De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 3 januari pagina 10

3 januari 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Jan. '20. - No. 2219 KUNSTNIJVERHEID IN DORDRECHT In de kunstzaal van Blusséen vairBraams boekhandel is een kleine collectie moderne Ned. Kunstnijverheid tentoongesteld. Het was een goed idee van de inrichters om in Dordt dit werk te laten zien en zoodoende , het streven der kunstenaars aldaar bekend heid te geven, Op kleine uitzonderingen na is alles over zichtelijk tentoongesteld en verduidelijkt door nette kaartjes waarop inzenders en uitvoer ders vermeld staan. Nic. v. d. Vecht exposeert hier eenige teekeningen voor affiches en bedrukte stoffen, waaruit blijkt hoe uitnemend ornamentteekenaar hl) is. Toevallig hangt daarbij het batikwerk van mevrouw Wegerif uit Apel doorn en dan kan men het slechts betreuren dat deze dame het mooie materiaal zoo weinig kunstvol verwerkt. Mevrouw Wegerif heeft een absoluut gebrek aan teekentalent en compositorische kennis, en dit alles wordt verborgen door een zekere brutale argeloos heid, en quasi-primitlefheid. Het mooie glas van de Bazel (Leerdamsche glasfabriek) is hier gedeeltelijk te zien, alsook een vrij complete collectie klein metaalwerk van Winkelman. Het glas in lood van Kamp hoort hier niet. De. techniek van Toon Berg- is beter, het effect niet onaardig, maar als ontwerper moest hfj minder nuchter en schoolsch zfln. S. van Ravestefjn zond een niet onaardige klok in en een groote kast die wel uitvoerig, en verzorgd gedetailleerd is, maar niet be heerscht. Het is veel drukte zonder inhoud, en monotoon door déherhaling van gelijk soortige motieven. Beter Is het werk van v. d. WeQ, evenals dat van v. Ravestefln prachtig uitgevoerd door de meubelfabriek L. O. V. te Oosterbeek. Jaap GIdding heeft de Stnyrna tapijt-tech niek goed begrepen en eenige dezer kleeden, van deftig, rijk effect ingezonden. Zeer mooi doen deze tapijten. Bijzonder mooi vind ik ook de schrQfmappen van La Bree, uitstekend van kleur en techniek, met verrassende effecten. Het speelgoed der Olandafabriek is nu bekend genoeg. Zou deze fabriek niet eens met wat nieuws komen? Het overige kan onvermeld blijven. CORN. VANDERSLUYS n n HEDENDAAOSCHE KUNST VOORBIJGEZIEN Onze Koningin is door den Earl of Athlone aangezocht om een ontwerp voor een kin derkamer ia te zenden op de .Ideal home exhlbltion", welke in Februari as., evenals voor den oorlog te Londen zal gehouden worden. Naar wij vernemen zullen acht gelijke vertrekken worden ingericht als kinderkamers naar ontwerpen van daartoe ultgenoodigde koninginnen of koninklijke prinsessen. Hare Majesteit heeft de uitnoodlglng aangenomen en aan den heer N. Ie Grand te Amsterdam net ontwerp voor een kinderkamer opge dragen. De heer Ie Grand zal dece kamer la Oud-Frieschen stijl ontwerpen (?). Velen zullen met verwondering, en met eenige verbittering dit bericht hebben ge lezen. Hefr schijnt wel dat offlcieele bemoei ing immer tot een maskerade effect moet leiden. Men herinnert zich de pavillloens der Ned. Regeering op de verschillende bultenlandsche tentoonstellingen .... in OudHollaodschen stijl, met volkomen negatie der levende kunstvormen en scheppende kunstenaars. En op de laatste Ideal Home ExhibiUon, waar de Nederlandsche interieurkunst zoo prachtig vertegenwoordigd was, moest offici eel Nederland toch nog iets mals doen. Men Illlllllllllllltlllll NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvanTetenborg DAGEUJKSCHE MOTORDIENST UTRECHT LEID» DEI HUM IELFT . KrickttekiTMrZI. Fyijikifcl. JhitUml VIOI.VBVCA N.V. HET HOFSTAD-TOONEEL. LoUlOU, door Frank Wedekind. Ibsen beklemt, Strindberg verheft, Wede kind ontstelt. Maar in Wedekind is ook een groot deel van deze beide eerste meesters, en ik geloof niet, dat men er op het tooneel mee af is wanneer men zijn werk opvoert louter als een ontsteltenis. Het komt niet in mij op te veronderstellen, dat van der Lugt toen hij het bestond .Erdgeist" op het repertoire te nemen, daarbij zou hebben getransigeerd om het stuk voor Nederland passabel te maken. Dat het zoo uiterst passabel werd, houdt een voudig verband met zijn kunstenaarsaard. Binnen zekere grenzen is elke tooneelvertooning: adoptatle. We mogen schermen met onze .opvattingen", een kunstwerk valt uit, zooals het a travers un temperament" uit vallen wil, en de schepper zal altijd meer de lijdende dan de bedrijvende partij blijven. De tooneelreglsseur reageert; de hartstoch telijke hartstochtelijk, de dichterlijke dichter lijk, de nuchtere nuchter, de lichtverteederde, Cor van der Lugt, al geldt het Wedekind den dierentemmer, verteederd. Beschikte een kunstenaar over de burgerdeugd der zelf kennis, hij zou zich niet wagen aan een werk dat nu juist zijn eigen ingeschapen aard geweld aandoet, hfj zou in het geval van der Lugt. zich wijselijk bepalen tot het verdroomd réalisme, dat bijv. in Molnar zulk een lieven meester heeft, en Wedekind over laten aan het meer bloeddorstig temperament. Intusschen vind ik in .Erdgeist", zoowel als in Lente," gelijk gezegd, elementen die mij doen betwijfelen of men met een zoo wreed mogelijke opvoering, met een onverkon niet nalaten daar een papieren wind molen te zetten op een gek Hollandsen pleintje met oude papierstuc-geveltjes en slootjes met echt water er in. En er waren natuurlijk afgehuurde Engelsche meisjes in Markens of Volendamsch costuum. Een flauw gesjacher met onze traditie, waaraan wij het te danken hebben dat vreemdelingen meenen, dat wij hier allen op klompen loopen in Marker pakken. Maar dat alles is nog zoo erg niet l Veel erger is, dat onze koningin, en hare raad gevers zoo geheel niet kennen de geest der Nederlandsche kunst; dat men blijkbaar aan het Hof niet weet, dat er een kunstenaars stand bestaat met eigen inzichten en hedendaagsche denkbeelden, waarvoor het Biet noodig is terug te grijpen in het verleden. Men blijkt daar ter plaatse niet te weten dat kunst nimmer kan zijn een navolging van het verleden, waardoor dat prachtige verleden wordt verminkt en het resultaat slechts surrogaat is. De goede naam onzer moderne kunstenaars schijnt langs het Hof te zijn gegaan, naar afgelegen plaatsen in binnen-en buitenland. Is het mooglfjk, vraagt men zich af, dat men niets vernomen heeft van het leven en werken der Nederlandsche kunstenaars van dezen tijd? Heeft men dan niet gedacht om advies te vragen aan het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen? Daar toch is men op de hoogte. En is het dan geheel onbekend dat minister Cort van der Linden bij rondschrflven het werk der thans levende Ned. kunstenaars bij autoriteiten aanbeval? Hier gaat aan de kunstenaars een schoone gelegenheid voorbj, maar erger is het dat men hun bestaan negeert, of niet kent. Het is niet aanmoedigend voor den huldi gen kunstenaarsstand geheel voorbfgezien te worden of geïgnoreerd, hetgeen uit dit geval wel duidelijk blikt. Nu is Het wel teekenend dat men van reactionaire zijde, ik bedoel dat deel der architecten, die het .liefst maar bfl het oude houden" omdat zij niet goed mee kunnen, dit geval heeft trachten te verdedigen door een aanval op het .moderne." En ofschoon ook die catagorie erkent dat de keuze anders zou moeten zijn, het dus óók niet eens is met de oplossing kunnen zij toch niet aantoonen wat dan wel zou moeten. Want al huldigen zij de schoonheid onzer historie, dan zal het hen toch nooit gelukken het copiëeren der historische stijlen of het zich inspireeren daarop te verdedigen. Nooit zal men dat kunnen gelijk stellen met het door eigen inspanning en visie verkregen kunst werk. En men bedenke daarbij, dat als men de schoonheid in eigen tijd niet erkent of ziet, dit volstrekt niet aan de kunstenaars van dien tijd behoeft te liggen. CORN. VAN DER SLUYS Op den^Economischen Uitkijk R e v u e" Wanneer dit nummer der Groene" ver schijnt, hebben we alweer de finale streep gezet onder een jaar, hebben het blad om geslagen en zijn met een schoone lei" nieuw begonnen. Weer ligt de tusschen l Januari en 31 December beperkte toekomst voor ons open en wachten wij de komende dingen af, ons de vraag stellend hoe zij zich zullen ontwikkelen uit de voorbijgegane, die 1919 ons heeft gebracht. Maar wat is het, dat 1919 ons gebracht heeft? Willen we iets gissen van wat het nieuwe jaar ons zal opleveren, dan moeten wij in een meer samenvattend geheel dan de dagelJJksche waarneming ons toestaat, de geschiedenis van 1919 de revue" laten passeeren. En wat zien we dan? Niet veel fraais en niet veel, voor '20, bemoedigends, over 't geheel, noch buiten noch binnen onze grenzen. De wereld blijft onrustig, bevangen door die onrust, waar van ook Wilson het bestaan heeft vastge steld, eraan toevoegend dat zij niet is een lliiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiimi valschte dulvelln" in de titelrol, geheel uit zou komen De ergste verschrikking is de proloog, dan volgen drie bedrijven, waarop wfl, met eenlg Inzicht in de psychologie der vrouw, het .tout savoir c'est tout pardonner," zouden willen toepassen, terwijl eerst weerhet vierde en laatste bedrijf, als her innerde de schrijver zich zijn sensationeelen opzet, ons met een rapsodie van .slacht offers" tracht te overtuigen, dat voorde vrouw, Eva-Loulou, des mans ontembaar verderf, op deze aarde inderdaad, geen kruid ge wassen is. Doch wij, die Loulou gedurende drie be drijven leerden kennen als een nog veel erger .slachtoffer" dan al deze mannen te zamen, als het wanproduct van den gewetenloozen Dr. Schön, behoeven met deze, meer algemeene, conclusie niet in te stemmen. Schön, hoofdredacteur van een courant, raapt een twaalfjarig bloemenmelsje van de straat op om haar op te voeden in eer en- deugd, en, nauwelijks volwassen, koppelt hij het kind aan een walgelijken wulpschen grijsaard, uit vrees dat ze hem zelf anders, met haar schoonheid en dankbare aanhanke lijkheid het vuur te na aan de schenen zou leggen. Loulou schikt zich, en haar verkracht hart, dat hangt aan haar weldoener Schön, en waarlangs voor het overige alle ethiek afglijdt, zoekt afleiding in den dans, in gestoei met jonge mannen, die haar jeugd vleien. Bij het lijk van haar echtgenoot", staat ze volstrekt onbewogen, wat raakte haar die vent ? en veinst ook geen alge meene menschenmin, aangezien ze in onze conventies ongeletterd bleef, en zich niet beter voordoet dan zQ is." Voor haar wel doener is het thans zaak de bekoorlijke jonge weduwe ten spoedigste opnieuw onschadelijk te maken, zij zou hem met het ongebreideld instinct harer liefde zijn voorgenomen hu welijk met een tamme freule kunnen be moeilijken, en den eersten den besten onbeduidenden jongen man, die hem voor de hand komt, een afhankelijk schilder, biedt hij, almachtig hoofdredacteur, reclame en roem, en Loulou op den koop toe. Een CADILLAC Het Meesterstuk der Autotechniek Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT ziekte, maar het verschijnsel daarvan. Van welke ziekte dan? Van de oorlogs-krankte, natuurlek, waaronder w| allen nog lijden, gebukt als we nog voortdurend gaan onder de oorlogs-lasten, zoowel geldelijk als eco nomisch als psychisch. Ook psychisch, want de stemming speelt een groote rol. Waarbij ook weer een wisselwerking zich doet gelden. Immers de mentaliteit der volkeren beheerscht voor een groot deel hun doen en laten, maar wat zfj doen en nietdoen werkt ook weer op die mentaliteit in.,. Met dat al, wij zitten nog diep in het moeras en zien nog niet den weg eruit. Geen oorlog meer. Maar ook nog niet vrede! Wie weet en gevoelt niet, dat wQ daar nog heel ver van verwfjderd zijn en dat wij niet dan o zoo langzaam vorderen in de goede richting. Is het niet een eindeloos talmen aan deze en aan gene zijde van den grooten vijver" met de finale afdoening waarop letterlflk alles wacht? Immers, zoolang niet de definitieve regelingen zijn getroffen en de vrede ook door Amerika is geratificeerd, kan men zich niet denken een ook maar eenigszins volledig herstel van de interna tionale betrekkingen, van ruilverkeer tusschen volkeren, van wederzfjdsche voor ziening in elkanders behoeften, waardoor eerst die behoeften vervuld zullen worden, terwijl thans nog (en tot zoolang) de voortbrenging belemmerd, de ruil gehin derd, het verkeer verstoord blijft.... Vele onvervulde, wenschen laat 1919 aan 1920 na. Wfj snakken naar een samenleving, die niet meer zal verkeeren in dien ontredderden, chaotischen staat, dien wQ zoolang reeds kennen. De oorlog heeft ons wel geleerd, geduld , te oefenen, onze verwachtingen niet te hoog te spannen. Maar nu dan toch de oorlog voorbij is, mochten we zoo graag den vrede zien en daarmee het herstel van het evenwicht en den wederopbouw der volkshuishoudingen en alle zegeningen, die alleen de vrede ons kan brengen...! Et nos? WQ' hier, op ons neutrale eilandje, hebben ook ons bescheiden deel gehad in de wereld misère en lijden mede, doordat in ruime mate onze belangen met die van andere volkeren zijn samengeweven en dus de voorwaarden voor blijvend herstel ten onzenf niet vervuld kunnen worden zoolang elders in de wereld de onrust en de onevenwich tigheid blijft aanhouden. Maar het is toch wel zeker, dat wfl, in afwachting van de dingen, welker wending in deze of gene richting ligt bulten onze macht, toch een en ander kunnen doen dat aan ons land ook onder de gegeven omstandigheden ten goede zou komen en vooral ook: dat wij een en ander kunnen nalaten, wat de stelling van ons land nu reeds en meer nog straks zou verzwakken. Wfj spelen zoo ongeveer de rol van een kleinen dorpsgenoot, die buiten den grooten strijd van de anderen in de buurt is gebleven, wel geleden heeft onder de heftige woeling en nog lijdt onder het uitblijvend herstel van goede betrekkingen tusschen de vroegere vijanden onderling, maar die Inmiddels toch vast het zijne kan doen om .hls house in order" te krijgen en met alles klaar te staan tegen den dag dat het groote dorpsleven weer in de vroegere banen zal zijn teruggekeerd. Wat hebben wfl in die richting gedaan? Hoe graag zou ik hier een hooggestemd loflied aanheffen op de voortvarendheid en het doorzicht van den kleinen dorpsgenoot, hem prijzend omdat hij zijn tijd goed gebruikt heeft en in afwachting van normaler ver houdingen, zich thans reeds zooveel mogelijk economisch weerbaar heeft gemaakt, zuinig levend, zijn uitgaven beperkend, zijn goede kansen overwegend, zijn voelhorens uit stekend, relaties weer zoekend, zijn bedrijf zooveel mogelflk weer opvattend, zich van alle kanten sterk makend tegen den straks weer komenden strijd om het bestaan te midden der anderen. Maar de lezers van mijn beschouwingen over wat 1919 in den loop vrouw is een Instrument en er is maar n man die het kan bespelen." Het willig In strument van Schön ondergaat ook dit huwelijk in gelatenheid en leeft voor het overige op haar fantasieën. En wanneer ook dit tweede surrogaat gestorven is de jonge Werther, hopeloos vervuld van zijn eigen-ik, snijdt zich den hals af dan staat Loulou er wederom bij, griezelend, als bij elk gemengd bericht dat zich in onze nabij heid afspeelt, maar innerlijk leeg en koud, en ook thans zonder het vertoon van gepaste droefheid dat de fatsoenlijke vrouw op der gelijke oogenblikken aan den dag weet te leggen. Want deze banale jonge man, die .van haar hield zooals hij van ledere piano juffrouw zou hebben gehouden", zonder ooit een poging iets van haar moeilijke, misvorm de, lijdende natuur te vatten, was haar in dit huwelijk niet meer waard geworden dan de sofa waarop ze zat. Noch voor de beroerte van den jaloerschen ouden sater, noch voor den zelfmoord" van den .idealist", die in in diens rijke weduwe een reine maagd" meende te huwen, mogen we Loulou aan sprakelijk stellen. In het derde bedrijf slaat al deze koel bloedigheid om, en de vlam er uit. Schön meent zich thans van zijn belangwekken de beschermelinge te kunnen bevrijden door haar, met zijn invloed van manaan-de-krant, tot een beroemde danseres te maken, aan wier, aldus openlijk gecol porteerde bevalligheden allicht een vermo gend manspersoon hangen blijft. Maar in Loulou is intusschen de liefde en haar keer zijde : de haat, volgroeid, op het plan, waarop men haar veroordeelde te leven, daar waar onze getergde instincten op hun achterste pooten gaan staan. Heel dit bedrijf is van den wilden kreet om .Schön" doortrokken; de kerel die haar, wier goeden aanleg" hij immer erkende, even fel begeert als vertrapt, zit inmiddels met zijn, om Loulou's dans gechocqueerde, freule in een loge. En In het laatste, schitterend geschreven tooneel, over wint Loulou, de rechtvaardige, haar, in zijn drogredenen gewurgden weldoener. Maar van dat jaar ons bracht, zullen wel begrij pen waarom zoodanig loflied vnn m| niet is te verwachten. Men versta m| Intusschen wel: Ik verheug er mij over, dat onze zakenmenschen, onze handelaren, kooplui en industrieelen zeker het hunne gedaan hebben om de zaken gaande te houden, ze uit te breiden en ze te stevigen, dat zij er op uit zijn geweest het beste te maken ook van moeilijke omstandigheden en een vooruit ziende bedrfjfs-politiek te voeren. Maar onze Regeering, maar onze wetgever) Heeft hij het niet als de hoogste wijsheid beschouwd ons thans te zegenen met een wet op de productie-beperking, aan lederen man in nlverheid en handel verbiedend meer dan 1/3 van het etmaal productieven arbeid te verrichten ? Terwijl toch heel de wereld weet en ieder leider (buiten Holland!) het van de daken predikt dat voor de aanvulling van het we reld-tekort, voor herstel van welvaart, voor bestrijding van duurte, voor wederopbouw van al het verwoeste, productieve arbeid het eerste woord is en het tweede en het derde. Maar bij het noemen van prodnctleven arbeid, zuinig beheer en bezonnen beleid denk ik ook aan den voet, waarop wij hier onze sociale verzekering hebben geschoeid, aan het wassend ambtenarendom, gevolg van de invoering der invaliditeitsverzekering, waarbij ook overigens met zoo milde hand allerlei improductieve uitgaven zijn gedaan. En van zuinig beheer gesproken, vraag ik welk voorbeeld in deze de Regeering geeft zij, die toch beter dan iemand weet hoe zorgwekkend de staat onzer geldmiddelen is! en wijs ik er op, hoe dat voorbeeld van royaal beheer bij een leege kas gevolgd is door onze gemeentebesturen, die dan ook hun van ouds gevestigd credlet op de geld markt meer en meer verdwijnen zien. Kan ik dus wat op wetgevend gebied in zake groote economische belangen in 1919 tot stand kwam onmogelijk prijzen als proeve van wijs beleid, ik betreur dat zooveel is nagelaten, waarvan de totstandbrenging nut tig ware geweest, maar waarvoor de Re geering klaarblijkelijk niet genoeg voortva rendheid, de Kamer niet voldoende daad werkelijke belangstelling over heeft. Waar blijft de inwerkingtreding van de wet op het Handelsregister? En waarop wacht de verdere behandeling van het ontwerp tot reorganisatie der Kamers van Koophandel? ik noem slechts twee /oor de hand liggende onderwerpen, beide reeds aan de orde gesteld en beide voorshands op hun weg naar het Staatsblad gestuit. Is het deze Regeering niet duidelijk dat ook overigens moderniseering van ons burgerlijk en handelsrecht Inderdaad urgent is en dat ook daarmee groote, algemeene belangen verbonden zijn ? Eenigszins bitter gestemde lieden zeggen, dat al zulke in de .neutrale zone" gelegen zaken geen kans op afdoening hebben; dat de Regeering daarvoor weinig aandacht heeft en de Kamer nog minder...; zij voegen er aan toe, dat immers de kiezers daarin geen belang stel len l Er is zeker een deel van waarheid in deze boutade. Doch hoe dit zij, wat wij thans van de Regeering mogen verlangen, Is dat zij voere een krachtige, zich van haar doel bewuste welvaaits-politlek, gericht op alles wat In de komende maanden en jaren onze economische weerbaarheid zal kunnen verhoogen. Een politiek van doen", maar ook van .laten"; meer wellicht zich toeleg gend op het opheffen van belemmeringen en op het openstellen van gelegenheden dan op rechtstreeksche bevordering. Ik zie niet, dat het besef der dringende noodzake lijkheid van zoodanige politiek bij deze Regeering levendig is. En zoolang dat niet blijkt, wordt aan de krachtsinspanning der particulieren een veelbeteekenende steun onthouden. Wij gaan 1920 in en zullen er het beste van hopen. SMISSAERT lllllIfltlllllHHIIIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIII11IIIIIII1MIIIIIHIIIIIIII Pandbrteven Oppervlakkig gezien, schijnt er over de Nederlandsche pandbrleven weinig nieuws op te merken. Iedereen kent deze schuldbe kentenissen onzer hypotheekbanken en ze nemen een eerste plaats In onder de meestgezochte beleggingsfondsen. Juist de bij uitstek goede naam, welken, deze pandbrieven hebben, is aanleiding tot de volgende beschouwing. Het eigenaardige, waardoor het Nederdan ook ziet ze hem, den meester, onttakeld, een slaaf aan haar voeten, en weer, ten derde male, zal het de liefde in haar ont binding zijn, niets dan de hel van den hartstocht, die haar in het huwelijk, thans met den elndel|k bevochten Dr.Schöu, wacht. Door grove partfldigheid, in het nadeel der vrouw welk een plaats laat hij nog in IV aan het g lamenteer van dien Schön l" toonde Wedekind zich een leerling van Strindberg die, in schijn den meester over troevend, ver diens mindere bleef. Of Loulou bewust of onbewust .misdreef" kan ons koud laten, de beweegredenen heiligden dit misdrijf wel zoover, dat geen mensch, en zeker geen vrouwelijke recensente, hier van la béte humalne, in afdoenden zin zou durven spreken. Dat het geheele werk gewoonlijk in dezen afdoenden zin" wordt opgevat, lijkt mij een vergissing, die o.a. op rekening komt van den proloog. Ook de dichterlijke gedachte, die Wedekind opzettelijk er aan toevoegde, krflgt onvoldoende relief: jDen Edelstein, das all geschatzte Gold Musz man den falschen Machten abgewinnen". Om deze wreede waarheid, dat geluk en leed in hun hoogeren samenhang, slechts te vinden zijn In de donkere schachten, waaraan de ge middelde mensch schuw voorbijloopt, en waaruit maar een enkele goddelijk- roekelooze gehavend en gelouterd opstijgt, recht te doen, had hij ons voor het minst Loulon en Schön moeten toonen óók in de oogenblikken van vergetelheid, van extaze en haastig gegrepen zinnengeluk. Noch deze beteekenis van het drama, noch de stof zijn door den auteur overzien en beheerscht geworden, doch een schat aan menschelQke erkenning, aan diep begrepen levenswaarden, aan schakeeringen en reflexen van wat wij dom-weg goed en kwaad noemen, maakt dit werk toch uiter mate belangwekkend, en het is een onvergelijke grooter greep dan Lente". Dat we daarvan geenszins den indruk kregen op het tooneel, heeft mij, waar ik me met de transpositie op een meer gemalandsche hypbtheekbankbedrfjf zich onder scheidt van het buitenlandsche ligt wet voornamelijk hierin, dat het, zonder eenige wettelijke regeling of inmenging van Staats wege, zich zelf zoodanige inriching, voor schriften en grenzen heeft gesteld, dat het den meest-mogelijken waarborg geeft voor de sollditelt der uitgegeven schuldbekente nissen, de pandbrieven. Dit geldt niet het minst het feit, dat de Nederlandsche hypotheekbanken zich angst vallig onthouden van het aangaan van an dere schulden dan die welke een gevolg' zijn van het uitgeven yan pandbrleven. En juist hierdoor is de waarborg voor de pandbrief houders zoo groot, omdat Vaststaat, dat de gezamenlQke hypothecaire vorderingen der Bank niet tot dekking van .andere schulden dan die aan pandbriefhouders kunnen dienen. Geheel anders wordt de zaak, wanneer de Bank, die pandbrieven uitgeeft, haar bedrijf niet strikt beperkt tot dit uitgeven en tot het sluiten van hypotheken daar tegenover. Zoo is in andere landen veelal het hypotheekbedrijf een onderdeel van het effecten- en credieten-bedrff. Wie b.v. een verslag van de Preussischen Central-Bodencredlt-Aktiengesellschaf t" opslaat, vindt naast deposito's, wissels, waardepapieren, enz. ook een ,afdeeling", welke hypotheken sluit en pand brleven uitgeeft. Zulke Banken hebben naast pandbriefhouders nog vele andere schuldeischers. En indien de Nederlandsche hypotheekbanken haar bedrijf niet zoozeer todden beperkt, zouden de pandbdef houders gelijk staan met de vele andere schuldeischersen niet de groote waarborgen hebben welke zij thans door goed beleid voor zich verzekerd zien. Terecht heeft dan ook de .Nederlandsche pandbrlef een zeer goeden naam. En de hypotheekbanken weten dien naam hoog te houden door alles te vermijden, hetwelk zou liggen bulten de bovengenoemde door haar aan haar bedrijf gestelde enge grenzen. Willen de hypotheekbanken haar taak goed kunnen blijven vervullen, dan is het een onaf wijsbare elsch, dat de pandbrief het vertrou wen van het publiek waardig blijft. En nu is het uitermate te bejammeren, dat er telkens fondsen worden uitgegeven onder den vertrouwen wekkenden naam .pandbrleven", terwijl z) Inderdaad geen pandbrieven zijn. Gebeurt er iets met zoo'n .onechten" pand brief, dan zal het publiek van alle pand brieven den schrik krijgen en zullen zij, die voor hun zaken hypothecair kapitaal noodig hebben, daarvan de zeer storende gevolgen ondervinden. Dit gevaar lijkt niet denkbeeldig. Het maandschrift van het Centraal Bureau voor de statistiek vermeldt overeenkom stig de ook in vorige nummers gevolgde wijze b.v. in de tiende aflevering van den loopenden jaargang op blz. 1268: .de opgaven nopens de in den maand .September 1919 door hypotheekbanken en credlet- en voorschotbanken*) uitgegeven .en afgeloste pandbrieven" en voegt daar aan toe: .Het aantal bij het bureau bekende banken, die dergelijke stukken, uitgeven, bedraagt 136, waaronder 61 hypotheekban ken werkzaam in Nederland, 25 hypotheekban ken werkzaam in het buitenland, 13 .scheepshypolheekbanken en 37 crediet- en .voorschotbanken " Niet minder dan 37 banken, die geheel anders dan hypotheekbanken werken, ge heel andere zekerheid hebben, veel meeren grooter gevaar loopen dan eene hypo theekbank, maken misbruik van den goeden naam, welke de pandbrieven hebben, door op hare schuldbekentenissen den naam .pand brief" te doen drukken. En geen mindere dan het Centraal Bureau voor de statistiek neemt den naam in de plaats van het wezen der zaak, loopt er argeloos in en telt deze obligatlën van credlet- en voorschotbanken, welke hoe ook genoemd geen pandmimiiiiimiimmiiiiiii tigd plan had kunnen vereenigen, teleurge steld. Ook op dat plan, en met milder middelen, zou .Loulou" als tooneelverto'oning ongemeen en boeiend kunnen zijn. Thans was het conventioneel van opzet, on-artistiek. De drie eerste bedrijven misten een eigen atmosfeer, welke dan ook, het laatste, als groteske te redden, viel. Met die Grafln Geschwitz" heeft Wedekind iets geheel anders aangeduid dan juffrouw Nelly van Geel durfde droomen. De regisseur bedenke in welk een wereld Wedekind in Berlijn leefde, alle perversitelten in deze wereld gangbaar, liggen ten grondslag aan dit bedrijf. En waar lyriek ditmaal buitengesloten was, had een machtige fantasie de vreemde, onheilspellende atmosfeer moeten scheppen, waarin we, niet alleen een opvatting", maar een beslist eigen visie" van den regisseur dankbaar zouden hebben aanvaard. In de twee eerste bedrijven heeft Mlen Duymaer van Twist, met haar onverschillige stem, veel goeds gegeven. Iets van het eeuwig raadsel" had zQ, ook in haar blik. Maar van III kwam niets terecht, niet alleen omdat ze het demonische, maar vooral omdat ^e alle grootheid-van-vrouw daarin miste. De rol van Schöm (van der Lugt) is een complicatie, die een veelzijdig vertolker vraagt. Behalve het overwicht van den mannelijken geest, is het het geheele samenstel man", dat hem tegelijkertijd tot ideaal en tegenstander van een ras-vrouw als Loulou stempelt. Daar waar de tegenstand niet zeer fel was (o.a. ook in het tooneel waar Schön den jongen schilder a faire neemt) maakte de koele, zuivere toon van zijn betoog indruk, en in het algemeen was het deze schijn van zelfbeheerschlng, een van Van der Lugt's kenmerkende tooneeleigenschappen, waarop de buitengewoon zware rol steunde. De beste, zQ het in een kleine rol, was La Chapelle; zijn Dr. Goll, sterk gestyleerd in de richting van de fantasie, zou zich in een Erdgelst-vertooning op be duidend plan, hebben gehandhaafd. TOP N A E F F.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl