Historisch Archief 1877-1940
10 Jan. '20. No 2220
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Voorgevel Agnietenschool (Febr. 1919)
DE AGNIETENKAPEL
Wie tegenwoordig den Oude Zijds Voor
burgwal passeer», zal opmerken, dat vaardig
de hand wordt gelegd aan de Agnietenschool.
Reeds is de afschuwelijke Ijzeren draaitrap
verdwenen, die als een akelig reptiel tegen
den puntgevel kleefde; ook is hetdoodsche
cement verwijderd en de fleurige roode bak
steen komt alweer naar voren. De oude
kapel schijnt verjongd, maar Is inderdaad
veroud; al de nare moderne toevoegsels
worden verwijderd om bet oude gebouw
weer in zijn ongerepte oude schoonheid te
doen prijken. Prijken zegt misschien nog
wat te veel voor de eenvoudige, intieme
schoonheid vaa zulk een ernstigen,
gewfjden bouw; hij zal aan het
middeleeuwsche grachtje in stille statigheid staan en
ons het rustige beeld geven van weldadige
harmonie.
Dat deze plek en dit gebouw sedert eeuwen
gewijd zQn door godsdienst en wetenschap
is bekend genoeg. In deze kloosterbuurt
van het mlddeleeuwsche Amsterdam werd
in 1397 op St. Agnesavond (21 Januari)
een convent van de Derde Orde van
St. Franciscus gesticht. De regel van
deze orde oordeelden de zusters van
St. Agnes evenwel op den duur niet
streng genoeg; daarom namen zij in 1458
dien van Augustinus aan; zij werden regu
liere kanonlkessen van het kapittel van Sion.
Misschien geschiedde dat onder den indruk
van de groote ramp, die kort te voren Am
sterdam en het klooster zelf had ge
troffen ; in 1452 werd Arasterdam geteisterd
door een grooten brand, die cok het
Agnietenklooster verwoestte. Het klooster werd
herbouwd, de kloosterkapel wat laat. Eerst
in 1470 herrees blijkens het bewaarde
memorleboek van St. Agnes de kapel weer.
Dat is het gebouw; dat wQ in zeer
gehavendentoestand nog kennen. Van ouds strekte
het zich uit van den Voorburgwal tot den
Achterburgwal; aan den voorkant was er
een klein pleintje, dat wij nog kennen; aan
de achterzijde was een kleiner open ruimte,
die in de negentiende eeuw is volgebouwd.
Naast de kapel strekten de verschillende
kloosfergebouwen zich uit langs den Voor
burgwal, den Achterburgwal en de
Agnletenstraat; zQ omsloten een groote vierkante
binnenplaats, waarop in het midden een gras
veld of bleek. De Agnietenstraat, als zfl in
de middeleeuwen heeft bestaan, was toen
niet meer dan een doorgang of nauwe steeg;
aan die zrjde grensde het Sr.
Margaretaklooster aan St. Agnes; daarop volgde dan
het St. Ceciliaklooster op de plaats, waar
tegenwoordig het stadhuis staat en waar
eigenlijk alleen nog het torentje aan het
oude klooster herinnert. Aan de andere zijde
van.de kapel van St. Agnes strekten zich
tot den Grimburgwal nog andere
kloostergebouwen uit, die een hof omsloten, met
boomen beplant. Zoo geeft de kaart van
Cornelis Antonisz de kloostergebouwen
van St. Agnes te zien.
Van dat alles is niets meer over dan de
oude kapel. Toen na de alteratie van 1578.
de stad in het bezit werd gelaten van de
kloostergebouwen, die binnen haar gebied
lagen, werden deze voor allerlei wereldlijke
doeleinden aangewezen, voor zoover zij niet
werden van de hand gedaan. Dat laatste lot
trof het Agnietenklooster; het geheele uit
gestrekte terrein aan weerszoden van de
kapel werd verkocht en met burgerwoningen
bebouwd. Alleen de kapel bleef staan; zij
bleef ook in het bezit der stad, blijkbaar,
omdat men er een bestemming voor had.
Welke die bestemming was, weten wij niet.
Het zal nog een bijzonder onderzoek noodig
maken om na te gaan, wat er met de kapel
tusschen 1578 en 1632 is gebeurd; stellig
zal zfj geen vflftlg jaren hebben leeg gestaan.
In 1632 werd het athenaeum illustre
geopend, waarschijnlijk onmiddellijk in
zfln nieuw huls, de oude
Agnietenkapel. Die kapel had toen eea belangrijke
Verandering ondergaan. Zij was als geheel
natuurlijk geheel ongeschikt voor praktische
doeleinden; er werden dus twee balklagen
in gelegd en het gebouw zoo in drie ver
diepingen verdeeld. Het toch niet al te groote
gebouw werd niet eens in zfjn geheel als
athenaeum ingericht. In de kapverdieping
werd de stadsbibliotheek ondergebracht, in
leder geval een bestemming, die in nauw
verband stond of kon worden gebracht met
het athenaeum. Dat verband ontbrak echter
geheel bij de bestemming der benedenver
dieping, die tot admiraliteifsmagazrjn werd
ingericht. Het athenaeum had die verdieping
waarscblntyk niet noodig; ook zal zij met
haar geringe hoogte en schralen lichttoevoer
voor hooger onderwas minder geschikt zijn
geweest. Daarvoor werd bestemd de hoofd
verdieping, die door een opgetrokken muur
in een groote en een kleine zaal' werd ver
deeld ; de opgang tot deze zalen en ook tot
de bibliotheek kwam rechts van het gebouw.
Feitelijk had het athenaeum dus slechts
twee vertrekken, zalen als men wil, tot zijn
beschikking. En het merkwaardigste is, dat
die toestand meer dan twee eeuwen zoo is
gebleven. De stadsbibllotheek is even lang
als het athenaeum in de oude Agnieten
kapel gehuisvest geweest; zQ werd in
1862 verplaatst naar het bekende hotel
van den hertog van Plaisance aan de
Heerengracht. Hoe lang het admiraliteits
magazijn in de onderverdieping is gebleven,
is onbekend; in de negentiende eeuw was
het daar stellig niet meer; toen werd die
verdieping door de stad voor allerlei nuttige
doeleinden aangewend, laatstelijk voorberg-.
plaats van electrische lampen.
Zoo in het athenaeum dus steeds aange
wezen geweest op de twee genoemde ver
trekken. Het groote, aan de zijde van den
Voorburgwal, diende voor aula; het is
herhaaldelijk afgebeeld en daardoor alom
bekend. Het kleinere vertrek diende voor
senaatskamer; ook zullen 'daar wel examina
zijn afgenomen, dan zal daar college zfln
Zolder Agnietenschool (Febr. 1919) oorspronkelijk de kop van de St. Agnetakapel
van 1632 tot 1862 de Stadsbibllotheek, die thans Universiteitsbibliotheek heet.
Einde 19e eeuw gymnastieklokaal, later schoollokalen van de Agnietenschool
gegeven. Is dat zoo, dan heeft het athe
naeum dus feitelijk over slechts n college
kamer beschikt. Dat dat voldoende was,
kan worden belicht door de volgende over
wegingen. Natuurlijk werd het medische
onderwijs gegeven in het gasthuis in de
onmiddellijke nabijheid. Ook andere Inrich
tingen waren buiten het eigenlijke athe
naeum gevestigd; zoo was b.y. de anatomie
gehuisvest in de bekende lokaliteit boven
de waag, die ook meer dan eens is afge
beeld. En voor het overige bedenke men,
dat het getal hoogleeraren niet zoo heel
groot was, zelden meer dan tien, soms
slechts twee. Daarbij kwam, dat oudtijds door
de professoren gewoonlijk aan huis college
werd gegeven. Dat was nog in de negen
tiende eeuw ook elders het geval. Fruln b.v.
gaf alt(d college in een achterkamer van
zijn bekend.huis aan den Steenschuur.
WQ behoeven hier de geschiedenis van
het athenaeum niet te verhalen; w| hebben
ons thans te bepalen tot haar gebouw. Dat
gebouw werd ten slotre toch te klein met
de in de negentiende eeuw steeds stijgende
eiscben. Zoo moest men verhuizen; in 1862
betrok men den garnalcndoelen aan het
Singel, de tegenwoordige universiteitsbiblio
theek ; in 1878 ging het universiteit geworden
athenaeum over naar de Oudemanhuispoort.
Met het oude gebouw ging het steeds slech
ter. Van ouds is het bekend, dat het meest
werkzame middel om een huis grondig te
vernielen is er een school in te vestigen.
Dat procédénu werd op de Agnietenkapel
toegepast met het te verwachten gevolg; zij
werd een jongens-, daarna een meisjesschool.
Soms geholpen door den dienst der publieke
werken, heeft de lieve jeugd het gebouw in
een staat van haveloosheid gebracht, waar
van zich geen voorstelling kan maken wie
het niet heeft gezien.
Dat wordt nu gelukkig anders. De een
voudige kapel zal weer worden hersteld in
den vorm van het oude athenaeum der
zeventiende eeuw. En opnieuw wordt zij In
gericht voor universitaire doeleinden. Moge
zij zoo nog lang een sieraad blijven van
Amsterdam.
H. BRUGMANS
M Oorsp-onkelijk bovenkerk van de St. Agnefa kapel. In 1632 ingericht tot Atheneum illustre
(tot 1862). Teekenlng van H. Schouten, waarnaar de bekende gravure Fouquet is gemaakt.
(Collectie R. W. P. de Vries
lllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIMIIIIIHIIIIIIItllllllllltlllllllllllllMIIIIIIIII
SCHILDERKUNST-KRONIEK
SINT LUCAS, TE AMSTERDAM
Wanneer ik mijne notities na-ga, over
deze tentoonstelling van Sint Lucas, dan
vind ik als eerste opmerking: te veel,
en niet genoeg geschift. Dit is
geen nieuwe opmerking voor mezelven,
maar het is een opmerking toch, die ik
moet herhalen; eens, wellicht, zal de juist
heid ervan niet meer te ontkennen zijn. Het
is geen opmerking, die alleen gaat tegen
deze ter toonstelling van Sint Lucas, zQ gaat
evenzeer tegen vele van Art!, vele van
Pulchrl, tegen vele van vele kunstgenoot
schappen. Zfj gaat zelden tegen de tentoon
stellingen van den Rotterdamschen Kunst
kring. En waarom gaat zrj daar niet tegen;
welke reden is er voor deze gunstige uit
zondering? De Rotterdamsche Kunstkring
is een vereeniging, begeerd door een be
stuur van, zeker, grootendeels leeken,"
m. a. w. voor een bestuur van menschen,
die niet zelven schilderen maar toch ken
ners zijn, en dus niet rechtstreeks zQn geïn
teresseerd, zooals dat heet. De uitwas
van het rechtstreeks-gtïnteresseerd-bij deze
Kelder van de Agnietenschool (Febr. 1919). Oorspronkelijk (1470) Benedenkerk St. Agneta
kapel, later admiraliteitspakhuis, genaamd de hel". Gedurende 1917 -'18 bergplaats
van militaire kleeding
iiin iimiiiini iiuiiimiiiiiuii HUI uu uu 1111 liiilllli
zaken-zljn is: vriendelijkheden wederzijdsch,
m. a. w. vriendelijkheden, die de schifting,
het keuren verzwakken. Dit is zoozeer
menschelijk, dat het niet schijnt te omgaan. De
Rotterdamsche Kunstkring is een
vereeniglng zonder leden, welker werken ge
steeds moet tentoonstellen, en welke leden
steeds op zwakke momenten geneigd zijn
zwakke broeders te kiezen. De Rotter
damsche kunstkring heeft verder altijd dit
verstandlgs in zijn tentoonstellingen, dat hfj
gaarne en bfj voorkeur, een tentoonstelling
geeft van een enkelen belangrijken schil
der, van een enkelen belangrijken plastischen
kunstenaar, een blnnenlandschen, een
buitenlandschen. Het voordeel van zulk eene ten
toonstelling is, dat de fi guu r van een kun sten aar
een vasten vorm voor u krijgt; dat ge zijn
algemeene persoonlijkheid kunt nagaan en
de schakeeringen van deze algemeene per
soonlijkheid. Ge krijgt een beeld van een
schilder, een beeldhouwer, en van zijn werken
als een vast bezit in u. Het heeft mij daarom,
om dat alles dikwijls verwonderd, dat een
zoodanige vereenlging in Amsterdam nog
niet ontstond; zij zou recht van bestaan
hebben, en er zfjn, natuurlijk, elementen
geToonkamers van den Kunstpottenbakkor
C. J. LANOOY
Papestraat 24 - 's-Gravenhage
Permanente Tentoonstelling
noeg in deze stad om haar mogelijk te
maken, en haar slagen te verzekeren. Eén
vereeniglng In Amsterdam 'doet wat werk
in deze richting,de Hollandsche Kun
stenaarskring?maar hetgeen zij doet
is nog niet voldoende, en ook daar is aan
wezig, een neiging (in kiem) om te gemak
kelijk te zfjn; ook daar vind ik te weinig,
op elke tentoonstelling, een overzicht van
een belangrQken buitenlander of van een
dergelijken binnenlandschen schilder maar
misschien komt dat nog, nu het verkeer na
oorlog's einde, gemakkelijker werd.
Zooals ik zei in bet begin: in Sint Lucas
Is te weinig geschift. De heele verzameling
is daardoor lamgeslagen zij leeft niet
strak noch is zij een serie van uitingen van
werkelijk levende schilders... 0/er enkelen
der inzenders wil Ik, om deze reden slechts een
korte opmerking maken. Waarom ? Niet altijd
omdat hun inzendingen tot de belangrijksten
gehooren, noch omdat zQ op hun best zijn,
maar omdat zij opwekken het werk van den
kritikus te doen...
Het is te begrfjpen, dat de schilderes der
Poppen, die Lizzy Ansingh is, zich op
een moment getrokken zou kunnen voelen
tot het schilderen, alleen, van kunstbloemen.
Het is in te zien, dat zij een behagen moest
vinden in deze teedere, soms tragische, ver
vanging der werkelijkheid; in het soms
needrige, in het soms romantische van papieren
en andre bloemen. Zij is niet de eerste wie
dit overkomt, noch is het de eerste maal,
dat zij deze nagebootste schoonheid schil
derde. Maar zQ heeft mijn verwachting deze
keer niet vervuld; de bloempjes, die als een
dood liggen op het witte laken - hebben
geen plechtig iets aan zich, zijn niet plechtig,
of vol stille en geheime staatsie geworden...
Bakels noem ik om twee schilderen:
Bommen In de sneeuw (1908) en .Tusschen
waker en slaper" (1918). De eerste voorstel
ling, zoowel als de tweede, zijn hem typische
onderwerpen. Maar er is een wijd verschil
van wezen in ze, De Bommen zijn geschil
derd In die kleur van mededoogenlooze
heftigheid, die ge meer dan eens bij dezen
schilder vindt. Maar een wezen, zooals het
zijne is, en zooals ik dat wezen ken, moet
oogenblikken hebben, waarop een nood
zakelijke teederheid zich wil uiten; dit
vindt ge atmospherisch gegeven, in een
landschap, geschetst, vol van voor hem
veifljndeschakeering.Het geheel van de groep
doet Bakels als een kracht kennen tusschen
Sanctl Lucae leden. (Slot volgt).
iiiiiitiiiiiiiiiuHiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiitiiiiiitiiiitt