De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 4 oktober pagina 9

4 oktober 1919 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

4 Oct. '19. - No. 2206 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Een hoekje van de tentoonstelling TENTOONSTELLING VAN AESTHETISCH UITGEVOERDE GEBRUIKSVOORWERPEN MUSEUM VOOR KUNSTNIJVERHEID TE HAARLEM De naam, dien men gemeend heeft aan deze tentoonstelling te moeten geven, heeft tot eenige verwarring en tot andere voor stelling van het karakter aanleiding gegeven. WQ dachten dat hier het zwaartepunt zou liggen bij de uitvoerders, dus industrieproducten. Inderdaad is het een gewone kunstnQverheid-tentoonstelllng.en een goede. Daarom zou Ik zeggen, laten we de zaak voor het publiek niet ingewikkelder maken dan zQ reeds is, en laten we niet voor vraagstukken komen te staan als: wat is het verschil tusschen een goed kunstnQverheidsvoorwerp en eenaesthetische uitvoering. Intusschen, deze eerste tentoonstelling onder leiding van den nieuwen, volijverlgen directeur van het museum Otto vanTusschenbroek. mag er wezen. Den aandachtigen beschouwer, vakkundige zoowel als leek, wordt hier een belangrijk overzicht geboden. In stfll" opgetrokken in- en uitgang Het binnentreden in dit gebouw is wer kelijk een verrassing. ZQ, die de zalen vroeger kenden vragen zich af: zijn dit dezelfde localiteiten, dezelfde vertrekken die vroeger neigingen opwekten om beeldenstormer te worden. Een serie foto's in de hall geëxposeerd laat ons zien dat nog slechts een maand geleden de nu zoo frissche zalen ontoon baar waren. Het is voor de huidige sier- en ambachts kunstenaars niet onbelangrijk te weten dat we nu een voortreffelijke ruimte rijker zijn voor tentoonstellingen, een der weinige gelegenheden waar men zelfs interieurs kan exposeeren, en het is ook daarvoor dat wij den heer van Tusschenbroek zeker dank baar mogen zijn. De heer A. P. Smits die zich met de in richting dezer tentoonstelling belastte heeft dat uitmuntend gedaan. En voor wat nu de tentoonstelling zelf betreft meen ik dat deze zeer geslaagd mag genoemd worden. Meen nu niet dat ik deze regelen schrijf om al het geëxposeerde aan te prijzen, want instede van het steriotyp: Vindt U het niet snoezig, mevrouw l" Zou ik willen zeggen vind ge rust leelijk wat u niet aan staat (niet begrijpt) maar kom door deze tentoon stelling dan ook tot de overtqiglng dat er veel, en hard, en ijverig gewerkt wordt. Dat men dus niet neerzit bij het eenmaal verkregen resultaat. Neen, er zQn rustige arbeiders die in vast vertrouwen voortgaan, zichzelf verbe teren, zich bij hunne over tuiging houden. Maar ook zin er opstandelingen, bolsjewiki" heeft men wel gezegd, die met de vuist op tafel al het veroverde en verkregene omverwer pen en het weer anders willen. En dat lan is prachtig, dat beteekent het leven dat een uitweg zoekt. En daarom, dr. Pit zei het voortreffelijk in rijn openingsrede, meen niet dat het er iets toe doet of u, of een ander het mooi vind, maar de ernstig wer kende kunstenaars hebben recht op uw belangstelling. Zeker, niet ieder, en niet alles is op deze tentoon stelling vertegenwoordigd, maar wel is er, en dat pleit voor het breed begrip der organlsateurs, het voor naamste en ongeveer ieder soort. Zoo vind ik het gelukkig dat Erich Wichman hier iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii in iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiniiiiinii ADANDOR Droom van een dwaze, door GEORGE KETMANN Jr. (Vervolg van pag. 3) Dat was hun kracht en zQn verzenboek lag te-pronk in den boekwinkel en onver schillige blikken glipten over den witten band. Maar in Adandor bleef een rustige zekerheid, terwQl hQ zag, hoeelkjaaropnieuw van elk zijner vrienden een boek in de menigte verdween en terwijl hij hoorde overal de kritische beprating, zooals nauwe en wijdere krinkels sidderen, wanneer een steen door bet watervlak slaat. En hij wist uit den omgang met hen dat ze de menschen niets van hun innerlijk gaven; dat behielden ze als een durend intiem bezit. Maar het publiek" smeten ze hun spanningen toe, precies weer zooals die hun waren opge drongen: der menschen daden in alle losse vreugde en alle benepen leed. En hQ, die voor de wereld hartstochteloos de blanke bladzijden van zQn schoone smart had open gelegd, vluchtte terug in de schuttende schaduw der onbekendheid. In het grot-achtige voorgewelf, aan welker einde eindelijk God in geweldigen kring van Ideeën zon, zaten Wilskin en Prax wachtend bQeen, en de eerste sprak: Het kan met ons niet lang meer duren Wanneer Adandor, de begenadigde, terug vloeit tot zQn bron, dan zal God vernemen, hoe de wereld verworden Is, wQl het naiVe doodgegaan is in zelfzucht en Qdelheid en schQnvroomheid. En HQ zal ons weer op lossen in het ruimtelooze Zijner goedheid. Dan zal Adandor den menschen gelijkheid brengen, want schoonheid vereent, vragend geen devote knieling, doch een vast e mensche lQkheid". Adandor, Adandor," antwoordde Prax wrevelig, wat hebben wQ met dien dwaas van doen? Omdat hQ niet onder de men schen leven kan, moet hij dat eer' aan zich zelve wijten. Geen wezen mag beweren, dat de wereld slecht is, wanneer hQ in een gezelschap mislukten heeft geleefd. En mist Adandor het karakter niet, dat komt uit jouw hand?" Dat is wel wdar, vriend Prax, maar ver geet daarbij niet, dat ik de goedheid niet bfj mijn karakters heb. Ken j K de primitieven nog van vroeger, die op jacht en ter vischvangst gingen? Er bestaan beneden nu alleen bewusten. En God verlangt in men schen nimmer de zekerheid, omdat die zelf genoegzaam is." .Wilskin, waarvoor bevreesd? wees verder stil en vertrouw op mQ. De nederigste goddelQken zQn machtiger dan de heerlijkste menschen " Hij scheen vermoeid, vouwend de armen voor zijn borst en zijn hoofd daarin houdend ten 'slaap. En hQ sliep tot' twee keeren de nacht met breedgespreide vleugels over de aarde gevlogen was. Toen zonk hQ door de wolken en stond den derden nacht lichtend aan het bed van Adandor, die stil had liggen luisteren naar het levendig gedroppel van den regen buiten op de platten en daken. Dan in de omstrooming van licht over de meubels en langs de paneelen, waar-tusschen de donkere schilderijen onwezenlijk plekten, zei Prax, dat hQ God-zelf was en Adandor's ziel der aarde geschonken had, opdat hQ hem daar in durende zelf beslotenheid danken zou. En hQ beval Adandor op te staan en hem te volgen. Door de onderscheidene zwartbeden der straten gingen ze lang naast elkander voort; telkens Adandor even aarzelig rondtastte naar Prax' ruige pQ, als hQ die niet meer naast zQn schouder voelde. EindelQk traden ze voor een hooge poort, een weinig terug getrokken in een effene muur, welke zich aan alle kanten in de donkerte voegde. Hard schuurde de schelstang door roestige oogen ergens ver-weg luidde een naargeestige bel. Adandor wachtte, wachtte, tot hQ zijn eigen IQf zelfs bewegen voelde, wanneer hQ stilstaan bleef. Dan na veel grendelgeknars opende de poort met een breeden binnendraal der deur en langs de stijl keek het verschrikte gezicht van een monnik, die een lantaren hooghield. En met Adandor ge beurde iets wonderlQks: hQ hoorde zich-zelf stamelend spreken, maar hem ontging den zin der woorden; de monnik week op-zij om hem in te laten en zorgvuldig schuivend weer de grendels in de steenholten, duidde hQ Adandor naar een flets-licht e deurspleet zQn werk Iaat zien, en ook de mannen van de Stijl", waarbQ wQ be merkten dat P. Zwart zich heeft aangesloten na (voorgoed ?) het weener genre vaarwel te hebben gezegd. En al juich ik het toe dat deze richting vertegen woordigd is, omdat de uitingen, vooral van van Doesburg mQ intressant voorkomen, dan wil dat niet zeggen dat ik het daarmede eens ben. Zoo kan ik met den besten wil geen utiliteitsvoorwerpen zien in de meu bels van Wils en Zwart. Ik erken hierbij nog te hechten aan ambach telijke waarde en gebrulkvaardigheid, zoodat een moeilQkzlttende stoel, een tafel waar ik niet bQ kan komen mij irriteert. Nu weet ik zeer goed dat ik geen IngewQde ben in de stijl" litera tuur, en dat hunne filo sofische beschouwingen vrij veel duidelijk maken, en zoo zal het wel aan ons liggen dat wij het werk niet onmiddellijk aanvaarden, maar 't zou ook kunnen dat het aan de makers ligt, die ver zuimden een gebruiks voorwerp zoodanig te maken dat het aan doel en bestemming beant woordt, om nu nog maar niette spreken van slecht werkmanschap. En, ontvankelijk als ik ben voor iedere nieuwe gedachte, kan ik toch niet los komen van de charme der meubels van De Bazel, die hier met twee com plete interieurs verte genwoordigd is. Penaat viel me ditmaal tegen, ik hoop dat deze voortreffelQke arbeider zich voor het barokke zal weten te weren. Het groote tapijt door Jaap Giddlng mag hier niet onvermeld blQven. Doch ik dien mQ te onthouden van opsommingen, waarvoor de plaatsruimte toch niet toereikend zou zijn. Schier alles op deze tentoonstelling is belangrijk, en ongetwijfeld zal het velen tot leering en genot kunnen zQn. C O RN. VAN DER SLUYS DE BELGISCHE RUITER Teekening voor ,de Amsterdammer" van George van Raemdonck inimiimmiimiiiiiuiiiimiiiiimiMMiiim R. W P. DE VRIES f De Amsterdamsche boekhandel heeft in De Vries een van zijn uitnemendste ver tegenwoordigers verloren. Hij was nog een van de laatsten der oude garde, die den grondslag hebben gelegd tot de ontwikkelirg van het tegenwoordige bloeiende bedrijf. De Vries was uitgever en boekhandelaar, maar hij was vooral antiquaar; hij was boven alles kenner van boeken en niet minder van prenten. Met zijn wetenschappelijken aanleg wist hij zijn bedrijf te ver heffen tot een beschavingsinstituut van beteekenis. Altijd stond hij gereed, zoo zijn voorlichting werd gevraagd; steeds stond zijn verzameling voor belangstellenden en onderzoekers open. Een boek of prent was voor hem veel meer dan een object van handel; het was een met liefde gekoesterd pand van wetenschap of kunst, dikwijls van beide. Zonder zelf te produceeren heeft hij aan de wetenschap en de kunst onschatbare diensten bewezen. Vooral mag dit worden geconstateerd in verband met zijn vaderstad. De Vries had Amsterdam lief met de stevig heid van den goeden kenner der oude aan het gang-einde. Toen de monnik sloffend volgde en dan de deur verder openstootend, noodde hem naar-binnen. Hier zes of zeven kloosterlingen zaten om een lage tafel, waarop enkele kaarsen grillig te branden stonden. Hun donkere gedaanten waren in aandacht naar elkacr toegebogen, wijl een van hen, een groote monnik met een zwarten baard omramend zijn matte kaken, voorlas, maar nu oprees en Adandor welkom-zei. En Adandor zich weer spreken hoorde, niet weifelend meer als zoo-even, maar helder en toch met een zachtheid, dat hij zich droomend waande. Hij zag de broeder knik ken, bedaard en als onbewust, terwijl de anderen ook naderkwamen, met lijdelijken stap wér teruggingen naar hun bankjes met hem, zoon van het schoone, in hun midden. Daarna, als-of Adandor niet gekomen waar', las de forsche monnik waardig verder.... Inmiddels Prax weer gestegen was tot boven de zon en, Wilskin terugziend, riep hij, dat God van nu-af Adandor wel ver geten zou, wijl hu hem in een klooster ge voerd had en hij op de aarde verwijlen moest, tot'God hem een-maal verstaan zou. Dat zal nu niet gebeuren, want Wilskin je weet: kloostermuren zijn doof voor God en alle menschen: ze houden in-zich alleen een openbaring van het eigen-ik." Maar alles liep anders dan Prax en Wilskin hadden voorgesteld. Na ruim een jaar van bidden en vasten, werd het den dertigjarigen Adandor duidelijk, dat deze klooster broeders in hun afgezonderd leven, wanneer zQ zich kastijdden met hun menschentwijfel, toch juist daarin hun zekerheid vonden en daarom niet konden zoeken met zij n machte loos binnenwezen. Zoo op een schoonen morgen, toen de zon haar lichtpijling door de nauwe luchtgaten zond, werd dien drang tot daden van schoonheid zoo zwellend in hem, dat hQ af scheid-nam van allen en het doode plein overstak naar de bultenpoort. De broeders bedroefd waren, dat zij hem verloren, en broeder José, de breedgeschou derde kloosterling, smartte het evenzoo, wijl Adandor nu zich-zelf verliezen ging. Zolder omzien wandelde hij de stad we der in, maar het huis van zijn oom stond Amstelstad. HQ kende de stad en haar kunstultbeeiding als weinigen Geen boek of prent over Amsterdam kon bestaan of hQ kende ze en wist ze te achterhalen ook. En met die groote kennis heeft hQ steeds ten bate van anderen gewoekerd. Zijn dege lijke kennis van oud Amsterdam bracht hem vanzelf in de kringen der mannen van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap; geen wonder dat hQ in het bestuur werd gekozen; jaren lang was hQ de trouwe be leidvolle, ook smaakvolle penvoerder van het Genootschap; het sprak van zelf, dat R. W. P. de Vries leeg en niemand wist, waar de familie ge bleven was. Dolend door de drukke straten, zag hQ opeens meneer Bonose, wenkend uit een stilstaande auto, en toen hQ hem snel nadertrad, schudde hij met bei zijn vleezige handjes Adandor's arm in handdruk op-en ne c r, pogend dan hem in de auto te helpen. Zoo was hQ op-nieuw opgenomen door de mannen van actie", want uit een gebouw, waarin een dagblad gevestigd scheen en waarvoor de auto te wachten stond, snelden plots drie mannen, weldra door Adandor als vroegere vrienden herkend. Elk van hen was nu schrijvende aan een crimlneele ro man, die momenteel een beroemden naam a een vermogen beloofde. Zoo de dagen van Adandor als evenzoovele emoties waren, die elkacr beurte lings voorbijvliegen wilden. Als gesmeten was hQ binnen een sensatie-rooden band en naar alle kanten stormde hQ, telefoneerend en autoënd en spoorslags pennend, zonder aan dien toegehaalden cirkel maar n dag ook te ontspringen. Tot' eindelQk toch hQ zich-zelf losrukte uit den wedloop dier mannen van actie" en op-ademend het hem scheen, of hQ met den dood een cancan gedanst had. Maar nu naderde de armoe en hQ zag, dat al zij n spartelingen daar-tegen ten leste geen stand zouden houden. Op een morgen meneer Bonose, potsierlQker dan ooit meteenwQnrood vest en in een gestreept jasje, hem opzoeken kwam en genoegelijk knikjesgevend met zijn clownesk-dlk hoofd vertelde, dat zQn neef, een landjonker bij zijn geboorte plaats, hem wel als gehelmschrQver zou willen aannemen. En voor het eerst in zijn leven kende Adandor een menschelijke vreugd, en een dankbaarheid rees in-hem voor dit gemoedelijke manneke, die altijd beweerde wel te weten wat de wereld te koop had. Wel was het een zwakke; aan alles kon hQ meedoen, of er gefuifd en ge zongen of dat er gerouwd en geholpen worden moest doch misschien juist door deze meegaandheid ook bleek hij van een oer-gezonde menschelQkheid. En Adandor beduidend nu verder van zijn dank te zwijgen, omdat het immers heel natuurlijk was dat hQ hem.gerecommandeerd had, nam Bonose imiiiiiiMiiiiiiiiiii hij bij het gouden feest eerelld werd Even zeer sprak het vanzelf, dat hij In 1900 toe trad tot het toen opgerichte genootschap Amstelodamum en dat hem ook daar een plaats in het bestuur werd Ingeruimd. Zoo was het ook in de Vereeniging ter bevor dering van de belangen der boekhandels, ja, waar niet? Met De Vries is ten man heengegaan van den ouden stempel, dien Amsterdam niet mag vergeten. H. BR. Boekverkooping De firma J. L. Beyers te Utrecht zal van 3 12 November a.s. publieke veiling houden van eene bflangrQke en uitgebreide verza meling boeken en tijdschriften, afkomstig uit een tiental bibliotheken van Taal- en Letterkundigen, Rechtsgeleerden, Notarissen, Predikanten, Geneeskundigen en Bouwkun digen, wier namen op den catalogus ver meld staan; benevens prenten, boekenkasten en instrumenten. hem mee naar een wijnhuis, waar hQ Adandor overvloedig tracteerde. Twee jaar al woonde Adandor weer In het stille stedeke, waar zijn jeugd als wee moedige herinnering hing in lederen boom en elk huis en in de gansche lucht. Er was een vredigheid over hem gekomen, nu hQ getrouwd was met een eenvoudige, gulle plattelandsdeern en als geheimschrljver van den stijven jonker kalme bezigheden had. En als hij thuiskwam, toegaand op het gansch-omgroeide huisken, speurde hQ achter de witte gordijnf jes zfjn Hef jongsken in de wieg, die voor het venster geschoven stond. En door zijn lichaam beefde een levende gelukkigheid, wQl de dagen hem Jn zoo gelijke opgetogenheid over het hoofd woeien, ondeelbaar als de zomerwind. Maar op een nacht hoorde hij In-zich een zingen om toch te scheppen, nu toch te scheppen, nu toch te doorleven een eeuwig lird. En toen het dag werd, hQ ernstig zich voornam alle kracht uit zich-zelf te putten, opdat hij n-maal God nader-brengen zou aan de menschen. En hij schreef een vers van nooit-te-vatten schoonheid, doch, wijl hij te-ver gegaan was in zijn peinzing en God waarlijk in zijn ontdaan gezicht schouw de, mocht hij niet meer terug en God hield Adandor glorierijk in zijn ideeën. Toen in een geweldigen tuimel Prax en Wilskin uit hun gewelven stortten en ver pletterd lagen voor de voeten eener weenende vrouw bij een wieg. Hier sloot de droom, want de dwaze ont waakte in een oude kamer, waar boeken langs de wanden waren geschaard in rij boven-rij. En binnen de valige verhulling van-uit de hoeken over alle dingen heen, schoot uit een raamken onder de zoldering recht-op-hem-ntêr een breeden Ifchtstroom, waarin milliarden stofjes dreven. En hij voelde, dat zijn voorhoofd hoog was en zijn oogen groot-glansden uit zijn zon-belicht gezicht, wijl hij voort-aan weten zou, dat aardsche dwaasheid de goddelijke wijsheid was.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl