogen stelt, wan neer men doet alsof het bolsjewisme aan genen kant van de oostgrens nog stee vast op losspringen staat, alsof de Duit sche natie in een poel van rampen ver dronken wordt, alsof het eene Ententeland voor het andere na reddingloos aan den rand des afgronds staat, dan past daarop thans de repliek, eens door Frederik de Groote gegeven: niedriger hangen". Doe van alle narigheid maar een flink beetje af. Stel de zaken niet al te zwart op zwart voor! Ook hier speelt de lust voor het gezwollene, voor het pathetische mee haar rol. En toch is optimistische energie gezonder. Men wake er tegen, zich daar van te laten afgrübelen. Ook in al aeze opzichten zou het waarschijnlijk nog heel wat slechter zijn gegaan, indien de grübelers meer hunnen zin hadden gehad! * * Tot slotzang in het euripideïsche vloekkoor past dan eindelijk dit: het vredes tractaat een echec! Parijs een echec! Wilson een echec! De Volkerenbond een echec! Eben, ettn, alles een echec. Maar ook hier klinke de tegenzang: kom, kom, niet zoo somber! Bij dit alles ligt immers de tendens der zwartgallig heid er dik bovenop, Zeker, het tractaat zou aanstonds ge moedelijker kunnen zijn geweest, .... vooral indien de oorlog beslissender ware geëindigd. Die twee weken vroeger wapenstilstand bezorgen de menschheid ettelijke jaren van harderen vredesovergang! En dat deze en gene zich nu gedu peerd moet voelen, dat vtrscheidene droomen, verscheidene persoonlijke be rekeningen niet uitgekomen zijn, is toch nog geen reden om te verklaren dat nu ook de geheele wereld gedupeerd en dat alles verloren is! Integendeel. De wereld kan met goeden moed nu weer op slag komen. Er wordt een toestand geschapen, die door een gezonde menschheid, in een gezonden geestestoestand, tot gezonde verdere ontwikkeling kan worden gebracht. De imilllH "HlltHHIIItltlHIttlttllltummfmiltHlllttlllllMIIUCIIIfmtltf schijn blinkt door het duisterst gedeelte van het boek, om over te gaan in een weldadig schijnsel aan het einde, gelijk het past in een welbedoelenden roman. Maar dat doet niet veel ter zake. Laten wij ons met een paar zinnen van het verhaal afmaken. Het is geestig treffend opgezet en volgehouden, en verdient ten volle de aandacht. De moderne Job is het hoofd van een groot opleidings-instituut. Het is door zijn toewijding, door den geest waarmede hij het heeft bezield, een modeschool geworden. Hij leeft in de overtuiging de maatschappij van zijn land tot nut te zijn door verruiming van de gezindheid der toekomstige burgers. Hij is er zich van bewust God en het recht te dienen. Dan daalt eensklaps een reeks van onheilen op zfln hoofd neer. Hij raakt zijn vermogen kwijt, kwaadaardige ziekten breken uit onder de leerlingen, een brand vernietigt de school, en het is nog maar een begin; hij verliest zijn zoon in den oorlog, hij gevoelt zich aangetast door kanker,... de rampen over stelpen hem. Hij kampt vergeefs tegen den vloedgolf. Daar zit hrj neergebogen in een ellendig kwartier dat hij als toevlucht heeft gekozen. Zijn oog is verduisterd. De natuur is voor hem een groote pflnigings-werkplaats ge worden. Alles, planten zoowel als dieren en menschen, ja, het onbezielde neemt deel aan bet algemeen lijden. Hij zou het leven willen ontvluchten... Maar er is iets in hem dat hem verzet. HQ staat onder den druk van een kwaden invloed, hij beseft het, en hij wordt opge wekt tot bestrijding van dien last. Op den dag dat hij zich zal onderwerpen aan een operatie van het hinderlijk gezwel in zijn lichaam, komen zijn vrienden op bezoek om mee te deelen dat hij niet langer aan het hoofd kan blijven van de school. Dat opgenblik zelf neemt hij het gevecht aan. Hij kan zijn taak neg niet opgeven. Het winstgeding ontspint zich. De rijkgeworden vrienden kunnen niet andrrs doen dan zich voorstellen dat hun nieuwe staatkundige lijnen bezitten heel wat perspectief in de opgaande richting. De regelingen van den vrede, en de georganiseerde samenwerking der naties, banen den weg voor een gelukkiger toekomst. Het komt er slechts op aan deze te willen zien en te willen benutten! Zou de menschheid zich inderdaad door de geest van Nurks, van Alberich, van Puck, van Mephisto willen laten beheerschen in naargeestigheid over een haar overkomen ongeval? Dan, ja, dan alleen zou zij haar eigen graf verder delven. Men rekene echter waarlijk den franken, vrijen en levensmoedigen geest van Vrerick en Hageroos niet zoo veraf, als hier en daar wordt gepropa geerd. In 't land der Leeuwendalers zeker niet. Niet een bombastische en berschwangliche mineur, doch een stevige majeur geve den toon aan. v. H. EEN BOSCHWET door P. H. BURGERS Directeur van het landgoed ,.Johanna Hoeve" Door de Nederlandsche Boschbouwver/ eeniging, een vereeniglcg uitsluitend be, staande uit boschbouwkundlgen, is een adres gericht aan den minister van Landbouw, Nijverheid en Handel om te pleiten voor de spoedige totstandkoming van een Boschwet. Tevens worden eenige algemeene lijnen aangegeven voor het ontwerp van zulk een wet. Het is mij bekend dat de regeering er veel voor voelt in die richting stappen te doen en dat is geen wondeil De publieke opinie is rijp voor zulk een wet en de nieuwe tijd eischt voortvarendheid waar het geldt de gemeenschappelijke, algemeene wenschen te bevredigen. Er lag bij het Departement reeds jaren een ontwerp van Boschbeschermlng klaar. Daarin worden maatregelen voorgesteld om insectenplagen te voorkomen en voorzorgen te nemen tegen brand. Een werkeiqke Bosch wet bedoelt het ontwerp niet te geven. Adressanten wijzen nu in een knap door dachte nota op de urgentie van een Bosch wet waardoor in Nederland het bosch uit gebreid kan worden en niet alleen beschermd tegen insecten of brand maar vooral tegen de particuliere vrfje beschikking. Het is nu eenmaal een feit dat slechts rrjke eigenaars in staat zijn hun bosschen werkelijk mooi te verplegen en uit te breiden. Een stijging van houtprqzen heeft onmid dellijk groote veilingen ten gevolge. Wij hebben dat in de oorlogsjaren gezien l Slechts een noodboschwet was in staat, door het leggen van 'n kapverbod op bepaalde com plexen het natuurschoon te redden. Het spreekt vanzelf dat de particulier in dezen tijd sterk geneigd is winst te nemen zoo dat mogelijk is, maar waar dat verschijnsel elders gedoogd wordt is het merkwaardig hoe het volk in verzet komt wanneer dit bosschen geldt! Er leeft nu eenmaal in de menschen een sterk gevoel van recht op natuurschoon en natuurgenot dat voor een ieder bereikbaar moet zijn. Dit gevoel Is zósterk, zelfs bij ons volk dat overigens over alle schoonheid tamelijk nuchter kan denken, dat men ver ontwaardigd is over groote houtvellingen of het plaatsen van rasters enz. Met behulp van de noodboschwet hebben beide ministers van Landbouw werkelijk mooie complexen gered Toch is die wet voor normale tijden niet bruikbaar en verklaarde minister """n > tmmiiiiiimmiim ttuiMMHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiini voorspoed een bewijs van Gods zegen is en schrijven Job's ongeluk aan zrjn eigen onvoorzichtigheid toe. Zij willen wel toe geven: de balans tusschen het goede dat men doet en de vruchten die het oplevert klopt niet altoos zuiver. Maar eindigt het leven dan hier op aarde? Er is een hiernamaals. Het onsterfelrjkheidsargument dat moet dienen om de verkeerde dingen weer in 't gelid te brengen, wijst de moderne Job volstrekt af. Zijn zoon is heengegaan. Hij weet wat het is: een die ons lief was, te ontberen. Troost hrj zich met een weerzien daarboven? Maar wat hrj h«eft liefgehad aan dien jongen, dat waren juist de kleine eigenaardigheden van zijn gang en zijn ge baren, de sproeten op zijn gezicht, het haastig bedeesde van zijn spreken, al die Hevlgheidjes die onvereenigbaar zijn met de uitgestreeken heiligheid van het absolute in den Hemel. Onder dien vorm wil hrj niet talen naar een leven na dit leven. De aarde is hem groot genoeg, nu hij haar leven door de eeuwen heen in zich kan opnemen. Daar is zijn domein. Wij moeten de dingen zien, zooals ze zrjn, is de wijsheid va0 den verslagen school meester. Is er wreedheid daarboven In de lucht en ingeweven in het weefsel der din gen, laat ons het volop erkennen. Hoeveel menschen hebben er gelukkig geleefd en zijn zalig gestorven in de illusie van het veilige te huis der schepping l Maar deze oorlog heeft het gordijn voor die illusie weggerukt. Het menscndom is tot jaren des onderscheids gekomen. Wij kennen nu het leven voor wat het is en wat het niet is. Wij weten, er bestaat geen elndelijke verwachting. Een dag zal komen waarop de aarde zoo dood en ijs koud zal wezen als de maan... Een stem in ons hart, wat wij menschen God noemen, roept luid daarop: Neen! maar is er bui ten ons in het heele koude en leê?euniver sum eenige stem die weerklinkt op dat N t e n! Er z5n tijden geweest dat ik zeker was: God zai voor ons trioinfeeien ... Maar zware Posthuma bij de totstandkoming reeds dat hrj hoopte tijd te vinden voor een boschwet in algemeenen zin. De Nederlandsche Boschbouwvereeniging heeft begrepen dat het juiste oogenblik gekomen was om haar meening te zeggen en zij stelt eenige zeer belangrijke zaken voor. De groote moeilijkheid zal er nu in schuilen om voldoend ervaren menschen te vinden die deze Ideeën uit kunnen werken in den geest van den nieuwea tijd, en zoodanig dat het volk werkelijk iets groots en ruims er in zal vinden. Het is zoo uiterst lastig voor iemand die zijn geheele leven doorbracht in het oude regiem van de boschhuishouding, om nu met al die traditie te breken! Men groeit zoo samen met die oude begrippen en ziet in het nieuwe te spoedig gevaarlijke revolutlonnaire dingen. Het is daarom reeds in hooge mate verbiedend dat de bosch bouwkundlgen hier te lande met een project komen dat werkelijk bewijs geeft van den ernstigen wil om ten bate van het geheele volk te breken met oude wetten en gewoonten. Een der belangrijkste zaken die in de nota worden voorgesteld is wel de instelling van Banbosschen en Bangronden". Men stelt zich voor dat de regeering bij algemeene maatregel van bestuur .de ban" kan leggen op bepaalde landgoederen, d. w. z. deze gronden in staatsbeheer kan nemen tegen billijke vergoeding aan den eigenaar. Ook de onteigening ten algemeenen nutte wordt voorgesteld. Op die w ij re zou de regeering in staat gesteld worden groot en belangrijk natuurschoon te scheppen voor de gemeen schap. M. 1. zou zulk een ban reeds in een eenigszins andere vorm op alle boschbezit gelegd kunnen worden door de Noodbosch wet in dien zin te wijzigen dat een algemeen kapverbod wordt uitgevaardigd voor bosschen en boomen beneden een bepaalden leeftijd. Dien omloop" (leeftijdsgrens) is voor iedere streek vast te stellen voor alle voorkomende houtsoorten. Uitzonderingen bij insecten schade, brand of ziekte, uitbreiding van bouwterrein, enz. zijn toe te laten onder controle van de staatshoutvesters. Hoe dit zfl, het begrip van ,de Ban" is typisch voor onzen trja. Het is de gemeenschap die rechten eischt tegenover den particulier! Het verzet van groote eigenaars lijkt mij niet waarschijnlijk. Er zrjn vormen te vinden waardoor hen hun particulier bezit vergoed wordt en zij zullen inzien dat de wereldstrooming naar socialisatie in beddingen geleld moet worden, waar geen calamiteiten, als revolutie en opstand te verwachten zijn. Het goddelijk kunstwerk dat de bosschen en heide bieden aan ons volk, een kunstwerk dat oprechter en beter genoten wordt door de groote massa, dan zelfs een schilderstuk van Rembrandt, moet door de gemeenschap In de een of andere vorm behouden worden. De boschbouwkundigen die de nota samen stelden hebben op meerdere plaatsen ge wezen op de economische voordeelen (en zelfs de hydrologische) die een rationeel groot boschbedrijf aanbiedt. Ik ontken die voordeelen niet, ofschoon ze, in rente uit gedrukt, zeer klein zrjn en daarom den particulier ook weinig boeiden. Dan wijst men op de hygiënische voordeelen. Ook die ontken ik niet. Maar bovenal staat voor oas volk het aesthetiscn belang van groote bosschenl ledere stadsuitbreiding ondervindt de be lemmering van de bouwterreinen in grondspeculatieve handen. De stad breekt uit in kleine versnlpperdeuitbreidlngen. De gronden worden te duur voor werkelijk royalen aan leg te midden van grootsch natuurschoon. De nieuwe tijd concentreert het weik en de handel meer en meer in bepaalde werk plaatsen maar vestigt onze woonsteden daarbuiten te midden van de natuur. Juist het zenuw-prikkelend gejacht in de stad van zaken, eischt de rust van het buitenleven daartegenover en waar het verkeer met iimiiiiiiiiiimiiliiliiiiiiiiiriiiiiiiimiiiumHtiiiiiiiiiMiiiilHiiiiHfiHiiiii}. schaduwen zrjn over mrjn geest gerezen. Of de menschheid te loor zal gaan of gered; zal worden, ik durf het niet zeggen. Vier jaar lang is de wereld nu al dieper en dieper ingegaan in de tragedie. Ons leven dat zoo secuur scheen is al onzekerder geworden... zes millioen soldaten, zes millioen jonge menschen, zijn omgekomen alleen op de slagvelden; driemaal zooveel zijn voor hun leven verminkt en kreupel; en nog eens zes millioen, die geen soldaat waren, hebben het leven er brj ingeschoten. Maar dit was eerst het begin van het onheil. Alle menschelQke betrekkingen hebben ge leden. Wegen, schepen, oogsten zijn ver nietigd, het spook van den hongersnood dreigt en daarachter verschijnt zijn gevolg de pest... Ik zie niets dat de verspilling en de ver woesting van deze vier voorbijgegane jaren vergoedt. Gij zult zeggen dat de wereld een les heeft geleerd, die haar op geen andere wflze kon worden ingeprent, dat wij een wereldbond van volkeren zullen vesti gen en een einde maken aan den oorlog. Maar waarop wilt grj uw bond fundeeren, gij die deze laatste vier jaren geen andere fundamenten gemaakt heb dan ruïnes? la er dan een enkele gczamenlflke verstand houding onder de menschen? Het groote feit is uitputting, materieel even gotd als geestelijk. De menschen mogen over dezen oorlog spreken alsof het iets dramatisch was, dat zrjn opvolging had en dat voor een zuivering kon dienen. Maar is het dat wel? Waar dient het toe om te gaan liegen over succes te midden van onze mislukking en opstapeling van leed. Daar is nergens reden of vermogen tot schepping, er Is geen licht dan die eene onsterfelijke vonk, de geest van God In het menschenhart, die ons in den steek kan laten... zal laten, naar het mij schijnt, al wil ik niet wanhopen. De arme Job! Zullen wij nog langer naar hem hooren en zien hoe het tikje vuur een baken kan worden ? 18 Juni W. G, C. B Y V A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl