Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
3 Jan. '20. - No. 2219
KUNSTNIJVERHEID IN
DORDRECHT
In de kunstzaal van Blusséen vairBraams
boekhandel is een kleine collectie moderne
Ned. Kunstnijverheid tentoongesteld. Het
was een goed idee van de inrichters om in
Dordt dit werk te laten zien en zoodoende
, het streven der kunstenaars aldaar bekend
heid te geven,
Op kleine uitzonderingen na is alles over
zichtelijk tentoongesteld en verduidelijkt door
nette kaartjes waarop inzenders en uitvoer
ders vermeld staan.
Nic. v. d. Vecht exposeert hier eenige
teekeningen voor affiches en bedrukte stoffen,
waaruit blijkt hoe uitnemend
ornamentteekenaar hl) is. Toevallig hangt daarbij het
batikwerk van mevrouw Wegerif uit Apel
doorn en dan kan men het slechts betreuren
dat deze dame het mooie materiaal zoo
weinig kunstvol verwerkt. Mevrouw Wegerif
heeft een absoluut gebrek aan teekentalent
en compositorische kennis, en dit alles wordt
verborgen door een zekere brutale argeloos
heid, en quasi-primitlefheid.
Het mooie glas van de Bazel (Leerdamsche
glasfabriek) is hier gedeeltelijk te zien, alsook
een vrij complete collectie klein metaalwerk
van Winkelman.
Het glas in lood van Kamp hoort hier
niet. De. techniek van Toon Berg- is beter,
het effect niet onaardig, maar als ontwerper
moest hfj minder nuchter en schoolsch zfln.
S. van Ravestefjn zond een niet onaardige
klok in en een groote kast die wel uitvoerig,
en verzorgd gedetailleerd is, maar niet be
heerscht. Het is veel drukte zonder inhoud,
en monotoon door déherhaling van gelijk
soortige motieven.
Beter Is het werk van v. d. WeQ, evenals
dat van v. Ravestefln prachtig uitgevoerd
door de meubelfabriek L. O. V. te Oosterbeek.
Jaap GIdding heeft de Stnyrna tapijt-tech
niek goed begrepen en eenige dezer kleeden,
van deftig, rijk effect ingezonden. Zeer mooi
doen deze tapijten.
Bijzonder mooi vind ik ook de
schrQfmappen van La Bree, uitstekend van kleur
en techniek, met verrassende effecten.
Het speelgoed der Olandafabriek is nu
bekend genoeg. Zou deze fabriek niet eens met
wat nieuws komen?
Het overige kan onvermeld blijven.
CORN. VANDERSLUYS
n n
HEDENDAAOSCHE KUNST
VOORBIJGEZIEN
Onze Koningin is door den Earl of Athlone
aangezocht om een ontwerp voor een kin
derkamer ia te zenden op de .Ideal home
exhlbltion", welke in Februari as., evenals
voor den oorlog te Londen zal gehouden
worden.
Naar wij vernemen zullen acht gelijke
vertrekken worden ingericht als kinderkamers
naar ontwerpen van daartoe ultgenoodigde
koninginnen of koninklijke prinsessen. Hare
Majesteit heeft de uitnoodlglng aangenomen
en aan den heer N. Ie Grand te Amsterdam
net ontwerp voor een kinderkamer opge
dragen. De heer Ie Grand zal dece kamer
la Oud-Frieschen stijl ontwerpen (?).
Velen zullen met verwondering, en met
eenige verbittering dit bericht hebben ge
lezen. Hefr schijnt wel dat offlcieele bemoei
ing immer tot een maskerade effect moet
leiden. Men herinnert zich de pavillloens
der Ned. Regeering op de verschillende
bultenlandsche tentoonstellingen .... in
OudHollaodschen stijl, met volkomen negatie
der levende kunstvormen en scheppende
kunstenaars.
En op de laatste Ideal Home ExhibiUon,
waar de Nederlandsche interieurkunst zoo
prachtig vertegenwoordigd was, moest offici
eel Nederland toch nog iets mals doen. Men
Illlllllllllllltlllll
NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP
MotordienstvanTetenborg
DAGEUJKSCHE MOTORDIENST
UTRECHT LEID» DEI HUM IELFT
. KrickttekiTMrZI. Fyijikifcl. JhitUml
VIOI.VBVCA
N.V. HET HOFSTAD-TOONEEL. LoUlOU,
door Frank Wedekind.
Ibsen beklemt, Strindberg verheft, Wede
kind ontstelt. Maar in Wedekind is ook een
groot deel van deze beide eerste meesters,
en ik geloof niet, dat men er op het tooneel
mee af is wanneer men zijn werk opvoert
louter als een ontsteltenis.
Het komt niet in mij op te veronderstellen,
dat van der Lugt toen hij het bestond
.Erdgeist" op het repertoire te nemen,
daarbij zou hebben getransigeerd om het
stuk voor Nederland passabel te maken. Dat
het zoo uiterst passabel werd, houdt een
voudig verband met zijn kunstenaarsaard.
Binnen zekere grenzen is elke
tooneelvertooning: adoptatle. We mogen schermen met
onze .opvattingen", een kunstwerk valt uit,
zooals het a travers un temperament" uit
vallen wil, en de schepper zal altijd meer
de lijdende dan de bedrijvende partij blijven.
De tooneelreglsseur reageert; de hartstoch
telijke hartstochtelijk, de dichterlijke dichter
lijk, de nuchtere nuchter, de lichtverteederde,
Cor van der Lugt, al geldt het Wedekind
den dierentemmer, verteederd. Beschikte een
kunstenaar over de burgerdeugd der zelf
kennis, hij zou zich niet wagen aan een
werk dat nu juist zijn eigen ingeschapen
aard geweld aandoet, hfj zou in het geval
van der Lugt. zich wijselijk bepalen tot het
verdroomd réalisme, dat bijv. in Molnar zulk
een lieven meester heeft, en Wedekind over
laten aan het meer bloeddorstig temperament.
Intusschen vind ik in .Erdgeist", zoowel
als in Lente," gelijk gezegd, elementen die
mij doen betwijfelen of men met een zoo
wreed mogelijke opvoering, met een
onverkon niet nalaten daar een papieren wind
molen te zetten op een gek Hollandsen
pleintje met oude papierstuc-geveltjes en
slootjes met echt water er in. En er waren
natuurlijk afgehuurde Engelsche meisjes in
Markens of Volendamsch costuum. Een
flauw gesjacher met onze traditie, waaraan
wij het te danken hebben dat vreemdelingen
meenen, dat wij hier allen op klompen loopen
in Marker pakken.
Maar dat alles is nog zoo erg niet l Veel
erger is, dat onze koningin, en hare raad
gevers zoo geheel niet kennen de geest der
Nederlandsche kunst; dat men blijkbaar aan
het Hof niet weet, dat er een kunstenaars
stand bestaat met eigen inzichten en
hedendaagsche denkbeelden, waarvoor het Biet
noodig is terug te grijpen in het verleden.
Men blijkt daar ter plaatse niet te weten
dat kunst nimmer kan zijn een navolging
van het verleden, waardoor dat prachtige
verleden wordt verminkt en het resultaat
slechts surrogaat is.
De goede naam onzer moderne kunstenaars
schijnt langs het Hof te zijn gegaan, naar
afgelegen plaatsen in binnen-en buitenland.
Is het mooglfjk, vraagt men zich af, dat
men niets vernomen heeft van het leven
en werken der Nederlandsche kunstenaars
van dezen tijd?
Heeft men dan niet gedacht om advies te
vragen aan het Ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen? Daar toch is
men op de hoogte. En is het dan geheel
onbekend dat minister Cort van der Linden
bij rondschrflven het werk der thans levende
Ned. kunstenaars bij autoriteiten aanbeval?
Hier gaat aan de kunstenaars een schoone
gelegenheid voorbj, maar erger is het dat
men hun bestaan negeert, of niet kent.
Het is niet aanmoedigend voor den huldi
gen kunstenaarsstand geheel voorbfgezien
te worden of geïgnoreerd, hetgeen uit dit
geval wel duidelijk blikt.
Nu is Het wel teekenend dat men van
reactionaire zijde, ik bedoel dat deel der
architecten, die het .liefst maar bfl het oude
houden" omdat zij niet goed mee kunnen,
dit geval heeft trachten te verdedigen door
een aanval op het .moderne." En ofschoon
ook die catagorie erkent dat de keuze anders
zou moeten zijn, het dus óók niet eens is
met de oplossing kunnen zij toch niet
aantoonen wat dan wel zou moeten. Want al
huldigen zij de schoonheid onzer historie,
dan zal het hen toch nooit gelukken het
copiëeren der historische stijlen of het zich
inspireeren daarop te verdedigen. Nooit zal
men dat kunnen gelijk stellen met het door
eigen inspanning en visie verkregen kunst
werk.
En men bedenke daarbij, dat als men de
schoonheid in eigen tijd niet erkent of ziet,
dit volstrekt niet aan de kunstenaars van
dien tijd behoeft te liggen.
CORN. VAN DER SLUYS
Op den^Economischen Uitkijk
R e v u e"
Wanneer dit nummer der Groene" ver
schijnt, hebben we alweer de finale streep
gezet onder een jaar, hebben het blad om
geslagen en zijn met een schoone lei"
nieuw begonnen. Weer ligt de tusschen l
Januari en 31 December beperkte toekomst
voor ons open en wachten wij de komende
dingen af, ons de vraag stellend hoe zij zich
zullen ontwikkelen uit de voorbijgegane, die
1919 ons heeft gebracht.
Maar wat is het, dat 1919 ons gebracht
heeft? Willen we iets gissen van wat het
nieuwe jaar ons zal opleveren, dan moeten
wij in een meer samenvattend geheel dan
de dagelJJksche waarneming ons toestaat,
de geschiedenis van 1919 de revue" laten
passeeren. En wat zien we dan?
Niet veel fraais en niet veel, voor '20,
bemoedigends, over 't geheel, noch buiten
noch binnen onze grenzen. De wereld blijft
onrustig, bevangen door die onrust, waar
van ook Wilson het bestaan heeft vastge
steld, eraan toevoegend dat zij niet is een
lliiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiimi
valschte dulvelln" in de titelrol, geheel uit
zou komen De ergste verschrikking is de
proloog, dan volgen drie bedrijven, waarop
wfl, met eenlg Inzicht in de psychologie
der vrouw, het .tout savoir c'est tout
pardonner," zouden willen toepassen, terwijl
eerst weerhet vierde en laatste bedrijf, als her
innerde de schrijver zich zijn sensationeelen
opzet, ons met een rapsodie van .slacht
offers" tracht te overtuigen, dat voorde vrouw,
Eva-Loulou, des mans ontembaar verderf,
op deze aarde inderdaad, geen kruid ge
wassen is.
Doch wij, die Loulou gedurende drie be
drijven leerden kennen als een nog veel
erger .slachtoffer" dan al deze mannen te
zamen, als het wanproduct van den
gewetenloozen Dr. Schön, behoeven met deze, meer
algemeene, conclusie niet in te stemmen.
Schön, hoofdredacteur van een courant, raapt
een twaalfjarig bloemenmelsje van de straat
op om haar op te voeden in eer en- deugd,
en, nauwelijks volwassen, koppelt hij het
kind aan een walgelijken wulpschen
grijsaard, uit vrees dat ze hem zelf anders,
met haar schoonheid en dankbare aanhanke
lijkheid het vuur te na aan de schenen zou
leggen. Loulou schikt zich, en haar verkracht
hart, dat hangt aan haar weldoener Schön,
en waarlangs voor het overige alle ethiek
afglijdt, zoekt afleiding in den dans,
in gestoei met jonge mannen, die haar jeugd
vleien. Bij het lijk van haar echtgenoot",
staat ze volstrekt onbewogen, wat raakte
haar die vent ? en veinst ook geen alge
meene menschenmin, aangezien ze in onze
conventies ongeletterd bleef, en zich niet
beter voordoet dan zQ is." Voor haar wel
doener is het thans zaak de bekoorlijke jonge
weduwe ten spoedigste opnieuw onschadelijk
te maken, zij zou hem met het ongebreideld
instinct harer liefde zijn voorgenomen hu
welijk met een tamme freule kunnen be
moeilijken, en den eersten den besten
onbeduidenden jongen man, die hem voor de
hand komt, een afhankelijk schilder, biedt
hij, almachtig hoofdredacteur, reclame en
roem, en Loulou op den koop toe. Een
CADILLAC
Het Meesterstuk der Autotechniek
Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT
ziekte, maar het verschijnsel daarvan. Van
welke ziekte dan? Van de oorlogs-krankte,
natuurlek, waaronder w| allen nog lijden,
gebukt als we nog voortdurend gaan onder
de oorlogs-lasten, zoowel geldelijk als eco
nomisch als psychisch. Ook psychisch,
want de stemming speelt een groote
rol. Waarbij ook weer een wisselwerking
zich doet gelden. Immers de mentaliteit der
volkeren beheerscht voor een groot deel hun
doen en laten, maar wat zfj doen en
nietdoen werkt ook weer op die mentaliteit
in.,. Met dat al, wij zitten nog diep in het
moeras en zien nog niet den weg eruit. Geen
oorlog meer. Maar ook nog niet vrede!
Wie weet en gevoelt niet, dat wQ daar nog
heel ver van verwfjderd zijn en dat wij niet
dan o zoo langzaam vorderen in de goede
richting. Is het niet een eindeloos talmen
aan deze en aan gene zijde van den
grooten vijver" met de finale afdoening waarop
letterlflk alles wacht? Immers, zoolang niet
de definitieve regelingen zijn getroffen en
de vrede ook door Amerika is geratificeerd,
kan men zich niet denken een ook maar
eenigszins volledig herstel van de interna
tionale betrekkingen, van ruilverkeer
tusschen volkeren, van wederzfjdsche voor
ziening in elkanders behoeften, waardoor
eerst die behoeften vervuld zullen worden,
terwijl thans nog (en tot zoolang) de
voortbrenging belemmerd, de ruil gehin
derd, het verkeer verstoord blijft.... Vele
onvervulde, wenschen laat 1919 aan 1920
na. Wfj snakken naar een samenleving,
die niet meer zal verkeeren in dien
ontredderden, chaotischen staat, dien wQ
zoolang reeds kennen. De oorlog heeft
ons wel geleerd, geduld , te oefenen, onze
verwachtingen niet te hoog te spannen.
Maar nu dan toch de oorlog voorbij is,
mochten we zoo graag den vrede zien en
daarmee het herstel van het evenwicht en
den wederopbouw der volkshuishoudingen
en alle zegeningen, die alleen de vrede ons
kan brengen...!
Et nos?
WQ' hier, op ons neutrale eilandje, hebben
ook ons bescheiden deel gehad in de wereld
misère en lijden mede, doordat in ruime
mate onze belangen met die van andere
volkeren zijn samengeweven en dus de
voorwaarden voor blijvend herstel ten onzenf
niet vervuld kunnen worden zoolang elders
in de wereld de onrust en de onevenwich
tigheid blijft aanhouden. Maar het is toch
wel zeker, dat wfl, in afwachting van de
dingen, welker wending in deze of gene
richting ligt bulten onze macht, toch een
en ander kunnen doen dat aan ons land ook
onder de gegeven omstandigheden ten goede
zou komen en vooral ook: dat wij een en
ander kunnen nalaten, wat de stelling van
ons land nu reeds en meer nog straks zou
verzwakken. Wfj spelen zoo ongeveer de
rol van een kleinen dorpsgenoot, die buiten
den grooten strijd van de anderen in de
buurt is gebleven, wel geleden heeft onder
de heftige woeling en nog lijdt onder het
uitblijvend herstel van goede betrekkingen
tusschen de vroegere vijanden onderling,
maar die Inmiddels toch vast het zijne kan
doen om .hls house in order" te krijgen en
met alles klaar te staan tegen den dag dat
het groote dorpsleven weer in de vroegere
banen zal zijn teruggekeerd.
Wat hebben wfl in die richting gedaan?
Hoe graag zou ik hier een hooggestemd
loflied aanheffen op de voortvarendheid en
het doorzicht van den kleinen dorpsgenoot,
hem prijzend omdat hij zijn tijd goed gebruikt
heeft en in afwachting van normaler ver
houdingen, zich thans reeds zooveel mogelijk
economisch weerbaar heeft gemaakt, zuinig
levend, zijn uitgaven beperkend, zijn goede
kansen overwegend, zijn voelhorens uit
stekend, relaties weer zoekend, zijn bedrijf
zooveel mogelflk weer opvattend, zich van
alle kanten sterk makend tegen den straks
weer komenden strijd om het bestaan te
midden der anderen. Maar de lezers van mijn
beschouwingen over wat 1919 in den loop
vrouw is een Instrument en er is maar n
man die het kan bespelen." Het willig In
strument van Schön ondergaat ook dit
huwelijk in gelatenheid en leeft voor het
overige op haar fantasieën. En wanneer
ook dit tweede surrogaat gestorven is
de jonge Werther, hopeloos vervuld van zijn
eigen-ik, snijdt zich den hals af dan staat
Loulou er wederom bij, griezelend, als bij
elk gemengd bericht dat zich in onze nabij
heid afspeelt, maar innerlijk leeg en koud,
en ook thans zonder het vertoon van gepaste
droefheid dat de fatsoenlijke vrouw op der
gelijke oogenblikken aan den dag weet te
leggen. Want deze banale jonge man, die
.van haar hield zooals hij van ledere piano
juffrouw zou hebben gehouden", zonder ooit
een poging iets van haar moeilijke, misvorm
de, lijdende natuur te vatten, was haar in
dit huwelijk niet meer waard geworden dan
de sofa waarop ze zat. Noch voor de beroerte
van den jaloerschen ouden sater, noch voor
den zelfmoord" van den .idealist", die in
in diens rijke weduwe een reine maagd"
meende te huwen, mogen we Loulou aan
sprakelijk stellen.
In het derde bedrijf slaat al deze koel
bloedigheid om, en de vlam er uit. Schön
meent zich thans van zijn belangwekken
de beschermelinge te kunnen bevrijden
door haar, met zijn invloed van
manaan-de-krant, tot een beroemde danseres
te maken, aan wier, aldus openlijk gecol
porteerde bevalligheden allicht een vermo
gend manspersoon hangen blijft. Maar in
Loulou is intusschen de liefde en haar keer
zijde : de haat, volgroeid, op het plan, waarop
men haar veroordeelde te leven, daar waar
onze getergde instincten op hun achterste
pooten gaan staan. Heel dit bedrijf is van
den wilden kreet om .Schön" doortrokken;
de kerel die haar, wier goeden aanleg" hij
immer erkende, even fel begeert als vertrapt,
zit inmiddels met zijn, om Loulou's dans
gechocqueerde, freule in een loge. En In het
laatste, schitterend geschreven tooneel, over
wint Loulou, de rechtvaardige, haar, in zijn
drogredenen gewurgden weldoener. Maar
van dat jaar ons bracht, zullen wel begrij
pen waarom zoodanig loflied vnn m| niet
is te verwachten. Men versta m| Intusschen
wel: Ik verheug er mij over, dat onze
zakenmenschen, onze handelaren, kooplui en
industrieelen zeker het hunne gedaan hebben
om de zaken gaande te houden, ze uit te
breiden en ze te stevigen, dat zij er op uit
zijn geweest het beste te maken ook van
moeilijke omstandigheden en een vooruit
ziende bedrfjfs-politiek te voeren. Maar onze
Regeering, maar onze wetgever) Heeft hij
het niet als de hoogste wijsheid beschouwd
ons thans te zegenen met een wet op de
productie-beperking, aan lederen man in
nlverheid en handel verbiedend meer dan
1/3 van het etmaal productieven arbeid te
verrichten ?
Terwijl toch heel de wereld weet en ieder
leider (buiten Holland!) het van de daken
predikt dat voor de aanvulling van het we
reld-tekort, voor herstel van welvaart, voor
bestrijding van duurte, voor wederopbouw
van al het verwoeste, productieve arbeid het
eerste woord is en het tweede en het derde.
Maar bij het noemen van prodnctleven
arbeid, zuinig beheer en bezonnen beleid
denk ik ook aan den voet, waarop wij hier
onze sociale verzekering hebben geschoeid,
aan het wassend ambtenarendom, gevolg
van de invoering der invaliditeitsverzekering,
waarbij ook overigens met zoo milde hand
allerlei improductieve uitgaven zijn gedaan.
En van zuinig beheer gesproken, vraag ik
welk voorbeeld in deze de Regeering geeft
zij, die toch beter dan iemand weet hoe
zorgwekkend de staat onzer geldmiddelen
is! en wijs ik er op, hoe dat voorbeeld
van royaal beheer bij een leege kas gevolgd
is door onze gemeentebesturen, die dan ook
hun van ouds gevestigd credlet op de geld
markt meer en meer verdwijnen zien.
Kan ik dus wat op wetgevend gebied in
zake groote economische belangen in 1919
tot stand kwam onmogelijk prijzen als proeve
van wijs beleid, ik betreur dat zooveel is
nagelaten, waarvan de totstandbrenging nut
tig ware geweest, maar waarvoor de Re
geering klaarblijkelijk niet genoeg voortva
rendheid, de Kamer niet voldoende daad
werkelijke belangstelling over heeft. Waar
blijft de inwerkingtreding van de wet op
het Handelsregister? En waarop wacht de
verdere behandeling van het ontwerp tot
reorganisatie der Kamers van Koophandel?
ik noem slechts twee /oor de hand liggende
onderwerpen, beide reeds aan de orde gesteld
en beide voorshands op hun weg naar het
Staatsblad gestuit. Is het deze Regeering niet
duidelijk dat ook overigens moderniseering
van ons burgerlijk en handelsrecht Inderdaad
urgent is en dat ook daarmee groote,
algemeene belangen verbonden zijn ? Eenigszins
bitter gestemde lieden zeggen, dat al zulke
in de .neutrale zone" gelegen zaken geen
kans op afdoening hebben; dat de Regeering
daarvoor weinig aandacht heeft en de Kamer
nog minder...; zij voegen er aan toe, dat
immers de kiezers daarin geen belang stel
len l Er is zeker een deel van waarheid
in deze boutade. Doch hoe dit zij, wat wij
thans van de Regeering mogen verlangen,
Is dat zij voere een krachtige, zich van haar
doel bewuste welvaaits-politlek, gericht op
alles wat In de komende maanden en jaren
onze economische weerbaarheid zal kunnen
verhoogen. Een politiek van doen", maar
ook van .laten"; meer wellicht zich toeleg
gend op het opheffen van belemmeringen
en op het openstellen van gelegenheden
dan op rechtstreeksche bevordering. Ik zie
niet, dat het besef der dringende noodzake
lijkheid van zoodanige politiek bij deze
Regeering levendig is. En zoolang dat niet
blijkt, wordt aan de krachtsinspanning der
particulieren een veelbeteekenende steun
onthouden.
Wij gaan 1920 in en zullen er het beste
van hopen.
SMISSAERT
lllllIfltlllllHHIIIIIIIIIIIIIIIII
IIIIIIIII11IIIIIII1MIIIIIHIIIIIIII
Pandbrteven
Oppervlakkig gezien, schijnt er over de
Nederlandsche pandbrleven weinig nieuws
op te merken. Iedereen kent deze schuldbe
kentenissen onzer hypotheekbanken en ze
nemen een eerste plaats In onder de
meestgezochte beleggingsfondsen. Juist de bij
uitstek goede naam, welken, deze
pandbrieven hebben, is aanleiding tot de volgende
beschouwing.
Het eigenaardige, waardoor het
Nederdan ook ziet ze hem, den meester, onttakeld,
een slaaf aan haar voeten, en weer, ten
derde male, zal het de liefde in haar ont
binding zijn, niets dan de hel van den
hartstocht, die haar in het huwelijk, thans
met den elndel|k bevochten Dr.Schöu, wacht.
Door grove partfldigheid, in het nadeel
der vrouw welk een plaats laat hij nog
in IV aan het g lamenteer van dien Schön l"
toonde Wedekind zich een leerling van
Strindberg die, in schijn den meester over
troevend, ver diens mindere bleef. Of Loulou
bewust of onbewust .misdreef" kan ons
koud laten, de beweegredenen heiligden
dit misdrijf wel zoover, dat geen mensch,
en zeker geen vrouwelijke recensente, hier van
la béte humalne, in afdoenden zin zou durven
spreken. Dat het geheele werk gewoonlijk
in dezen afdoenden zin" wordt opgevat, lijkt
mij een vergissing, die o.a. op rekening
komt van den proloog.
Ook de dichterlijke gedachte, die
Wedekind opzettelijk er aan toevoegde, krflgt
onvoldoende relief:
jDen Edelstein, das all geschatzte Gold
Musz man den falschen Machten abgewinnen".
Om deze wreede waarheid, dat geluk en leed
in hun hoogeren samenhang, slechts te vinden
zijn In de donkere schachten, waaraan de ge
middelde mensch schuw voorbijloopt, en
waaruit maar een enkele goddelijk- roekelooze
gehavend en gelouterd opstijgt, recht te doen,
had hij ons voor het minst Loulon en Schön
moeten toonen óók in de oogenblikken van
vergetelheid, van extaze en haastig gegrepen
zinnengeluk. Noch deze beteekenis van
het drama, noch de stof zijn door den auteur
overzien en beheerscht geworden, doch een
schat aan menschelQke erkenning, aan diep
begrepen levenswaarden, aan schakeeringen
en reflexen van wat wij dom-weg goed en
kwaad noemen, maakt dit werk toch uiter
mate belangwekkend, en het is een
onvergelijke grooter greep dan Lente".
Dat we daarvan geenszins den indruk
kregen op het tooneel, heeft mij, waar ik
me met de transpositie op een meer
gemalandsche hypbtheekbankbedrfjf zich onder
scheidt van het buitenlandsche ligt wet
voornamelijk hierin, dat het, zonder eenige
wettelijke regeling of inmenging van Staats
wege, zich zelf zoodanige inriching, voor
schriften en grenzen heeft gesteld, dat het
den meest-mogelijken waarborg geeft voor
de sollditelt der uitgegeven schuldbekente
nissen, de pandbrieven.
Dit geldt niet het minst het feit, dat de
Nederlandsche hypotheekbanken zich angst
vallig onthouden van het aangaan van an
dere schulden dan die welke een gevolg'
zijn van het uitgeven yan pandbrleven. En
juist hierdoor is de waarborg voor de
pandbrief houders zoo groot, omdat Vaststaat, dat
de gezamenlQke hypothecaire vorderingen
der Bank niet tot dekking van .andere
schulden dan die aan pandbriefhouders
kunnen dienen.
Geheel anders wordt de zaak, wanneer de
Bank, die pandbrieven uitgeeft, haar bedrijf
niet strikt beperkt tot dit uitgeven en tot
het sluiten van hypotheken daar tegenover.
Zoo is in andere landen veelal het
hypotheekbedrijf een onderdeel van het effecten- en
credieten-bedrff. Wie b.v. een verslag van
de Preussischen
Central-Bodencredlt-Aktiengesellschaf t" opslaat, vindt naast deposito's,
wissels, waardepapieren, enz. ook een
,afdeeling", welke hypotheken sluit en pand
brleven uitgeeft. Zulke Banken hebben naast
pandbriefhouders nog vele andere
schuldeischers. En indien de Nederlandsche
hypotheekbanken haar bedrijf niet zoozeer
todden beperkt, zouden de pandbdef houders
gelijk staan met de vele andere
schuldeischersen niet de groote waarborgen hebben
welke zij thans door goed beleid voor zich
verzekerd zien.
Terecht heeft dan ook de .Nederlandsche
pandbrlef een zeer goeden naam. En de
hypotheekbanken weten dien naam hoog te
houden door alles te vermijden, hetwelk
zou liggen bulten de bovengenoemde door
haar aan haar bedrijf gestelde enge grenzen.
Willen de hypotheekbanken haar taak goed
kunnen blijven vervullen, dan is het een onaf
wijsbare elsch, dat de pandbrief het vertrou
wen van het publiek waardig blijft. En nu is
het uitermate te bejammeren, dat er telkens
fondsen worden uitgegeven onder den
vertrouwen wekkenden naam .pandbrleven",
terwijl z) Inderdaad geen pandbrieven zijn.
Gebeurt er iets met zoo'n .onechten" pand
brief, dan zal het publiek van alle pand
brieven den schrik krijgen en zullen zij,
die voor hun zaken hypothecair kapitaal
noodig hebben, daarvan de zeer storende
gevolgen ondervinden.
Dit gevaar lijkt niet denkbeeldig.
Het maandschrift van het Centraal Bureau
voor de statistiek vermeldt overeenkom
stig de ook in vorige nummers gevolgde
wijze b.v. in de tiende aflevering van
den loopenden jaargang op blz. 1268:
.de opgaven nopens de in den maand
.September 1919 door hypotheekbanken en
credlet- en voorschotbanken*) uitgegeven
.en afgeloste pandbrieven" en voegt daar
aan toe: .Het aantal bij het bureau bekende
banken, die dergelijke stukken, uitgeven,
bedraagt 136, waaronder 61 hypotheekban
ken werkzaam in Nederland, 25
hypotheekban ken werkzaam in het buitenland, 13
.scheepshypolheekbanken en 37 crediet- en
.voorschotbanken "
Niet minder dan 37 banken, die geheel
anders dan hypotheekbanken werken, ge
heel andere zekerheid hebben, veel meeren
grooter gevaar loopen dan eene hypo
theekbank, maken misbruik van den goeden
naam, welke de pandbrieven hebben, door
op hare schuldbekentenissen den naam .pand
brief" te doen drukken. En geen mindere
dan het Centraal Bureau voor de statistiek
neemt den naam in de plaats van het wezen
der zaak, loopt er argeloos in en telt deze
obligatlën van credlet- en voorschotbanken,
welke hoe ook genoemd geen
pandmimiiiiimiimmiiiiiii
tigd plan had kunnen vereenigen, teleurge
steld. Ook op dat plan, en met milder
middelen, zou .Loulou" als tooneelverto'oning
ongemeen en boeiend kunnen zijn. Thans
was het conventioneel van opzet, on-artistiek.
De drie eerste bedrijven misten een eigen
atmosfeer, welke dan ook, het laatste, als
groteske te redden, viel. Met die Grafln
Geschwitz" heeft Wedekind iets geheel anders
aangeduid dan juffrouw Nelly van Geel
durfde droomen. De regisseur bedenke in
welk een wereld Wedekind in Berlijn leefde,
alle perversitelten in deze wereld gangbaar,
liggen ten grondslag aan dit bedrijf.
En waar lyriek ditmaal buitengesloten
was, had een machtige fantasie de vreemde,
onheilspellende atmosfeer moeten scheppen,
waarin we, niet alleen een opvatting",
maar een beslist eigen visie" van den
regisseur dankbaar zouden hebben aanvaard.
In de twee eerste bedrijven heeft Mlen
Duymaer van Twist, met haar onverschillige
stem, veel goeds gegeven. Iets van het
eeuwig raadsel" had zQ, ook in haar blik.
Maar van III kwam niets terecht, niet alleen
omdat ze het demonische, maar vooral
omdat ^e alle grootheid-van-vrouw daarin
miste. De rol van Schöm (van der Lugt) is
een complicatie, die een veelzijdig vertolker
vraagt. Behalve het overwicht van den
mannelijken geest, is het het geheele samenstel
man", dat hem tegelijkertijd tot ideaal en
tegenstander van een ras-vrouw als Loulou
stempelt. Daar waar de tegenstand niet zeer
fel was (o.a. ook in het tooneel waar Schön
den jongen schilder a faire neemt) maakte
de koele, zuivere toon van zijn betoog
indruk, en in het algemeen was het
deze schijn van zelfbeheerschlng, een van
Van der Lugt's kenmerkende
tooneeleigenschappen, waarop de buitengewoon zware
rol steunde. De beste, zQ het in een kleine
rol, was La Chapelle; zijn Dr. Goll, sterk
gestyleerd in de richting van de fantasie,
zou zich in een Erdgelst-vertooning op be
duidend plan, hebben gehandhaafd.
TOP N A E F F.