De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 13 maart pagina 11

13 maart 1920 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

13 Maart '20. No. 2229 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 MEVROUW POTHUIS-SM1T IN DE EERSTE KAMER Teekenlng voor de Amsterdammer" van Joh. Braakenslek Mevrouw Pothuis Smit: ,Mjn theorieëa over het vrije huwelijk zal ik hier maar bQ mQ houden!' iiiiiiimiiiiimmiiiiiiiiiitiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiHiiiiiiMiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii JANTJES GELUK DOOR E. SASSEN HQ zei steeds, dat hij voor het geluk ge schapen was. Als vader dronken thuis kwam, waren 't meestal Plet of Marletje die 't moesten ontgelden; Jan bQna nooit. Waren de anderen 's avonds hun kranten niet kwijt geraakt, dan werden ze mishandeld, geslagen. Maar Jan's voorraad was steeds gauw uit verkocht, en hij kwam tnuis lang voor zfln broertje of tusje Ja, Jan was een geluksvogel. Dat vond hq zelf; hl bekeek alles van de goede zijde, en was zoodoende een opgewekte, tevreden jongen. M»ar zijn grootste geluk kwam nog; hij meende dat 't nu zQn grootste geluk was, maar dat was het nog niet. Op een dag werd hij naar het Nieuwe Hospitaal gebracht; de wilde jongen was in zijn ijver om z'n kranten aan den man te brengen, te gauw de straat overgerend en kwam onder een rQtuig terecht. Op een ziekenwagentje was hij hierheen gebracht; «en arme, bloedende, gekneusde, onherken bare Jan. Ongeveer anderhalf uur geleden had de operatie plaats gehad en nog altijd verkeerde hq in een staat van verdooving, veroorzaakt door de chloroform. Zuster Margaretha, de dienstdoende ver pleegster, wandelde zachtjes op en neer door de groote zaal. Ze was erg bemind, de goede Zuster Margaretha; niemand had «r zoo goed slag van, de arme patiënten te helpen, te troosten en moed in te spreken. Vooral was ze er steeds op bedacht, glim lachend aan de krib van een nieuw-aangebrachten patiënt te staan, om bQ zQn ont waken, den pijnlijken indruk van gasthuiszaal minder scherp te doen voelen. De kinderen waren haar bQ zondere lieve lingen; voor hen was ze haast moederlijk teeder; steeds had zQ lieve woordjes klaar om hen gerust te stellen, als ze ontwakend, zeurden om moeder. .Ja lieve, moeder komt gauw, als je eerst nog wat geslapen hebt, zul j e ?" Of wel, als een kleine on geduldig werd: .Kom, kom, nog maar twee, drie daagjes, dan mag je weer naar huis, en kun je rondloopen en spelen zooveel je wil. Dat zal een pret zijn! Nu nog wat rustig blQven, hoor l" Den dag, dat Jantje gebracht werd, was de zaal bijzonder vol; er was nog juist een klein plaatsje voor hem. Zuster Margaretha was voor den nachtdienst gekomen: ze deed eerst de ronde; van bed tot bed gaande, kleine, smalle bedden, met vuurroode dekens «n heldere, grof-linnen lakens, sprak ze een woordje tot den eenen, dekte een ander toe, of keek naar de slapenden. Er hing een benauwde lucht, doordrongen met chloroform «n medicijnreuk in de schaars-verlichte zaal. Aan 't eind van het vertrek, in den hoek waar kleine Jan lag, bleef Zuster Margaretha staan. Lang beschouwde ze 't arme wicht, medelQdend streek ze over zQn zwarte lokken. Ze bleef bf] hem zitten, peinzend, zQn ont wakend verbeidend. Van daar uit had ze toch «en overzicht over alle bedden, en kon hooren roepen of zuchten; in een oogwenk was ze bQ den lijder. Eindelijk zag ze Jan een lichte beweging maken, met den linker arm. Hfl was zoo ingebakerd, dat hij slechts ?dien eenen arm kon verroeren. Glimlachend boog de goede zuster zich over hem heen; liQ mocht bij zijn ontwaken niet de schrik en benauwdheid voelen van het niet-weten waar te zijn. Maar geen nood: een gelukkig lachje speelde om zijn lippen, een wonderlijk, helder lachje. Zijn groote blauwe oogen ontmoetten de zachte grijze der verpleegster, en meenden daar een treurige uitdrukking te ontdekken. Zeg! zei hij, waarom kijk je zoo bedroefd? Wat heb je daar op je hoofd ? is dat een muts, en doet die je pijn? Verwonderd schudde de zuster 't hoofd; ze dacht dat hij ijlde, en toch keek hij zoo kalm, zoo rustig; ze wist niet wat er van te denken. . Arme kleine Jan, zei ze teeder, haar koele hand op zijn voorhoofd leggend. We zijn erg bedroefd over je ongeluk; je waart zoo'n dappere jongen, vindt de dokter. We zullen je goed oppassen hoor, dat je gauw beter wordt. Heb je geen dorst! Ik heb heerlQke limonade voor je." HQ staarde in 't vriendelijk gelaat, met iets van niet begrijpen in zQn blik. .Ben je daar tieusch bedroefd om ?" Ja zeker; je bent wel wat ziek." ,lk?" .Ja, weet je waar je bent ? In 't Nieuwe hospitaal. Twee agenten brachten je opeen wagentje. Weet je er niet meer van?" Hfj lei stil, trachtte zich te herinneren. Opeens: .Is dat niet grappig? Kijk, ik kan niet eens mijn hoofd bewegen l" De goede zuster begreep er niets van ; ze vond den armen kleine er zoo ellendig, verwaarloosd uitzien, en daarbij zoo gewond en gekneusd; en toch was hij opgeruimd, vroolljk zelfs l Op haar vraag antwoordde hQ, dat hQ twaalf jaar was; men zou hem echter geen tien gegeven hebben, zoo klein en nietig was hij. In de trekken om zijn mond lag iets ernstigs, een waas van treurigheid, van vroeg-rijp zijn. Maar er was zulk een heerIQken, kinderlijke glans in zQn oogen, die zoo vertrouwelijk de wereld inkeken de wereld die hem toch erg misdeeld had dat men zich tot hem aangetrokken voelde; iets onschuldigs, reins lag in die heldere kijkers, 't Is hier warm en lekker" zei hij plotseling, de oogen sluitend. «Heb je pijn?" .'t Is de moeite niet waard om ervan te spreken! Ik ben hier heel tevreden. Ben ik niet gelukkig? Ik heb een goed bed en lig zoo heerllk. Je hoeft niet bij me te blQven, ik zal stil liggen en slapen. Ik heb zoo'n slaap... Vindt je ook met, dat ik geluk heb ?" Vragend keek hQ op, om haar bevestiging te vernemen, maar de zuster keerde zich om; 't ontroerde haar, die dank baarheid voor zoo geringe hulp. VertrouwelQk ging hQ voort: .Ik ben altijd een geluksvogel geweest; men noemt me altijd gelukkige Jan". HQ zei net zoo plechtig, alsof 't een gewichtig, onbetwistbaar feit was. ZQn gelukkig lot, zooals hij 't noemde, was de reden van xijn prettig gekeuvel gedurende de volgende dagen van pijn en koorts; zQn opgeruimdheid faalde nooit. De zusters noemden hem eenparig een voor beeld voor de ziekenzaal. Nooit klaagde hQ; bQ de ergste pQn filosofeerde hQ: .Ik had mQn arm kwijt kunnen zijn, inplaats van hem nu coo goed verbonden te hebben." En toen het gipsverband er afgenomen was bekeek hQ belangstellend naar zQn nietig armpje, dun als een talhout. .Vader brak 'm eens, toen ik nog heel klein was; ik denk dat ie daardoor zoo mager blijft en weer zoo gauw breekt." Toen hQ voor 't eerst opstond en eenige schreden deed, struikelde hQ, en zou gevallen zijn, indien hQ niet in tQds Zuster Margaretha's schort gegrepen had. .Ziet u nu l AI weer gelukt" en zQ n heldere lach weerklonk door de zaal. Ten laatste mocht hQ gaan wandelen, met krukken; hQ zou nooit weer kunnen loopen. .Ik geloof dat ik nog liever met die stokken loop, zei hQ tot rten dokter; ziet u, dan heb ik vier beenenl" Dokters, zusters en zieken, allen hadden schik in zQn vroolQke opmeikingen. Tweemaal kwam zijn moeder hem be zoeken; ze verweet hem telkens, daar zoo lui te liggen, terwijl zQ hard moest werken, om aan brood te komen, .Moeder had graag, dat ik weer kranten verKoopen kon" vertelde Jan de verpleegster. 't Is hard voor haar, dat Ik niets verdien. Zou ik wei iets kunnen doen met n arm?" Jan's vader kwam niet, daar hQ in de gevangenis zat. ,HQ kreeg drie maan den, omdat-ie moeder sloeg, toen-ie dronken was. HQ zou m| ook slaan, als hij wist dat ik hier was, en hQ me krijgen kon. Is 't niet gelukkig, dat hQ juist nu zit?" Over eenige dagen sou Jan naar huis gaan. Eigenlijk was hij nog niet genezen; arm en been deden nog zeer; vooral 'savonds als hQ slapen wou, hield die stekende pQn hem wakker; maar hQ was moedig, en hield zich goed, alleen vroeg hQ soms ongeloovig aan Zuster Margaretha of hf wel weer zou kunnen kranten venten, of iets anders zoeken moest. HQ had haar alles van huis verteld; van 't armoedig zolderkamertje, waar hQ sliep met zQn broertje op een matras; vader en moeder hadden een bed en Marletje slechts een plank, waar ze op lag, om haar zieken rug. Ze kon het best voorstellen hoe het er zQn moest, en de ellende en ontbering der moeder en vooral 't verdriet om de drankzucht van den man. Jan voelde zich toch beklemd, weer naar huls te moeten, al wilde hQ 't volstrekt niet bekennen; maar als hQ soms het luchtige, ruime vertrek van het hospitaal met de warme bedden vergeleek met zQn vlierinkje thuis, o dan verlangde hQ zoo, hier te blQven... Er kwam toch weer een stukje geluk in Jan's leven, en weer meende hij dat 't het grootste was, maar zoover was 't nog niet. Woensdag zou hQ het gasthuis verlaten. Gaarne had men hem nog gehouden, maar 't mocht niet; hQ was er ai langer dan bepaald noodig was. De kleir.e jongen hal alier harten veroverd, en men zag hem met leede oogen vertrekken, 'i Was een zonne straaltje geweest in de sombere lijdenszaal; weldra zou 't weer zQn als vóór zQn komst, stil, treurig, slechts klachten en gesteun, zelfs verwenschlngen die om Jan's wille onderdrukt waren. Ja, Woensdag moest Jan weg er viel niets aan te doen Des Maandags avonds voelde hQ de pQn heviger worden, maar toch zei hQ er niets van, en den volgenden morgen nam hij zoo vroolQk mogelijk afscheid van alle ver pleegsters en zieken. Doch 's avonds, toen hQ in bed lag, voelde hQ zich onlekker, moe, loom en slaperig; zijn rug deed hem zeer. HQ trachtte zichzelf wQs te maken, dat 't van overspanning, opgewondenheid was bQ 't vooruitzicht om naar huis te gaan. .'t Zal dol zQn weer langs de straat te loopen, en te roepen .kranten l kranten l" en iets voor moedertje te verdienen; zal 't niet?" vroeg hQ; en de goede zuster gaf het toe, maar keek bezorgd naar zQn hcog oode kleur, en de koortsachtige schittering zQner oogjes. Het leek haar vreemd hem zoo opgewonden-blQ te zien, nu hQ van 't kalme, reine hospitaal weer naar zijn ellendig vuil kamertje moest terugkeeren, bQ de ziekelQke moeder en den steeds dronken vader die spoedig zou thuis komen. 's Nachts, den laatsten nacht van zijn ver blijf in 't ziekenhuis, kon hij niet slapen. ZQn rug gloeide en stak, en zijn keel was droog en deed ook pQn; met moeite kon hQ slik ken. Toen de zuster, die het avondeten rond bracht, hem zijn melk met boterham aan reikte, vroeg hij: .laat me alleen de melk drinken, ik heb geen honger." Om elf uur kwam zuster Margaretha op iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii nachtdienst. Ze deed de ronde, als gewoonlQk en kwam bQ Jan, die nog klaar wakker lag; en toen ze dicht over hem heen boog, zóó dat haar witte muts zQn hoofdje raakte, zag ze heel duidelijk twee groote tranen glin steren. .Wat is dat?" vroeg ze een weinig kortaf. Ze was moe en verlangde naar rust; daarbQ kwam nog dat Jantje wegging; al wilde ze 't zichzelf niet bekennen, zQ was erg veel van den knaap gaan houden en 't speet haar, hem te moeten missen, hem nooit meer te zuilen terugzien. Toen ze daaraan dacht, speet het haar, zoo ruw te zijn geweest; ze had nog altijd geen antwoord gekregen, maar Jan's tranen vloeiden nu rlkelQk. Alle eigen leed vergetend, knielde de goede zuster vol liefde en medelQden naast 't bedje neer en nam de gloeiende handjes in de hare. Wat scheelt er aan, lieve ? Waarom huil je? Heb je pQn? Ik heb je nog nooit zien schreien, zelfs niet toen je er het ergst aan toe waart; wil je me't niet zeggen? Toe?... Huil ik? Ik wil niet huilen, maar... maar o l... en hQ barstte in heftig snikken los, ik heb zoo een pQn, overal. Ik riep U niet, om de anderen niet wakker te maken, en niet lastig te zijn"... Je bent nooit lastig geweest, lieve, lieve Jan, mijn kindje; we hebben zoo'n spQt dat je heengaat, we zullen je zoo missen!" .Werkelijk ? Spijt ?" hQ dacht na. Ik moet eigenlijk niet schreien, want ik ga naar huis, maar och, ik ben zoo bedroefd, zoo bang en ik heb overal pQn ... O !..." Snik kend verborg hQ zijn hoofdje in de kussens, en trok de lakens erover. De vriendelQke, beangstigde zuster legde kalmeerend haar zachte hand op zQn voorhoofd; door 't beddegoea heen voelde ze het gloeien; Jan had koorts; 't was niet enkel zenuwachtig heid, overspanning, er stak meer achter. Huil niet, Jantje, huil niet. Je hotfr nog niet weg, je bent nog ziek; kalm! Slaap maar gauw, en denk niet aan huis!' Zachtjes trok ze het laken van zijn hoofdje weg en streek door zQn krullen. .,Hoe lang voel je je niet wtl?1' Ze vroeg hem uit en vernam met stukken en brokken dat hQ al; twee dagen pijn had; dat hQ nu warm en, dan weer koud werd, en dat zQn keel zoo stak. Den dokter opschellen was nog het beste. Hl kwam spoedig. .Ik ben niet ziek, ik heb alleen maar pQn" zuchtte Jan. .Laat ons eens zien, wat er aan scheelt, ventje; eerst je keel; zoo en hQ plaatste zich recht voor hem; Zuster Margaretha lichtte bQ. HQ wist precies wat er gebeurde, de kleine jongen, geen beweging van den geneesheer ontging hem; eerst de lepel op zijn tong, toen zQn nachthemdje losgeknoopt en op de borst geklopt, daarna op den rug; de thermometer aangelegd; maar langzamer hand verloor hQ zijn belangstelling, en zag hQ 't alles maar vaag en onduidelijk, en voelde hQ zich zoo moe, slaperig. Toch ook kalmer en rustig; nu hQ wist dat hQ blQven mocht. Dat was weer een geluk. Dokter en zuster spraken fluisterend. .Ik begrijp niet, waar hq dat gekregen heeft. Maar er is geen twijfel aan; aller n ver wondert 't me, dat hQ nooit klaagde". Jan klaagt nooit!" .Een wonderlQk kereltje!" Jan hoorde het, begreep niet. Waarom was hQ wonderlijk? .Wel ventje, waarom kijk je me zoo aan? Zou je graag weten wat je scheelt?" En waarom we je hier houden?" voegde zuster Margaretha erbij. .Is dat zeker waar?" fluisterde hQ; zijn keel was als dichtgeschroefd; hQ kon bQna geen klank uitbrengen. .Beslist zeker. Je hebt daar je bes' ge daan, ziek te worden en nu met rood vonk...'' Ue glimlach, die haar den eersten avond zoo getroffen had, kwam weer op zijn lippen. .En blQf ik dan altijd hier?" WIJ ETALEEREN EEN PRACHTCOLLECTIE OOSTERSCHE TAPIJTEN IN ALLE MOGELIJKE AFMETINGEN EN TEGEN BIJZONDER VOORDEELIGE PRIJZEN DE BIJENKORF AMSTERDAM HlllHIMIIIttlMIIIIIIIIIIIIII IIIIMIIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIU Inhoud van de Maart-tijdschrlften. De vrouw en haar huls: M. C. Kooy van Zeggelen, W. L. Boldlngh?Goemans (por tret-bijlage) Otto van Tussenbroek, Een onbeduidend schetsje vol dubbelzinnigheid; L. Rodenhuis, De sneeuw; Geertr. Carelsen, Voor jaarsstemming; G. te Winkel, Selly de Jong en hare gedichten; F. S. van Balen Klaar, Het werk onzer Nederlandsche Vrou wen ; EHs.M.Rogge, Artistiek Gedenkdamast; Hans Tesselhoff, Batikwerk; Jo Houwing, Warmwatervoorziening door middel van gas; Ita Kreunen-Meus, De Provisiekast; Klee ding; Papilion, Over niets en iets; Marie Heinen. Vrouwenarbeid hier en elders; Elck wat wils. Leven en Werken: N. M. Prins?Burgers, Puritein»je; Joh. Veth, Gluck's Iphigénia; Gedichten van Rabindranath Tagore (verta ling C. A. B. van Herwerden); Nelly van Oostveen, De verloren fluit; Jsc. Busch, Witte nachten; Annie Salomons, Boeken om te bezitten. HIIII IHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII DE SCHAAKRUBRIEK wschijnt In ons volgend nummer. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIH Hier? zei de dokter, .ja..." en dan aarze lend: hier, ofwel ga je naar den hemel..." Een flauwe straal van hoop flikkerde op in de koortsig- groote oogen... de hemel, daar spelen allemaal kleine kindertjes, met vleugeltjes, mooie vleugeltjes aan... Maar... maar... is dat nu geen geluk, juist mijn geluk l"... Uitgeput zeeg hfj achterover in de kussens, maar de gelukkige uitdrukking verdween niet meer van zijn gezichtje. Gedurende dien langen, hangen nacht zat de' zuster aan 't ziekbed; soms was de kleine woelig en ijlde; dan weer lag hf rustig en dacht en sprak over zQn .geluk". 's Morgens werd hij voorzichtig overge bracht naar een klein kamertje, rustig, af gelegen ; hij werd uitsluitend door dr. Smit en de zuster opgepast. Na twee lange, eindloos lange dagen, week de koorts een weinig, maar nu was 't arme knaapje zoo uitgeput en zwak, dat er geen hoop op herstel kon gegeven worden. Dr. Smit kwam weer, nam temperatuur op en voelde den pols. .'t Kan niet langer meer zorg dat alles rustig blQft." Ze toefde nog even bfl 't bedje, de goede, onvermoeide verpleegster, en keek het arme jongske meewarig aan; h g zag op, meteen vragende uitdrukking in de oogen. Wat is er, Jantje." .Ga ik wencelQk dood, zuster? BIJ ons was laatst poes doodgegaan, die deed zoo gek l Doe ik ook gek, als ik dood ga? O, poes zal ook wel in den hemel zijn, hè, zuster? En de kindertjes, met vleugeltjes... krijgt Jan ook vleugels ?... Verlangend, beangstigd toch, zag Jantje op naar de goede zuster, maar deze vond dat hij zich te veel vermoeide, en vlijdde zijn gloeiend hoofdje weer op de gladgestreken kussens. ,Slapen, Jantje, slapen eerst, anders ben j: straks te moe om met de kindertjes te gaan spelen." Gedwee sloot hij de oogen hij dacht en verlangde en voelde geen pijn, geen dorst meer... och, hij had immers goed nieuws gehoord. Naar den hemel ging hij waar men steeds vriendelijk en goed voor hem zou zijn, en hij geen kranten hoefde te verkoopen. Dat had hij eens aan Zuster Mirgaretha gevraagd, die hem glimlachend gerustgesteld had m:t de verzekering dat men die daar niet las. Niemand zou hem lastig vallen, uitschelden, niemand hem afsnauwen zooals dat op straat dikwijls gebeurde en wat hij toch zoo scherp voelde, iedereen zou hem liefhebben. De korte winterdag ging teneinde; traag waren de uren voorbij gekropen; 't was stil, heel stil in 't kamertje. Jan lag rustig, stil, sinds uren, hij voelde geen pQn, alleen maar dorst, later zelfs niet eens meer. Zoo nu en dan bekroop hem een bang gevoel van ver latenheid, schrik voor 't onbekende wat voor hem lag, en zijn groote kijkers zochten steeds de lieve verpleegster, die hem niet verliet, en zijn warme handjes in de hare hield, coo nu en dan een vriendelijk woordje fluisterend. Zijn adem kwam nu minder geregeld; met korte stooten door de droge lipjes; met w g d-open oogen lag hij daar, de zoete glimlach steeds om de lippen spelend. .Hoe is 't, lieveling? vroeg ze zacht, heel zacht. Zfl verwachtte geen antwoord, maar de stilte beklemde haar, ze moest iets zeggen. HIJ zei ook niets, maar zij a dankbaren blik gaf te kennen dat hij haar begreep. Zijn oogjes werden doffer, de handjes voelde ze koud worden. Zijn lipjes bewogen zich, alsof hij nog iets op 't hart had. De zuster boog zich diep over hem en luisterde. .Ben ik nu niet werkelijk gelukkige Jan?" Jantjes geluk had de volle maat bereikt. 4-4

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl