Historisch Archief 1877-1940
N°. 8225
Zaterdag 14 Februari
A°1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN K A MP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekosten
(JTHOCDs Blada. 1: De Eiscli tot nitlevering
der Oorlogsmisdadigers; Traditie en Historie,
door prof dr. G. W. Kernkamp. - Plaatselijke K( nze,
door prof. C. A. Pekelhating. Buitenl. Overzicht: :
Onsterfeiykheid, door dr. W. G. O. Byvanck.
2: Ia het Klooster, door dr. Fred. van Eeden.?|
Krekelzicg, daor J. H. Speenhof. 3. Ptmllston: ,
De Droogte, door A. van Slooten. 5: Voor
Vronwen (red, Elis. M. R gge) Adiie 8ohipp3r, door
V. Huisindustrie, III, door Nine Minuema. j
Febiuari, door Ariëtte. Vastenavond-zetjes, door
't. Carelsen. Beloften, door Anna Houiliiu.
Uit de Natnnr: Begin met de Vogels, door Jac. P.
Thfjsse.?7; Per auto door verwoest Frankrijk, door
Genl. v. Oordt, met teekening van Is. v. Mens.
Verzen, door mr. H. Giltay. - Boekbespreking, door
dr. J. M. Fiaeokl -? 9: Mïstrovio. door A.
Plasschaeit. Overstroomingen, do >r dr. A. A Beek
man. Op Zoek naar de Oorlogsmisdadigers,
teekening van Jordaan 10: Mr. J. Eappeqne
T. d. Ooppello. f - Prof. Fr. Opperheimer, door N.
O. 8. Op den Eoon. TJitkg», door jhr. mr. H.
Smissaert. Mnziek in de Hoofdstad, door Ad
Interim. Het Vredesverdrag, teekening van
George vanBaamdonok. 12: Gharivaria. Uit
het Kladschrift van Jantje. Leefeenspiegel
Kleine Mifères, door Minca Yerster-Bosob BeitE.
13: De trap van Troelstra tegen de
Wethcuderszetels der S. D. A. P., teekening van Joh.
Braakensiek. Onze Puzzle. gchaakrnbriek, red. dr.
A. G. Olland.
Bijvoegsel: De EiEch tot uitlevering van de
Dnitsohe Oorlogsmisdadigers, teekening van Joh.
Braakensiek.
iiuiiiiiiimiiliilimiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiii
DR EISCH TOT UITLEVE
RING DER OORLOGS
MISDADIGERS
Het bloed der martelaars is ten allen
tijde het zaad der kerk geweest.
Hunne geestverwanten verheerlijken
hen, omdat zij voor de goede zaak hebben
geleden. Andersdenkenden voelen toch
deernis met hen. Zelfs het hart hunner
vijanden wordt soms vermurwd, wanneer
zij krimpen van smart onder de kastijding.
In de vijftien maanden, die sinds het
einde van den oorlog verstreken, is het
Duitsche volk een voorwerp van mede
lijden en beklag geworden. Voor zijne
vrienden, maar ook voor hen, die zich
nooit daartoe hebben gerekend. De tegen
stelling tusschen de welvaart en macht
van vroeger en de ellende en machte
loosheid van nu stemt zelfs sommige
vijanden van Duitschland tot zachtere
gevoelens.
De geallieerden hebben weinig ver
zuimd, wat de overwonnenen tot marte
laars kon maken; zonder dit te bedoelen
hebberi zij bij vele onzijdigen een welwil
lender stemming ten opzichte van het
Duitsche volk gekweekt. Ook hun eisch
tot uitlevering der oorlogsmisdadigers
werkt daartoe mede; wel beschouwd,
mag Duitschland zich erover verheugen,
dat hij is gesteld.
In de eerste plaats uit een oogpunt
van binnenlandsche politiek. De eisch
ot uitlevering van de mannen, die tijdens
den oorlog de toeverlaat van heel het
volk waren, smeedt de elkaar heftig
bestrijdende partijen tot eenheid; tegen
de verplichting om hen, die zelfs naar
het oordeel van vele Duitschers
strafwaardige handelingen pleegden, ter be
rechting over te geven aan den vroegeren
vijand, komt het nationaal gevoel in
opstand.
Maar ook om de uitwerking op de
ONSTERFELIJKHEID
Ik bedoel: zooals de menschen baar kunnen
verleenen.
Donderdag 5 Februari is Maarschalk Foch
onder den Koepel van het Instituut opge
nomen te midden der on ster f el ij ken van de
Fransche Academie.
Toen de Doge van Genua, aan het hoofd
van een boete gezantschap naar het
Versailles van Lodewijk XIV gekomen, werd
gevraagd wat hem wel het meest was opge
vallen bij het zien der heerlijkheden van
het slot, antwoordde zfln gekrenkte trots:
Het meest heb ik me verwonderd mijzelf
daar te zien.
Het is, zooals men het In Frankrflk noemt,
een mot historique geworden, bruikbaar voor
een variëteit van gelegenheden. De maar
schalk van Frankrijk, In het groene acad
miclens pakje gestoken, met den ccquetten
hofdegen op zijde, heeft het in nederigheid
op zichzelf toegepast: hij had bQ het
droomen van zijn toekomst zich nooit een
plaats gegund onder de littérateurs. Het
meest verwonderd was hQ, daar zichzelf
te zien.
Men denkt zich dat als het verplichte
compliment aan de letteren en hun ver
tegenwoordigers; het werd dadelijk: opge
vangen en vervangen door een hulde aan
het leger, aan den Franschen soldaat,
trouwgebleven aan de oude tradities; ja, hen be
kronend door zijn voortvarendheid en zijn
ongeëvenaard vermogen van volharding in
den laatsten reuzenstrijd voor de vrijheid
der wereld.
ci-devant onzijdigen. Bijna eenstemmig ,
spraken deze de meening uit, dat de i
geallieerden geen maat hielden bij de
uitvoering van hun overigens
rechtmatigen wil om de schuldigen te doen
boeten voor hun misdrijf. Zij verweten
hun, geen waarborg te bieden voor de
onpartijdigheid der rechtspraak en von
den de lijst der aangeklaagden te lang.
Inderdaad moet men betwijfelen, of
over de misdrijven, die hier ten laste
gelegd worden, een billijk vonnis kan
worden geveld door militaire rechtbanken
van de volken, die nog kort geleden de
vijanden van Duitschland waren. Men
mag daarbij de vraag stellen, of de wet
ten en. gewoonten van den oorlog zóó
vast omschreven zijn, dat de rechters
kunnen uitmaken zooals volgens art.
228 van het vredesverdrag behoort te
geschieden of de bedrijvers van de
gewraakte handelingen daartegen gezon
digd hebben.
Maar in een berechting door Duitsche
rechters zooals thans van Duitsche
zijde wordt voorgesteld zouden wij
evenmin vertrouwen stellen. Alleen een
rechtbank, waarvan de leden door de
regeeringen van onzijdige landen waren
aangewezen, kan een waarborg van on
partijdigheid bieden.
Indien zulk een rechtbank werd samen- t
gesteld, zou zij vermoedelijk in een groot
aantal der gevallen, die tot een aanklacht
hebben geleid, geen uitspraak kunnen
doen, bij gebrek aan bewijs, omdat het
na vier of vijf jaar niet meer mogelijk
is een behoorlijk onderzoek in te stellen.
Maar de geallieerden zouden ook om
een andere reden verstandig doen, indien
zij de lijst van aangeklaagden aanmer
kelijk bekorten.
Op die lijst komen thans niet alleen
personen voor, die op eigen gezag wreed
heden bedreven of lieten bedrijven, maar
ook zulke, die slechts uitvoerden wat
hun bevolen was. Door hen aan te klagen,
klaagt men feitelijk het Duitsche systeem
van oorlogvoeren aan. Niet dat wij dit
zouden willen verdedigen, maar wij
achten het onmogelijk, met den vinger
aan te wijzen, wie daarvoor verantwoor
delijk moeten worden gesteld. Die ver
antwoordelijkheid toch drukt niet alleen
op de leiders van den generalen staf,
maar op allen, die de geestesgesteldheid
van het Duitsche volk van vóór den
oorlog hebben aangekweekt.
Inderdaad, het Duitsche volk mag den
geallieerden dankbaar zijn, dat zij den
eisch tot uitlevering der oorlogsmisda
digers stelden.
Die eisch heeft zooveel stof van rechts
vragen opgeworpen, dat de wreedheden
der Duitsche oorlogvoering er achter
schuil gaan.
Hij heeft bij vele onzijdigen zooveel
medelijden gewekt met de arme Duit
schers, die hun groote mannen aan hun
vroegere vijanden zouden moeten uitle
veren, dat de afschuwelijkheden van de
Duitsche oorlogvoering geheel vergeten
schijnen te worden. Zoo men sommige
Nederlandsche couranten leest, zou men
den indruk krijgen, dat de Duitschers
eigenlijk niet meer hebben gezondigd,
dan in eiken oorlog pleegt te gebeuren.
Wij gunnen geen enkelen Duitscher,
dat hij wegens oorlogsmisdrijven voor
een rechtbank van zijne vroegere vijan
den wordt gebracht; maar wij gunnen
aan het gezamenlijke Duitsche volk al
thans deze straf, dat niet verloren ga de
herinnering aan Leuven en Dinant, aan
de aanvallen uit de lucht op Londen en
Parijs, aan de stelselmatige verwoesting,
zonder oorlogsnoodzaak, van mijnen en
fabrieken, en aan het als slaven wegvoe
ren van een deel der bevolking van het
bezette gebied.
.KERNRAMP
n immuun
Hl was daar, maarschalk Focb, onwrik
baar op zijn post in de overvulde zaal. Ter
wijl hQ, met de groote glazen voor de oogen,
zijn rede voorlas, in belde handen het
papier gestrekt voor zich houdend, valt het
licht op het voorhoofd en zijn schaduwen
van verticale -rimpels, en op den snor die
het krachtige getaande gezicht met een zware
lijn doorsnijdt. HQ heeft iets te zeggen, hij
leert; en onbewegelijk voelt hfl alleen voor
wat hQ heeft te zeggen en te leeren. Het
is de veldheer, de leeraar, de staatsman, de
Franschman die spreekt.
Een stuk van Fransche geschiedenis, van
geschiedenis gezien uit het standpunt van
een lid van oud adel ij ke huize die zijn dienst
heeft gewijd aan het Frankrflk van zijn dagen,
maakt hij. het leven van de Vogué, zijn voor
ganger op den academischen zetel. Maar zijn
les voor zijn toehoorders gaat verder terug
in het verleden. Hij herinnert zich en her
innert hen den man die in de achttiende
eeuw zijn stoel der onsterfelijkheid heeft
ingenomen, den maarschalk Villars, den
redder van Frankrijk door den veldslag bij
Denain (1712). Foch komt daarmee op zijn
eigen terrein.
Drie slagen van den Spaanschen successie
oorlog, den grooten Europeeschen Krijg die
de achttiende eeuw heeft geopend, staan
dadelijk in verband met den naam van Villars.
De eerste is die bij Friedenberg, in het begin
van den oorlog geleverd om den overtocht
over den Rijn te verkrijgen en de verbinding
te verzekeren voor de Fransche armee met
het legercorps van den Keurvorst van Beieren.
Het wordt, van Foch, een meesterlijke be
schrijving van het terrein en van de taktische
bewegingen welke de overwinning vestigen
voor de Franfchen. Het is voor het groote
publiek een les, zooals hij vroeger aan de
Krijgsschool hetft gegeven.
Maar zoo gelukkig als hij was geweest
in de uitocfi-nirg van zfln krijgskunst, zoo
weinig had Villars slag om op een goeden
TRADITIE EN HISTORIE
De weigering van onze Regeering om
den gewezen Duitschen Keizer uit te
leveren, heeft een goede pers gehad.
Niet alleen in ons eigen land, maar
ook daarbuiten ongerekend natuurlijk
de Engelsche en Fransche bladen. Toch
hebben ook verscheidene daarvan niet
onder stoelen of banken geschoven, dat
zij het verstandig zouden nebben gevon
den, wanneer de Entente maar niet tot
de uitvoering van art. 227 van het vre
desverdrag was overgegaan. En zelfs
onder de bladen, die dit artikel niet wil
den laten slapen, waren sommige toch
van meening, dat onze Regeering geen
ander antwoord op het verzoek om uit
levering had kunnen geven, dan zij liet
hooren.
Nederland heeft in de afgeloopen we
ken den lof gekregen, dien het verdien
de om zijne houding van nu. Maar
het is ook geprezen om zijn verleden,
want zoo werd gezegd het hand
haafde een eerbiedwaardige traditie, toen
het een vluchteling, die om politieke
redenen in Nederland een schuilplaats
had gezocht, niet aan de ongenade zijner
vijanden wilde uitleveren. Die lof was
onverdiend; hij stapelde vurige kolen op
ons hoofd.
Onze Regeering zelf had een beroep
op de traditie gedaan. In het antwoord
van onzen minister van buitenlandsche
zaken op de nota van Clemenceau las
men, dat noch de op alom erkende
rechtsbeginselen gegronde f undamenteele
wetgeving des Rijks, noch een eerbied
waardige traditie van eeuwen her, die
van dit land ten allen tijde een toevluchts
oord heeft gemaakt voor hen, die in
internationale conflicten het onderspit
hebben gedolven," aan onze Regeering
veroorloofde het verzoek om uitlevering
in te willigen. En ook in een volgende
passage werd het verleden erbij gehaald:
het Nederlandsche volk, geleid door
gevoelens, waaraan in de geschiedenis
de wereld recht heeft doen wedervaren,
zou het vertrouwen niet kunnen be
schamen van hen, die zich op zijne
vrije instellingen hebben verlaten."
Het was geen gelukkige gedachte, het
geval van den gewezen Duitschen Kei
zer gelijk te stellen met dat van hen,
die de wijk hadden" genomen naar ons
land, omdat zij in een internationaal
conflict het onderspit hadden gedolven".
Wilhelm van Hohenzollern is niet naar
Nederland gekomen omdat Duitschland
den oorlog had verloren, maar omdat
hij in zijn hoofdkwartier te Spa zijn
leven niet meer zeker was. Niet voor de
legers der geallieerden is hij gevlucht
die za'cn hem nog niet op de hielen ;
hij heeft het nazenpad gekozen omdat hij
zich voor zijn eigen troepen, voor zijn
eigen volk niet meer veilig gevoelde.
Niet omdat hij in het internationaal
convoet te blijven met den Keurvorst. En tochi
zegt de maarschalk die zich in 1918 zoo
goed met de Engelschen heeft weten te ver
staan, c'est une nécessitéabsolue
d'arriver a s'accorder tbujours
a v e c u n a 11 i ."
Villars werd van zijn commando ontheven.
Het jaar 1709 vindt hem wederom aan het
hoofd der troepen van Frankrijk in Vlaan
deren. Het land is uitgeput, onder
Marborough en Eug'nius van Savoye hebben de
vijandelijke legers overwinning op overwin
ning behaald, en Lodewijk XIV, zich onder
werpend aan de noodzaak heeft den opper
bevelhebber gelast zich tot de verdediging
van de grenssteden tebrpalen. Villars echter
met zijn avontuurlij ken geest, houdt alleen
vast aan de letter der bevelen, maar handelt
tegen hun geest en ontwijkt een veldslag
niet. Het wordt de nederlaag bij Malplaquet.
En wel is de intieme reden van dat slechte
succes dat het verschil van inzichten met
den souvereln van het land en de middelen
waartoe de veldheer dan zijn toevlucht moet
nemen, hem de vrijheid van geest doen
missen welkedemilltalreopera'lesvereischen,
willen ze lelden tot een gelukkigen uitslag.
Want, wat men ook moge beweren, alleen
een gezonde en geheel gave opvatting van
zijn taak brengt voor het hoef d van den veld
tocht de zekerheid van een beslissende over
winning, omdat die denkwijze van den chef
alleen in staat is de troepen te bezielen tot
een overweldige de en tegelijkertijd heel
zuivere uitvoering van zijn orders."
Daar hebben wfj het credo van den
maarschalk.
De derde veldslag is de overwinning van
Denain in 1712.
O, hoe was in het t(dverloop van een
vijf en twintig of dertig jaar de stemming
toen veranderd van dien tiotschen Lodewijk,
die in het slot van Versallles de vernedering
van den Doge van Genua had aangezien
van de hoogte aller heerl|kheid in wier
flict het onderspit had gedolven, kwam
hij bij Eijsden over onze grens, maar
omdat het nationale conflict bij het
Duitsche volk, tusschen den geest van
loyauteit en den geest der revolutie, te
zijnen ongunste was beslist.
Aan welke slachtoffers van internatio
nale conflicten, die in vroeger eeuwen
naar Nederland zijn uitgeweken, mag
onze minister van buitenlandsche zaken
wel gedacht hebben?
Aan de Joden uit Portugal? Aan de
Vlamingen en Brabanders?
AandeWaldenzen? Aan de réfugiés uit Frankrijk?
Maar niet de storm van een interna
tionaal conflict had hen op onze kust
geworpen: zij hadden hun land moeten
verlaten omdat zij hun godsdienst daar
niet mochten belijden. ?
En tusschen hun geval en dat van
den gewezen Keizer bestaat niet de minste
gelijkheid: zij waren welkom aan de
overgroote meerderheid van ons volk;
om hun uitlevering werd bovendien niet
verzocht.
Indien men in het verleden van ons
volk naar gevallen wil zoeken, die met
dat van den thans opgeëischten vluch
teling gelijk zijn te stellen, zal men er
niet vele vinden.
Zeker^in de zeventiende en achttiende
eeuw h|bben tal van personen hier een
schuilplaats gevonden, die om politieke
redenen de wijk uit hun land hadden
moeten nernen. En Nederland stond be
kend als het land van de vrijheid", leder
een, die zich als rustig burger wilde ge
dragen, was hier welkom.
Maar indien men, in het geval waarvoor
het verzoek om uitlevering van den ge
wezen Keizer ons heeft gesteld, zich wil
beroepen op een traditie, dan moet men
uit vroeger eeuwen een aantal politieke
vluchtelingen kunnen noemen, die wij
niet aan hunne vijanden hebben willen
overgeven, toen deze dit aan ons vroegen.
Wij herinneren ons niet, dat zulk een
verzoek dikwijls is gedaan en met een
weigering is beantwoord.
Wel kennen wij een geval, dat met
dat van den gewezen Keizer groote ge
lijkenis vertoont. Het is het eenige van
dien aard, dat in onze< geschiedboeken
een zekere vermaardheid, om niet te
zeggen: beruchtheid, heeft gekregen. En
daaraan dachten wij, toen wij van de
vurige kolen spraken, die op het hoofd
van Nederland zijn gestapeld door den
lof, dat het van oudsher politieke vluch
telingen niet aan de ongenade hunner
vijanden uitleverde.
Het stuk speelt in 1662. In de jaren
dus van Johan de Witt, die als de bloeitijd
gelden van die soort van vrijheid", om
wier eeuwenlang bezit andere volken ons
plegen te benijden.
Twee jaren tevoren was Karel II Stuart
op den troon zijner vaderen hersteld.
Van de amnestie, die bij de wet was
afgekondigd, werden de koningsmoor
denaars" uitgezonderd: zoo noemden de
Engelsche royalisten hen, die zitting
hadden gehad in de rechtbank, die het
doodvonnis over Karel I Stuart had uit
gesproken. Sommigen hunner hadden
bijtijds de vlucht genomen; zij zwierven
rond op het vasteland en vertoefden ook
meermalen op het grondgebied onzer
republiek.
Reeds spoedig na zijne troonsbestijging
verzocht Karel II om de uitlevering van
de koningsmoordenaars" die zich in
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltll
midden hQ troonde l Als Villars van hem
afscheid nam, eer hQ het opperbevel over de
armee aanvaarde, zeide hem de Koning in
tranen: GQ ziet hoezeer het ongeluk mQ
vervolgt! In n maand door den dood van
mijn kleinkinderen, zoo teeder geliefd, de
hoop op mijn nakomelingschap verloren!
God straft mQ. Maar laat me eigen smart
vergeten, om te denken aan het leed van
mijn rQk. Ia uw handen stel ik de troepen
en het heil van den staat. Ik weet wel wat
mijn hof wil, het verlangt dat ik mQ achter
de Loire terugtrek, wanneer mijn leger wordt
verslagen. Maar ik voor m| weet ook dat
die troepen te veel beduiden, om, zelfs als
zQ worden verslagen, zich niet aan de Somme
een t$d te kunnen houden; dat is een rivier
die heel moeilijk valt over te trekken. Dan
denk ik naar St. Quentin te gaan, daar al
mijn macht te verzamelen en aan het hoofd
van het leger een laatste poging te wagen,
en samen met u om te komen of den staat
te redden."
Maar Villars wist tegenover Eugenius
van Savoye die de waarde van zijn troepen
onderschatte (zooals Kluck en anderen die
geen rekening hebben gehouden met de
gevechtswaarde van» het Fransche militair)
de overwinning te behalen.
.Den raad opvolgend van den Koning:
te handelen om den
staatteredden", zegt Foch. .heeft Villars bij zQn
actie tot oogwit gekozen een punt waarvan
het bestaan van den vQand afhing. Als het
oogenblik is gekomen, vertoont hQ zich
daar onder condities van voorzichtigheid
die bQ niet-slagen een onheil uitsloten,
onder condities van macht die een totale
overromptling mogelijk maakten; onder
condities van tQd die den tegenstander
buiten staat stelden zijn geheele macht
samen te trekken. HQ koos zijn terrein en
begrensde het door gebruik te maken van
den loop der rivieren, en hQ verkreeg op
die wijs een beslissing die op eens afdoende
was en waarvan hQ dadelijk tot het uiterste
Holland ophielden, in de meening dat
zij daar veilig waren. Aanvankelijk
stuurde de Witt hem met een kluitje in
het riet. Maar de Engelsche gezant bier
te lande, Downing, toonde zich bizonder
ijverig in deze aangelegenheid. Hij kreeg
van de Staten verlof om een konings
moordenaar", die zich te Rotterdam
bevond, gevangen te nemen. De regeering
van die stad liet den man echter
waarschuwen; toen Downing uitvoering
wilde geven aan het bevel der_ Staten,
was de vogel gevlogen.
Een volgende maal nam Downing
zijne maatregelen beter. In Maart 1662
wist hij van de Staten van Holland een
bevel tot gevangenneming te verkrijgen
van drie koningsmpordenaars", die zich
te Delft ophielden. Hij had ditmaal de
voorzichtigheid gehad aan niemand, zelfs
aan de Witt niet, de verblijfplaats der
slachtoffers mede te deelen. Toen zij
gepakt waren, probeerden de Schepenen
van Delft hun nog gelegenheid tot ont
vluchten te geven, door te treuzelen
met allerlei formaliteiten ; maar Downing
liet de gevangenen door zijn eigen be
dienden bewaken en bracht ze naar
Hellevoetsluis, waar het schip voor hun
overtocht al gereed lag. In Engeland
wachtte hen de galg.
Om welke redenen Holland en de
Witt de koningsmoordenaars" aan de
wraak van Karel II uitleverden, behoeft
hier niet te worden nagegaan. Gaarne
deden zij het niet: Amsterdam was er
niets over gesticht; de Witt toonde
zich maar matig ingenomen met den
lof, dien de Engelsche regeering hem
voor den bewezen dienst toezwaaide.
Ook deden de Staten nog een poging
om het leven van de ongelukkigen te
redden; zij lieten door hunne gezanten
in Engeland informeeren, of een verzoek
hunnerzijds om gratie eenige kans van
slagen zou hebben ; het antwoord luidde
ontkennend.
Maar gaarne of ongaarne de Staten
van Holland hebben de uitlevering toe
gestaan van drie menschen, die alleen
door hunne politieke vijanden als mis
dadigers konden worden beschouwd;
van drie vluchtelingen, die zich veilig
hadden gewaand in het land der vrij
heid". En zij leverden hen over aan
rechters, die het doodvonnis reeds voor
hen gereed hadden.
Het is deze geschiedenis, die ons
een spotlach om den mond brengt, wan
neer wij de weigering om den gewezen
Keizer uit te leveren in overeenstem
ming met een eerbiedwaardige traditie"
hooren noemen.
Ook hier is de traditie mooier dan de
historie.
KERNRAMP
1II1IIIIMIIIIIIIIMIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIII1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIII1IIIIII
PLAATSELIJKE KEUZE
door Prof. C. A. PEKELHARING
Nu de heeren Rufgers en negen andere
leden der Tweede Kamer een voorstel bij
de Staten-Generaal hebben Ingediend, om het
stelsel van plaatsel|ke keuze" hier te lande
bQ de Wet m te voeren, zal over deze reeds
veel besproken en zonder t wil f el zeer be
langrijke zaak een beslissing dienen te vallen.
De bedoeling van het wetsvoorstel is, dat
in elke gemeente, wanneer l/15de deel der
kiezers voor den Gemeenteraad dit wenscht,
de ingezetenen zullen worden opgeroepen
profijt trok om de grootst mogelQke uitkomst
te vermeesteren."
Dat met flinke trekken en uiterste duide
lijkheid geschetste tafereel wqst niet alleen
op den gang van den slag, maar geeft ook
de methode aan, waarmede Foch spreekt
tot het verstand van zijn officieren. Het is
geschiedenis, maar voor een les eenigszlns
gestyliseerde historie, het zijn gebeurtenissen
op verren afstand die onder het licht der
ervaring van heden zich gaan groepeeren tot
een stelsel, het behartigen ten volle waard.
Toen de maarschalk zijn lessen sprak aan
de hoogere krljgsschoo), hoe kwamen ze
dan van zijn lippen alsof ze op dat oogen
blik zelf eerst door zijn gedachten scherp
waren geformuleerd l De hand op en neer
gaande stootte met een krachtige beweging
de woorden uit, en het hoofd peinzend ge
bukt ve hief zich eensklaps en toonde de
macht van het front en den gloed der dwin
gende oogen.
Maar nu las hQ van het gestrekte papier
zonder dat een spier zijn houding verwikte
onder het geestdriftig gejuich der verzamel
den; hQ, de maarschalk, de onsterfelijke.
En Poincarédie den aankomende met een
groote redevoering als antwoord "begroette,
schilderde in breed lichtende woorden den
langen krijg van meer dan vier jaren, in zQn
vaart en zQn sleepen en zijn spanning bijna
tot het einde toe, als de zegevierende troe
pen het leger van de overweldigers voor zich
uitjoegen, toen de wapenstilstand den strij
denden halt toeriep.
Aan het donderend applaus der toehoor
ders wou geen einde komen, telkens wanneer
de naam van een der overwinnende gene
raals werd genoemd, totdat het uitbarstte
in een s'otbetooging voor den held van den
dag. Daaraan ontbrak toch de wijding van
eerbied riet.
Zoo werd de onsterfelijkheid van den
maarschalk bezegeld.
W. G. C. B Y V A N C K