Historisch Archief 1877-1940
24 Jan. '20, No 2222
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Kunstavond van
GYMNASIASTEN-KUNSTAVOND : Esmoreit
Op een ietwat historisch oogenblik, ter
wijl de Muze der tooneelkunst, arm in arm
met conducteurs en krantbezorgers, uit
wandelen ging, brachten de ghesellen van
het Amsterdamsen Gymnasium ons de poëzie
der Middeleeuwen. Lief hebbers. Het verschil
tusschen den dilettant in wien wij den
sconen wigant" met n oogopslag erken
nen, en den dilettant, dien wij als een der
schriklfjkste creaturen op het tooneel
verwenscrren, schuilt maar in het brevet. Zoo
dra we weten: dit geeft zich uit voor wat
het Is, een veredeld pretje, waarin wij, pu
bliek, feestelijk worden betrokken, vertee
deren zich onze waaksene gevoelens en legt,
op een vriendelijk plan van wederkeerig
geven en nemen, onze ingeschapen critiek
het af. En dan zQrfdaarcog: de toewijding,
de op dezen nen avond ge» pannen,
bovenmenschelijke toewfldlng, die den brrkebeen
op Vondel's jamben een eigen glorie ver
leent, het aureool van: laat ik me niet
vergissen", en wat komt er I" op de, tegen
alle regelen der kunst geschmlnckte,
lieve gezichten, en het onstrrfelflk souvenir
aan Aristopbanes', Vogels" in den
wiekslag der overtollige nrmen en brenen. Het
pleit tusschen de beduchte ouders in de zaal
en de moedige menestreelen" daarboven,
is in den hemel beslecht, het onberekenbaar
contact hier van huis u't verzekerd.
Het is nu dertien, jaar geleden dat dr.
Klewiet de Jonge, voorzitter van een Taal
en Letterkundig Congres, te Dordrecht, in
de handen, en in het hart, van den begaaf
den onderwijzer Regoor het oude abelspel
van .Esmoreit" legde en daarmede den stoot
gaf tot de herleving; onzer middeleeuwsche
dramatische dichtkunst, welke voor velen een
bezit van'hooge waarde zou blijken. De
moderne rederijker we-d in die dagen niet
overschat. Het was ook hier de liefde, die
verzoende. Het programma sprak van spelers
van goeden wille", en legde den nadruk
op den wensen, dat dit vermetel pogen tot
navolging leiden zou. En de victorie is toen
boven verwachting snel en volkomen van
Dordrecht uitgegaan. De onderwfl t&s trokken
met Esmoreit" het land door, geleerden be
zorgden waardevolle herdrukken, zoowel van
dit als van andere, vergeten spelen,
kunste,naars trachtten raar spelverdirp<ng en het
schilderachtig relief van Vlaamsche en Itali
aan sche primitieven.
Op Esmoreit" volgden
Lanseloet,"Elckerlyc,' ..Marieken van Nimwegen", en zelfsde
Amsterdamsche Gymnasiasten in den Hollandschen Schouwburg.
Teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens
Robbreght, neef van den Conir.c van
Ceciiiën
Zevende Bliscap van Maria" werd weder
door het tooneel ons deel. De Glorlant",
het derde der Abele&pelen, het Sacrament
van der Nleuwervaert", bleven oos met nog
andere werken tot dusver onthouden; dit
laatste, ongelijk, rhetorisch naar den tijd,
maar bij, fragmenten van een ongemeene
levendigheid, rijkdom en innigheid, wacht
zoowel op een dramaturg, die het in den
vorm herstelt, als op een regisseur die deze
visioenen in beeld brengen kan.
Professor Stoeit met zfjn
jonge oud-leeriingen heeft
geen nieuwe greep gedaan
en ook bfl de enscèneering
van Esmoreit" niet getracht
een persoonlijke visie op te
lossen. De beruchte rQ
bloempotten tusschen
CeciIlën en Damascus was dopr
Thea Bierman,
dieeenige zangnummers ten gehoore bracht
een geschilderd scheidsmuurtje vervangen
en de spelers kwamen van achter, door twee
poortjes, een christelijk en een
mahomedaansch poortje, 'op. Het prisoen" werd,
op weinig illusie-verwekkende w|ze, aan
gegeven door een te groot tralievenster,
waarachter de ongelukkige koningin
schuilekiek speelde.
Hetgeen al dadelijk aangenaam trof was
het begrip dat blijkbaar alle spelers van
dezen, in hooge mate vleienden, maar vol
strekt niet licht te be Vegen tekst was bijge
bracht, en de klaarheid,'waarmede de verzen
door de meesten werden gezegd. De voor
redenaar" kweet zich in dit opzicht al bij
zonder loffelijk van zijn taak. Doch een be
zwaar tegen dr grh-ele vertooning vond ik,
dat de onderscheiding: .abel", dat wil zeggen
ernstig", verlO'en was gedaan, en hiermede
ook de argeloosheid, welke ons in dit weik
bovenal bekoort.
Dit bezwaar geldt voornamelijk den speler,
die voor den verrader Robbreght de over
tuiging miste en met de baby Esmoreit
jongleerde, dat het de moeders In de zaal
wee om het hart werd. Spelers van een
abel-spel moeten met heiligen ernst gelooven
In de personaeiën, die zfl hebben te ver
beelden, hoe zonderling deze
zich in onze oogen ook mo
gen gettragen. Komt daar,
zooals bQv. in Larseloet:"
des Ridders
Warandehuedere", een bepaald boertig
Danlët, dochter van den Coninc van Damast
figuur in voor, dan mag natuurlijk dit ken
schetsend middel'eüwsjch co>t ast werken,
doch de figuur van Robbreght is de bedrijver,
de booze geest van het werk, en kan nooit
als zotte persoon op zichzelf fingeeren.
Laat de leider hem hierin vrij, dan krijgen
we niet Esmoreil" te zien, doch een parodie
op Esmoreit," en de vroolfjkheld in de zaal
bewees dat men in deze richting deerlijk
het doel voorbij geschoten had. Het toeval
wilde, dat men juist voor dezen Robbreght
een speler had getroffen (wij Jate^ de
namen het geheim van het programma) met
een klankrijke stem en iets meer beeldend
vermogen dan de anderespelers, zoodat hij bet
spel geheel overheerschte en verraderlijk"
ontwrichtte. Deze anderen, de belde
teedere vrouwen, de waardige meesterPlatus,
de onhandige, maar dood-ernstige Conink
van Ceclllën, de koene jongelinc Esmoreit, en
de onmetelijke Conink van Damast begrepen
de vooral poëtische waarde van hun rollen
beter, zfl ondergingen het ingewikkeld
drama als een geenszins abnormale gebeur
tenis en gaven zich, zooals soms een groot
mensen in de vermomming van St. Nicolaas
kan opgaan met hetzelfde, momenteel, geloof
in zijn waardigheid als dat der kinderen,
simpel en te goeder trouw. Het is deze goede
trouw, die ons, kinderen-toeschouwers, over
tuigen moet. Wil men meer, wil men iets
anders dan dit onbevangen meele/en met
de legende, dan moet men van een geheel
tegenovergesteld beginsel uitgaan en bieden
het werkje als relfquie, verffjnd, herleid, en,
op verren afstand, schoon. Doch waar, zooals
in dit geval, naar geen raffinement gestreefd
werd, daar heeft de leider boven alles te
waken over de zuivere naïeveteit, die ons
ter nauwernood een glimlach afperst, devotie
te bewijzen en te wekken.
Hoe welluidend zijn tegenwoordig vele
spreekstemmen op het tooneel. Het is telkens
iets als een blijde verassing wanneer zulk
een jonge lieve stem inzet. Een verrassing,
die gewoonlijk maar kort duurt, omdat in de
meeste gevallen de ziel niet meespreekt,
zoodat het enkel geluld blijft. Als geschapen
voor de teederheld dezer verzen was de
stem der Coninghinne" en, schoon zfl geen
poging tot uitbeelden deed, hier bleef de
klank van een bewogen hart boeien..
Och edel here, edel coninc
Hoe snudlc dat vinden in mijn hert e,
Dat ik hem doen soude eneghe smerte
Die ie te mijnder harten droegh ?"
Tot in het oneindige kunnen wij deze
verzen, met telkens een luttele wijziging in
den val der bflkans gelijkluidende woorden,
aanhooren. We dragen ze in ons als muziek.
En het is een weelde, waarop niet genoeg
gewezen kan worden, dat we deze schatten
in eigen taal bezitten.
Het batig saldo van den gymnaslalen
kunstavond was bestemd voor
school-verslering. Een frlsch doel. Doch ook, hoeveel
Innerlijke versiering brengt het leeren en
bestu<ieeren van deze poëzie jonge menschen
aan! Voor hen, die ontvankelijk zijn, kan
deze voorbereiding openbaring voor hun
geheele leven blijken. Ze is loonend boven
vele lessen In de Nederland* che letterkunde
En zij, die eenmaal onze taal als levend in
strument in de hand hebben gevoeld, haar
als een viool met duizend snaren aan het hart
mochten drukken, zullen in den schouwburg
welkome gasten zfjn. TOP NAEFF
Samson
llliiiilmilliiiiiuilllMliimiiiiiMniimiiiiiiiuuiMiMimiiiiiiimmiiiiii
SCHILDERKUNST-KRONIEK
AMSTERDAM. EENE OPMERKING
Pas had ik het genoegen de gansche
Drucker-verzameling weer eens met nadruk
te bezien. Ik herkende den aard en de schil
derkunst van vele der Hagenaars, en hervond
er, in de beste werken, een bezonken inti
miteit, die, zelden, maar toch nu en dan,
meer hevig wordt, of die weidscher wordt.
Het werk heeft de rust reeds over zich van
een afgesloten periode, die op een innige
schoonheid uit was, en op een
panthe'ntischbeminde natuur. Maar gewend als ik ben
de felle, levende, of strak-geconstrueerde
uitingen rond me te zien van dezen tijd,
waarin grootheid en ongewisheid onge
ordend te hor p schijnt te loopen, en waar
felle onzekerheid drfift op een nieuwen
Stroom (hoelangdurende ?; zekerheid, bleek
me, en plotseling, het nieuwe werk, als een
geheel beschouwd, en niettegenstaande te
internationale smetten, een werk te zijn,
dat zich zal handhaven naast dat werk van
die zinnende, afg sloten p?riode. E- waar
door zal het nieuwe werk zich hardhaven ?
Door twee eigen*chapp< n, meestal in de
Figuur gegeven. Deze eigenschappen zijn;
grootheid en zucht tot v akke versiering,
tot vlakker verstoring; door tr-tgische
ernst. W«nt het is niet te ontkennen, noch
te miskennen, dat het nieuwe werk, met al
zfjn onrust nog, met al zflne verkeerde
moedwilllght n, met zijn vele onzekerheid,
een werk is vol van een groot, en steige
rend, verlangen. H-t nieuwe werk wil het
leven dwingen tot het wordt tot een
groot decor, vol tragischenernst
De schilderijen «orden tegenwoordig, ge
makkelijk groot (lat is niet altfld een
verlies, en dikwijls een bewijs van
kracht); de F.guur hem.m haar groot en
01 bttwisihaar recht; h t Puitrei krijgt een
nieuw accer.t; - Iruwe hleursamensteiltngen
(vol geechakcerden geest) ontstaan; en
bloemstukken, en een duister gamma,
verDe Coninghlnne van Ceciiiën
De Coninc van CeclHën
Esmoreit, zoon van den Coninc van Ceciiiën
iiiiiitiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiliiimiiiiMiiiMiimmii
iimmiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiMiiiiiiiiiiu iiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
tooneri de zucht vol te vullen, wat van kleur
vervuld moet wezen...
Deze opmerking mag in verschillende mflner
vroegere besprekingen door den lezer van
die besprekingen gevonden worden. Ik weet
dat. Maar ik weet even zeker, dat ik nooit
zoo duidelijk, als nu pas, de twee
verjcb.illende geaardheden keurde van de tegen
woordige pogingen, en wat er nu bereikt
werd en van dat werk, dat de verzameling
Drucker formeert. Ik had op eens een over
zicht als of wat nu woelt, als een geheel,
een afgesloten geheel voor me lag uitgespreid.
En daar ik van overzichten houd, en daar
ik houd van geheelen, wilde ik dit overzien
geherl kortweg constateeren in een opmer
king, in deze korte opmerking. Ik wilde dat
te eer doen, omdat ook hieruit voor goed
zal kunnen begrepen worden hoe ik het nieuwe
en zich ontwikkelende zie, en met welke
vooropstellingen ik dat nieuwe naderde, en
zal naderen.
REDON; VOOR DE KUNST TE UTRECHT
Wat zijn de Verschijningen van Redon
eigenlijk anders dan vormen, uitgedrukt in
schakeeringen, in nuances van zwart; van
een zwart, dat soms tot die diepste, levende,
donkert*- daalt, die Redon eigen Is, en soms
zich verinnigt, zich verteedert tot een licht
heid een lichtheid, een luchtigheid maar
waarin de herinnering blijf t aan't don
ker, waar zij vandaan kwam). Wat zijn
Ar. verschijningen van Redon anders ? dan
dit? En wat verscheen In dit diepe zwart,
en in die verteederde Hchtvlagen? Vormen,
die als het worden zfln van m^er
ged<ff<rren'irerde vormen ; soms een profiel (k la
Vieillesse), dan een Chlmaira; een gevangen
Pegasus (44); een wankel licht; een vlrugel
van duisternis'(5D; een warreld; oogen,
zonder hoof Jen erbfl, en die vl ttend dreven
als weekdierei (72) dan de bekentenis van
drn duivel: er Is g'en doel (75). dan de
skiapoden : je hoofd z'>o laag mogelijk, dut
is 't geheim om g-lukkig te rij".
Redon hetfi het groote vet mogen, de
groote kracht om te doen aanvaarden, wat
hij voelde, bedacht, of Ironiseerde;
wat hij, begaafd, met een eigenzinnig leven,
op eigen wijs behandeld, voor ons bracht
in zijn zwart, en in zijn witten tusschen
die zwarten, die als maar plekken in nachten
zfln. Dit maakt hem zeldzaam in de negen
tiende eeuw, en een niet te vergeten, te
waardeeren bezit; ongewoon, en, dat
is zeer zeldzaam, echt.
THEO VAN RlJSSELBEEGHE, BIJ HU1NCK,
TE UTRECHT
Dezelfde gevoelens, die mij de tentoon
stelling te Amsterdam in den vroegeren
Larenschen Kunsthandel gaf, heeft mij bij
Huinck weer de verzameling van
Rijsselberghe's gegeven. Deze verzameling is niet
zoo sterk noch zoo zuiver als de vroegere,
in Holland bekend. De gloedvolle schilde
ringen van de visschen uit het Zoölogisch
Station te Napels worden hier noode gemist.
Toch zijn de vissche-stillevens en de
vlssche-stukken, als geheel genomen, als geheel
gezien, de meeste aantrekkelijke uitingen in
Utrecht. Ze zQn haast boersch van bruuske
coloratie; ze hebben iets onbevangens, Iets
onmlddellijks, haast iets rauws in hun een
voud. Onmiddellijk bfl deze werken zijn
de schilderijen te vermelden met de schalen
visschen; en eigenaardig is het van R
fsclb'Tghe met Dysselhof te verg» lijken. Maar
dat is werk voor een andere keer. Eén be
zwaar kunt ge tegen sommige zonder moeite
handhaven: de groep Is niet altijd gecom
poneerd; met andere woorden: ge gevoelt
de noodzakelijkheid niet van 't begin en
van 't einde van het schilderij. Dit is een
fout.
Het meest verfijnde landschapje is dat der
A pen (No. 3> Namiddag; een verhalend werk
de weg van Bormes" (13) met het
wagentj- en de ezrl De naak'^n hebben de
bekoring ? let, die (*> a c Israël»' naakten heb
ben, m.cl zfln rij, anderszins,
sterk-consttuc'i'. f als rtie van Willem van
Konflnrnbu'g. Ze zif" akad<"«' tsrh; de lust der
sch >onhcid, het luMgevoel der schoonheid
leefde niet in van Rijsselberghe, toen hij ze
aanzag, en ze maakte. Deze naakten waren
geen bloemen voor hem, en ook geen den
kende menschen.
En n van deze twee, of beide te saam,
moeten ze wezen.
SINT MAARTEN, DE TENTOONSTELLING
TIJDENS DE JAARBEURS. IN UTRECHT
TE HOUDEN
De commissies voor deze tentoonstelling
zfln benoemd; een maatregel vooraf is dus
genomen. Over deze commissies is iets te
zegeen. De vraag is: hoe zal alles wer
ken ? De tentoonstelling zal dat voor mij
uitwijzen. Natuurlijk. Maar nu is reeds n
ding te constateeren, a mogelijkheid. De
Utrechtenaars, en dat is het
onbelangrflke deel de r co m m issles,
die Utrechtenaars zullen te veel te zeggen
hebben, z o de andere benoemden in de
commissie zich niet zullen vertoonen op de
oogenbllkken, dat hun aanwezigheid van
belang is. De Utrechtenaars zullen opnieuw
een soort dagelijksch bestuur vormen, en
de lakens uitdeden, tot het uitdeelen waar
van ze geen recht hebben uithoofde van
hun talent. Dit moet door de overigen goed
worden irgezien. Zien zfl dat niet in, dan
zullen we opnieuw beleven, wat reeds be
leefd is: dat een vereenlglng, van alle
z ij den gesubsidieerd, de slechtste
tentoonstelling te zien geeft, liever de nu est
matte, die in jaren van zulk soort tentoon
stellingen te zien is geweest: eentonig,
zonder een deel, dat tot concentratie dwingt;
een lustetooze verzameling.
Tot verwondering, of rlgentlflk, gegeven
Gabrlëlse Cum suis niet tot mijn verwonde
ring, mis ik van d"- Utrrchtsche schilders
de Winter op de lijst, In de commissie.
Somtijds is een niet geroemd of beroemd
zijn een eer; ik zie in dit geval zijne afwezig
heid op de lijst als een eer. .
DE GRAPHISHE TFNTOONSTELLINQ. EEN
ALGEMEEN WO' RD VOORAF.
Er wordt, en met reden, dikwijls gezocht
naar kunstuitingrn, dtr, zuiver, zooveel mo
gelijk menschen kunnen bereiken; die niet
gemaakt, natuurlflk, om de menigte toch in
menigte te verschaffen zijn zonder dat welke
concessie ook, hun ontstaan belemmerde.
Misschien is daarbfl steeds te
weinig gelet op de voortbrengselen
der Graphlsche kunsten, op sommige
voortbrengselen van de
Grap h i s c h e kunstenaars. Een ets is hiervoor,
voor dit doel, minder geschikt; haar eerste
afdrukken zfln veel beter dan de volgende;
een plaat te verstalen, is feitelijk niets anders
dan een hulpmiddel vinden, dat tevens ver
kleinend werkt. De gevoeliger droge naald
vervalt onmiddellijk; te weinig afdrukken
vertoonen, zeker en vast, de bekoringen, die zulk
werk eigen zfln. Een steendruk is er
voor geschikt, ik zie geen enkMe reden,
v aarom een goede lithographie niet in zoo
veel exemplaren zou worden vermenigvul
digd als voor een doel van deze geaardheid
noodig zou zfln. En, wanneer deee eenvou
dige stelling wordt aanvaard, zie. ik allerlei
mogelijkheden n voor den kunstenaar n
voor wie koopt. En waarom zou een
stad (Amsterdam) niet tegen een
royalen prijs van een kunstenaar
een litho koopen, en waarom zou zij
dien steendruk niet geven aan de goede
leerlingen harer lagere scholen als een juist
en gepast geschenk? Wat zou er trgen zoo'n
handeling zijn; toch niet de royale prijs,
die een stad (Amsterdam, Rotterdam, den
Haag) mocht betalen willen voor zoo'n
kunstwerk? (deze prijs Is, gegeven de ste
delijke budgets van geen belang!) En zou
i de mogelijkheid dat telkens, op een zeker
oogenblik, zoo'n lithographie kon worden
gekocht niet stimuleerend werken op de
kunstenaars ? Ik vermeen van wel. Waar
deering werkt altijd gunstig op de werkelijke
kunstenaars En Is er verder iets tegen zulke
handelwijze? MJJ lijkt: er is alles voor. De
s eden toch worden in hun bestaan (zie
Italië) meer dan geweten of liever erkend
wordt, gehandhaafd naar mate deerkennir g
van de schoonheid, en dit is een erkenning
van deze, zij ze nog klHn.
PLASSCHAERT