Historisch Archief 1877-1940
N". 8809
Zaterdag 26 October
A°. 1919
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. J. A. VAN HAMEL, Prof. Dr. H. BRÜGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333. Amsterdam | | Advertentiën omslag f0.40 p. regel, binnenpag. f 0.50 p. regel"
INHOUDs Bladl. 1: Om de Oostzee, door v. H.
Zware t uden van voorheen, door prof. dr. H.
Brugmans. Weenen en Berlijn, door prof. F. W.
Foerster. 2: Op de Pijnbank, door Prederik van
Eeden. Een Melkprjjsverhooging, teekening van
Jordaan. 1789-1918, II, door dr. H. A Enno van
Gelder. Kreke'zang, door J. H. Bpeenhofl.
Feuilleton: Lucht en Aarde, door Cristine
MorescoBrant. 5: Voor Vrouwen (red. Elis. M. Bogge)
Arcntina O. Bioker-wed, mr. J. Weitheim f, door
Jobanna W. A. Naber. Binnonbni^knnst, door
Jaap Oiddiog. De Vrouwenbeweging in China,
door F. 8. van Balen-Elaar. Uit de Natuur: In
Guyana, door Jac. P. Thijsee. 7: Dramatische
Kioaiek: Faarlen (N. V. Het Toont el").
Poppent ooneel, by ontwerpen van Raoul Hynckes, door
Top Naefi. Muziek in de Hoofdstad, door H. J.
den Hertog, 9 Schiderknost-Kroniek, door
PIasgchaert. Spreekzaal. De geest in het
onderoffioierskorps, door P. H. B. De Volkenbonden,
door dr. F. H. Ooenen. Boekbespreking, door
mr. D. Spanjaard. Dure Tijden, teekeuing van
Oeorge van Baemdonok. 10: Op den
Economisohen Uitkijk: De uitvoering der Invalitsitswet,
door jhr. mr. H. Smisaaert. De Bolsjewiek in de
Carioatunr, door O. F. v. D. 12: Uit het
Kladsohrift van Jantje. Biljartspoit, door B. Het
Dainwater, door dr. J. Versluis m .i. 13:
Clemenoean en de Geiinsvermeerdering, teekening
van Joh. Braakensiek. Onze Pnzzle. Bur
gerlijke beleefdheden, II, door Ari. Een Redder
der Mecsohheid. door O. F. van Dam.
Bijvoegsel: De Nederlaag van het Bolsjewisme,
teekening van Job. Braakensiek.
iiiiiiliiimiMiilllflliiililiMiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiii
OM DE OOSTZEE
Onze voorvaderen, die alles naar
zichzelve plachten af te meten, hebben de
Oostzee de Oosfzee genoemd. Zij oefen
den er immers hunnen oosterschen"
handel op uit! Dat was al.
Degenen, voor wie deze zee met hare
omliggende landen en havens meer zelf
standige beteekenis heeft of heeft gehad,
hebben er ook een zelfstandigen naam
aan gehecht: het Balticum.
Heel wat nationale aspiratie en
volkenstrijd, heel wat ontwikkelingsdrang
en volksverschuiving heeft zich daarom
afgespeeld. Het Balticum heeft evenals
de Middellandsche Zee een eigen wereld,
een eigen lichaam gevormd. Kouder en
nuchterder misschien dan dat middel
punt van 't Grieksche, 't Romeinsche en
het Arabische Rijk, maar niet minder
intehs, niet minder rijk en niet minder
levend.
De dramatische gebeurtenissen, die
zich heden over het Balticum afspelen,
zijn slechts de nieuwe vorm van het
oude geval. Er heeft ten allen tijde
zooiets als het Evenwicht in de Oostzee
bestaan. Veranderlijk van steunpunt en
gewichtsverdeeling, schommelend wel,
maar zich toch altijd om hetzelfde cen
trum bewegend.
Aan den eenen kant stond de
algemeene vrijheid van scheepvaart en van
handel, met de zelfstandigheid der ver
scheidene omwonende stammen en na
tionaliteiten gepaard. Aan den anderen
kant, de overmachtige ontwikkeling van
enkele staten.
Men kan dit beeld ook nog van een
anderen kant bezien. Het drukke kruis
punt van scheepvaartverbindingen, de
rijkdom aan havens en een wereldpro
ducten voortbrengend achterland, heeft
ook de orde en de veiligheid in het
Balticum steeds tot een zeer groot be
lang gemaakt; wanneer de vrijheid in
anarchie oversloeg en onderlinge strijd,
of zeeroof, of wanorde zijn kusten en
zijn wateren onveilig maakten leed niet
alleen het onderlinge verkeer. Heel
WestEuiopa kwam dan te kort aan het graan,
het hout, het erts dat uit de Baltische
streken kon worden gehaald, en waar
aan de vrije vracht vaart een rijk aan
deel had.
Dan werd het streven naar overmacht
op de Oostzee soms gerechtvaardigd
als het streven van n staat om de
internationale politie uit te oefenen en
de onderlinge verwarring onder den
duim te houden.
Zoo kon in de Middeleeuwen de
Poolsche tendens naar de oppermacht
worden verklaard, en later Denemarken's
Sontpolitiek en Zweden 'sBaltisch imperi
alisme. Daarop hebben de czaren hun
Oostzeemacht gebouwd, en het was ook
een argument voor Pruisen's ontwikke
ling, van ouds en opnieuw, langs de
Baltische kust. Daaruit kwam ten slotte
ook weer het streven naar tyrannie
voort, op politiek en op handelsgebied.
Het vraagstuk der harmonie tusschen
Orde en Vrijheid drijft ook op de Bal
tische wateren rond.
De oplossing heeft ook in de staat
kunde van ons eigen land, van de Zeven
Provinciën, een groote rol gespeeld.
Onze Staten-regeering is er voortdurend
mede bezig geweest. Frankrijk heeft er
zich tegelijkertijd mede bemoeid. In
Engeland is het steeds aan de orde
gebleven.
En nu, nu de Duitsche macht gebro
ken is en Rusland uiteen ligt, dringt het
probleem zich andermaal in acuten vorm
op. Strijd, naijver en onzekerheid dreigen
weer op een groot deel der kusten van
de Oostzee. Van 't Finsche Noorden af,
langs den Newamond, om Riga, Memel,
Konigsbergen en Dantzig heen, schier
tot aan Holstein toe, hangen ongeor
dende toestanden in de lucht.
In de Baltische provinciën, Koerland,
Lijfland, Esthland, in Ingumanuland,
onder de Letten zit men elkander in het
haar. In Ierland i s nog geen vaste grond
slag hersteld. Het mozaïek van 't Balti
sche gebied woelt dooreen. De hoogere
vorm van anarchie die met den naam
van Wallenstein kan worden gedoopt,
komt dreigend op.
Daarom is in dezen tijd van
ordeherstel, het Baltische vraagstuk van bij
zonder gewicht. Groote internationale
staatkunde der gezamelijke mogendheden
moet er eene oplossing voor geven.
Naar de feiten te oordeelen die zich
in de openbaarheid hebben afgespeeld,
is daarover in verschillende richting ge
dacht.
Het denkbeeld is geopperd, de leidende
macht in het Oostzeegebied weder te
doen toevallen aan het herboren Pool
sche Rijk, dat er eenmaal de over
hand heeft gehad. Anderen hebben blijk
baar teruggedacht aan de voorname
plaats eenmaal door Zweden bekleed.
Zij hebben aan een Concert der
Skandinavische staten een hernieuwde functie
ter bewaring van het ordelijke
Oostzeeevenwicht meenen te kunnen toekennen.
Noch het .een, noch het ander is echter
doorgezet. Een overwichtige Poolsche
macht is voor het Oostzeegebied niet uit
gestippeld, al ware het alleen reeds wijl
men den jongen staat daarmede een
onmogelijke taak zou hebben in handen
gelegd. Polen's vrijhandel is door Dantzig
verzekerd, maar Dantzig blijft een
autonome stad.
De neiging tot het spelen van een
staatkundige rol van de eerste grootte
is voor de Skandinavische landen blijk
baar niet meer weggelegd. Wel is De
nemarken door de Sleeswijksche gebie
den tot meer beteekenis gebracht; wel
wordt Zweden's positie door de aange
kondigde regeling der Aalanseilanden
wellicht bevestigd, maar voor eigen
lijke groote Skandinavische politiek in
het Balticum wordt toch geen weg ge
baand.
De vervolgens opkomende solutie is
natuurlijk die welke thans nog van
Duitschen kant schijnt gedroomd. De
oude Pruisische expansie in de
Oostzeeprovincien voortgezet en uitgebreid, de
kleine Baltische staten onder Duitsche
macht, Petersburg en Finland onder
Duitsche opperinvloed gebracht. De
sterke linkerhand die men op 't Noordzee
gebied te leggen dacht moge zijn los
gescheurd, de rechter zou aan de
Oostzee daarom des te vaster kunnen
grijpen. Voor dit idee is ongetwijfeld
Von der Goltz op tocht gegaan, en heeft
hem de pan-germaansche zegenwensch
vergezeld, 't Is evenwel geen wonder
dat de staatkunde der mogendheden
daarin geen voordeel zag, en het niet
heeft laten begaan.
Wanneer men den loop der zaken goed
beziet, zal de oplossing aan de Oostzee
ten slotte weer liggen in het typische
systeem van een veelheid van kleine,
onafhankelijke staten die naast elkander
in vruchtbare zelfstandigheid bestaan.
Daarop schijnt het op 't oogenblik
aan te gaan. Men ziet weer den van
ouds beproefden vorm, waardoor staat
kundige vrijheid en orde worden ge
paard. Geen overmacht, doch kracht
ontwikkelende, zelfstandige buurschap,
en matiging door verscheidenheid. Esth
land en Lithauen, Koerland en Lijfland
opgewekt om weder een eigen bestaan
machtig te worden, en zoo de kans der
gebieden rondom de Oostzee te vervol
maken. Geen protectoraatsstaten van
een machtig achterland, hoe het ook
heeten mag, -- maar staten op eigen,
zelfbevestigd fundament.
Dit gaat allicht zoo gemakkelijk niet.
Daajvoor moeten vuurproeven doorstaan
en er moet waarschijnlijk
heelwatjwoeling en zorg voor doorgemaakt worden.
Zonder deze vinden de nationaliteiten
zich zelven niet. Wij staan misschien
nog pas aan het begin van een lang
durig proces.
Maar juist voor een land als Nederland
is dit proces zoo belangrijk omdat ook
de Nederlandsche natie het heeft door
gemaakt. Tot in allerlei bijzonderheden
toe herinnert de ontwikkelingsgang die
nu met de Baltische staten gevolgd wordt,
aan het staatkundig weefsel waaruit
eenmaal Nederland, ook als een waarborg
voor den vrede, voortgekomen is. yelerlei
trekken van de politiek van Elisabeth
en van Hendrik IV ziet men thans in
de dagbladtelegrammen terug.
Dit maakt het geheele nog vage Bal
tische tooneel dubbel belangrijk. Wanneer
het gelukt daar de zichzelf ordenende
machten in een gezond leven te doen
voorwaarts gaan, zijn daar thans de
stekken voor heel wat viuchtbare energie
en volksontwikkeling te zien.
v. H.
ZWARE TIJDEN VAN VOORHEEN
Men klaagt tegenwoordig zwaar en in
allerlei toonaard. Terecht. Want de tijden
zijn duur en het menschdom is opstandig.
Tusschen belde is natuurlijk verband. De
Duitsche regeering wees terecht meer dan
eens op de handhaving der blokkade en de
daardoor ontstane duurte en gebrek als de
hoofdoorzaak van het voortwoekerende
Spartacisme. Zoo is het op andere schaal overal.
Zonder de dure tijden zou de invloed van
Wijnkoop en de zQcen veel minder groot
zijn dan zij momenteel is. Want zijn dia
gnose van het geval, dat toch eigenlijk ook
een ziektegeval is, is in hoofdzaak juist.
Alleen zQn therapie laat te wenschen over.
ZQn verwijzing naar den specialist in alle
kwalen, die regeering heet, moet worden
afgewezen. Want het is duidelijk en het is
in de afgeloopen jaren ten klaarste gebleken,
dat de regeering in de maatschappelijke
verhoudingen en misstanden bitter weinig
kan doen. Zij kan, dat hebben wij kunnen
constateeren, de distributie van de aanwezig?,
te geringe voorraden, vooral levensmiddelen,
zoo goed en zoo kwaad als het gaat, ter
hand nemen en daarmede ook wel iets be
reiken. Zij doet dan hetzelfde wat van
de oudste tijden af de regeering van
een belegerde stad heeft gedaan en z$
doet dat met ongeveer dezelfde mid
delen. Maar aan zulk een stadsregeeiing
werd nimmer de onmogelijke eisch gesteld,
dat zij door ingrijpende maatregelen den
voorraad zou vergrooten. Dien eisch kan
men evenmin stellen aan de regeeilng van
een land als het onze, dat voor een groot
deel is aangewezen op invoer uit het buiten
land. En waar er nu in de geheele wereld
een aanzienlijk tekort aan productie is ten
gevolge van den oorlog, en dat tekort
waarschijnlijk eerst in den loop der jaren
door onverdroten arbeid kan worden inge
haald, kan geen regeering op dit oogenblik
aan de duurte, die een gevolg is van dat
tekort, veel veranderen. Allerminst de Neder
landsche regeering, wier gezag zich over
zulk een klein gedeelte van den aardbodem
uitstrekt.
Wij Ifjden dus onder de gevolgen van
den oorlog, waaraan niet veelte veranderen
zal zijn. Het zou trouwens bijzonder op
vallend zijn, zoo die gevolgen uit waren
gebleven. Het Is Inderdaad naïef maar
zoo zijn de menschen nu eenmaal te ver
wachten, dat de gevolgen van een oorlog
van zoo groote geographlsche uitgestrekt
heid en zoo langen duur binnen zes weken
zullen zijn verdwenen. Het ge-zond verstand
Irert wel anders en de geschiedenis cok.
Maar dat laatste mag nauwelijks gelden.
Wel heet de geschiedenis steeds eershalve
de leermeesteres der volken, maar de volken
zijn nu eenmaal bijzonder hardleersch. Die
zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich
zacht, zegt de oude vo kswQsheid ; maar de
volken zelf bedanken in den regel feestelijk
voor die zachte spiegeling en volgen gewil
lig hun gelukster of hun noodlot.
Toch is het zoo al niet leerzaam, dan toch
merkwaardig na te gaan, hoe vroegere oor
logen nawerkten in ons land. Wij kiezen
als voorbeelden eenige oorlogen der acht
tiende eeuw, waarbij Nederland niet of
nauwelijks betrokken was. Het geval was
dus toen op kleiner schaal zooals in de
laatste vijf jaren. Europa was verdeeld in twee
partijen, die elkander fel bestreden, terwijl
Nederland tusschen de vijanden in neutraal
bleef.
Van 1733 tot 1738 werd de Poolsche
successie-oorlog gevoerd, waarbij ongeveer
geheel Europa, met uitzondering van Enge
land, betrokken was. Dat Nederland onder
dien oorlog heeft geleden, weten wij uit de
berichten van den Spaanschen consul te
Amsterdam, Fellpe Rodriguez. Die berichten
zijn inderdaad verontrustend genoeg. Zoo
scht ijf t hij den 13 Maart 1738. dat de vroedschap
beraadslaagt over de vraag om Amsterdam
tot een vrijhaven te maken, teneinde het
aanmerkelijk verval van den handel te her
stellen. Volgens den consul is de handel van
Amsteidam siellig stetk achteruit gegaan:
vroeger was Amsterdam de stapelplaats der
grootste rijkdommen van Europa en het
magazijn, waar ieder zijn benoodigdheden
opdeed; nu ziet men zich gedwongen te
doen, waaraan men vroeger nooit had ge
dacht, het inrichten van een vrijhaven. Hier
werkt het voorbeeld van Hamburg, dat een
groot deel van den Amsterdamschen handel
tot zich heeft getrokken juist door datzelfde
middel van een vrijhaven.
Van het plan om Amsterdam tot een
vrijhaven ie maken hooren wij verder niets.
Het zal zijn verdwenen met de aanleiding
daartoe, den Europeeschen oorlog. Want het
is merkwaardig, dat dergelijke plannen op
nieuw opkomen, wanneer de republiek weer
de gevolgen heeft ondervonden van den
algemeenen oorlogstoestand.
IndenOostenrijkschen successie-oorlog was ons land
eerst in het laatste jaar betrokken. Niette
min heeft onze handel blijkbaar sterk onder
den algemeenen oorlog geleden; niet alleen
zijn de klachten over het verval van den
handel algemeen, maar er worden nu zeer
ernstig plannen beraamd om verder verval te
voorkomen. En het merkwaardigste is, dat
nog drie jaren na den vrede, in 1751, de
toestand nog zoo zorgwekkend is, dat men
opnieuw het plan van 1738 aan de orde
stelt. De Spaansche consul bevestigt dien
indruk; den 23*ten April 1750 schrijft hq,
dat op de beurs veel wordt geklaagd; da
gelijks wordt in deze landen de handel
minder en de belasting hooger. Iedereen
«erlangde naar den vrede; maar nu is het
dezelfde vrede, waarom zij klagen. Immers
zoolang de oorlog duurdr, genoten de Hol
landers alleen de voordeelen van den handel
op Spar je; maar thans hebben de Engelschen
het grootste deel van dien handel weer in
handen.
Is het niet merkwaardig, dat ook toen in
sommige branches de oorlog meer verdien
sten bracht dan de vrede? En denken wij
niet onwillekeurig aan onzen eigen tijd,
wanneer wij zien, hoe ook toen de vrede
niet onmiddellijk herstel van welvaart bracht.
In 1751 was de toestand nog zoo, dat
Willem IV meende naar forsche middelen
van redres te moeten grijpen. Zij waren neer
gelegd in de bekende propositie van 21 Au
gustus 1751, die een gelimiteerd porto-franco
voorstelde om den vervallen handel weer
op te beuren. De propositie merkt terecht
op, dat de natuurlijke en zedelijke oorzaken
van dan Nederlandschen handelsbloel in de
achttiende eeuw nog evenzeer aanwezig
waren als in vroegere tijden. Wanneer men
nu vraagt naar de oorzaken van het verval,
dan moet men die eenvoudig zoeken in
wat men toen noemde de diversie van den
handel. In de propositie wordt dat aldus
uitgedrukt: In vroeger tijden was het de
Republicq alleen, die men in Europa als
commercleerende kon aanmerken, en de
vreemden contenteerden zig met de lasten
aldaar te betaalen, soowel op de waaren,
de welke slj daar aanbragten, als op die
geene, die sij daar quaamen inhandelen;
sonder te ondersoeken, of men dezelve niet
kon ontgaan en menageeren, door de goe
deren direct van de plaatsen der selver
product te gaan haaien, en andere weederom
ter plaatse van der selver vertier te brengen:
men betaalde den Nederlander sijn lasten
met genoegen, sonder verder ondersoek.
Maar sedert de voorleeden eeuw is het
systhema van de commercie in gantsch
Europa verandert: de vreemde natiën, siende
de verbaasende uitwerking van onsen handel,
en tot wat hoogte de Republicq door deselve
alleen geklommen was, hebben sig meede op
de commercie gaan toeleggen, en om onse
meergenoemde lasten te ontgaan, heeft men
sfjne overvloedige producten gaan transpor
teeren voorbij ons land terplaatse van
desselfs meeste consumptie en daarteegen
weederom uit de eerste source gaan inhan
delen het geene men manqueerde."
Hier werd inderdaad een juiste verklaring
gegeven van het feit, dat de Nederlandsche
handel relatief was achteruitgegaan. Of er
van absoluten teruggang sprake was, is
een andere vraag. Kan men daarvan
in 1751 inderdaad spreken, dan is dat ver
val zeer spoedig weer ingehaald. Immers,
de geschiedenis der propositie van Willem IV
bewijst stellig, dat al spoedig de behoefte
aan tarit f her vorming niet meer werd ge
voeld. Er is veel over de propositie gehan
deld en geadviseerd; in Nederland is stellig
nog nimmer een groot plan mislukt doordat
er te weinig adviezen over werden inge
wonnen. Ook toen zijn de adviezen uitge
bracht, gelezen en ter griffie gedeponeerd.
Volkomen begrijpelijk. Immers de handel
herleefde na 1751 al spoedig weer tot den
ouden bloei. Er werd spoedig weer geld
verdiend in Amsterdam; er kwam weer leven
en bedrijf aan de beurs; er waren niet
langer klachten; niemand dacht meer aan
een porto-franco, gelimiteerd of niet.
Korten tijd daarna werd Europa opnieuw
in een algemeenen krijg gewikkeld, den
beroemden zevenjarigen oorlog. Die oorlog
vertoont bijzonder veel karaktertrekken van
den Europeeschen krijg, dien wij hebben
beleefd. Ook dat was een wereldoorlog van
diep ingrijpende beteekenis en vernielende
uitwerking. Ook dit punt van overeenkomst
was er, dat Nederland neutraal bleef. Maar
wfl hooren in de achttiende eeuw veel min
der klachten dan in onzen tijd over den
algemeenen oorlogstoestand, debenarde tijds
omstandigheden. Want er was oorlogswinst
te maken en er waren heel wat O.W.ere,
ook te Amsterdam. Er werd smokkelhandel
op groote schaalgedreven. Natuurlijk trachtte
Engeland dien smokkelhandel te beletten;
er werden herhaaldelijk Nederlandsche
schepen aangehouden en opgebracht. De
Amsterdamsche kooplieden riepen daartegen
de hulp der gouvernante in; maar de prinses
weigerde tegen Engeland met forsche maat
regelen op te treden. Zoo gebeurde niets
en moest men zich den Engelschen overlast
getroosten met het oog op de aanmerkelijke
oorlogwinsten.
Ook toen bracht de vrede niet onmiddellijk
weer welvaart. Juist het tegendeel, Het
vredejaar 1763 was tevens een crisisjaar. Die
crisis kwam voort uit den uitgebreiden
wisselhandel van Amsterdam. Aan het einde
van den zevenjarigen oorlog moesten door
de Pruisische en andere regeeringen heel
wat afrekeningen worden gedaan wegens in
den oorlog gedane leverantiën, waarvoor
wissels op na den vrede waren uitgegeven.
In die wissels werd te Hamburg en te Am
sterdam een levendige handel gedreven;
zeer omvangrijk werd de wisselruiterfj. De
wissels stonden hoog in koets, totdat Pruisen
en Zweden ra 1760 in den nood der tijden
hun munt gingen verzwakken en groote
hoeveelheden papiergeld gingen uitgeven.
Toen dus ten slotte na den vrede in 1763
moest worden afgerekend, daalde de wissel
koers zeer snel, zoodra bleek, dat van een
volledige afdoening nog geen sprake kon
zijn. Van hoeveel invloed de daling der
koersen op het vermogen van velen was,
blijkt wel uit het feit, dat vór de debacle
tot het vflftienvoud van de nominale waarde
der wissels werd betaald. Op die wij ze kon
een geweldige tegenslag niet uitblijven. Be
kend gebleven is de val van het groote
huis de Neuf ville, dat een passief naliet van
drie millioen, voor die tijden een reusachtig
bedrag. Hoe de val van zulk een huis in
het economische leven ingreep, blijkt wel
uit het feit, dat ongeveer vflftig firma's in
dien val werden meegesleept. Met groote
moeite kon de stedelijke wisselbank door
een ruime kredletverleening een algemeene
ruïne voorkomen. Na eenige maanden kwam
de storm tot bedaren; maar nog na jaren
ondervond Amsterdam de gevolgen ervan.
Natuurlijk maakte men een zinneprent op
het geval. De beschrijving daarvan luidt
aldus: De koophandel van Amsterdam on
derdrukt en mishandeld door Hoogmoed en
Weelde, gevolgd van Bedrog. In 't verschiet
vertoond zich de B^urs, en een donkere
Wolk boven dezelve. Een weinig voorwaarts
ligt de IJgod moedeloos te rusten op zijn
Aan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
te verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meestgeschikten om
vang. 7e lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en, die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan het
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer", Week
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
Eventueele vragen over drukproeven,
overdrukken, tijdstip van plaatsing e. d.
eveneens en uitsluitend te richten tot het
Secretariaat".
De uitgevers Van Holkema en
Waren dor ? zijn bij den postcheque- en
girodienst aangesloten onder No. 7134
Waterkruik. Op het voetstuk ziet men een
Aap, die in de Comptoirboeken alles
doorhaelt, bij wien eenige gescheurde papieren
liggen; een ledige geldkist, in welke de
sleutel steekt en de ratten huis houden; een
Lias met onbetaalde rekeningen; en een
zak met geld, die ledig stort. Boven in een
rond wordt de val van Paeton, en beneden
Dedalus en Icarus afgebeeld."
De geschiedenis is wat rommelig
voorgejteld; de prentis als spotprentstelligte gecom
pliceerd. Braakensiek zou zulk een onder
werp veel meer geconcentreerd behandelen.
Maar zulk een prent geeft toch wel duidelijk
den indruk weer, die de zwaren lijden van
weleer op den tijdgenoot maakten. Voor zulke
tegenslagen als die van 1763 zfjn wij althans
in Amsterdam bewaard gebleven'
H. B R U G M A N S
""il HiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiuJiiiiiiiiiiiiiiimiHimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
WEENEN EN BERLIJN
door Prof. F. W. FOERSTER
Hoogleeraar te München; Beiersch gerant
in Zwitserland
Professor F. W. Foerster heeft ttfdens
den geheelen oorlog bewezen, een ruimen
blik op de gebeurtenissen ie hebben. Op
grond van zijn talrijke, ook in Holland
bekende paedagogische werken was hij kort
voor den oorlog tot professor in München
benoemd. Te midden van het meest on
kritische Hoera-patriotisme, dat ook in de
B'iersche hoofdstad zósterk was, bleef
hy den loop der gebeurtenissen kritisch
beschouwen. H(j deed o.a. ook niet mede aan
het beruchte manifest van 93. Hy ontwikkelde
zich tot den groote n bestrijder van het
annexionisme en trad herhaaldelijk, in woord
en schrift, voor België warm In het kryt.
Hij was een der zeer weinige Dwtschers, die
voortdurend wezen op het aan België aan
gedane onrecht. Zijn optreden kostte hem
bijna zijn ambt.
Na de Ineenstorting van Duitschlandwerd
hij gezant van Beieren in Zwitserland.
tn de geheele Duitsche pers is thans het
slreven merkbaar, op grond van het
Oostenrijksche toodboek (gepubliceerd door dr.
Goossen) Dultschtand voor een groot ge
deelte van de schuld over den oorlog te ont
lasten. Foeraier zet in het volgend artikel
uiteen, welke waarde aan het Oostenrljksche
toodboek gehecht kan worden met het oog
op de ontlasting" van de Dui/sche
Ry'ksregeering van 1914. Dit artikel is van des
te meer belang, nu in Berlijn eindelijk de
voorbereidende zittingen van de commissie
voor onderzoek der schuldkwestie zijn be
gonnen.
Pro}. Foerster schrijft voor ons blad:
De debatten over de schuld aan den
wereldoorlog zijn langzamerhand terecht
gekomen in een groote verwarring van
herinneringen en documenten, die niets doen
dan elkaar tegenspreken. De eene onthult
en beschuldigt den anderen; er is zulk een
verwarring ontstaan, dat het groote publiek
geheel de kluts kwijt is. Een psychologische
waardebepaling der wezenlijke strekkingen
wordt aldoor noodzakelijker en alleen op
dezen weg kon datgene naar voren gebracht
worden, wat niet in de acten staat. En is
dat niet dikwijls het meest beslissende?
Worden niet vaak de invloedrijkste bespre
kingen en inwerkingen juist niet in de acten
opgeteekend? En is het derhalve niet ge
vaarlijk voor de juiste waardebepaling der
historische drijfveren, wanneer men zich
bijna uitsluitend aan acten en documenten