De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 8 november pagina 7

8 november 1919 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

8 Nov. '19. No. 2211 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET HAAGSCHE MUSEUM VOOR MODERNE KUNST In de prettige, voor tentoonstellingen zoo uitstekend geschikte zalen van bet Pano rama-gebouw in de Zeestraat ia ongeveer een jaar geleden, het aesthettsch-belangiijkste deel der tot dusver in het Gemeentemuseum op den Korten VQverberg aanwezige mo derne schilderkunst voorlooplg onderge bracht en zoowel reeds toen, als sedert die verhuizing, werd deze verzameling met tal rijke aanwinsten vermeerderd, welker vol ledige opsomming hier te veel plaats zou vorderen. Vermelding van eenige der voor naamste moge volstaan, om de groote beteekenis dezer, na schifting, overbrenging en verrijking, als herboren collectie eenlgszlns te doen uitkomen. De stukken zijn in de goed verlichte zalen ruim gehangen, wat op zich zelf al heel aangenaam en rustig aandoet, en met veel oordeel en smaak ge rangschikt. Blijkbaar was het streven, de werken uit eenzelfde periode, zooveel mo gelijk, bijeen te voegen en tegelijkertijd z te schikken, dat de werking van ieder hunner door het harmonieerend of contrasteerend effect zijner naaste buren nog verhoogd werd, waardoor telkens kleine, welgekozen groepen van werken zijn gevormd. Alzoo, voor zoover doenlijk, een combinatie van historische en artistieke ordening, wat stellig alles vór heeft. Onder de laatst verworven werken, die het meest de aandacht vragen, behooren een fijngevoelig schilderijtje van Allebé, een Boschhut van 1857, van belang om den eenvoud, de zuiverheid, waarmee een hoekje natuur hier gezien en geschilderd is, groote zeldzaamheid in dien tijd, lang vór de herleving van onze landschapkunst, en een klein portretje van Ttne Marls door Alma Tadema, dat, ofschoon noch picturaal noch om de geestelijke uitdrukking van blzondere waarde, toch als een curieus spe cimen en een welkome aanwinst mag worden beschouwd. Van Willetn Roelofs Sr. zfjn er drie kleine, reeds In 1918 verworven landschappen, ver rukkelijke werkjes, die van de groote «ave van dezen voorlooper onzer latere landschap kunst op overweldigende wijze getuigenis geven. Ze zijn even sterk van momentex pressie en stemmingsuiting als van kleur en licht. Hier heer sent wel ten vöIe de adem der natuur", waarover Roelofs het zoo dikwijls had in gesprekken met zijn leerlingen. De schildering is van niet te overtreffen mattrlse, van een weergalooze raakheid en onmlddelIBkheld, van een allersubtlelste gevoeligheid voor toonnuacce. Vooral in de van schilderslust sprankelende ,,Meimaand te Noorden" vereenigen zich al deze eigenschappen tot een opvallende moderniteit. En 't bizonder merkwaardige is hierbij nog, teoutdekken, hoe voortreffelijk een zooveel ouder werk van Roelof «al»De Regenboog" het daartusschen uithoudt, dank zfj de eerlijkheid van weer gave, de onbevangenheid van aanschouwing, het frissche natuurgevoel, waaruit dit werk ontstond. In Bles' Huisvrienden" interesseert ons schilderkundig het meest het knappe stil le ven wei k op de gedekte tafel, aan de deur en langs de wanden van den achtergrond, waarin hij zich verwant toont aan zQn tijd genoot Bakker Kotff, die hem daarin even wel nog xeer aanmerkelijk overtreft, die ook overigens picturaal verreweg zijn meerdere Is en wiens naast-hangende oudedames-ge zelschap ons biervan, ten overvloede, geheel afdoende overtuigt. Van Tholen vinden we h*er in de buurt een goed heifstbosch van 1893, dat hem echter den wel v erditnden meestersrang niet zou bezorgd hebben. Verder een zelfportret van Van Gogh, dat geenszins in dezelfde mate ome bewondeiiiliiimiimtin IIIIIIIIIIIIIIHH nu "il" i SCHILDERKUNST-KRONIEK NOODZAKELIJKHEDEN. I. EEN STOBBAERTSTENTOONSTELLINQ IN HOLLAND Stobbaerts, van wiens werken, met die van Mertens, pas te Antwerpen een tentoonstelling werd gehouden, is tn Holland niet geheel en al onbekend. Ook een paar kriticl hebben met nadruk de werken van dezen Vlaming besproken; d'een meer en thousiast, d'andere meer nauwkeurig. Ik heb daar-na nog een aantal schilderijen van hem op .Kunst van Heden" gezien, waar, soms, de lichtvlaag in het schilderij niet die leek te zfjn, waaruit de kleur en de vorm van bet koeienlrjf etc. geformeerd waren. Maar dit tekort was slechts een detail in de geheele uiting. Die uiting is groot, lémen tair, van een toch modelleerende kracht. Dit zfln eigenschappen, waarden zeer zeldzaam. Dit zfjn dingen, die ge op weinig tentoonstellingen vindt, zooveel niiiiliiiifiuiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiittiiiiiiiiiiiiin Tentoonstelling collectie Goudstikker Pulchri Studio Den Haag Lange Voorhout 15 van 2 tot 30 November 1919 Schilderij van FANTIN LATOUR in het Gemeentemuseum te 's Gravenhage ring afdwingt als ander dergelijk werk van Vincent: jas en achtergrond staan, wat kleur en uitdrukking betreft, niet in verhouding tot het grif at. C. N. Storm van 'sGravesande ontmoe ten we hier als schilder, met het onderwerp van vele zijner etsen en litho's: Havenhoofd te VUssingen (van 1892). Het paalwerk en de pier zfjn slechts als oorkere massa neergezet tegenover de blauwige, hier en daar rozig-getinte grijsheid der woelige zee en de grauwe, wilde wol kenlucht daarboven, waarin dezelfde zacht-rose en teer-blauwe toetsen op lichten, evenals in het grijze brandlnpsschuim, Een donkerder blauwe streep, lichter uitvloeiend, suggereert mees terlijk het verst-zichtbare verschiet. scheiding tusschen zee en lucht. Met een vermetele forschheid en vlotte be wegelijkheid, zonder nlge aarzeling, en tamelijk geëmpateerd gedaan, ver raadt dit kleine schilderstuk een diepe ontvankelijkheid voor het hevige natuurmoment en een groot picturaal vermogen bfj dezen vooral om zijn grafisch werk terecht zoo vermaarden kunstenaar, die, in weerwil van zfjn jaren, nog steeds onder de jeugdigen meetelt. Haverman is onder de aanwinsten, behalve door een kolors'isch-uiibur.diee naaktschlldering, Volle Zomer (1895), op zijn allerbest vertegenwoor digd door het aquarelportret zijner vrouw van 1896, dat stellig gerekend mag worden tot de ultnemendste wa terverffiguren onzer moderne school, om de prachtig sonore kleurenharmonle en de geniale, beheerschte factuur, en evenzeer gelden mag als een onzer beste moderne portretwerken om de kracht der persoonsultbeelding en de voornaamheid van opvatting. Fanlin Latour verrast ons met een klein figuurwerk.De verrijking van onsHaagsch schildersdrift en zooveel kunde. Er is geen enkele reden, dat deze dingen in Holland onbekend zouden blijven. Met goeden wil en overtuiging zou uit de tentoongestelde werken een rjke keuze kunnen worden ge daan ; met overleg en weinig arbeid zouden we in Holland een' schilder kunnen kennen, die ons niet vreemd m»g blijven, en die in de drie groote steden Rotterdam, Den Haag en Amsterdam te zien moest zijn geweest, allang. We zijn in deze stellig te laat, maar dat is nu eens een fout, die hersteld kan worden, en die hersteld moet wor den. Wellicht is de Rotterdamsche kunstkring aangewezen, om hierin voor te gaan; met alle overtuiging wek ik het bestuur dezer Vereeniglng daartoe op. Te Den Haag kan Pulchrl er voor zorgen, en wie in Am sterdam ? NOODZAKELIJKHEDEN. II. ISAÏC ISRAËLS IN HET HAAGSCHE GEMEENTEMUSEUM, ETC. De aankoopen voor het Haagsche Ge meentemuseum zijn dikwijls eigenaardig. De commissie van schilders en Haagsche Heeren doet haar werk op wonderlijke wfjze. Dit is aliijd erg, maar het zou bulten mijn bespreking in het publiek vallen, zoo deze aankoopen geschiedden met eigen geld, voor eigen verzamelingen. Dit is natuurlijk niet het geval. De aankoopen geschieden voor de stad, met geld dat altijd (of meestal ?) niet uit de zakken der koopers komt Dan wordt de quaestie opeens ernstiger, en de bespreking in 't publiek wordt noodlg, mis schien zult ge goed willig zeggen: dat komt meer voor dat met land's gelden, met die der provincies of met die der steden weinig wordt bereikt. Het is zoo: de Jaarbeurstentoonstelling (schilderkunst) te Utrecht is daarvan tot nu toe een eclatant exempel. Maar evenmin als ik de feiten te Utrecht verzweeg, evenmin ben ik van plan de fou ten, in den Haag begaan, te verbergen. Er is in den laatsten t(d niet gekocht, wat behoorde gekocht te worden. Daarvoor is geen verontschuldiging, en in deze zijn de schilders der commissie het minst te verontschuldigen. En Ik heb lang de ge woonte gehad, onnoozelheid als aanleiding tot deze verkeerde daden te beschouwen, maar ik ben daarvan gekeerd. Het is niet altijd, het is te weinig onnoozelheid; het is te dikwijls maatschappelijke handigheid, vriendschappelijke dienst, en het is nu en dan, verkeerde philanthrople. museum met dit wondermooi schilderijtje van den ten onzent (behalve door het superbe en levensvol damesportret in het Stedelijk Museum te Amsterdam) haast uitsluitend door zfjn bloemstukken be kenden Franschen meester is zonder twij fel van ongewoon belang. De uiterst dun geschilderde groenig-grauwe achtergrond, ALBERT NEUHUYS Boerin. Gemeentemuseum, 's Gravenhage Het is in al deze gevallen een tekort jegens plicht en geweten; te meer te bespreken, daar het geschiedt door middel vansommen, niet aangeboden voor prullen of voor zwakke uitingen; door sommen aangeboden voor de beste dingen, die er te vinden of te krijgen zijn, niet om phtlanthropie te bedrijven jegens zwakken, die even goed niet konden schilderen. Door dat spillen van geld voor mlndeiwaardlg werk is het Haagsche Museum, niet bizonder rijk aan Isaac Israëls, niet bizonder rijk aan werken van Konijnenburg, niet wei-gesorteerd, zooals dat in winkels heet, in Mankes, in G-stels, in Sluyters', in de belangrijkere der Tegenwoordigen, noch is er 't beeldhouwwerk te vinden, dat er voldoende kon zfjn vertegenwoordigd... Misschien was er van enkelen der velen, die ik hier mis, werk te vinden geweest, zóze, armlijk doend, nedrig naar de com missies waren gekomen. Geen van die Ik noemde, doet dat. En wat de verdiensten, erkend, van deze werkers betreft, ze schij nen nog niet te zijn doorgedrongen ter plaatse. Daartegen is een eenvoudige remedie, of deze commissie bedanken, en afdanken, of ruim aanvullen; of in het toekomstige museum een man aan het hoofd stellen, die koopen kan en durft, en durvend bespaart zonder een commissie naast zich, als deze, die niets is dan ballast. PLASSCHAERT VONDEL'S JEPHTA. *) De bijwoning van een Vondel-drama eischt stellig meer van schouwburgbezoekers dan een frivole lust tot vermaak. Dat hebben wellicht velen weer ondervonden, die niet gedreven door oprechte bewondering voor den meester of geschoolden smaak voor echte kunst de opvoering van Jephta bij woonden. Vondel stelt vrij zware eischen aan de toeschouwers, wat samenhangt met het doel, dat hij het schouwtooneel stelde en dat door hem verscheidene malen is om schreven, o.a. in zijn Inwijdingen" met de volgende woorden: «De Schouwburgh plant enstamt riezedenln dejeught, Ontmomt de weerei t. leert welspreeckentheit en deught, En wijsheid, uitgebeeld door rol en personaedje, Gelaerst uf licht geschoeit gevoertophaursteliaedje.' die diepte krijgt door een van links blnnenvloelend, mysterieus half licht, herinnert in technisch opzicht dadelijk even aan de bekende bloemstlllevens. Rechts op den voorgrond een naakte vrouwfiguur, knielend, gezien op den rug, waarover lang, donker haar valt. Tegenover haar, zittend of neerhurkend, een manlijke gestalte, gekleed, waarvan het zijwaarts gewende, in vage verten turende gelaat, evenals de borst, in schaduw schuil gaat. Tus schen en naast de beide gedaanten werpt hetzelfde licht van den achter grond een sprookjesachtig schijnsel, vol en warm, over rijk blauw, broeiend rood en teeder, roomig wit van weeke, soepele stoffen. Het geheel is fasclneerend als een zoete, schoone droom, als een verlokkend, vervoerend spel van verbeelding (Venus en Tannhauser wellicht). Voorts moeten nog genoemd: van Bosboom een prachtige aquarel uit zfjn rijpsten tijd, Koestal: forsch en gewis de structuur van 't houtwerk, intens-levend en diepte-gevend het lichtspel in den achtergrond; van Jaap Maris een waardevolle aquarel, portret van zijn dochter Tine, verruk kend door tal van teedere en rijke klcuifinesses in den overwegenden toon van zwart-grfjs en donker bruin: welk een blauw kleurt op uit den bonten mof, welk een kleurtcederheden in die donzige veertjes op den hoed, welk een souvereine gemak kelijkheid in de stofonderschetding bij een zóinnige en vaste vervloeiing van toonverschillen! Vermelden we verder nog een importante, groote rquarel (Bjerin) van Alb. Neuhuys, een van Anna Abrahams' delicaatste en best geslaagde bloemstukken, dat ook op haar eere-tentoonstelling prijkte, eei reeks zeer belangrijke kleine etsen van Bauer uit zijn imiiiiitniimii En lang niet zijn gemakkelijkst" stuk is Jephta! Verschillende diepzinnige verklarin gen zijn er aan gewijd. Men heeft terecht gevoeld, dat er iets ontbreekt aan het stuk, dat een drama eigen behoort te zijn. Jephta is ons niet sympathiek, hoe bekla genswaardig hij ook zij en is daardoor niet geworden wat de hoofdpersoon van een drama moet wezen, een held, een heilige. Dat had hij alleen kunnen worden, indien de dichter ons had weten te verplaatsen in een zuivere maatschappij, waarin de vader het recht had over 't leven en den dood zijner kinderen en waarin men geloofde, dat de Godheid ook menschenoffers welge vallig waren. Maar Vondel is van het een voudige bijbelverhaal afgeweken en heeft het vervormd tot een episode uit zijn zieleleven bij zfjn bekeering, die de oplossing van menig probleem van hem eischte. Welk probleem wilde hij nu oplossen in zijn Jephta ? L. Simons Mz. [Tooneel XVII] heeft ver ondersteld, dat hl] heeft willen aantoonen, waartoe de hoogmoed komt, die zich ge rechtigd acht zelfstandig Gods woord uit te leggen, veroordrelend aldus in den persoon van jephta het Protestantisme tegenover het Katholicisme, waarin de priester het recht heeft te ontslaan en te vergeven, te bemid delen tusschen God en de menschen. Deze veronderstelling kan mtj om ver schillende redenen niet voldoen, redenen, die ik hier niet zal ontwikkelen. Het stuk heeft een zoo persoonlijk karakter, dat het mij voorkomt, dat niet deze algemeene periode uit zijn zleleleven: de strijd lusschen eigen gezag en onderwerping aan een hoo gt r de ondergrond kan geworden zijn van het bijbelseh verhaal. Wat Vondel dan wel bedoeld heeft? Ons den strijd af te schilderen van den vader tegen zfjn zelfzuchtomdenhartewensch de offergelofte van zfjn eenig dierbaar kind in te willigen en haar af te staan aan God, een strijd, die zich nog dagelijks herhaalt, en dien Vondel ook zelf gestreden heeft. Het is bekend, dat Vondel's eenige doch ter Anna niet alleen vór haar vader het Katholicisme omhelsd heeft, maar ook tege lijkertijd de gelofte af legde, haar maagdelijke reinheid ongerept te bewaren. Wellicht heeft zij dit gedaan als smeekoffer aan God voor den terugkeer van haar vader tot de moederkerk. Niet als Jephta KWATRIJNEN door Mr. JACOB ISRAËL DE HAAN Monsky (Caïro) Een herdersknaap, een arm vol geuren d gras Gaat droomend door de driften van destraat; Alsof de Stad een zonnig weiland was Loopen zijn schapen mee met mild geblaat Morgenvind De milde morgenwind kust mijne wangen. Eens heb ik den wind voor het eerst gekust, 't Is alles n: onrust en fel verlangen Is in de Eeuwigheid rust. Rozengeur Vraag, waar hij dwaalde aan de zoetste der geuren. Vraag naar allen, dien hij weldadig was. Hij antwoordt: n is het wisslend ge beuren, De rozengeur en de jeugd vergaan ras." Verlaten Sabbath Ik zegen niemand, want ik ben geen Vader, Mij zegent niemand, want ik ben geen Zoon. Toch voert Gods Liefde mij naar mijn land nader. En ik vraag angstig: voor wat lot dit loon?" Wanhoop O, Ziel, zend niet uwe gretige zinnen Elk nieuwen dag om weelde en winsten uit. Want al wat zij aan vreugde en lusten winnen ValttochaandewreedeEeuwigheld ten buit. Het kind en de sterren Dit spelend kind kan de sterren niet plukken Maar mijne ziel plukt bonte bundels saam. Ik leed zoo veel, en in naamloos verrukken Zegent mijn ziel Gods Naam. Aan de Rose Castte Hier ben ik thuis: ik volg uw wijde wegen Schip, dat mijn schip was, over verre baren. God geve u goed getijde en rijke zegen Aan vracht en voere u veilig door gevaren. Eeuwigheid HIJ, die de slaap rooft uit mijne rauwe oogen, Die het bloed drinkt uit mijn gereten hart, Wordt door geen lied en door geen leed bewogen Hij lacht noch weent bij mijn geslagen smart. Angst MQn handen tasten: niets dan de nacht, En mijn hart, dat hijgt en vreest. Wat is er vroeger, mild en zacht Menig stout Feest geweest. Wroeging Mijn handen vol herinneringen, MQn hart, doodsvol van angst. Wat zal ik nog spelen en zingen? De wroeging duurt het langst. vroegeren tijd, WH«senbruch's magistraal strandgezicht van 1901, een van zijn meest imposante latere werken, van een symfonisch, gedragen toonkarakter en een breede schil dering, die het slechts op het massale voor zien heeft, een werk, dat evenwel het zoo veel vroegere strandgezicht van 1887 (dat stuk blijde, blonde natuur) ook niet het ge ringste van zijn impressie en picturale waarde doet inboeten. Ten slotte, een in elk op zicht knap werk van R. S. Bakels, Logger op de Werf, vol ruimte mooi van k eur in winterstemming, deugdelijk van teekening, met een treffende weergave van het broze, nattige, losse der liggende sneeuw en van het Interessante lichteffect op den voorgrond. Moge uit bovenstaande, slechts onvolledige aanteekeningen blijken, dat Den Haag in deze, nog maar tijdelijke, behuizing, een museum rijker is geworden, hetwelk, zoo de directie op haren weg zal mogen voort gaan en dezelfde mate van belangstelling ondervinden, een schoone toekomst heeft en een heilbrengende taak zal vervullen ten dienste der gemeenschap. H. F. W. JELTES deed dus Vondel een gelofte, maar zijn dochter schonk zich zelf aan God om hem. Beiden kwamen zij, jephta en Vondel, echter voor hetzelfde cffer te staan aan God te geven wat hun het dierbaarst was; beiden met diep bewustzijn van schuld tegenover hun kind; beiden overtuigd, dat zij niet mochten versagen, hoewel hun hart niet rusten wilde. Onherroepelijk was de gelofte, Gode gedaan, omdat Ifis-Anna met blijde ziel haar jeugd en schoonheid offeren wilde. Dat heeft Von del gedramatiseerd in het gesprek tusschen Jephta, den priester en wetgeleerde, die wel den vader konden ontslaan van schuld, maar tenslotte het hoofd buigen moesten voorde Godgelatenheid van 't kind. O schoone ziel, hoe deelt ge in 's hemels schatten, Alree zoo diep. die door 't geloof kunt vatten, Dat weinigen begrijpen, hier benei'n! Gij zijValree met Godt den Schepper een." zegt de Hofprlester en Ifls, de ter dood gewijde, spreekt woorden, in den mond van iedere bruid des Heeren" passend, die de wereld vlucht en vol hemelsche blijdschap over de gedane gelofte God eeuwige trouw en liefde belooft. .,Nu kerm, nu klaegh niet meer, Gij waert dus lang mijn vader, mijn behoeder: Nu ken ick Godt: geen vader, geene moeder: H*eft langer deel aen ifis als voorheen: Die naem heeft uit. De Godtheid 13 alleen Mijn vader, en mijn moeder beide t'zamen Nu hoeft gij u dit offer niet te schaemen". En volkomen passen bij deze opvatting de troostwoorden van den Hofprlester aan het slot: Eer en zeghe volght na 'et strijden. Op 'tzelve spoor zijn d'ouden voorgegaan, Zij wijzen u naer Godt langs di-ze baen. Leer uw verlies gheduldlgh overzetten". Wanneer men deze veronderstelling bij valt, krijgt ook de figuur van Jephta meer tragisch relief. Dan is hij niet meer alleen beklagenswaardig, maar verdient ook onze bewondering, wordt ons sympathiek, door dat hij niet aan zijn hoogmoed ten gronde gaat, maar ten slotte overwint en het cffer brenet, buigend voor den hoogsten wil, den wüGads, die zich openbaart in de stand vastige overgave van zijn kind. Dr. A. S c H i L L i N o s *) Naar aanleiding van de Jephta-opvoering te Rotterdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl