De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 21 juni pagina 10

21 juni 1919 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Juni '19. - No. 2191 DADOX WARMOND LEVERT 0ESVERlflNGDOPZEER.KPR.TEh TERM'JN flLLE rtOUTCONSTRUCTIES flLS= Schoolgebouwen Kerkgebouwen Ziekenhuizen Sanatoria CflTflLOGUS OPflflNVRfl/IG iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiii HET EINDE VAN DEN SCHOOLSTRIJD De schoolstrijd beëindigd l Meer dan een halve eeuw lang heeft di verbitterde strijd de politiek in ons vaderlandje vrijwel beheerscht en voor een goed deel bedorven. Eindelijk zal nu de vrede althans officieel worden geteekend, en het valt niet te ontkennen, dat de overwinning aan rechts is. Zeker, het is een .vrede door vergelijk'1, geen geweldvrede", maar de voornaamste eisen van een der beide partyen: betaling van het bijzonder onder wijs uit de openbare kas, is ingewilligd. Zou het nu ook zoover komen, als de f eiste voorvechters van de particuliere school het altijd wilden hebben: het bijzonder onder wijs regel, het openbaar aanvullend? Voorloopig zeker niet. Wat op den duur de gevolgen van de nieuwe regeling zullen zijn, valt moeilijk zoo en-twee-drie te zeggen; maar in elk geval legt zij het niet bepaald toe op den ondergang van het openbaar onderwijs. Misschien kan zij het wel wat krachtiger de hand boven het hoofd houden, maar daarover straks meer. Heel veel opzien heeft het verschijnen van het ontwerp niet gewekt. Wie zou vroeger zich het eind van den schoolstrijd zoo tam, zoo passie-loos hebben voorgesteld? Maar het kon niet apders: bij de grondwetsherziening was de groote slag geslagen, de bevredigingscommissie had de veertien punten opgesteld restte alleen nog maar de verschijning van het vredesverdrag en de plechtige onderteekenlng. Het dient te worden erkend, dat het verdrag zich netjes aan de programpunten houdt, en het: zullen ze teekenen?" is dan ook hier niet de vraag. Wat is nu de groote stap, die de Bevredigings-commissle gedaan heeft, het eerste en voornaamste punt van 't program? Het be kende principe: betaling van het bijzonder onderwijs door de openbare kas. Maar wat is de «openbare kas", en onder welke voor waarden moet die betaling plaats hebben? .Daar zat natuurlQk de kneep! De commissie dacht een stelsel uit, dat thans in hoofdzaak door den minister is overgenomen, en dat in het kort hierop neerkomt. Alle kosten van het onderwijs worden in drie categorieën onderscheiden, te weten: salarissen van de onderwijzers, kosten van oprichting of verbouwing van scholen en exoloitatie. De salarissen betaalt dan het Rijk, de gemeente de rest natuurlijk zoo wel van openbare als bijzondere scholen. Deze grondregel is heel eenvoudig, maar nu de uitwerking. Er moet natuurlijk worden gezorgd, dat niet ieder, die op een goeden dag lust krijgt om een schooltje-op te richten en de rekening daarvoor aan de gemeente te presenteeren, dat maar kan doen. Er moeten tenminste eenlge waarborgen zijn, dat zoo'n inrichting niet binnen korten tijd bezwijkt, na de gemeenschap noodeloos op groote kosten te hebben gejaagd. T wee dingen zijn daarom voor de oprichting gtëlscht: ten eerste een stuk, waaruit door handteekeningen van ouders blijkt, dat de school minstens 100 of minstens 40 leerlingen zal tellen, al naar mate de plaats van vestiging meer of minder dan 100000 inwoners heeft. Dus op 't oogenblik is in alle gemeenten, behalve Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht een schoolbevolking van 40 leerlingen voldoende. Bij K. B. kan zelfs met 25 ge noegen genomen worden. En verder moet de stichtende vereeniging een waarborgsom van 15 pCt. (voor de allerkleinste 30 pCt.) vandebouwkostenin de gemeentekas storten. Over die som wordt een behoorlijke rente uitgekeerd, zoodat er van een geldelijk offer eigenlijk geen sprake is. Hoogstens een bewfjsje, dat men zelf wat vertrouwen in de levensvatbaarheid van zQn stichting heeft. Want wordt de school gedurende drie jaar te slecht bezocht alles volgens bepaalde regelen dan vervallen waarborgsom, (geheel of gedeeltelijk) grond en gebouw aan de gemeente en wordt de zaak geliqui deerd. Neem dus aan, dat men een voldoend aantal leerlingen voor een op te richten school bijeen herft getrommeld, en het risico van het voortbestaan aandurft. Dan vraagt" men bij het gemeentebestuur de noodige gelden aan; dat wil zeggen men eischt ze, want de Raad mag niet weigeren, wanneer de aanvraag en régie gedaan is. De Raad geeft het geld voor den bouw en den grond, of de middelen voor aankoop van terrein. Hij mag ook een geschikt gebouw aanwijzen, als dat er toevallig is. Ia elk geval moet volgens het ontwerp van den minister (anders dan naar de meening van de bevre digingscommissie) de heele zaak in eigendom worden gegeven aan het schoolbestuur, natuurlijk onder beding, dat dit niet een en ander verkoopt of voor iets anders gaat gebruiken. En zoo moet de gemeente dan ook de instandhouding betalen, wanneer de school de gewone waarborgen van deugdelijkheid" geeft en niet als een winstgevend zaakje wordt geëxploiteerd, coöperatief door het personeel bijvoerbeeld. Merkwaardig is hierbij de angstvallige zorg, dat de openbare school toch vooral geen voorsprong zal krijgen op de particuliere. Doet de gemeente ook maar iets tot ver betering" van haar eigen scholen, door bijv. eon grooter aantal onderwijzers aan te stellen dan wettelijk vereischt is, dan moet zij automatisch aan de bijzondere scholen in haar gebied de middelen uitkeeren om het zelfde te doen. Maar nu omgekeerd: wanneer een parti culiere school, die over flinke fondsen bezit, daarmee eens royaal gaat doen zich een mooie schoolbioscoop aanschaft of iets der gelijks wat dan ? Ja, dan mag de ge meente dat natuurlijk ook doen, maar zij moet het niet. En zoo is gelijkheid hier toch niet erg volkomen. Een lastige quaestie, die van de eenmaal bestaande fondsen. Er zal nog iets op moeten worden gevonden, om de openbare school tegen een ongelijke con currentie in dit opzicht te beschermen. In het algemeen kunnen wij intusschen zeggen, dat het gelijke monniken, gelijke kappen" nogal aardig is toegepast. Dat is dan ook wel een eisch van .bevrediging". Alle mogelijke middelen, waarmee open bare en bijzondere school tot nu toe elkaar beconcurreerden soms op heel unfalre manier behooren eerstdaags tot het veriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii'niiiiiiiiuiiini'i UtrecfoÉsche Schietschuitenveer AMSTERDAM, SINGEL 273 TEL. INTERC. 5181 H. Dajj0Hjlr&ch0 Rflotordienst tusschen Amsterdam - Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide Bosch en Duin - Rijsenburg - Driebergen - Doorn enz. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII (IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIEIIIMIIIIUIIII Op den Economischer! Uitkijk Arbelderswetgeving voorheen en thans Door den heer mr. C. W. de Vries te Den Haag en Ir. R. S. Gorter te Amsterdam, is zeer onlangs in De Economist eene Bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche sociale wetgeving (1840?1874)" geleverd, waarop ik de aandacht vestig van de in zaken als deze belangstellenden. Zq zullen daaruit o. a. zien hoe lang geleden het reeds is dat de wenschelijkheld, ja noodzakelijkheid der reglementeering van kinderarbeid werd ingezien en ook door de overheid erkend en hoe lang het geduurd heeft eer een wet, die zoodanigen arbeid regelde, tot stand kwam, niet als vrucht van departementalen arbeid, maar door het initiatief van mr. S. van Houten. Met zijn scherpen blik had Van Hogendorp reeds de bezwaren van den kinderarbeid in fabrieken onderkend. Koning Willem I's aandacht was op de zaak gevestigd; in 1840 stelde hij haar bij zijn Regeering aan de orde; een onderzoek werd ingesteld. Dat er weinig voortgang kwam, was aan des Konings heengaan te wijten. Toch was juist toen de tijd voor ingrijpen van over heidswege rijp. Leefde men niet in de jaren van des Konings persoonlijk gouvernement", waarin ver strekkende maatregelen met name op economisch gebied werden ge nomen en de waan heerschte dat men met gebod en verbod zoo ongeveer alles kon bereiken ? Over de bevoegdheid van de Regeering tot beteugeling van den kinder arbeid valt in die dagen dan ook geen woord, ook niet van de zijde der Provinciale Besturen, die het feitenmateriaal bijeen brengen en advies geven omtrent hetgeen zou kunnen of moeten worden gedaan. Maar men geraakt weldra in de tijden van kwijning en verval allerwege" (1843-1848). Ook dtingt een andere geest nu door: als reactie tegen de vaderlijke zorg der alles bedisselende Regeering, wordt de leer van het laisser faire, laisser passer" verkondigd en toegepast. Als onderwerp van wetgeving schijnt de kinderarbeid nu geen kans meer te hebben. Maar fabrikanten en andere direct be langhebbenden houden de zaak toch gaande in de Maatschappij tot bevordering van Nijverheid en in de Vereeniging ter be vordering van Fabrieks- en HandwerkersnJJverheid: men schrijft prijsvragen uit en stelt enquêtes in en richt vertoogen tot de Regeering. Inmiddels zit men toch ook in Den Haag niet stil: aan het Departement van Binnenlandsche Zaken worden nu (wij spreken van 1860 en daaromtrent) bouw stoffen o.a. omtrent de buitenlandsche wet geving verzameld en een nieuw Regeeringsonderzoek wordt gelast. Terwijl de zaak aldus sleepende blijft, mengt de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst zich in den strijd, en de Leidsche fabrikanten dringen met klem op een wettelijke regeling aan. Van J. J. Cremer verschijnt zijn rede: Fabriekskinderen, een bede, maar niet om geld", die ook Thorbecke's aandacht trekt. De groote liberale minister benoemt een Staats-commissie, die telkens door hem tot spoed, tot meer spoed wordt aangezet.,. Verschillende vereenigingen spreken haar ongeduld uit; gemeentebesturen dringen op een wet aan. De Vereeniging voor Statistiek in Nederland neemt ook de zaak ter harte. Maar weer is er geen voortgang, want de Staatscommissie blijkt verdeeld ten aanzien der middelen tot voorziening in het k waad; eenigen harer leden koppelen de bestrijding vast aan algemeene schoolplichtigheid" (d.i. leerplicht), een voorloopig onvervulbaren wensch. DeRegeering Fock?van Bosse neemt een afwijzende houding aan (1868-1871). Dan treedt Van Houten op, gesteund door Wlntgens, door den kapelaan J. H. Wijnen en het kamerlid mr. D. [. baron Mackay. Het kost veel moeite, nu ook de werklieden-vereenlgingen voor de zaak te winnen; zij wenschen gelijk het in 1868 nog heet -de beginselen van braafheid en eerlijkheid, bekwaamheid en menschenkennis onder hare leden te bevorderen" en duchten eiken schijn leden. Het schoolgeld bQvoorbeeld. Dat wordt In 't vervolg door het gemeentebe stuur vastgesteld (progressief) en geïnd, ook van de particuliere scholen. Het spreekt van zelf, dat het dan ook in elke inkomens klasse voor allen gelijk moet zijn, onver schillig, of men zijn kinderen naar een gemeenteschool of naar een particuliere zendt. De wet laat maar dit tusschen twee haakjes een achterdeurtje open voor .gouden scholen", door te spreken van scholen, die op een anderen voet zijn in gericht" dan de gewone. Deze kunnen ook een bijdrage in haar exploitatie-kosten krijgen, maar moeten dan zelf voor de luxeuitgaven zorgen. Een ander zeer gebruikelijk concurrentie middel, de leeftijd van toelating, verdwijnt ook: de gemeenteraad stelt dien voor alle scholen gelijkelQk vast. De gevolgen van de wet? Wel, er zullen natuurlijk lustig bijzondere scholen worden gesticht, nu het toch geen geld meer kost. En niet alleen Christelijke of Roomsche meer: neutrale, humanitaire", socialistische, theosophlsche, bolsjewleksche misschien de hemel weet het. In groote plaatsen vooral zal het zoo'n kunst niet zijn, het noodige aantal kinderen er voor bijeen te krijgen. Het is heel ouderwetsch, dat verschil van richting" in de opvoeding te betreuren; laat ons alleen zeggen, dat het ontzaglijk... duur wordt. Versnipperd wordt het onderwijs zeker, en daardoor de kosten enorm. Maar daaraan is niets meer te doen; dat wisten wij. De vlsch wordt duur betaald, en de bevrediging ook. En het lot van de openbare school? Zij is al leelijk achteruitgegaan, en het zal er natuurlijk niet beter op worden. In elke gemeente moet voldoende gelegenheid tot het ontvangen van openbaar onderwijs worden gegeven. Dat wil zeggen: als er geen openbare school is, dan gaan wij niet spoor- en tramkaartjes of huisonderwfjs op kosten der gemeente werken dat kan althans. Of er druk gebruik van deze gele genheid" zal worden gemaakt? Geen gemeente zal een openbare school mogen opheffen zonder toestemming van Gedeputeerde Staten, en van hun uitspraak is weer beroep op de Kroon, die den Onder wijsraad moet raadplegen. Met overijlde opheffing van scholen zal het dus wel losloopen, maar er moesten in de wet toch ook eenige bepalingen zijn omtrent de stichting van Openbare scholen. Waarom kan een bepaald aantal ouders die ook niet aanvragen", evenals die van bijzondere scholen? Laat men daarover ook eens denken. Met deze en zoo noodig een enkele andere aanvulling is het ontwerp, gezien het bevredigings-beginsel, een goed stuk werk. Gelijkheid best; maar dan moet zij ook volkomen zijn. Dr. J. A. S c H R E D E R DUITSCHLAND'S BITTER UUR Teekenlng voor de Amsterdammer van George van Raemdonck DE HULDIGING TE WASSENAAR Na de aanneming der onderwijswetten heeft een deel der Christelijke onderwijzers, te Leiden vergaderende, zich opgemaakt ter huldiging van onzen Minister van Onderwijs. Men moge over de pacificatie denken gelijk men wil, op zichzelf beoordeeld, is deze demonstratie der strijders van de Christelijke school, alleszins begrijpelijk. De aannemer der onderwijswetten brengt voor een schare van minlmumlijders om des Beginselswllle, een verbetering. Laten wij toch erkennen dat onder die veteranen mannen van stavast gevonden worden. Om een positie bij het Christelijk Onderwijs te aanvaarden gaven velen van hen een schitterende carrière bij het Openbaar prijs. Hun talenten werden bij het Christelijk" geenszins op gelijke wijze gewaardeerd. De altoos met te korten worstelende Christelijke Schoolkosten, lieten geen bijzondere uitkeeringen toe. Zoo ging menigeen der mannen van het Christeljk Onderwijs onder geldzorgen gebukt. Jaren, en jaren, heeft het geduurd, alvorens de parlementaire partijen in ons land tot het eenstemmig inzicht kwamen, dat overbrugging der klove tusschen de salaris-verhoudingscijfers,tusschen bijzonder en openbaar onderwijs, mogelijk was. Zelden van opstandigheid tegen de werkgevers. In 1872 verwerpt het Werkliedenverbond nog het denkbeeld, dat de Staat als middelaar zou optreden en den werktijd zou bepalen. Vooruitstrevende heeren, die het Comii ter bespreking van de Sociale Quaestie" vormen, trachten de arbeiders-organisaties te stuwen in de richting van actieven steun aan wettelijk ingrijpen; de leiders der arbeiders: Heldt, Gerhard, Scheepers, De Rot, Rommerts e.a., gevoelen daar veel voor, maar kunnen toch de massa niet of slechts nauwelijks meekrijgen i eerst langzamerhand komt er een kentering in de stemming en ten slotte heeft toch de duidelijk gebleken instemming van de zijde der arbeiders wel de aanneming van de wét-van Houten be vorderd. Maar vele arbeiders bleven tot het laatst toe onverschillig of zelfs vijandig, omdat door het verbod van kinderarbeid het inkomen van het gezin zou achteruitgaan... Het zijn de heeren" geweest, die de werklledenbeweging gemobiliseerd hebben. Wat ik hierboven vertelde, is niet meer dan een zeer korte samenvatting der studie van de twee genoemde schrijvers, die be halve vele voor elkeen beschikbare bronnen, ook verschillende archiefstukken van het Ministerie van Arbeid hebben geraadpleegd en daardoor nieuw licht, in het blzonrter over de onbekende, als 't ware meer intieme zijden van het onderwerp hebben doen schijnen. Wij mogen hun daarvoor dankbaar zijn, niet alleen wegens het belang der historische studie op zichzelf, maar ook omdat zij ons daardoor terugplaatsen in de jaren, die voorafgingen aan de tot standkoming onzer allereerste arbeidswet" en wij in die oude geschiedenis merkwaardige punten van vergelijking vinden tusschen het voorheen en thans. Die vergelijkingspunten dringen zich van zelf aan den lezer op. Men is telkens ge neigd bij de herinnering aan deze tijden de waarheid te beamen van het woord: les idees marchent". Hoe ver zijn wij af van zulk een houding onzer georganiseerde arbeiders! Hoe wonderlijk klinkt het ons, dat door f-ibrikanten met kracht en klem op arbeidsbeperking werd aangedrongen l Hoe treuzelig en peuterig schijnt ons thans de wijze, waarop deze aangelegenheid is be handeld ! Meer dan dertig jaar heeft men er HIIIIIIIIIIIIIIIHIIII iiiiiniiiitiiii had een pacificatie zoovele moeielijkneden te overwinnen. Om die reden is de tocht der Christelijke onderwijzers, naar de Vissers buitenverblSf te Wassenaar, zoo goed te verklaren. Zoo aan iemand, dan zeer zeker aan dezen kampioen voor de rechten van het Christelijk Onderwijs, konden de honderden dankbare menschen een ovatie brengen. Geen ander heeft, gelijk hij, de zaak van het Christelijk Onderwijs, tijdens zrjn predikanten-loopbaan, en daarna in zijn parlementair leven, met grooter geest drift verdedigd, met heiliger enthousiasme voorgestaan. En wat daarbij zoo prettig in zijn optre den aandeed, naast de groote kunde, die hij aan den dag legde, de bijna charmante wnze waarop hij de, zijns inziens merk waardige, zaak, verdedigde met een wijs beleid, dat alle klippen wist te omzeilen, in behoedzame onpartijdigheid. Hij was de incarnatie van Groen van Prinsterer's loyali teit van beginselen. Zijns was niet het stoer omHjnde beginsel-vasthoudende van eenen Kuyper, noch het juridisch-scherp omlijnde van eenen Lohman; de Visser gaf met zijn welversneden pen, in keur van woord en stfllvorming, zijne milde denkwijze bijna even zalvend weer, als dat hij deze gaven als spreker ten toon wist, en nog weet, te HIIIIIIIIIIII iiiiiiigiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii over gepraat, voordat men tot een daad kwam! Wel hebben sedert dien de ideeën gemarcheerd" en zijn de menschen als dragers van ideeën tot een ander inzicht, tot een andere werkwijze gekomen. Maar wanneer wij geneigd zijn wat mede lijdend te glimlachen over de ouderwetsche bedachtzaamheid en den angst voor nieuwerwetschigheden, die uit deze geschiedenis zoo luide schijnen te spreken en wanneer wij dan met eenige zelfverheffing hebben vastgesteld, dat wij thans dergelijke zaakjes" heel wat vlugger opknappen", dan moeten wij in die stemming toch niet den zin voor kritiek verliezen en niet meenen dat, omdat wij zulke dingen nu anders en vlugger doen dan vroeger, onze tegenwoordige werkwijze de ware en boven alle bedenking verheven is. Ik bedoel, dat onze ten deele recht matige geringschatting van de vroegere werk wij ze niet moet overslaan in overschat ting van de methode, die wij nu volgen. Ten deele slechts is onze geringschatting rechtmatig, want men moet niet alleen de geschriften", doch ook de handelingen beoordeelen d'après leur date". Misschien ook kunnen wij, menschen van 1919, ons niet meer zóindenken In de mentaliteit der lieden van 1840, 1860 en 1874, dat wij geheel billijk tegenover hen kunnen zijn. Doch hoe dit zij, wanneer het al waar is, dat men rijkelijk lang over wettelijke maatregelen nopens kinderarbeid heeft geenquê;eerd, gepetitionneerd en gedelibereerd, dan mogen wij ons toch wel even afdragen (wanneer wij niet behooren tot de beseflooze lieden, die alies mooi vinden, wat van onzen tijd is, omdat dit nu onze tfld is): of wij in den loop der jaren sedert 1874 en vooral het laatste jaar niet uit het uiterste van voorheen in het tegenovergestelde zijn ver vallen en of wij niet de overdreven bedacht zaamheid van Anno dazumal" hebben ver wisseld voor een haast-je, rep-je-methode, waarbij wij er ons nauwelijks rekenschap van geven wat wij nu eigenlijk in onze allernieuwste wetten vastleggen. Die vraag hier aan de orde stellende, denk ik niet zoozeer aan de crisis-wetgeving" van allerlei aard, vrucht van gansch abnormale tijden, een nood-wetgeving" wegens nood-toestanden, die dadelijke voor ziening vorderden en waarbij voor rustig spreiden. Wie eenmaal het voorrecht had van dr. J. Th. de Vissers dunne lippen een oratie in grooten stijl op te vangen, die leeft nog tijden daarna onder de bekoring van die uitdrukkingsvolle stembuigingen; van die klanknuanceering; van dien vurigen geestdrift, dieaanstekelijk in werkt op des hoor ders zieleleven. Het moet in Zijn Excellenties leven een grootsch moment van voldoening zijner innig gekoesterde levensbegeerten geweest zijn, om die Christelijke onder wijzers voor zijnen huize den zegezang te hooren aanheffen. Hij is de man wlen het gegeven was eindelijk het groote struikel blok in ons nationaal-politiek leven weg te nemen. Hg deed dit in betrekkelflk kort tijdsbestek, en bij alle verschil van waar deering van den arbeid, op een wijze die van groot intellect en beheersching zijner stof getuigde. J. N. J. DE BOOY Perzische Tapijten Indien U Perzische tapijten bezit (Oostersche, Turksche,enz.), welke niet met Uw ander huiselijk interieur harmoniëren, of die U om welke reden ook wenscht te verkoopen, schrijft dan aan Y. BAZIR, Impor teur, Zoutmanstr. 61, te 's Gravenhage, Tel. 1843, welke zich door geheel Nederland laat ontbieden en die tegen zeer hooge prijzen alle soorten Perzische tapijten koopt (nieuw of gebruikt), ongeacht de afmetingen en de prijs. Bewaar dit adres. beraad de gelegenheid ontbrak. Maar ik denk daarbij juist in aansluiting aan 'de Kinderwet-Van Houten" aan de Arbeids wet, die thans aanhangig is en die vermoe delijk zal tot stand komen in evenveel weken als het wetje van van Houten jaren aan voorafgaande deliberatie heeft gekost. j Men kan zaken als deze van verschillende j kanten bezien. Maar het is toch een feit | dat de achturige werkdag als wettelijk maximum voor volwassen mannen in allerlei nering en bedrijf... zeker, wel iets was dat in arbeiderskringen werd voorgesteld als een begeerlijke zaak, waarnaar moest wor den gestreefd en waarheen dan ook een ontwerp-Schaper den weg zou wijzen, maar dat (och in 't algemeen beschouwd werd als niet behoorend tot de voor beslissing rijpe vraagstukken, tot de oplossing waartoe een andere dan een S. D. A. P.-Regeering zich onverwijld zou geroepen achten. Maar soms marcheeren de ideeën verbazend snel. De huidige Regeering, onrust in arbeiderskringen waarnemend en wenschend die te bezweren door een wensen te vervullen, biedt aan de Kamer een ontwerp aan, dat den achturigen arbeidsdag, de 45 urige arbeidsweek zal vastleggen als algemeen maximum. Grondig onderzoek vooraf van de te verwachten gevolgen? In de Memorie van Toelichting blijkt daarvan niets. Rijp beraad omtrent de beteekenis van zulk een stap? De Kamer heeft zich gehaast een oppervlakkig oordeel over de wetsvoordracht als de vrucht van haar afdeelingsonderzoek te laten drukken. Men heeft reeds gehoord dat de Memorie van Antwoord spoedig zal volgen. En zou de Kamer geen kans zien de zaak nog vór haar zomer-reces af te doen? . . . Voorheen en thans! Wij hebben wel heel lang gedaan over het wettelijk verbod van kinderarbeid. Maar zijn wij niet in een ander uiterste beland? En is dit dan nu een goede methode voor het maken van wetten bij welker werking groote algemeene belangen zijn betrokken (ook voor de arbeiders!), wetten, die men wel heel haastig kan ontwerpen, behandelen en aannemen, doch die niet licht ongedaan te maken zijn, wanneer later de overhaasting zich wreekt? SMISSAERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl