Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
28 Juni 19. No. 2192
geïllustreerd door den bekenden teekenaar
Hermann Struck.
Gedurende de oorlogsjaren heeft dr.
?Friedemann zich met hart en ziel gewijd
aan de zorg voor de noodlijdende Poolsche
'bevolking. Ook heeft hij getracht eene
schikking tot stand te brengen tusschen de
Polen en de bQ hen levende niet-Poolsche
bevolking. Mr. I. P.
*. «
Nu zal het vrede worden, en moet er in
het Oosten van Europa een toestand ont
staan, welke den landen en volken een leven
van rustigen arbeid en rechtvaardige vrij
heid verzekert. Dit is de wensch van alle
groote mogendheden, want hiervan toch
hangt haar eigen welvaart en de rust der
wereld af. Daarom mogen de kleine volken
in Oost-Europa, die nu tot een zelfstandig
bestaan als staten geroepen worden, ook
geen nieuw Balkan-Schiereiland, geen nieuwe
kweekplaats van onrust voor Europa vor
men. Zfl moeten naar buiten en naar binnen
op* vaste grondslagen gebouwde, levensvat
bare staten worden. Helaas ondergaan deze
staten reeds bij hunne eerste schreden in
het leven eene groote crisis, welke voortvloeit
uit gemis aan nationale eenheid.
Van alle vraagstukken, welke daar ontstaan,
is wel het Joodsche vraagstuk het moeilijkste
op te lossen. Het [oodsche volk, dat aan de
wereld den Bijbel, benevens vele groote
mannen aan de wetenschap en kunst ge
schonken heeft, heeft zich als
minoriteit in de vrije staten van West-Europa
bijkans geheel aan de haar omringende
bevolking, de majoriteit, geassimileerd. Het
heeft veel tot de ontwikkeling dier staten
bijgedragen. In Oost-Europa bleven de Joden
een nationale eenheid. Zfl spreken een
eigen taal, het z.g. Jiddish", dragen een
aparte kleeding, die overeenkomt met de
kleederdracht van de West-Europeesche
burgerij der veertiende of vijftiende eeuw.
ZIJ hebben eigen dichters, schrijvers, ge
leerden en politici, kortom een geheel van
hunne omgeving afwijkende geestesgesteld
heid en levenswijze.
Dit is zoo gebleven sedert eeuwen, sinds
de Poolsche koningen, in de dertiende,
veertiende en vijftiende eeuw de (oden naar
het Oosten van Europa lieten komen, ten
einde daar het werk te verrichten van een
toen aldaar ontbrekenden middenstand. Zij
zouden de economische ontwikkeling van
het land op zich nemen.
In het begin, onder de Poolsche koningen,
bekleedden de joden in dit land een eervolle
en invloedrijke positie. De Polen beweren
echter ten onrechte, dat zij de Joden steeds
tolerant behandeld behandeld hebben en dat
vervolgingen hun bespaard zijn gebleven.
Nu deze bewering temidden der vreeselQkste
progroms, waar de wereld vol van is, steeds
weer herhaald wordt, laten wfl eenige voor
beelden volgen, die tevens aantoonen, hoe
snel de positie der Joden achteruitging.
De eerste vervolgingen hadden reeds plaats
in 1454, onder Casimir I V, op aanstichting
van den monnik Capistrano. In 1495 werden
de Joden van alles beroofd en uit Littauen
verdreven. De Rijksdagen van 1562, 1563
en 1565 verboden hun onder meer het pachten
van tollen; landerijen, zoutmQnen. In het
jaar 1753 heeft, op verzoek van de
Amsterdamsche Joodsche Gemeente, de gezant der
Staten-Generaal" bij het Poolsche Hof,
Cornelis Calkoen, te hunnen behoeve ge
ntervenieerd. Toen stonden de Joden in
Lemberg aan ontzettende vervolgingen bloot,
naar aanleiding van eene valsche beschul
diging van ritueelen moord. Calkoen heeft
daardoor den ouden roem der edele en
vrijheidslievende Nederlandsche gezindheid
hooggehouden.
Met den voortdurenden groei van nationa
listisch streven, werd de verhouding van
het Poolsche volk tot de Joden steeds
ongunstiger. Het polonlseeren der Joodsche
bevolking werd door de Rada Stanu"
(Poolschen Staatsraad) geëlscht. Van het Poolsch
worden liet men het genot der burger
rechten voor eiken Jood afhangen.
Maar de Joden hielden trouw vast aan
hunne godsdienstige- en volksoverlevering,
aan hunne taal en levenswijze. Toen trachtten
de Polen een einde te maken
aandenjoodschen economischen en socialen invloed.
Men verbood hun derhalve voortaan te
wonen in de gegoede buurten der steden.
Ook werden zfj niet meer tot den militairen
dienst toegelaten.
Na 1831 heeft Wjelopolskl, de knapste
man uit dien tijd, getracht, gelijke rechten
voor de Joden te verkrijgen, maar zijne
pogingen leden schipbreuk.
Na de mislukking van den opstand van
1863 ontstond in plaats van de zoowel
politiek als economisch onmogelijk gewor
den Schlachta" een krachtige burgerstand.
Met dezen wies een steeds sterker wor
dend antisemitisme op, dat langzamerhand
den maatschappelQken en economischen
boycott der Joden met zich bracht. De Russi
sche Jodenwetgevingvan graaf Ignatiew leidde
tienduizenden Joodsche proletariërs, zonder
eenig middel van bestaan naar Polen, dat
sindsdien het voornaamste deel van het
zoogenaamde Russische Ansiedlungsrayon"
uitmaakte. De natuurlijke groote volksver
meerdering der inheemsche Joodsche bevol
king en de zooevengenoemde immigratie
deden het percentage Joden geweldig stijgen.
Het aantal Joden in Polen bedraagt thans
15 pCt. der geheele bevolking. Heele buurten
in Warschau en Lodz werden nu uitsluitend
Joodsch. In de kleinere steden steeg het
percentage tot 95 pCt. der geheele bevol
king, en bij verkiezingen en in 't algemeen
in het staatkundige leven speelden de Joden
natuurlek een groote rol. Zoo ontstond een
economische en politieke strijd, waarvan
een meedoogenloos georganiseerde boycot
in het jaar 1907 het hoogtepunt vormde.
Hierdoor kwamen echter bij de Joden orga
nisaties tot ontwikkeling, welke den verde
digingsstrijd aanbonden. Zoo had de onder
drukking, zooals dat zoo dikwijls in het
leven der natiën gaat, het tegenovergestelde
van het door deze chauvinisten verwachte
resultaat.
De wereldoorlog bracht over Polen ont
zettend lijden. Duizende dorpen en steden
zijn platgebrand, bosschen verwoest, het
land door het geschut vernield. Honger en
ellende hebben de arme burgerbevolking
gekweld, het ergste natuurlijk de Joden.
Want de boer slaagt er zelfs in de ergste
tijden in, zich eenige levensmiddelen voor
zich en zijn gezin te verschaffen. HIJ weet
zich zoo noodig met den halfrijpen oogst
tevreden te stellen en kan in de omliggende
dorpen nog een en ander weghalen. Maar
, op het plaveisel der steden groeit geen koren.
En bij die bestaande ellende kwam nu nog
de vervolglngszucht der Polen.
Ik zelf heb reeds in 1917 gezien, hoe men
de arme, uitgehongerde Joden, die
nachtenlang voor de volkskeukens en stedelijke
distrlbutlebureaux hadden staan wachten,
door vuistslagen, prikken en op den voet
trappen gedwongen heeft hun plaats af te
staan. Van het Tatjanafonds, dat twaalf
mlllioen roebel groot was, heef t de Joodsche
bevolking zoo goed als niets ontvangen,
evenmin van de geldsommen, welke Poolsche
comité's in het buitenland inzamelden. Bij
dit alles kwamen nog tengevolge van den
oorlog allerlei moeilijkheden in den handel
en groote werkeloosheid onder de arbeiders
in Lodz. Om kort te gaan, hadden niet deze
zonen van Ahasverus die wonderbaarlijke
levenstaaiheid en verstonden zij niet de
kunst te leven onder omstandigheden, welke
den West-Europeaan onmogelijk toeschijnen,
dan was het meerendeel hunner in de laatste
twee jaar zeker te gronde gegaan. Toch zijn
er duizenden gestorven. Het sterftecijfer van
Wilna, Bialostock en Warschau is dikwijls
tien maal zoo groot als dat der West-Euro
peesche steden. En voor een heel groot deel
bestaat dit uit Joden. En thans, nu er vrede
zou komen, en de Joden dachten het hoofd
DICHTERSCHAP
Des Dichters hart zij als een klaar kristal,
zijn leeven oopenbaarlijk en doorzichtig,
Hij brenge liefde en schoonheid overal
Al wat hij doet is voor heel 't volk gewichtig.
En nimmer zij hij weetend meedeplichtig
aan de verwording en het droef verval,
Dan sta hij sterk, in strenge fierheid pal.
In hem wijst het kompas der menschheid richtig.
Al staat hij gansch alleen, hij zal niet buigen,
Hij zwijge niet, hij is des volks geweeten,
Of hij bespot wordt, of met drek gesmeeten
Hij blijv' met woord en daad van 't Recht getuigen.
Maar wee den dichter, die zich laat bekransen
door gunst van 't hof en van de groote kansen.
II
Warend door de stil donkere spelonken
van het Verleeden, waar al drift verkoelt,
heb ik mijn oude pijnen weer gevoeld
en de echo van mijn smart heeft nog weerklonken.
Daar werd het scherpe gif door mij gedronken
en angsten, door vergetelheid omspoeld,
zijn al weer brandend in mij opgewoeld,
en voor mijn staren langzaam weggezonken.
Hij noemde mij zijn vriend, zijn beste vrind
en mijn jong hart tot geven al te ree
dacht zich zooals het minde zelf bemind,
tot het gewond werd met kwaadaardig wee.
en nu nu hoor 'k hem als een lallend kindje
van versjes prate' en zeuren om een lintje.
IIIIIIIIIIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIUMIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIItlllMIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIllllllllllllll IIMIIHIIIIIIIIIIIIII'IIIIII
woonde kamers, nieuwsgierig belichtend
wat barbaarsche heerschzucht had doen
vernielen...
Everf buiten het dorpje vielen de zonne
stralen door de geopende deur van een
huisje-half hutje-, en legden een hel-lichte
baan op de roode vloertichels; ze speelden
een lichtspelletje met de vergeelde blaadjes
der wingerdranken en hulden het gansche
huisje in goud-gelen herfstgloed. Half w
ggescholen onder den mantel van een
forschen boom, leek het huisje iets heel aparts,
iets heel moois, dat niet paste in deze om
geving van brute verwoesting.
Daar woonde een oude vrouw, heel alleen.
De groote bonkige Beyeren van het garni
zoen hadden steeds voor Grossmutterchen"
gezorgd. Haar zoon was opgeroepen en toen
de Invasie beeon en alle inwoners waren
gevlucht, was Oud Moedertje achtergebleven
in het groene huisje waar vrengde uit ver
dwenen was. Zij wenschte te blijven bij het
haar dierbare, het huisje, haar huisraad, zij
wilde blijven dicht bij de plek waar haar
man begraven was, waar zij had geleefd in
stil geluk met haar zoon. En alle zorg en
alle ellende had zQ stil-berustend over zich
voelen gaan, de vier lange, lange jaren dat
de overweldiger heerschte in het land van
Vlaanderen. En alle gebrek had zij rustig
geleden, zeggende; Alles kunnen ze me
ontnemen, alles mogen ze me ontnemen, als
re me maar hier laten, hier, waar we zoo
veel geluk beleefd en verdriet geleden heb
ben. Hier in ons eigen huisje, dat ik in orde
moet houden totdat m'n kind, mijn kind
terug komt l"
En haar oude oogen glinsterden dan als
zl] dacht hoe bfj zijn thuiskomst aHes ver
anderd zou zijn, behalve hun eigen huisje.
III
Ik zwerf op barre hoogten van verdriet
Daar zoekt mijn onbeschutte ziel het lijden
omdat zij wil in lichter sfeer verglijden
door niets bevreedigd wat haar de aarde biedt.
Daar baten roem en eer en voorspoed niet.
en wie zich aan dat zuivere Licht wil wijden
verlangt geen troost, geen bloesem van verblijden
Hij 's al bedacht op 't schriklijk wit verschiet.
Zou ik dan nog een menschenkind benijden
omdat hij eer en vorstengunst geniet?
Welk vorst, zoo machtig, dat hij kan bevrijden
mijn ziel en oopendoen het Licht-gebied?
Vind dan een dichter, ooit des Eeuw'gen gratie
Met hulp van vorstelijke decoratie?
IV
Hij is geen Dichter, die niet mede leeft
met lijden en verlangen van het Volk,
die zich niet weet hun Leider en hun Tolk,
En voor hun kwaad niet dan verachting heeft.
Des Dichters woord zij als de donder-wolk
waaruit de zeegenende reegen zweeft,
en scherp en zuiver als een blanke dolk
die hun de banden klieft en vrijheid geeft.
Zij schijnen blind verzot op geld en macht,
Maar uit des Dichters mond spreekt hun verlangen
naar eedier goed, en door zijn liefde-kracht
verlicht hij hunnen weg met heldre zangen.
Maar ijdel eerbewijs uit vorstenhand
wordt op zijn borst een vuurig merk van schond.
TERUGKOMST
DOOR
LEVINUS VAN LOOI
In vreemd-stille angst-stemming lag het
Vlaamsche dorpje te wachten. Bijna vier
jaren lang had de ijzeren storm gegierd
over de huizen en vruchtbare iandouwen,
die gesidderd hadden onder zijn machtigen
arm. Vier lange jaren was er niets anders
gezien dan het gaan der grauwe, stramme
figuren en het terugkeeren der lange, droeve
colonnes roodekruiswagens, waaruit het leed
als donkere bloeddruppels neertlkkelde in
de vuile moddersporen. Vier jaar lang was
het dorpje geweest een der poorten tot de
Hel, die erger was dan die der duivelen.
En nu....
Nu nog, nu de dooders waren wegge
trokken, vluchtend in fllenden haast, waarde
door de ruïnes de geest des Doods. Hij
sprak uit de leege huizen, uit de uitge
storven straten, uit de verminkte, vreemde
afgeknotte boomen. Er lag een dreiging in
de lucht, een zwaarte die alle leven belette.
Nu vielen de schuinse stralen der najaars
zon in de leege straten, die gaten en scheuren
toonden lijk pas-gereten wonden; nu
tinkelden die stralen over de stukgeschoten
muren in de donkere hoekjes der
onbeEn nu zat oud Moedertje bulten te wachten
op hem die nu wel gauw zou komen. Ze
zat hier reeds van 's morgens vroeg, zij
wilde hem aan zien komen, fier rechtop,
haar jongen! Maar toen de zon in
koudrooden herfstglans nederzakte achter de
weiden, ging zij naar binnen. De laatste
stralen der zon belichten zwak de kamer
en in halfdonker knielde de oude grijze
vrouwe voor de beeltenis van Maria en bad,
bad innig en vurig dat zij haar kind zou
beschermen en terugvoeren naar zijn Moeder
die zoo'n langen tijd naar hem verlangde...
En zachtkens, als zou een hard geluid de
devote eerbied verstoren, drongen de klanken
door de geopende deur:
Lieve Moeder Gods, Gij die de steun
zflt van alle vrouwen, Gij die Moeder zijt,
die kan begrijpen de smarten eener Moeder,
laat m'n zoon tot me wederkeeren. Hij is
alles wat me is gelaten, hij is mijn steun
mijn vreugd, alleen voor hém leefde ik nog
leven. Hij is gegaan toen men hem riep en
wat hij deed was goed, want de priester
zegende zijn wapens. Hij Is nu ver weg
misschien dichtbg, verdrijvend hen die we
zuilen vergeven, gelijk gij vergeeft diegenen
die gezondigd hebben. Zend hem terug, o
Moeder Gods, die het licht is op mijn
eenzaam levenspad ...
Vier dagen later was het groote gebeuren
gekomen en... gegaan. Oud Moedertje zat
stil te peinzen en hare gedachten doorliepen
dien korten tijd van wederzien na zulk een
lang verwachten, en vreemde gedachten
gewerden in hare hersens. ZIJ doorleefde
weer die eerste zoete oogenblikken, z wij me
lend van vreugde die zich niet anders kon
uiten dan in n enkel woord; Jefke, o
N.V. PAERELS
Meubileering M".
COMPLETE METJBILEERING
BETIMMERINGEN
:
Rokin 128 Telef. 4541 N
imiiiimmiiiimmii minimum m immuun H iiiiHiiiiiiiiiimiiiHiiiii
weer te kunnen opheffen en te hopen op
een zonniger toekomst, barsten de pogroms
os. Voor den ingewijde kwamen deze echter
niet onverwachts.
Reeds in het jaar 1917 zeide een leider
der nationaal-democratische partij tot mij:
WfJ hebben hier te veel Joden, zij kunnen
:ich niet met het Polendom assimileeren.
in wij kunnen hier geen vreemd proletariaat
gebruiken. Eén derde deel moet
christianileeren, n derde emigreeren-liefst naar
Rusland en n derde crepeeren. En daar
iet aantal Joden, dat van honger omkomt
niet een derde bedraagt en de emigratie tot
eiken prijs aan den gang gebracht moet
worden, daar bovendien de Joden steeds
lun eigenaard trouw blijven, slaat men er
zooveel men kan dood. Men zal ook trachten
de Joden van Opper-Sllezlë, Posen en
WestPruisen dood te slaan, als zfj zich zullen
willen verzetten tegen hunne polonisatle. In
de Poolsche bladen worden ze reeds nu met
dergelijke maatregelen bedreigd. Men
genruikt als voorwendsel, hetgeen men ge
meenlijk in die gevallen verkondigt. Men
beschuldigt de Joden ervan, het volk uit te
zuigen (wat een hoon op den hongert) en
modern van bolsjewisme. In
werkeJjkheid is de overgroote meerderheid van
het Joodsche proletariaat antl-bolsjewistisch
en de enkele Joodsche aanvoerpers der com
munisten hebben lang met het Jodendom
gebroken. En als alle Poolsche Joden bols
jewisten zouden zijn zou het nog niet
:e verwonderen zijn, als men aan de
grenzenlooze armoede en de vreeselijke
vervolgingen daarginds denkt. Kapitalisten
zfj n nu eenmaal geen bolsjewisten, maar
wél nelgen wanhopigen tot het communisme.
2n daarom is de verheffing der arme Joden
n Oost-Europa een levensvraag, niet slechts
voor Polen, maar ook voor Frankrijk, En
geland, Duitschland en Nederland.
Wat moet hier gedaan worden? De
En:ente wil den Joden Palestina geven. Zonder
:wfjfel zullen een groot deel der Joden uit
Oost-Europa daarheen trekken en dit zal
[iet leven van de achterblijvenden reeds
verlichten. Maar hoe zeer ik ook ingenomen
ben met Palestina als Joodsch beschavings
centrum en kolonisatiegebied, het vraagstuk
van het Jodendom in Oost-Europa moet ter
plaatse opgelost worden. Hoe dikwijls heb
ben mijn vrienden en ik niet een oplossing,
welke gebaseerd is op het systeem van den
tegenwoordigen Oostenrijkschen staatskan
selier Renner den Poolschen leiders voor
gesteld.
De regeering mag niet het recht hebben
willekeurig de nationaliteit van haar onder
danen vast te stellen. Evenals de oude
rechtsregel: Cujus regio, ejus religio", die
zooveel onheil in de wereld bracht, ver
dwenen is, zoo moet ook de regel: Cujus
regio, ejus natio" ophouden te gelden. In
de plaats van het territorialiteitsbeginsel
moet het personaliteitsbeginsel doordringen,
het zelfbeschikkingsrecht van den enkeling tot
zijn eigen nationale beschavingsvorm. De
zoo gevormde minderheden moeten eene
volstrekte nationaal-cultureele autonomie
verkrijgen en dus in haar scholen volle
vrijheid van taal en van geestesrichting
erlangen. Slechts wanneer de meerderheid
in het land zal hebben leeren rekening
houden met het zelfbeschikkingsrecht der te
midden van haar levende minderheden, zal
in het Oosten van Europa die rust en die
vrede heerschen, welke alleen bij machte
is den staat tot volle ontplooiing zijner
sociale en cultureele krachten te brengen.
Slechts dan zal de Volkerenbond zin en
beteekenis hebben, als de volkeren op elk
staten-territoir door een belangenketen
aan elkaar gebonden zullen zijn. De volken
moeten leeren inzien, gelijk zij dit reeds
door erkenning van de godsdienstvrijheid
algemeen begrepen hebben, dat zij in hun
eigen belang handelen, als zij de cultureele
en volkseigenaardlgheden van de zwakken
in hun eigen land ontzien, en... waardeeren.
tlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHllllllllltlllllllHHIIIIIII
Jefke..."; de heerlijke uren die zij dicht bQ
hem had gezeten, dicht naast haar zoon,
de groote robuste soldaat naast wie zij zoo
nietig leek. En toen hij haar vroeg, haar
beklaagde om de ellende en het gebrek dat
zij had geleden, had zij kunnen zeggen,
met een diep gevoel van tevredenheid :
Neen, M'n jongen, nu niet meer, nu heb
ik het niet erg gehad, nu is alles voorbij,
want ik heb jou weer!" En ze bekeek hem
aandachtig, bestudeerde zijn gelaat; iedere
trek, iedere rimpel zich inprentend, terug
zoekend in het verleden of er soms iets was
veranderd. Maar alles was voor haar het
zelfde gebleven want eigenlijk bestonden
voor haar alleen zijn oogen die tintelden
van geluk.
Daarna kwam het Onbegrijpelijke waar
Oud Moedertje verklaring voor zocht.
Hij vertelde hoe zij hadden gevochten, in
Frankrijk. Daar waren twee regimenten die
niet wilden wijken en toen onze artillerie
de stelling had rijp gemaakt, toen, Moeder,
ha, toen ging het er over: Met de bajonet
en handgranaten! Het prikkeldraad hing
verscheurd in lange einden neer en toen
we ons er doorwerkten begonnen de machine
geweren te kloppen. O, 't was een hel daar
toen! Ik lag een tijdlang achter een langen
Franschen jongen. Toen ik wegging was hij
doorzeefd. Doch toen we eenmaal in hun
loopgraaf waren ... toen hebben we ons
gewroken. Nog wilden ze zich verzetten,
maar we waren sterker en toen was het
gauw gebeurd."
Oud Moedertjes gezicht was verstrakt en
een diepen angstblik kwam in haar oogen.
Zij herkende hem niet in den grooten sol
daat die voor haar stond met felle dreigoogen.
En nu, nu moeten ze verder, steeds
achBLIEFTU?
Rappe telefoon-juffrouwtjes
U wijd ik mijn Krekelzang
Eindelijk zijn we verbonden
Och, ik wachtte reeds te lang
Ijverige B lieftu"-meisjes
Leest dit welgemeende lied;
Al ben ik voor u een nummer
Heusch ik onderschat u niet.
Dikwijls denk ik bij me zelve:
Zou ze blond en blozend zijn ?
Is ze vroolijk of verdrietig;
Is ze slank, gevuld of klein ?
Zonder voorgesteld te worden
Spreken we een meisje aan
Dat ons, telkens als we willen,
Vriendelijk te woord moet staan.
Aan het eene eind een iemand
Die soms moppert, zucht en klaagt
Aan het andere uw mondje
Dat beleefd ons nummer vraagt.
Dieven, kooplui en gelieven
Sluit ge onverschillig aan
Hoeveel moois en hoeveel leelijks
Is per telefoon gedaan ?
Hoeveel netelige dingen
Werden daardoor al verklapt;
Hoeveel roekelooze mannen
Werden reeds door u betrapt?
Dikwijls hoor ik u verwenschen
Als ge iemand wachten liet.
En ge laat hem lustig razen
Want ge hoort zijn vloeken niet.
Dikwijls, telefoonjuffrouwtjes,
Schijnt ge ons niet te verstaan
En ge sluit ons onverdroten
Met verkeerde nummers aan.
Ijverige Blieftu"-meisjes
Al verbindt ons slechts 'n draad
Drie en vijftig negen en tachtig
Is uw dichter-kameraad.
J. H. SPEENHOFF
iimiiiiiiiiiiimiiiiii
EVO
FABRIKANTE
FIV. DIEVENBACH's
Ho!L SJgiranfEJurltóUTRECHT
iiiiiiiiiiiiiiiiii'iiMiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiii
TIJDELIJKE ONTSIERING VAN
DEN HAAG
Ter gelegenheid van de winkelweek"
heeft men getracht of gepretendeerd den
Haag te versieren", hetgeen uitliep op een
vrijwel algemeene ontsiering, een smakeloos,
leelijk totaalbeeld van verschillende straten
en pleintjes. Een vertooning van Holland
op z'n malst, met zeer duidelijk zichtbaar
dat er geen geld voor was. Maar waarom
dan niet alles bQ elkaar gelegd en slechts
n punt, b.v. het Plein of de Groenmarkt
uitstekend verzorgd.
Maar zelfs voor het geld dat nu besteed
is was iets anders te maken geweest dan
deze smaakmisleiding.
Het kinderachtige van deze drukdoenerij
komt aan den dag doordat men voor iedere
straat iets anders nam, en andere menschen
daarvoor zorgden.
Velen zullen zich afgevraagd hebben wat
die heeren van de aesthetische" commissie
toch wel uitvoerden. Want dat is het malle,
dat er een soortgelijke commissie is benoemd
en er zelfs wel de naam van een gunstig
bekend staande Amsterdamsche
Architectenvereeniging bQ genoemd is.
Wij hopen nu maar dat als de Haagsche
winkeliers nog eens wat gaan doen dat het
dan beter gebeurt.
CORN. v. D. SLUYS
teruit, tot ver in hun eigen land, waar we
zullen verwoesten lijk zij hier verwoest
hebben, waar we zullen verbranden, lijk zij
hier verbrand hebben, waar we zullen
dooden, veel, vél meer dan ze mfjn makkers
gedaan hebben l Ha, hoe zullen we juichen,
jubelen, als ze voor ons kruipen, want we
zullen het winnen l"
Oud Moedertje was angstig achteruit ge
schoven, lijkbleek, de handen geklemd om
de leuning der stoel; ze kon niet denken,
niet bepalen, kon niet begrijpen wat er ge
beurde ...
En ze zat nog doodstil toen hij wegging.
Hij kuste haar op beide wangen... ze voelde
het niet; ze gaf hem een zoen... ze wist
het niet... Eerst lang nadat hij was weg
gegaan ontwarden de gedachten in hare
moëe hersens, ordende ze langzaam en met
ontzetting de feiten die haar nu nog ver
schrikkelijker voorkwamen...
Zij stond op, langzaam, met starren blik
en krampachtig gesloten handen. Zij knielde
neer in den hoek der kamer, wilde bidden,
kon niet bidden.
Heel haar wezen was beheerscht door dat
ne, dat Verschrikkelijke, dat in nen slag
alle verwachtingen omverwierp, haar nu in
eens weer deed voelen de volle zwaarte
van vier lange ellendejaren.
Dan plots uitbarstend, hartstochtelijk, als
een fel verwijt, de handen uitstrekkende
naar haar op wie al haar hoop was geves
tigd, kreet zij:
O, 03, Maria, wel hebt Ge me m'n zoon
weergegeven, maar m'n kind,.. dat komt
nooit weer terug l