De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 4 oktober pagina 13

4 oktober 1919 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

4 Oct. '19. No. 2206 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 IDE OlTTÜTJI-iZjIlSrOElSr De Consument op het Rad (World) Teekenlng voor ,de Amsterdammer" van Joh. Braakenslek Blsmarck tot Bechthold (in zijn hemd): Als je telegrammen wilt vervalsenen, doe het dan beter" iiiiiitMimmiimniiiMiimmiiiiiiiiimiiiiiMiiimmi iiiuHimmiiiiiimiii iiiiiiiiiiMimMiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiii Hoe eerder men besluit tot de aanschaffing van een FOMGERS, des te spoediger kan men profiteeren van de vele goede eigenschap pen, die dat rjjwieltaezit DeGroningerlijwielenlabriekiFIINGERS iiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiMiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiMi una GDFEBRD Nederlandsche Kamermuziek III Speciaal over de instrumentaalwerken wil ik het nu eens hebben, en wel over de op het 2e, 3e, 5: en 7e concert ten gehoore gebrachte. Het 4e en het 6e concert heb ik tot mfjn spfjt niet kunnen bijwonen. Ik moet zeggen op gevaar af, dat men mfj voor zeer weinig crltisch aangelegd houdt , dat ik al deze stukken met ge noegen heb aangehoord. Dit is waarschijn lijk hierdoor bewerkt, dat er telkens genoeg goeds op verschillend gebied viel op te merken, om een tegenwicht te kunnen vormen met wat teleurstelde. En k moet van beteekenls geweest zfjn, dat mfj in dit soort muziek geen ideaal scherp-omlfjnd voor den geest staat. Men kan op dit terrein zoovele kanten uit. Met de liederen is het anders: ik heb mfjn eigen zeer bepaalde opinies omtrent tekst-keus en systeem van muzikaal reliefbfjbrengen. Ten aanzien van de instrumentale kamermuzlekevenwel blijven mflnedesiderata zeer in 't vage. Indien ik ertoe werd gedrongen, mfj op dit punt nader te verklaren, ja, dan zou ik wellicht pleiten voor meer en hoogeren eenvoud. Krfjgen niet vele anderen met mfj den indruk, dat de componisten, op deze concerten aan 't woord, te gecompli ceerd willen zfjn en te gecompliceerd willen doen? Te gecompliceerd in ieder opzicht? De kwestie van meer of minder modern" geheel In 't midden latende, ja, zou ik wel willen aandringen op een betrachten van eenvoud, in alle elementen en alle uitvloei selen. Wfj spreken immers over kamermuziek! Het gaat niet alleen om de afmetingen der huiskamer en de klankproporties, daardoor bedongen, maar ook om de stemmingen, de ontvankelijkneden van hen, die zich in de huiskamer voor een wijle bfjeenschikken tot het aanhooren van muziek, ter afwisseling van alle mogelijke dingen, die zij hebben te doen onder den dwang van het dagelfjksch leven. Beknoptheid, soberheid, klaarheid, de tegenstellingen sprekend, doch met zorg bijgeslepen, de vorm" meer of minder stevig, doch in ieder geval er op ingericht, den hoorder zonder al te veel moeite in ieder geheel een geheel te doen voelen! Geen dingen willen doen, die alleen de muziek der concertzaal vermag, niet met enkele instrumenten datgene willen onder nemen, waarvoor men eigenlijk een orkest noodig heef t doch laat ik ophouden: men staat gereed mfj namen te noemen van meesters, die de gren zen der kamermuziek als genre ook niet al te nauwgezet in 't oog hebben gehouden, waarop Ik het recht zal hebben te spreken van de geniale uitzonderingen, die den op den knappen vakman berekenden regel b:vestigen, waarna mfj dan misschien zal worden gevraagd, mijne aanduidingen van wat ik ideale kamermuziek vind te preclseeren door verwijzing naar bekende werken uit de klassieke literatuur, wat ik op mijn beurt weer zal weigeren, om de mis vatting te ontgaan, dat ik de leus zou willen laten klinken: Terug naar die of die!" Terug naar den eenvoud!", daar zou ik mee kunnen instemmen, mits men eronder versta den eenvoud, die de allerhoogste eischen stelt aan het compositorisch kun nen, den eenvoud, waarin alle problemen, die de inspiratie opgeeft, zfjn opgelost op de muzikaal-allerbeste manier. Men voelt: ik bedoel het tegenovergestelde van gecom pliceerd en daarbij al te gemakkelijk schrij ven. Dit is slechts schijnbaar een paradox... Een werk, dat m.i. aan het bedoelde eenvouds-criterium zeer weinig voldoet, is de Sonate in fis-klein voor viool en piano van Wouter ZUrcher. Er is veel dikdoenerfj in, vooral in de piano-partij, en zuitrercomposltorisch-belangrfjks is er in het lange, zér lange stuk, dunkt mfj, maar heel weinig te vinden. Toch is er vrfj wat in deze sonate, dat klinkt", dat het doet", zoodat ten slotte een metgenoegen-aanhooren niet uitgesloten is. Dit laatste geldt ook voor de Improvisatlon Espagnole" (voor piano) van C. D. Oberstadt, hoewel men na afloop niet verzuimen zal zich af te vragen, of de vele noten wel heel veel hebben gezegd. Wellicht heeft de pianist Oberstadt in hoofdzaak bedoeld, met deze Improvisation" een dankbaar voor drachtsstuk voor zichzelf te schrijven. Van Daniël Ruineman werden ons de 2e Sonate voor viool en piano (G-groot) en het .Klaaglied van een slaaf", voor dezelfde instrumenten, voorgespeeld. Alweer: zoo op 't aanhooren recht aannemelijke stukken, ook de Sonate, al vertoont ze hier en daar de kenmerken van jeugdwerk. Bij het aan gekondigd-zien van den suggestieven titel: Klaaglied van een slaaf", en Ruineman als auteur, had ik eigenlijk iets veel moderners verwacht. Zér modern doen de twee nieuwe sonaten van Willem Pijper, de ne voor viool, de andere voor violoncel en piano. Er zijn goede en ook wel merkwaardige gedeelten in, en hier en daar vinden we iets, dat op vormgeving lijkt, maar al deze muziek is te gemakkelijk op het papier gekomen. Is dit compositie? Ik meen van niet Onder compositie versta Ik iets doorwrochts, in den besten zin van het woord. Wat Pijper ons hier geeft, is niet doorwrocht; dergelijke muziek te maken kost geen inspanning en nauwelijks tijd. Ook: wat al krasse reminiscenzen! Heeletoons-gamma-krulletjfs en Debussy-fanfaretjes bfj de vleet. Waar ik me zeker niet mee vereenigen kan, dat is het gebruik, dat we Pijper hier zien maken van dubieusklinkende flageoletten. In het orkest gaat dat wel, het solo-instrument moeten ze echter niet voorgeschreven worden. Voorts werd in de cello-sonate nogal gewerkt met pizzicatl en splccatl. gecombineerd met glissandi. Ik weet niet heel zeker, of Pijper dit alles wel zoo genoteerd heeft; Loevensohn brengt namelijk, gelijk men weet, eige ner beweging reeds veel glissando ie zfjn spel aan. Hoe dit ook zfj, ik geloof, dat men bij het gebruik maken van dergelijke effecten zeer omzichtig moet te werk gaan. Wfj willen toch immers de muziek niet in uiterlijkheden laten vervallen; wat we hier bfj Pijper hoorden, bracht een element van aanstellerfj in zijn werk. Veel, dat aan Pij per's ei genaard) gheden of liever: aan zijn imitatiezucht! deed terugdenken, vonden we, op het 7e concert, in de 2e Sonate voor cello en piano van Phons Dusch. Dit is ook iemand, die wat kan, maar mede over zijn kunnen wordt het oordeel vertroebeld door het feit, dat h| voortdurend er op uit is, zich te bedienen van wat men noemt: een nieuwere techniek. Deze sonate van Dusch bevat vrijwel niets anders dan modernen zing-zang en modernen klink-klank; men wordt er dit moet ik uitdrukkelijk verklaren herhaaldelijk door geboeid, maar toch: bevindt ook deze com ponist zich niet op een dood-loopenden weg? Met ingenomenheid vermeld ik de Sonate in a-klein voor piano en violoncel van Henriëtte Bosmans. Haar werk moet zich het spreekt vanzelf! .vooral voor wat de vormen betreft, nog nader ontwikkelen. Het moet alles vrijer worden, meer elgens in den op zet krijgen, maar nu reeds weet mej. Bos mans zich als componiste te doen gelden. De werkman (loonsverhooging) en de winstmaker (prijsopdrij ving) leggen den verbruiker op de plnbank HIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU1IIIIIIIIIIIIIIIIII1IIII Zfj stelt zichzelf eischen, zij werkt niet in 't wilde en in den blinde voort. Groeit haar persoonlijkheid onbelemmerd uit, en weet zfj hare techniek voor eenzijdigheid te be hoeden, dan krijgen we zeker nog heel wat goeds van haar. G. H. G. von Brucken Fock verscheen met een wel wat verouderd klinkende sonate voor alt en piano, benevens de in 1907 ge componeerde Sonate voor piano en viool in F-groot. Von Brucken Fock is een veelzijdig begaafde, zfjn geest is een universeel* geest, en het componeeren kent en doorgrondt hfj als vak. Zijne viool-sonate bevat veel imponeerends en getuigt in 't algemeen van een hoog-ontwikkeld denken en voelen. Even wel vertoont zij, in denzelfden zin als zoo hél vele kamermuzlek-werken, een zeker gemis aan oorspronkelijkheid. Van J. W. Kersbergen hoorden wfj eene eerst onlangs geschreven sonate voor kla vier en cello (in F-groot) Zij is het product eener techniek, die vaak in de uiterlijkheden eener reeds lang af gesloten periode verloopt. Ze bevat enkele frasen, die uitmonden in een verbluffend-triviaal slot; ze laat thema's hooren, die te gemakkelijk bij de toeluiste renden bekende namen oproepen; overigens maakt ze den indruk, met veel liefhebberij vervaardigd te zijn, en ze is met kennis van zaken geschreven. Ten slotte: het Pastoraal-Kwartet Blanke weer" van C. D. Oberstadt. Hier zijn wer kelijk vele goede dingen in, ook bulten de techniek in engeren zin. Maar is het niet onevenwichtig, doet het niet aan als een staal kaart van stijlen, en nadert de karakteristiek niet hier en d aar die van het gen re Fre mersberg? H. J. DEN HERTOG IIIIIIIIIIIIIIIIimilMllllllllllllillilllllliiHlllllliliiillillliiiHilllllllllIIIIIItl Royal Aüction Bridge Ik moet beginnen een vergissing te her stellen in mijn vorig artikel. In de tweede kolom 5: en 4e regel van onderen staat zijn singleton in harten"; dit moet zijn in schoppen". In de derde kolom 8e en 9e regel van boven staat waarop C biedt tot drie kla veren; dit moet zijn tot drie ruiten". 16e en 15e regel van onderen staat omdat C zijn annonce in klaveren heeft gesteund"; dit moet zjn in ruiten". Ia het door ml aangehaalde voorbeeld heb ik eens sterk willen doen uitkomen het verschil tusschen een beginannoce en een bod in de tweede ronde. Juist door het bieden moet men zijn part ner licht geven in zijn spel en is het niet voldoende om te zeggen Ik had toch twee of drie honneurs vijfde". Bij de beglnannonce behooren aas, heer of minstens heer vrouw aan het hoofd te zijn; doet men een bod in de tweede ronde, dan is dat niet noodlg, maar dan weet uw partner ook hoe die kleur in uw spel er ongeveer uitziet. Nu wilde ik het nog eens hebben over het opbieden door den partner, na een bod door den medespeler gedaan. Wanneer wij op den voorgrond stellen, dat een bod kan worden gedaan op een spel, waarin vier vaste slagen zitten, dan blijkt daaruit vanzelf, dat, om de benoodigde zeven trekken te halen, de bieder rekent op drie slagen uit het spel van zijn partner. Ik noem hier het getal van drie slagen omdat, bij een ongeveer gelijke verdeeling der slagen over de spellen, leder ongeveer drie slagen zal maken. Wanneer dus de gever een bod doet, b.v. van n kroon schoppen en de speler links van den gever doet een bod van twee klaveren, dan moet de partner van den gever, vór hfl het bod van den gever ophoogt, zijn spel goed bekijken en de waarde van zijn kaarten goed nagaan. Als hfj in zijn spel niet meer dan drie slagen kan maken, dan moet hij passen en aan zijn partner (den gever), overlaten eventueel zijn eigen bod te verhoogen. Het spreekt van zelf, dat bij het tellen der slagen niet alleen rekening behoeft te worden gehouden met azen en heeren. Om maar eens te blijven bij het zooeven aangehaalde voorbeeld. De gever heeft n kroonschoppen ge annonceerd, de speler links van den gever biedt twee klaveren. Nu heeft de partner van den gever b.v. het volgende spel: S 10, 8, 6, 4 H Heer, boer, 3, 2 R aas, boer, 10, 8, 4 K Hij heeft dus geen vaste slagen (hooge kaarten) in troef, zijn harten geven een goeden steun, voor het geval de gever b.v. een honneur daarin heeft, zijn ruiten met de aas bovenaan kunnen, indien het spel niet te ongunstig zit, veel bijdragen tot den winst van het spel, terwijl de renonce in klaveren een niet te onderschatten kracht is, waardoor met aftroeven zeker n, en waarschijnlijk wel twee slagen te maken zijn. Op dat spel moet men dus niet aar zelen om het bod van zijn partner met een kroon-schoppen op te hoogen. Ik zag wel eens, dat de beginnende speler, die vorenstaand spel in handen had, het niet aandurfde twee kroon-schoppen te bie den, maar toch jammer vond om te passen en twee ruiten aankondigde. En daardoor maakte hfj zfjn partner au juist heelemaal In de war. Hfj deed het, zooals hfj zeide, om zfjn partner te laten merken, dat hfj zulke goede ruiten had, maar wat moest deze er uit opmaken ? Dat hfj niet den minsten steun in schoppen van zijn maat kon verwachten. Hf moest die annonce wel opvatten als een noodsignaal, waardoor zijn partner wilde zeggen: Ga niet door in de schoppen, tenzij gij er zeer krachtig in zQt, want in die kleur heb ik niets. Wanneer hij het niet aangedurfd had om het bod tot twee kroonschoppen op te hoogen, had hij in allen gevalle nog beter gedaan met te passen. De gever had, behalve zfjn goede kroon schoppen, nog een vasten trek in een andere kleur, maar door het bod van twee ruiten durfde hij in dit geval zfjn eigen bod niet te verhoogen, vooral toen de speler, die rechts van hem zat een bod deed van twee harten, hetgeen moest wijzen op een althans vrfj krachtig spel bfj zijn tegenspelers. Had zfjn partner gepast, dan had de gever dat bod zeker wel gedaan, omdat hfj daar door aan zijn partner beter inzicht gaf in zfjn eigen spel. Die speler zou dan geweten hebben, dat de kracht in het spel van den gever verdeeld was over minstens twee kleuren. Dit had dan voor den derden speler weer aanleiding kunnen zfjn, om zoo noodig het bod van den gever met een slag te verhoogen en dus zelfs tot drie kroonschoppen op te bieden. Het bod van den gever was een beglnannonce, er waren dus de hoogste honneurs aan het hoofd; de vaste slag buiten de troefkleur was waarschfjnlfjk niet in harten, misschien in klaveren, maar eerder te ver wachten in ruiten en dan is de kans om het spel te winnen zeker groot en een bod van drie slagen niet te hoog. In het vorengenoemde geval waren dus in het spel van den partner van den gever meer dan drie trekken en was een ophoogen van het bod van den gever niet alleen mogelijk, maar ook beslist gewenscht. Dat de troeven laag waren, was niet het minste bezwaar. Tegenover het hierboven genoemde geval wil Ik nog eens een ander aanhalen, wat mg kort geleden overkwam. Ik had gegeven en annonceerde n harten op aas, heer, 10, vijfde van harten met een heer derde in een andere kleur. In de beide overige kleuren was weinig kracht. Mfln partner had vrouw vijfde van harten met een aas, boer derden in ruiten, twee klave ren en drie schoppen Hij verhoogde het hartenbod, na opbieden door den tegen partij eerst tot twee en daarna tot drie harten, terwijl door mfj steeds was gepast. Het resultaat was, dat de tegenpartij 150 strafpunten boven de lijn boekte. Dat op bieden door mfjn partner motiveerde hfj, door te zeggen, dat hfj zooveel troeven had; maar die troeven waren mfj van geen nut. Ik had een beginannonce gedaan en had dus hooge honneurs aan het hoofd van mfjn harten serie. Door in de tweede ronde te passen gaf ik te kennen, dat ik naast die hartenkleur geen vasten slag had in een der andere kleuren en daarom was het steeds hooger bieden van mfjn partner ge heel ongemotiveerd. Hfj had de slagen in zfjn spel al zeer slecht geteld; die troeven hadden alleen voor meerdere slagen kunnen tellen indien hfj een renonce had gehad; nu vielen de troeven van ons beiden op elkaar en de tegenpartij maakte bijna alle bfjkaarten. In dit geval had steun in troef geen waarde. Anders zou het geweest zfjn, indien m|n bod in harten was gedaan in de tweede ronde. Door in de eerste ronde te passen had ik dan aangegeven, dat ik geen kleur kon noemen met de hoogste honneurs aan het hoofd, door het bod in de tweede ronde te doen, gaf ik aan dat diejkleur wel vol doende lengte had, maar dat steun van hooge kaarten in de troefkleur gewenscht was. In de andere kleuren waren dus de vaste slagen. Een lange troefkleur bfj den partner geeft dan ook zeker steun, daar het dan dikwijls gebeurt, dat de hooge kaarten van de tegen part g op elkaar vallen. Men ziet dus bfj het opbieden, moet men met allerlei rekening houden, alvorens men de kracht van zfjn spel, in verband met dat van den partner, goed kan beoordeelen en om tot een bod te komen, waardoor uit de belde spellen te samen het meeste wordt gehaald is een juiste beoordeeling van het geen men door het bieden is te weten ge komen en een nauwgezette overweging van de verschillende kansen noodig. Zoo kunnen de laagste troeven in den blinde evenveel waarde hebben als een aas of een heer, vrouw; in andere gevallen, wanneer zij niet op een renonce kunnen worden gebruikt, zfjn meerdere troeven van weinig of geen belang. En juist die troeven en een renonce in den blinde zfjn van zooveel waarde. Heeft de speler toch in zfjn eigen hand een renonce en is hfj genoodzaakt daarmede een paar maal af te troeven, dan bestaat het gevaar, dat zfjn troef erg verzwakt wordt en hfj er niet in slaagt de troeven van de tegenpartij er uit te slaan, waardoor op het laatst deze aan trek komt en nog enkele vrije kaarten kan maken. Is de renonce in den blinde, dan zal de speler van het spel er naar stre ven, vór dat hij de troeven er uit slaat, zfjn troefjes in den blinde op die renonce te maken. Hij houdt dan in eigen hand de kracht en troef. Teneinde nu te beletten, dat de speler van het spel die troefjes maakt, zal het dikwijls voor de tegenspelers aanbeveling verdienen om troef te spelen en de troeven uit den blinde er uit te halen. BRIDGER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl