Historisch Archief 1877-1940
n». a9i
Zaterdag 21 Juni
A°, 1919
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROB10 DE CASTRO Jr., Dr. FREÖER1K VAN EEDEN en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
| Prijs per No. T 0.20. Per 3 rond. 12.50. Abonn. loopen per jaar [ Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam j f Advertenttën omslag f 0.40 p. regel, binnenpag. 10.50 p. regel
INHOUD i BladZ. 1: In den Geest van
Vrerick en Hageroos, door v. H. Bnitenl. Overzicht:
En Toch..., door dr. W. G. O. Byvanok. Een
Bosohwet, door P. H. Burgers. 2: Feailleton:
Atelier, door Joh. O. Alberta. Voor Willem Kloos,
door Fred. van Keden. Krekelzaug, door J. H.
Speenhoft. 3: Batavia'sche Dagboekbladen, door
mr. H. G. Koster. Droom en Leven, door
H. Giltay. 5: Voor Vronwen (red. Elis. M.
Rogge). Het Intern. Vrouwencongres, door
Aletta Jacobg. Het Nat. Congres voor
Vakonderwfls, door Anna Polak. Uit de Natnnr:
Kamerplanten, door Jao. P. Thljese. 7: Norma
lisatie, door Ir. Ernst Hjjmans. Gedichten in
Proza, door Isidore Blamenthal.?Leekenspiegel.
Eerste Luob t vaarrt-Tentooa stelling Amsterdam,
door E. Fuld. 9; Franaohe Ktnut, door Johannes
Tielrooy. Verzen, door H. 8. Lijntrekkers",
door B. W. van Loon. 10: Het Einde van den
Schoolstrijd, door dr. J. A. Schröader. De Hul
diging te Wassenaar, door J. N. J. de Booy.
Op den Eo. Uitkijk, door Smissaert. Daitsohlands
bitter nar, teekening van George van Baemdonok.
12: Moment-Opnamen, door Duo. Bijm-Kro»iek,
door Melis Stoke. - 't Schietgat, door Melis Stoke.
13: Gelijkstelling van Openbaar «n Byzonder On
derwijs, teekening door Joh. Braakensiek.
Damrnbriek, red. K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Dnitsohland en het Vredestractaat,
teekening van Joh. Braakensiek.
mimimiiiiiiiiiitiiimmmiiiHiHiliiiiiiMiiiiiimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiMHiH
IN DEN GEEST VAN
VRERICK EN HAGEROOS
Toen de Vrede van Munster geteekend
werd, dichtte Vondel zijn genoegelijk
herdersspel de Leeuwen dalers" en sierlijk
zong het Koor den vereenigden, jeug
digen vertegenwoordigers van de strij
dende partijen toe:
't Is bruiloft op de weide,
't Is bruiloft op het land t
Nu juicht om deze beide
En huppelt hand in hand.
Het is al boter tot den toom
Pais en vree! Pais en vree l
Vrerick en Hageroos stonden stralend
van geluk nevens elkander op 't tóoneel
en de geheele schare was van
vroolijkheid vervuld.
Wij zien in deze dagen geen
blondgelokten Vrerick en geen bekoorlijke
Hageroos achter het scherm staan. Het
moet nog worden opgetrokken. De voor
stelling van het nieuwe bedrijf moet nog
worden afgespeeld. Maar zooveel ziet
ieder al wel, dat geen herdersspel ons
aanstonds als apotheose wacht. De lam
metjes staan nergens gereed, en niemand,
behalve misschien een enkele 0-weeër,
voelt het botertje tot den boom. Wij
blijven in den schouwburg zitten, veeleer
als bij de causaliteit-zwangere slotscène
van een stuk van Ibsen, of de mysterie
volle ontknopping van een
Shakespeariaansche Koningsdrama.
Er is nog teveel zware werkelijkheid
aan den winkel.
Toch is het zaak, haar niet te zwaar
in te zien! De tijd verlangt inderdaad
iets van het optimistische en lichthar
tige, dat in 't herderlijke, in 't bucolische
ligt. Naargeestigheid brengt de
mensch. immtiiiiilttlitttiiiiiltttittniititittnnitmtiitiiittiitmiiiimmtttiiGumtB
EN TOCH...
n Enkele dag nog, en het zal beslist zijn:
vrede of ooi log!
Geduld! Zulke tijden van afwachting zijn
tijden van zelfbevraging...
Met wat 'n gedachtensprong van geestdrift
is men eenmaal in den oorlog gegaan!
ik spreek van de intellectueelen. .Je port e
sur mol un petlt atlas du monde, car qui
sait oül'on ira", schreef mij een lieve vriend,
nu vQf jaar bijna geleden. Het zou zij n een
kruistocht tegen den krijg, was de strrjdleus
elders.
En thans, boe wonderlijk troebel ziet
het er uit aan het gedachtenfirmanent!
Ik heb niet noodig de tegenstelling verder
uit te werken. Twee uitroepingsteekens
tegenover elkander zijn voldoende om de
verschillende stemming te schetsen aan de
opening en aan het slot van den krijg. In
een fransen tQdschrift heeft de historicus
Lavisse, dezelfde die aan de Duitsche
gedeligeerden te Versailles den brief heeft
gericht om hen te waarschuwen dat hun
Duitsche trucs en leugens niet zouden opgaan
In het land van Voltaire, ja, hij heeft bij
de opening van deze zonnige Juni maand
de klacht geuit dat hij niet wist waar de
wereld heenging, en Wells, de flinke
Engelsehmxa naar wiens levend woord wij altijd zoo
graag hooren, verklaart als een Job uit het
land van Uz, BQbelscher gedachtenisse, te
zitten op den mesthoop tegenover de pro
blemen van den tijd.
Onbetaalbaar man, die Wells!
Hij Irjkt inderdaad wel de boeken van
zich af te schudden, zooals een peereboom
zijn bloesems rondstrooit onder den sterken
tocht van den lentewind. Een ander brengt
heid nu niet op de been. Men behoeft
immers ook niet pessimistisch te zijn,
mits men zijne eischen maar niet te
hoog stelt!
Ja, wanneer de Duitscher iets van zijn
weergaloozen glorietijd van vór 1914
terug verlangt, wanneer de burger
der Ententelanden waant dat hij zonder
drukkende persoonlijke lasten er af
komen zal, wanneer de neutrale er
op rekent dat hij nu aanstonds onbe
kommerd er voor zal staan, en
wanneer de menschheid in het algemeen
spoedig naar de oude luxe, den ouden
overdaad terug te keeren begeert, dan
is er voor deceptie waarlijk wel grond!
Op de bevrediging daarvan kunnen wij,
kunnen onze kinderen nog wel een
kwart of een halve eeuw wachten! En
enkele illusies zijn voor goed vervlogen.
Maar als wij denken aan wat achter
ons ligt, als wij ons herinneren
hoeveel rger het nog had kunnen gaan
en welk ander verloop van den oorlog
de wereld boven het hoofd gehangen
heeft, dan komt de dankbare stemming
der Leeuwendalers reeds naderbij. .Het
is in elk geval mogelijk gebleven de
Vrijheid in-de wereld te bewaren. De
cynische macht heeft niet het succes
behaald, dat men reeds gewoon was
geraakt haar als vanzelfsprekend toe te
kennen. Er is veel verloren gegaan,
maar er is nog veel meer behouden ge
bleven. De algemeene beschaving, het
algemeene welzijn kon er duizendmaal
slechter voor staan, dan't geval inderdaad
is. Wij leven. Er zijn millioenen die
leven.
Waarom dan het leven te tragisch
opgevat?
Ons dunkt, dat zelfs de overwonnenen
zich dit zeggen moeten. Wij hebben er
reeds vaker opgewezen, dat de Duitsche
levensopvatting steeds eene neiging tot
het pessimistische, tot het naargeestige
heeft. Zij laat zich licht meeslepen in
melancholie, bitterheid en pathos. De
overspanning, waarin zij de laatste
veertig jaren was geraakt, heeft dit nog
belangrijk opgevoerd. Men heeft sinds
den oorlog op melodramatische wijze
opgezet. Men zet ook weer den vrede
op melodramatische wijze in.
Het beste is, dat ook daartegenover,
jegens wat toch niet te veranderen valt
een hoopvoller inzicht wordt gesteld.
Met duizend dure eeden hebben de
Duitschers betuigd, dat zij het aangeboden
vredestractaat niet zouden teekenen, tenzij
het ingrijpend gewijzigd worden zou.
Het beste zal dan zijn, maar aan te
nemen dat deze ingrijpende verandering
inderdaad is aangebracht. Wij zullen
niet beginnen over de vraag, of de ver
anderingen door de Geallieerden toe
gestaan, inderdaad meer schijn of veel
in wezen zijn. De Entente heeft in elk
geval de takt gehad, de
Ebert-Scheidemann-von Rantzau-regeering of iemand
hunner plaatsvervangers de gelegenheid
te geven van te verklaren dat uiterst
belangrijke concessies zijn gedaan. Dit
zij dan zoo. Het komt ons voor, dat
het unannehmbar" praktisch niet z
ernstig en dreigend behoeft te worden
iiiMiiiitiiiiiiiiiHiiiiiiMiimiitiimiiiMimiumKiiMMttiiiiiitiiiniiiiiiifiu
het met moeite tot een dun opstel van een
paar bladzijden, maar hij, de Engelschman,
verbeeldt zich dadelijk zijn roman, gegrepen
uit het fnssche of onfrissche leven vanden
dag en sleept zijn lezers mee op den stroom
van zrjn gedachten en dompelt ze onder, in
het bad en laat hen dan gaan met een ver
helderd oog.
Job, de lijder en de duider, staat hem
voor den geest.
Job, die eerst het leed met een zekere
enthousiaste berusting aanneemt ,de Heer
heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de
naam des Heeren" enz. maar die dan
als het heusch begint te nijpen, moeite heeft
om God en zich zelf niet te vervloeken, en
die zich ook niet inhoudt maar uitbarst in
de vreeselljkste verwensching van het leven
en het Leven (met een hoofdletter). Totdat
God hem op zijn plaats zet.
Job met zijn drie vrienden en den vierden
die er brj komt, redeneerende over het
wereldprobleem of er van een doel en van
rechtvaardigheid sprake kan zijn in den
gang der schepping.
Job, het Hebreeuwsche gedicht net het
vreemde kader voor zijn verhaal waarin de
Tegenstander optreedt in den raad van God,
en de duivel een weddenschap aangaat met
den Hemelheer, dat gansene sujet, zijn
voorspel hoog boven de wolken, zrjn
lyrischdramatisch beloop temidden der nederigste
omgeving op aaide, dat wil Wells
transponeeren up to date.
Satan die zijn vinger steekt In het spel
van God, de rechtvaardige en het recht die
lijden, het individu dat zijn eigen leed weer
kaatst zich in het onmetelijke leed van den
wereldoorlog, zoo Is het onderwerp van het
romantisch verhaal.
Wells heeft zijn boek genoemd: The
u n d j l n g f i r e, het onsterfelijke vuur,
en hij heeft willen spreken van de vonk die
zich niet laat uitblusschen. van het licht dat
steeds weer zegevierend opflikkert als storm
en regen het bedreigen, van de stem in het j
geweten die zich geen zwijgen laat opleggen j
ook te midden van het grievendst, doodendst
onheil. Die stip, dat tikje van een helderen
opgevat. In elk geval nu niet meer'
En zou ook eene volgehouden weigering
nog zoo geweldig van gevolg zijn, als
't soms wel eens wordt voorgesteld?
Het is natuurlijk moeilijk, in de
spinkamer der Nomen door te dringen, die
den draad van de toekomst draaien.
Maar de verwachting is niet van grond
ontbloot, dat de maatregelen, na zulk
eene weigering ingetreden, haar binnen
weinige dagen toch door eene
onderteekening zouden doen volgen. In de
leidende kringen der Geallieerden werd
dit althans vrij algemeen verwacht, men
verwachtte bovendien dat de Duitschers
dit ook wel zouden beseffen, en... dus
des te minder aanvechting zouden hebben
om tot weigering over te gaan.
* *
*
Minder zwaarmoedig zouden wij ook
aanraden te zijn aangaande de verdere
uitvloeisels, die de oorlog nog na zich
sleept. Zeker, ook hier behoort men niet
blind te zijn voor de werkelijkheid. Aan
passing en berusting zijn dringend noodig.
Maar wanneer men ons dan alle ellenden
van den Hades voor oogen stelt, wan
neer men doet alsof het bolsjewisme aan
genen kant van de oostgrens nog stee
vast op losspringen staat, alsof de Duit
sche natie in een poel van rampen ver
dronken wordt, alsof het eene Ententeland
voor het andere na reddingloos aan den
rand des afgronds staat, dan past daarop
thans de repliek, eens door Frederik de
Groote gegeven: niedriger hangen".
Doe van alle narigheid maar een flink
beetje af. Stel de zaken niet al te zwart
op zwart voor!
Ook hier speelt de lust voor het
gezwollene, voor het pathetische mee haar
rol. En toch is optimistische energie
gezonder. Men wake er tegen, zich daar
van te laten afgrübelen.
Ook in al aeze opzichten zou het
waarschijnlijk nog heel wat slechter zijn
gegaan, indien de grübelers meer hunnen
zin hadden gehad!
* *
Tot slotzang in het euripideïsche
vloekkoor past dan eindelijk dit: het vredes
tractaat een echec! Parijs een echec!
Wilson een echec! De Volkerenbond
een echec! Eben, ettn, alles een echec.
Maar ook hier klinke de tegenzang:
kom, kom, niet zoo somber! Bij dit alles
ligt immers de tendens der zwartgallig
heid er dik bovenop,
Zeker, het tractaat zou aanstonds ge
moedelijker kunnen zijn geweest, ....
vooral indien de oorlog beslissender
ware geëindigd. Die twee weken vroeger
wapenstilstand bezorgen de menschheid
ettelijke jaren van harderen
vredesovergang!
En dat deze en gene zich nu gedu
peerd moet voelen, dat vtrscheidene
droomen, verscheidene persoonlijke be
rekeningen niet uitgekomen zijn, is toch
nog geen reden om te verklaren dat nu
ook de geheele wereld gedupeerd en
dat alles verloren is!
Integendeel. De wereld kan met goeden
moed nu weer op slag komen. Er wordt
een toestand geschapen, die door een
gezonde menschheid, in een gezonden
geestestoestand, tot gezonde verdere
ontwikkeling kan worden gebracht. De
imilllH "HlltHHIIItltlHIttlttllltummfmiltHlllttlllllMIIUCIIIfmtltf
schijn blinkt door het duisterst gedeelte van
het boek, om over te gaan in een weldadig
schijnsel aan het einde, gelijk het past in
een welbedoelenden roman. Maar dat doet
niet veel ter zake.
Laten wij ons met een paar zinnen van
het verhaal afmaken. Het is geestig treffend
opgezet en volgehouden, en verdient ten
volle de aandacht.
De moderne Job is het hoofd van een
groot opleidings-instituut. Het is door zijn
toewijding, door den geest waarmede hij
het heeft bezield, een modeschool geworden.
Hij leeft in de overtuiging de maatschappij
van zijn land tot nut te zijn door verruiming
van de gezindheid der toekomstige burgers.
Hij is er zich van bewust God en het recht
te dienen.
Dan daalt eensklaps een reeks van onheilen
op zfln hoofd neer. Hij raakt zijn vermogen
kwijt, kwaadaardige ziekten breken uit onder
de leerlingen, een brand vernietigt de school,
en het is nog maar een begin; hij verliest
zijn zoon in den oorlog, hij gevoelt zich
aangetast door kanker,... de rampen over
stelpen hem. Hij kampt vergeefs tegen den
vloedgolf.
Daar zit hrj neergebogen in een ellendig
kwartier dat hij als toevlucht heeft gekozen.
Zijn oog is verduisterd. De natuur is voor
hem een groote pflnigings-werkplaats ge
worden. Alles, planten zoowel als dieren
en menschen, ja, het onbezielde neemt deel
aan bet algemeen lijden. Hij zou het leven
willen ontvluchten...
Maar er is iets in hem dat hem verzet.
HQ staat onder den druk van een kwaden
invloed, hij beseft het, en hij wordt opge
wekt tot bestrijding van dien last.
Op den dag dat hij zich zal onderwerpen
aan een operatie van het hinderlijk gezwel
in zijn lichaam, komen zijn vrienden op
bezoek om mee te deelen dat hij niet langer
aan het hoofd kan blijven van de school.
Dat opgenblik zelf neemt hij het gevecht
aan. Hij kan zijn taak neg niet opgeven.
Het winstgeding ontspint zich.
De rijkgeworden vrienden kunnen niet
andrrs doen dan zich voorstellen dat hun
nieuwe staatkundige lijnen bezitten heel
wat perspectief in de opgaande richting.
De regelingen van den vrede, en de
georganiseerde samenwerking der naties,
banen den weg voor een gelukkiger
toekomst.
Het komt er slechts op aan deze te
willen zien en te willen benutten! Zou
de menschheid zich inderdaad door de
geest van Nurks, van Alberich, van
Puck, van Mephisto willen laten
beheerschen in naargeestigheid over een
haar overkomen ongeval? Dan, ja, dan
alleen zou zij haar eigen graf verder
delven.
Men rekene echter waarlijk den
franken, vrijen en levensmoedigen geest
van Vrerick en Hageroos niet zoo
veraf, als hier en daar wordt gepropa
geerd. In 't land der Leeuwendalers zeker
niet. Niet een bombastische en
berschwangliche mineur, doch een
stevige majeur geve den toon aan.
v. H.
EEN BOSCHWET
door P. H. BURGERS
Directeur van het landgoed ,.Johanna Hoeve"
Door de Nederlandsche
Boschbouwver/ eeniging, een vereeniglcg uitsluitend
be, staande uit boschbouwkundlgen, is een adres
gericht aan den minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel om te pleiten voor de
spoedige totstandkoming van een Boschwet.
Tevens worden eenige algemeene lijnen
aangegeven voor het ontwerp van zulk een
wet.
Het is mij bekend dat de regeering er
veel voor voelt in die richting stappen te
doen en dat is geen wondeil De publieke
opinie is rijp voor zulk een wet en de
nieuwe tijd eischt voortvarendheid waar
het geldt de gemeenschappelijke, algemeene
wenschen te bevredigen.
Er lag bij het Departement reeds jaren
een ontwerp van Boschbeschermlng klaar.
Daarin worden maatregelen voorgesteld om
insectenplagen te voorkomen en voorzorgen
te nemen tegen brand. Een werkeiqke Bosch
wet bedoelt het ontwerp niet te geven.
Adressanten wijzen nu in een knap door
dachte nota op de urgentie van een Bosch
wet waardoor in Nederland het bosch uit
gebreid kan worden en niet alleen beschermd
tegen insecten of brand maar vooral tegen
de particuliere vrfje beschikking.
Het is nu eenmaal een feit dat slechts
rrjke eigenaars in staat zijn hun bosschen
werkelijk mooi te verplegen en uit te breiden.
Een stijging van houtprqzen heeft onmid
dellijk groote veilingen ten gevolge. Wij
hebben dat in de oorlogsjaren gezien l Slechts
een noodboschwet was in staat, door het
leggen van 'n kapverbod op bepaalde com
plexen het natuurschoon te redden. Het
spreekt vanzelf dat de particulier in dezen
tijd sterk geneigd is winst te nemen zoo
dat mogelijk is, maar waar dat verschijnsel
elders gedoogd wordt is het merkwaardig
hoe het volk in verzet komt wanneer dit
bosschen geldt!
Er leeft nu eenmaal in de menschen een
sterk gevoel van recht op natuurschoon en
natuurgenot dat voor een ieder bereikbaar
moet zijn. Dit gevoel Is zósterk, zelfs bij
ons volk dat overigens over alle schoonheid
tamelijk nuchter kan denken, dat men ver
ontwaardigd is over groote houtvellingen of
het plaatsen van rasters enz. Met behulp
van de noodboschwet hebben beide ministers
van Landbouw werkelijk mooie complexen
gered Toch is die wet voor normale tijden
niet bruikbaar en verklaarde minister
"""n > tmmiiiiiimmiim ttuiMMHiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiini
voorspoed een bewijs van Gods zegen is
en schrijven Job's ongeluk aan zrjn eigen
onvoorzichtigheid toe. Zij willen wel toe
geven: de balans tusschen het goede dat
men doet en de vruchten die het oplevert
klopt niet altoos zuiver. Maar eindigt het leven
dan hier op aarde? Er is een hiernamaals.
Het onsterfelrjkheidsargument dat moet
dienen om de verkeerde dingen weer in 't
gelid te brengen, wijst de moderne Job
volstrekt af. Zijn zoon is heengegaan. Hij
weet wat het is: een die ons lief was, te
ontberen. Troost hrj zich met een weerzien
daarboven? Maar wat hrj h«eft liefgehad
aan dien jongen, dat waren juist de kleine
eigenaardigheden van zijn gang en zijn ge
baren, de sproeten op zijn gezicht, het
haastig bedeesde van zijn spreken, al die
Hevlgheidjes die onvereenigbaar zijn met de
uitgestreeken heiligheid van het absolute in
den Hemel.
Onder dien vorm wil hrj niet talen naar
een leven na dit leven. De aarde is hem
groot genoeg, nu hij haar leven door de
eeuwen heen in zich kan opnemen. Daar is
zijn domein.
Wij moeten de dingen zien, zooals ze
zrjn, is de wijsheid va0 den verslagen school
meester. Is er wreedheid daarboven In de
lucht en ingeweven in het weefsel der din
gen, laat ons het volop erkennen. Hoeveel
menschen hebben er gelukkig geleefd en zijn
zalig gestorven in de illusie van het veilige
te huis der schepping l Maar deze oorlog
heeft het gordijn voor die illusie weggerukt.
Het menscndom is tot jaren des onderscheids
gekomen.
Wij kennen nu het leven voor wat het is
en wat het niet is. Wij weten, er bestaat
geen elndelijke verwachting. Een dag zal
komen waarop de aarde zoo dood en ijs
koud zal wezen als de maan... Een stem
in ons hart, wat wij menschen God noemen,
roept luid daarop: Neen! maar is er bui
ten ons in het heele koude en leê?euniver
sum eenige stem die weerklinkt op dat
N t e n!
Er z5n tijden geweest dat ik zeker was:
God zai voor ons trioinfeeien ... Maar zware
Posthuma bij de totstandkoming reeds dat
hrj hoopte tijd te vinden voor een
boschwet in algemeenen zin.
De Nederlandsche Boschbouwvereeniging
heeft begrepen dat het juiste oogenblik
gekomen was om haar meening te zeggen
en zij stelt eenige zeer belangrijke zaken voor.
De groote moeilijkheid zal er nu in schuilen
om voldoend ervaren menschen te vinden
die deze Ideeën uit kunnen werken in den
geest van den nieuwea tijd, en zoodanig
dat het volk werkelijk iets groots en ruims
er in zal vinden. Het is zoo uiterst lastig
voor iemand die zijn geheele leven doorbracht
in het oude regiem van de boschhuishouding,
om nu met al die traditie te breken! Men
groeit zoo samen met die oude begrippen
en ziet in het nieuwe te spoedig gevaarlijke
revolutlonnaire dingen. Het is daarom reeds
in hooge mate verbiedend dat de bosch
bouwkundlgen hier te lande met een project
komen dat werkelijk bewijs geeft van den
ernstigen wil om ten bate van het geheele
volk te breken met oude wetten en gewoonten.
Een der belangrijkste zaken die in de nota
worden voorgesteld is wel de instelling van
Banbosschen en Bangronden". Men stelt
zich voor dat de regeering bij algemeene
maatregel van bestuur .de ban" kan leggen
op bepaalde landgoederen, d. w. z. deze
gronden in staatsbeheer kan nemen tegen
billijke vergoeding aan den eigenaar. Ook
de onteigening ten algemeenen nutte wordt
voorgesteld. Op die w ij re zou de regeering
in staat gesteld worden groot en belangrijk
natuurschoon te scheppen voor de gemeen
schap. M. 1. zou zulk een ban reeds in een
eenigszins andere vorm op alle boschbezit
gelegd kunnen worden door de Noodbosch
wet in dien zin te wijzigen dat een algemeen
kapverbod wordt uitgevaardigd voor bosschen
en boomen beneden een bepaalden leeftijd.
Dien omloop" (leeftijdsgrens) is voor iedere
streek vast te stellen voor alle voorkomende
houtsoorten. Uitzonderingen bij insecten
schade, brand of ziekte, uitbreiding van
bouwterrein, enz. zijn toe te laten onder
controle van de staatshoutvesters. Hoe dit
zfl, het begrip van ,de Ban" is typisch voor
onzen trja. Het is de gemeenschap die
rechten eischt tegenover den particulier! Het
verzet van groote eigenaars lijkt mij niet
waarschijnlijk. Er zrjn vormen te vinden
waardoor hen hun particulier bezit vergoed
wordt en zij zullen inzien dat de
wereldstrooming naar socialisatie in beddingen
geleld moet worden, waar geen calamiteiten,
als revolutie en opstand te verwachten zijn.
Het goddelijk kunstwerk dat de bosschen
en heide bieden aan ons volk, een kunstwerk
dat oprechter en beter genoten wordt door
de groote massa, dan zelfs een schilderstuk
van Rembrandt, moet door de gemeenschap
In de een of andere vorm behouden worden.
De boschbouwkundigen die de nota samen
stelden hebben op meerdere plaatsen ge
wezen op de economische voordeelen (en
zelfs de hydrologische) die een rationeel
groot boschbedrijf aanbiedt. Ik ontken die
voordeelen niet, ofschoon ze, in rente uit
gedrukt, zeer klein zrjn en daarom den
particulier ook weinig boeiden. Dan wijst
men op de hygiënische voordeelen. Ook die
ontken ik niet. Maar bovenal staat voor oas
volk het aesthetiscn belang van groote
bosschenl
ledere stadsuitbreiding ondervindt de be
lemmering van de bouwterreinen in
grondspeculatieve handen. De stad breekt uit in
kleine versnlpperdeuitbreidlngen. De gronden
worden te duur voor werkelijk royalen aan
leg te midden van grootsch natuurschoon.
De nieuwe tijd concentreert het weik en
de handel meer en meer in bepaalde werk
plaatsen maar vestigt onze woonsteden
daarbuiten te midden van de natuur. Juist
het zenuw-prikkelend gejacht in de stad van
zaken, eischt de rust van het buitenleven
daartegenover en waar het verkeer met
iimiiiiiiiiiimiiliiliiiiiiiiiriiiiiiiimiiiumHtiiiiiiiiiMiiiilHiiiiHfiHiiiii}.
schaduwen zrjn over mrjn geest gerezen.
Of de menschheid te loor zal gaan of gered;
zal worden, ik durf het niet zeggen.
Vier jaar lang is de wereld nu al dieper
en dieper ingegaan in de tragedie. Ons leven
dat zoo secuur scheen is al onzekerder
geworden... zes millioen soldaten, zes
millioen jonge menschen, zijn omgekomen
alleen op de slagvelden; driemaal zooveel
zijn voor hun leven verminkt en kreupel;
en nog eens zes millioen, die geen soldaat
waren, hebben het leven er brj ingeschoten.
Maar dit was eerst het begin van het onheil.
Alle menschelQke betrekkingen hebben ge
leden. Wegen, schepen, oogsten zijn ver
nietigd, het spook van den hongersnood
dreigt en daarachter verschijnt zijn gevolg
de pest...
Ik zie niets dat de verspilling en de ver
woesting van deze vier voorbijgegane jaren
vergoedt. Gij zult zeggen dat de wereld
een les heeft geleerd, die haar op geen
andere wflze kon worden ingeprent, dat wij
een wereldbond van volkeren zullen vesti
gen en een einde maken aan den oorlog.
Maar waarop wilt grj uw bond fundeeren,
gij die deze laatste vier jaren geen andere
fundamenten gemaakt heb dan ruïnes? la
er dan een enkele gczamenlflke verstand
houding onder de menschen? Het groote
feit is uitputting, materieel even gotd als
geestelijk. De menschen mogen over dezen
oorlog spreken alsof het iets dramatisch
was, dat zrjn opvolging had en dat voor
een zuivering kon dienen. Maar is het dat
wel? Waar dient het toe om te gaan liegen
over succes te midden van onze mislukking
en opstapeling van leed. Daar is nergens
reden of vermogen tot schepping, er Is geen
licht dan die eene onsterfelijke vonk, de
geest van God In het menschenhart, die ons
in den steek kan laten... zal laten, naar
het mij schijnt, al wil ik niet wanhopen.
De arme Job!
Zullen wij nog langer naar hem hooren
en zien hoe het tikje vuur een baken kan
worden ?
18 Juni
W. G, C. B Y V A N C K