De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1919 27 december pagina 15

27 december 1919 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

27 Dec. '19. No 2218 I. l l. l l i' V DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 V -*?'. '? f**: EEN KERSTNACHTGELIJKENIS door FELIX TIMMERMANS Den dag tevoren b| avondval was er in de zjgende sneeuw een krakend fporwageske, door een oud man en een hond voortge trokken, voorbij den steenweg gekomen, en ?enter het ruitje had men het bleek gelaat ontwaard van een smalle, jonge vrouw die zwanger was en groole, triestige oogen had. Ze waren voortgegaan en wie hen had gezien, dacht er niet meer over na... Den dag nadien was het kerstavond en stond de lucht puur en helder, dunblauw over de wereld dik in sneeuw. En de manke herder Suskewier, de palingvisscher Pitjevogel met zfn kaalkop, en de bedelaar Schrobberbeeck die zwerende oogen had, gingen gedrieën de hoeven af, gekleed als de drie Koningen, voorzien van een houten ster die draaide aan een staak, een kous om er het geld in te bergen, en een bezaatse om er het eten in te steken. Z' hadden hun frakken naar buiten omgetrokken, de herder had een hooge hoed op, Schrobber beeck droeg een bloemekeskroon uit de processie en Pitjevogel, die de ster liet draalen had zfln gezicht met schoenbllnk ingesmeerd. 't Was een goed jaar geweest met een dik ken oogst, alle boeren hadden een verken in de pekel gelegd en zaten al pljpesmorend vór den heeten haard, onbekommerd naar den uitkoom te wachten. De herder Suske wlet kende schoone liekes, oud van dagen, Pitjevogel kon de ster zoo egalig doen draaien, en de bedelaar zoo'n echte bedelaarsoogen trekken, dat bij maanopkomst de voet der kous vol geld zat en de bezaatse ging span nen UJk een buik. Er stak daar brood in, hespenknoken, appelen, peren en worst. Ze waren in hun blij humeur, ze gaven duwen aan v elkander, en ze vergenoegden er zich reeds in, daar dezen avond eens een krach tige borrel vitrlool" op te drinken in .Het Zeêmermlnneken", «n van het goed en lek ker eten den bulk rond te zetten, dat men er een vloeiken op kon kraken. En 't was maar eerst als de boeren de lamp uitdraaiden en slapen gingen, dat zQ met het zingen uitscheidden en hun geld begosten te tellen in de kleeren manenschtjn. Jpngens l Jongens l Qenever voor een volle week en men zou er nog vleesch kunnen b|koopen en toebak l Met de ster op den rug stapte het zwert Pitjevogel vooruit en de t wee anderen volg den met het water in den mond.?Maar hun ruwe zielen overviel stilaan een vreemde bedeesdheid Ze zwegen. Was het door al die witte sneeuw waarover de hooge maan scheen ? om de grillige schaduwen der boomen ? om hun eigen schaduwen ? om die stilte, die stilte van sneeuw, waarin zelf geen uil geluld maakte, noch een hond van eind' of verre baste ? een jonge vrouw, een meisje haast, in blauwen kapmantel liliiHiininiiiliiiiiiiiiii DE BLIJDE BOODSCHAP Een Kerstnacht Plotseling begon het telefoónbelletje te klingelen. De directeur van de strafgevangenis gaf een lulden snurk en sliep door. Maar zijn vrouw zat al, luisterend, overeind in bed. Ze wachtte tot het geklingel zich herbalen zou; het kon een droom geweest zijn. Er waren geen andere geluiden in de slaapkamer dan Jiet reutelig ademhalen van haar man, en het blikken getik van den wekker op het marmeren nacht-tafel blad; buiten, beneden, was het-stappend komen, voorbij-gaan en keeren van een wachter op het binnenplein. Toen begon weer, zachtjes maar aanhou dend, het belletje te klingelen. Met haar beenige, ruwe hand duwde ze een plek geelblond baar weg, die voor haar voorhoofd gegleden was; dan strekte ze haar arm uit, en duwde, nijdig en on-zacht, den slapende. ,Wa... wa... wa..;?" deed hij ver schrikt. En terwijl ze het licht opdraaide, knip oogde hij slaapdronken in het schijnsel, waartegen hij zich trachtte te beschermen met een vadzlge hand, die hij van onder de dekens trok, en waaraan een breede trouwring glansde. Ze telefoneeren l" zei ze scherp. De wekker wees ticn-voor-half-vpf. .Je zult het je verbeeld hebben...!" hoopte bij. Maar tegelijk, even aarzellg en gedempt als te voren, begon het belletje te klingelen. Steunend, maar met een paar krachtige bewegingen, heesch hij zich door het beddegoed naar het nachtkastje. Hij strekte een blanke, bloote arm uit, en riep in den hoorn: Jawel, met de directeur!" Toen snoof hfj een paar keer, en zeide drie of viermaal .o", en jawel." Daarna riep hij: .nou.. goed.. bel dan het gasthuis op", gooide de haak neer, en begon haastig zijn sokken en broek aan te schuiven. In een oogenbllk was de kamer vol van z|n gehoest en gekreun, het kraken van het bed, en van z'n laarzen die hij aanheesch. Is d'r wat gebeurd ?" vroeg ze, met een gewoontegebaar haar geeuw smorend In een platte, knoklge hand. Teekenlngen voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck de manke herder Suskewlet, de palingvisscher Pitjevogel en de bedelaar Schrobberbeeck gingen gedrieën de hoeven af Nochtans waren zrj als doolerds en dwe pers der groote wegen, van waterkanten eenzame vlakten van geen klein gerucht vervaard. Z' hadden veel wonderlQks in hun leven gezien; dwaalllchten, spoken en zelfs Lange Wapper. Maar nu was het Iets anders, zooiets als de angst voor de komst van een groot geluk. Het kneedde hun hart Ineen, en de bedelaar gewaagde te zeggen: .ik ben niet bang l"... .Ik ook niet," zelen de twee anderen tegelijk, hun keel beefde, .'t Is kerstnacht vandaag," troostte Pitjevogel. .En dan wordt God optenieuw geboren," voegde de herder er vroom bij. .Is het waar dat de schapen dan met hun kop naar 't oosten staan ?" vroeg Schrobber beeck. Ja, en dan zingen en vliegen de beien." .En dan kunt ge dweers door het water zien," bevestigde Pitjevogel. Er was weer de stilte, die iets anders was dan stilte, als de aanwezigheid van een voelbare ziel In 't schijnen van de maan. .Gelooft ge dat God nu terug op de wereld komt ?'' vroeg angstig de bedelaar en hQ dacht aan zQn zooden. .Ja," zei de herder maar waar dat weet niemand... hQ komt maar voor een nacht". Hun schaduwen liepen vór hen uit, en 't maakte hun nog bevreesder. Ineens metkten ze, dat ze op verkeerde wegen waren. 't Was met al die sneeuw die de bevroren beken en wegen had toegedekt. Ze bleven staan en zagen rond; overal sneeuw en maneschjn en boomen hier en daar, maar geen hoeve nergens in den omtrek. Ze waren verdwaald, en br] het maanlicht zagen ze Hq liep al naar z'n jas toe, die over een stoel lag, en riep met een zenuw-lachje: .niet anders, dan dat er een vrouwelijke gedetineerde bevallen is..l Prosltl Zoo'n geboorteplaats kan niet iedereen aan wijzen..!" De deur bonsde al achter hem dicht. Even later hoorde ze ook de huisdeur, en z'n haastige stappen over het binnenplein. Ze draaide het licht weer uit, maar lag nog klaar-wakker, en haar hart klopte sneller. Tegen het plafond viel, tusschen de gor dijnen, een lichtstreep. Dat was de lantaarn beneden. Het was nu weer heel stil om haar heen. II Daarginds moesten ze nu wel allemaal bijeen zijn; in haar gedachten zag ze de groep: een dokter, een paar wakers en haar man, allen om een vrouw die ze zich in grauwe gevangenis-kleeren op een houten brits voorstelde, met in haar armen een rose kindje. En opeens bedacht ze hoe vreemd dat kinderstemmetje klinken zou in de nauwe cel, en hoe moeilijk al die menschen daar plaats zouden vinden. Misschien was er ook wel een verpleegster. Zou zij zelf niet... ? Opeens verzette zich iets in haar. Ze wist dat ze niet gaan zou. Ze kwam bijna nooit in de gevangenis, in de bijna zestien jaren van haar huwelijks leven, die ze alle in dit huls had doorge bracht was ze aanvankelijk schuw, later on-opmerkzaam langs den muur van het gebouwencomplex gegaan, rechts het hek door en haar woning in. De gevangenen waren voor haar allen tesamen een varieerend aantal hoofden in het boek van haar bezigheden, en ze ad ministreerde de bibliotheek en de mandenmakerfj met een koele nauwgezetheid, waarin geen enkele maal belangstelling, laat staan medelijden gemengd was geweest. Toen ze, als ruim dertigjarige onderwij zeres, onverwacht ten huwelijk gevraagd was, had het feit dat ze de vrouw van een gevangenisdirecteur zou zijn geen anderen indruk op haar gemaakt dan bijvoorbeeld het aanzoek van een .Hoofd-eener-school" gedaan zou hebben. Want haar critiek ging in de allereerste plaats uit naar zichzelf, die ze te-oud oor deelde om te trouwen, en een dorre en vreugdelooze onderwijzeres. Voor haar spie gel had ze uitgemaakt dat rimpels door een bruids-sluier zichtbaar zijn, en ze nam het den schrik in elkanders oogen. Laat ons bidden" smeekte Suskewlet, de herder, dan kan er ons niets kwaads overkomen." Wees gegroeten prevelend gingen ze aarzelend verder. Toen was het dat Pit j 5 vogel het vredig avondlicht uit een vensterken stralen zag. Zonder iets te zeggen, maar blije zuch ten latend gingen z' er op af. Ze zelen het niet, maar ze zagen en hoorden het alle drie: Ze hoorden beien gonzen, en onder de sneeuw, daar waar er grachten waren, schemerde een klaarte, als branden er lampen onder. En aan een root droomende knotwilgen stond een kreupel foorwagentje, waar het licht van een kaars door het ruitje scheen. Pitjevogel ging het trappeken op en klopte op de deur. Een oud man met een stijven stoppelbaard kwam vertrouwelijk open doen. Hfj verwonderde zich niets over het zot costuum, de ster en het zwert gezicht. .We komen u de weg vragen," stotterde Pitje vogel. De weg is hier," zei de man, kom binnen." Verwonderd over dit antwoord gehoorzaamden ze gedwee, en daar zagen ze in den hoek van den kouden, ledigen wagen een jonge vrouw zitten een meisje haast, in blauwen kapmantel, die aan een heel klein, pasgeboren kindeken, een bijna ledig borst je gaf. Een groote gele hond zat daarnaast en had zijn goeden kop op hare magere knie gelegd. Hare oogen droomden triestig maar als zQ die mannen zag, kwam er vriendschap In en genegenheid. En zie ook het kindeken, nog met dons op het hoofd en zijn oogen als spleetjes, lachte hun toe en was bezonder met het zwert gezicht van Pitjevogel ingenomen. Schrobberbeeck zag den herder knielen en zijn kroont je afnemen, hQ knielde ook, had ineens groot berouw van zijn zonden, die veeltalllg waren, en tranen kwamen in zQn zwerende oogen, toen boog Pitjevogel ook zijn knie. Zoo zaten zij daar en zoete stemmen zwollen rond hun hoofd, en een zoete zaligheid, grooter dan alle plezieren, vervulde hen. En niemand wist waarom. Ondertusschen prollllllllllllllllllllllllllllllltlllHIHIIMIIIIIIIIHII IIIIIMIIMIIIIIIIIIIIII Illlll iiiiiiiiiiiiiiiiMiiimiiiimiiiiii F l S K" nonskid AUTOBANDEN vervangen stalen nagelbanden en zijn voordeeliger in het gebruik. Generaal-Agentuur voor Nederland: N. V. R. A. M. I" RIJWIEL-AUTOMOBIEL-MOTORRIJWIEL INDUSTRIE, voorheen Firma NAUTA, Telegr. RAMI. LEEUW ARDEN. Telef. 232. hem bijna kwalijk dat hij haar geen tien jaren eerder gevraagd had. Want ze kenden elkaar van jongs-af, en ze wist dat hrj haar trouwde uit gemakzucht. Tien jaar lang hadden ze elkander in de dorps-straat begroet, eiken morgen; hl] wan neer hij naar de griffie, zij wanneer ze naar de school liep. Eiken morgen, om tien minuten voor negen, ieder met een pakje boterhammen in de hand; ze beantwoordde zijn jovialen groet met een verlegen-stuursch knlkje, en ze vergaten el kaar tot den volgenden morgen tien minuten voor negen, tenminste wanneer niet het een of ander avondje" hen ten huize van een gemeenschappelfjken kennis te samen bracht. Wanneer ze, bfj dergelijke gelegenheden, hoestte door den rook van zijn sigaar, of keek naar zijn verhit, goedmoedig gezicht, had ze de licht-vijandige sensatie gekend die oudere ongehuwde vrouwen ondervinden bij manifestaties jegens mannelijke onafhan kelijkheid. Maar ze had nooit van hem gehouden, evenmin, trouwens, als ze van zichzelf hield. Nog voor iemand had kunnen schertsen om haar bruids-staat, had ze zich een ernstige en ouwelijke pose in zijn tegenwoordigheid eigen gemaakt. En ieder jeugdig gevoel... en iedere ondanks haar-zelf opspingende vreugde of hoop had ze terstond uit schaamte en vrees voor zichzelf belachelijk te zijn verdrongen. Toen, met de jaren, de werkelijkheid in overeenstemming bleek, werd haar gedwongen houding, toen haar huwelijk kinderloos bleef, en toen het bleek dat ze inderdaad zoo naast elkander leefden als ze het had doen voorkomen jegens zichzelf... toen was een verbeten teleurstelling haar allengs gaan verbitteren. En ze was te trotsch om die teleurstelling zichzelve te bekennen. Er waren oogenbllkken dat ze zichzelve scherper zag dan misschien ooit iemand anders; dat ze zich het hek naar het bin nenplein door zag gaan; een magere, nschoone vrouw, in goedkoope kleeren, die naar haar huis ging... Tusschen twee hooge muren, aan een ge vangenisbinnenplein. Wanneer de portier tegen zijn pet tikte voelde ze zich eene van het personeel, zoo als vroeger, wanneer de conciërge van de school haar bij de deur groette. En de gesprekken met haar man herin nerden haar aan de zakelijke woorden die ze vroeger wisselde met haar chef, het school hoofd. Tegelijk met haar hoop op moederschap had ze haar, even vaag en beschroomd ge rezen, illusies verdrongen, om eens een m~Tdan-ambteltjke verhouding te scheppen. _sschen de gevangenen en haar. Nu was ze de directeursvrouw, en niets anders. En ze vroeg geen bevrediging in haar leven, omdat haar liefste, onuitgesproken wenschen onvervuld hadden moeten blijven. III. Ze was opgestaan, en stond nu voor het raam. De nachtwind joeg motregen door het licht van een lantaarn op het binnenplein; hier en daar glom een plas, en de hooge muur links glansde nat en kil. Onder het lantaarnllcht stond, zwart en onbewegelijk, een wachter. Links was, hoog boven een glimmend pannendak, en geweldig tegen de drijvende wolken, de groote koepel van de strafgevangenis. Daar keek ze naar... en gretig staarden haar oogen op een verlicht venster daarin... een vierhoekig, getralied venster, dat door het regenwaas als een betraand oog uitkeek in den nacht. Het was Kerstnacht. Om negen uur, den avond te-voren, had de gevangenis-predikant gesproken, in de groote amphltheater-zaal, waar de gevan genen luisterden, onzichtbaar voor elkander, en voor den spreker alleen zichtbaar als rrjen gezichten, vijf, zes, boven elkaar, achter kleine luikjes. Daar waren zij en haar man bij tegen woordig geweest plichtmatig en zonder ontroering. En het kerstverhaal was langs haar heen gegaan, als een reeks van galmende gelulden in een ruimte waar de luisteraars vn borgen waren, en alleen zichtbaar de kleine groep van geunlformde beambten op een hout:n bank. Maar nu, terwijl ze naar het verlichte raam keek, herinnerde ze zich de geschie denis van de geboorte en de kribbe in den houten stal. En met angst en ontzetting zag ze een eenzame bleeke ster boven den donkeren hoogen koepel, maar die weer ras verborgen was achter een grauwen wolk-flard. Er was iets onzegbaars dat haar trok naar HOEKER & ZOON "ST HEEIENflUtlT 435-437 Paerlen - Briljanten Goud- en Zll verwerk beerde de oude man in het ijzeren stoveken een vuurken aan te maken, Pltjevegel, die zag dat het niet ging, zei bereidwillig. .Wil ik u helpen?" .Het kort toch niets het is nat hout," antwoordde de man. .En hebt ge dan geen kolen?" .WIJ hebben geen geld," zei de oude mistroostig. .En wat eet ge dan ?" vroeg de herder. .W'hebben geen eten." De koningen zagen beteutert en in genomen den ouden man, en de jonge vrouw aan, het kind en den reepmageren hond. Dan bezagen ze elkander alle drie. Hun gedachten waren eender, en zie de kous met geld wierd om geschud in de schoot der vrouw, de bezaatse met al het goed eten wlerd leeg gehaald en op een scheef tafeltje neergelegd. De oude beet gretig in het brood enjhrj gaf aan de jonge vrouw een blozenden appel, die zij, voor er in te bijten spelenderwijze voor haar kindeken zijn lachende oogskes hield. .WIJ danken u," zei de oude man, God zal u beloonen l"... En weer gingen z' op weg, den weg dien zij kenden, instinctmatig in de richting van .Het Zeemerminneken", doch de kous stak opgerold in Suskewlet zijn zak, en de bezaatse was plat. Z' hadden geen cent, geen kruimel meer. .Weet ge nu waarom wfl onze verdiensten aan die arme menschen hebben gegeven?" vroeg Pitjevogel. .Neen", zelen de anderen. .Ik ook niet", besloot Pitjevogel. Wat later zei de herder: .Ik geloof dat ik het weet; zou dat kind soms God niet geweest zijn?" .Wat gQ denkt l" lachte de palingvisscher, God heeft een witte mantel aan met goud geborduurd, en heeft een kroon op, UJk in de kerk". HIJ is vroeger met kerstmis wel ia een stalleken gebaren" beweerde de herder. .Ja toen l" zei Pitjevogel .maar dat is zoo langgeleden"! .Maar waarom hebben wQ dan alles weggegeven?" .Ik zit er ook mijnen kop op te breken" zei de bedelaar die honger had. En zwijgend met gehemel ten die snakten naar een flinke teug genever en dikbemosterd vleesch, kwamen ze voorbfl Het Zeemerminneken" waar licht brandde en gezongen wicrd, en gingen ze zonder iets te zeggen maar tevreden in hun hart van elkaar weg, ieder naar zQn bed. De herder bij zijn schapen, de bedelaar onder een hooimfll en Pitjevogcl naar zQn zolder waar het doorheen sneeuwde. HET ZEEMERMTMPIEKEI*. w. dat lichte raam... het was of de koepel opeens een stolp was waaronder htt leefde... waar zelfs het wondere mysterie van het leven zelf zich manifesteerde. En ze ge voelde zich klein en arm in haar huis, in haar ziel die geen nood kende en geen vreugde..i Er liepen tranen langs haar wangen, en onbewust trok het haar, sterker* en sterker, naar het leven dat ze nu wist onder dat hooge doode gewelf. Voor het eerst dorst ze zich te bekennen, wat ze altijd voor zich zelf verloochend had; verlangen en jalousie. IV Nou...", zei de gevangenis-directeur, toen hij in de slaapkamer terugkwam... dat is me een tnooie geschiedenis l" Maar hij bleef verbaasd staan, toen hij haar voor het raam zag, de armen slap langs haar lichaam, en met tranen onbelemmerd drop pend langs haar wangen. Wat sta jij daar in godsnaam ?" vroeg hfl. Had ik kunnen helpen?" vroeg ze. HQ haalde de schouders op, en vertelde dat de moeder gestorven was. .En het kind..?" Haar stem was schor, en er kwam een spanning in haar oogen die hem verbaasd maakte en ontstemde. Zeg, zit jQ je hier op te winden over zoo'n onverantwoordelijk schepsel...? Als ze een kik gegeven had was ze immers voor veer tien dagen al naar het gasthuis gebracht l Op zoo'n manier draai ik voor de verant woordelijkheid op l" Het kind...?" herhaalde ze, en hQ wist niet dat haar hart wijd open was, zoo wfld als nooit in haar leven, en bevend open om te ontvangen. Hfj haalde de schouders op. .. dood natuurlijk.. bfj zó'n bevalling.. in een cel!" .O.." zei ze schor. Ze wendde haar, hoofd om. De nachtwind joeg, heftiger, dtn motregen langs het lichte venster, hl] rimpelde in de plasien op het binnenplein, deed de mantelplooien wapperen van den wachter beneden, en hQ droeg klanken mee van een klokken spel, dat luidde, ver weg, het zesde uur van den kerstnacht.- Maar die vervaagden dade lijk weer en het was haar of de koude nacht wind ook joeg door haar hart, dat in een plotse kramp tesamen trok. HERMAN SALOMONSON

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl