De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 13 maart pagina 8

13 maart 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Maart '20, No. 2229 Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wilsonsplein 11 DE VOORDEELJOSTE TARIEVEN FREDERIK VAN EEDEN Eenige vrienden van Frederik van Eeden hadden het voornemen zijn zes tigsten verjaardag op 3 April a.s. feestelijk te vieren. Van Eeden is hierover gepolst en gaf als zijn nadrukkelijker! wensch te kennen, dat er op 3 April Stille Zaterdag niet gejubileerd zal worden en dat ook verder van alle festiviteit of huldebetoon zal worden afgezien. SCHILDERKUNST-KRONIEK BLOEMENSTILLEVENS, VOOR DE KUNST, TE UTRECHT De tekortkomingen van deze tentoonstel ling zijn vele. De voorrede, of het woord vooraf, zit vol onjuistheden. Wat is b.v. de brokkelige schildering vaa Van Befleren; wat is de volmaakte negatie van vorm in Gestel ? Ds eerste uitdrukking bewijst, op zijn best, een moeielflkheid zich zuiver uit te drukken; de tweede bewijst, dadelijk, en dat is niet te verhelpen, een gebrek in het kunnen zien, en in het waardeeren van sommige oplossingen van den vorm. De tentoonstelling zelf is onvolledig, en daarenboven heeft se iets van een .oratio pro domo" door de aanwezigheid van een aantal werken, voornamentlflk van schil deressen, die in haar geduldige pogin gen geleid, geloodst worden door een zelfden aestheticus, die in zijn onderwas vergeet dat adem boven doode nauwkeurigheid gaat, en dat nauwkeurigheid niet constructie Insluit. BIJ HUINCK, TE UTRECHT. NOTITIES Na van Rjjsselberghe (die van de MIJ. van Beeldende Kunsten langs Huinck naar Esher Surrey in den Haag ging), heeft deze kunsthandelaar thans een gemengde tentoonstelling. Breiter toont er, op nieuw, het besproken Naakt (vroeger eigendom van H. Verster), dan een Danshuis op den Zeedijk. In beide is de vroegere Breitner; in het Naakt die van een sober en toch lenig gamma; in het Danshuis die vaa de feller, meer openbare kleur. Bauei's Moskou is een teekenlng, geestig gemaakt door de roode kaereltjes vooraan. Van Dalhoff's, Aan de Vaart heeft het minst het procédë-achtige dat dezen romanticus te veel kenmerkt. Fantin's zes perziken zijn volledig, niet klein; een gezin van per ziken, maar niet Fantin op zfln edelst. De groote fieuur van den Javaanschen Danser, staande, met de speer, door Is. Israëls (een schilderij) en de Negerbokser, een aquarel, zQn luchtig, toch groot gehouden; in den Danser is een continuïteit van den kop tot de voeten. Tholen met zfln Kaapstander" (een hem typische avend, roman tisch en muzikaal) en zijn Bosch (met den wirwar van schaduwen), Floris Verster met zijn van kleur en hartstocht klinkende schil dering van den Moestuin (een impressie,) worden naar hun aard door deze werken d'een meer d'ander minder zuiver vertegen woordigd. Voerman heeft bfl Huinck het schilderij met de ter weerszij stijgende wol ken massaas en met het witte huls te middrn der andere; Altorf zijn bronzen Papegaai en zfln offer van Abraham (met te hoog voetstuk), Mendes da Costa zijn Vincent van Gogh, Zijl kuikentjes enz PLASSCHAERT ?iiliiiiimmiiimiiii H. VAN GELDER, Atgemeene Geschiedenis. Vierde deel. Groningen, Den Haag, J. B. Wolters U. M. Van de bekende Algemeene Geschiedenis van prof. van Gelder verscheen het derde deel in 1912 De vrees, die wel een< opkwam, dat dat groote werk te breed was opgezet om kan» op voltooiing te hebben, scheen gegrond te zijn, toen daarna jaar na jaar verliep, zonder dat iets over den verderen voortgang werd vernomen. Gelukkig kunnen wij thans de verschijning van het vierde deel aankondigen; wfl kunnen zelfs meer doen; wij kunnen de belofte van prof. van Gelder overbrengen, dat het geregeld verschijnen van de volgende deelen met kortere tusschenruimte dan zeven jaar, menscheiqkerwflze gesproken, gewaarborgd is. Met veel ge noegen nemen wij daarvan nota; want deze Algemeene Geschiedenis is van te groote waarde dan dat zij onvoltooid zou mogen blijven. Het thans verschenen vierde deel omvat volgens het titelblad de geschiedenis van het westen tot het beginnend verval der pauselijke macht. Het is natuurlijk altijd bezwaarlijk een goede omschrijving te vinden van een behandelde historische stof. Maar hier zfln de grenzen toch waarlijk wel wat al te eng getrokken. Vooreerst wordt hier heel wat meer dan de geschiedenis van het westen behandeld. In dit deel vinden wij een hoofdstuk over China tot de dertiende eeuw en een ander over Voor-Indiëtot de elfde eeuw. Beide hoofdstukken doen zon derling aan in deze algemeene geschiedenis; geschiedenis is eenheid en die eenheid is hier ver te zoeken; tusschen de middeleeuwsche Op den Economischer! Uitkijk De ambtenaar of de man zelf? (I) Ditmaal begin ik met een aanhaling: .De ->vermoedige die zich verstout zich te zetten tot het lezen van de Invaliditeits wet, zal tot straf voor zijn overmoed tel kens en telkens de sensatie beleven als ware alle grond onder zqne voeten weggezonken. En als hq aan het eind het 411de artikel is gekomen, gevoelt hq zich als iemand die uren naar een filmdrama heeft zitten turen. Het duizelt hem, en hq smaakt met den bioscoopbezoeker de voldoening, dat hq er zoo goed als niets van kan naver tellen. Het eenige wat dan onherroepelijk vast staat is alleen dit, dat deze, voor den arbeider zoo belsngrflke wet, slechts door zeer weinig belanghebbenden ooit in vollen omvang zal kunnen begrepen worden en dat de arbeider, die meent daaruit gemakkeiqk zfln rechten te kunnen nagaan, be drogen zal uitkomen. Het is een wet vol doodloopende slopjes en steegjes waaruit menigmaal alleen na ernstig zoeken een uitweg kan worden gevonden. De vragen stapelen zich onder het lezen al maar op en zoo de lezer een oogenblik zfln ver hitte hoofd opricht, en zijn brandende oogen uitwrijft, is hq ten hoogste verbaasd als hfl bemerkt dat op deze wereld nog gelachen kan worden". Bovenstaande is ontleend aan E. N. L. V. M. het maandblad v«or de vertegenwoordigers van de .Eerste hedendaagsche VerzekeringMaatschappfl op het Leven en tegen Invali diteit" en van de Verzekeringsbank .De Eerste Nederlandsche" in welk maandblad eenigen tfld geleden een hoofdartikel ver scheen over .Risico-overdracht in verband met de Invaliditeitswet". De verleiding is waarlijk groot om, in aan sluiting aan de ontboezeming van dezen schrijver hier de reeds vaak geuite klacht over de onleesbaarheid onzer wetten te herhalen. Niemand kan het helpen, dat in onze wetten vaak ingewikkelde regelingen worden ge troffen, waarvan de kennisneming voor eenvoudigen van geest niet gemakkelijk is. Miar die ingewikkeldheid van de regeling moet dan een reden te meer zfln, om door zins bouw en woordkeus, door ver wq dering van verwflzingen en door slmpelen, klaren stijl den lezer tegemoet te komen en den tekst zoo duideiqk mogelijk te maken. In plaats daarvan streeft men naar wat (meen Ik) heet .een preagnanten wets-stqi", d. i. een ge drongen trant van uitdrukking, waarin zoo veel in n volzin wordt opgeborgen als ter wereld maar mogelijk is. Gevolg: on leesbaarheid onzer wetten, waarin het een geweldige toer is om den weg te'vinden, terwijl zq toch voor allen geschreven en aan allen bekend moeten zijn. Heeft men niet indertfld van onze D f ank wet een Neder landsche vertaling" bezorgd, t. w. haar na verteld zóó, dat zq begrqpeiqk was, omdat de offlcieele tekst als een ondoordringbaar woud of als een gesloten boek toegrflnst Maar ik wilde immers niet daarover nu schrflven. Op het aangehaalde artikel wilde ik de aandacht vestigen, omdat daarin wordt betoogd dat de risico overdracht in zake de invaliditeitswet theoretisch mogelijk, doch door de verschillende belemmerende bepa lingen practisch onuitvoerbaar is. De steller van dit betoog, een vakman, grondt deze slotsom o. a. op de overweging dat, blijkens het daarop betrekking hebbend Koninklijk Besluit, een werkgever, die zijn risico zou willen overdragen en 100 werk lieden in zfln dienst zou hebbsn, daarvoor een .algemeen pand" van niet minder dan lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllKllllllllllltllllllllllllllllllllllll III Christenheid en China en Voor-Indiëbestaat zoo goed als geen verband. Ook kunnen China en V, or-lndiëniet bepaald tot het westen worden gerekend. Evenmin trouwens de Islamitische landen, die wegens hun voortdurend contact met het westen terecht door prof. Van Gelder in verschillende hoofd stukken werden besproken. Want wq zfln In den tijd der kruistochten en nauwer be trekking tusschen oost en west is er vóór den nieuwen tqd zeker zelden geweest. Ook daarom is het des te opvallender, dat prof. Van Gelder dat alles rangschikt onder de geschiedenis van het westen. Ook nog uit ander oogpunt schijnt ons het titelblad minder juist; het spreekt van de geschiedenis van het beginnend verval der pauselijke macht. Welnu, in dit doel wordt nog een groot deel der veertiende eeuw beschreven, zoo het conflict van Keizer Lodewflk van Beieren met den Paus. Het hoofd der kerk zetelde in die dagen te Avignon en was destijds niet veel meer dan een Fransche hof bisschop. Kunnen wfl dan niet van meer dan beginnend verval spreken van het middeleeuwsche pausdom? Dat verval was toen stellig reeds vrfl ver gevorderd, al werd de val zeker nog dieper, toen in 1378 het westersche schisma uitbrak en twee, ten slotte zelfs drie Pausen elkander het geestelijk gezag over de Christenheid betwistten. Wq zouden den nadruk niet te zeer op deze dingen hebben gelegd, wat beteekent ten slotte een titel? wanneer wfl daarin niet een symptoom meenden te zien van de onvaste compositie van dit geheele deel. De hoofdstukken, in zich zelf goed gecompo neerd, staan onderling vrij los van elkander. Tot en met de verovering van Engeland door de Normandlërs loopt alles goed en geregeld. Maar dan komen er hoofdstukken over de geschiedenis van Oost-Europa en de Slaven tot de twaalf de eeuw, over Cnlna tot de dertiende, Voor-Indiëtot de elfde eeuw, over de Islamietische landen in de elfde, twaalfde en dertiende eeuw; dan Utrechtsche Schietschuitenveer AMSTERDAM, SINGEL 273 - TEL. INTERO. 5181 N. DagelijkschB Motordienst tusschen Amsterdam ~ Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide Bosch on Duin - Rijsenburg - Driebergen - Doorn enz. 55 a 60 duizend gulden zou moeten storten (en bovendien de geheele fondsreserve zou moeten deponeerei). Wanneer werkgevers met een toual van 200,OOJ werklieden aan elke organisatie het invalidfteitswets-risico zouden overdragen, dan zou daarvoor 80 mlllioen moeten gestort worden. .Dit alleen zou reeds voldoende zijn om de geboden gelegenheid van risico-overdracht tot een doode letter te maken". De teks van dit ar tikel spreekt dan ook van .een werkgever, die zoo dwaas mocht zijn een eigen fonds te stichten Indien er onder mqn lezers zfln, die hier van meer willen weten en willen nagaan, door welke belemmeringen de risico-over dracht, in zake invaliditeitswet practisch uitgesloten is, dan verwijs ik hen naar het hierboven door mq genoemd artikel en naar de laatste nummers der jaaagang 1919 van .De Risico-Bank" (orgaan der Centrale Werkgevers Risico Bank), waarin deze zaak uitvoerig is besproken; trouwens ook elders zijn daaraan beschou wingen ge wfl d geworden. Maar de uiteenzetting van de belemmerin gen is niet zoo heel eenvoudig en is onmogelflk, wanneer men niet daarbij vermeldt (of bekend veronderstelt) wat de wet (In art. 40) en het daarop zich grondend Konin klijk Besluit inhoudt. Mfln lezers mogen mq ten goede houden, wanneer ik deze inge wikkelde technische uiteenzetting hier ach terwege laat; ik wil slechts de aandacht vestigen op het feit der practische onuit voerbaarheid en daarover een enkel woord zeggen. Voorop stel ik dat de wet in art. 40 risicooverdracht toestaat; dit artikel is destijds door een amendement van Dr. de Visser (den tegen woordigen Minister van Onderwfls) in de wet gebracht en uit de geschiedenis van dit amendement big kt m. 1. onweerspre kelijk dat een ruime toepassing van deze bevoegdheid in de bedoeling lag van den voorsteller en van de Tweede Kamer, die zfln voorstel aannam, hoewel Minister Tal ma er niet heel veel voor gevoelde. Volgens dit artikel dan is niet verzekeringspllchtig de arbeider (in dienst van een onderneming), wien door den werkgever of door een on dernemingsfonds, dat rechtspersoonlijkheid bezit, een pensioen is verzekerd, mits die verzekering voldoet aan de voorwaarden, die daarvoor worden gesteld door de wet zelve en door een bestuursmaatregel (het reeds genoemde Koninklflk Besluit). Zooals iedereen begrflpt moet onder een ondernemingtfonds'' worden verstaan: een fonds (pensioenfonds), dat ingericht voor een of andere onderneming ten bate van de aan die ondeneming verbonden arbeiders. Maar met zulk een speciaal fabrieksfonds stelt art, 40 gelijk: Ie fondsen, verbonden aan meer dan n onderneming, dus toegankelijk voor de aan verschillende ondernemingen werkzame arbeiders gezamenlijk, en 2e fond sen van bepaalde werkgevers gezamenlijk. Dit alles is, dunkt mfl, duidelijk genoeg en laat geen ruimte open voor misverstand of twijfel. De wet zelve stelt dan, gelijk ik reeds zeide, eenige voorwaarden, waaraan de verzekering bq zoodanige fondsen moet voldoen, waar mee de daarbij aangesloten arbeiders vrij zullen zijn van het wettelijk verband. In die door de wet gestelde voorwaarden is op zich zelve niets te vinden, waarvan men zou kun nen zeggen: hier wordt de met de eene hand gegeven bevo gdheid met de andere hand weer teruggenomen. Behalve dan dit ne: dat de wettelijke voorwaarden zullen worden aangevuld door de bq Koninklijk Besluit nader vast te stellen vereischten. En nu is vergis ik mq niet in den zomer van '19 dit Konlnklflk Besluit uitgevaardigd (door Minister Aalberse) en heeft als uitwerking en aanvulling van het art. 40 der wet zulke voorwaarden vastgesteld, zulke eischen van administratieven en geldelflken aard doen klinken dat iedereen het over eens is: op deze wet is de risico-o verdracht practisch onuitvoerbaar! Wat beteekent dit? Maar allereerst: hoe is men tot «ooiets gekomen? iiimiiiiiimim NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP MotordienstvanTetenburg DAGELIJKSCHE MOTORDIENST UTRECHT LEIDEN DEN HAAG DELFT Vleutanscheweg. trechtscheveer26. FynjékadiG. HouttuiniiS VICE-VERSA minimum iitiiiiiiiiiiniiiii volgt de geschiedenis van het Byzantijnsche rijk, die der kruistochten en de Christenen in het oosten. Als dan de kruistochten zijn afgehandeld, wordt de historie van Duitsch land, Italië, Frankrijk, Engeland en OostEuropa besproken in de twaalfde en der tiende, van sommige landen ook nog in de veertiende eeuw. Uit dat alles kan men niet den indruk krijgen van een gelukkige hand van ordening. De lezer ziet nu vorsten als Koenraad III en Lodewqk VII Frederik Bar barossa, Philips August en Richard Leeu wenhart, Frederik II en Lodewflk den Heilige als kruisvaarders ten tooneele komen, als mannen zonder verleden en toekomst. De regeering b.v. van Frederik Barbarossa wordt veel later beschreven dan zfln kruistocht, die daarvan de bekroning was of liever zou zijn. Welk een man Frederik II was, ver neemt men lang nadat zijn kruistocht is beschreven, die juist aan de eigenaardige persooniqkneid van dien modernen Keizer zfln beteekenis ontleende. Iets dergelijks kan men van alle andere bovengenoemde vorsten zeggen; hun regeering wordt in twee deelen gescheiden, die vrij ver van elkander af liggen. Daarmede hebben wq ons voornaamste bezwaar tegen dit deel der Algemeene geschiedenis genoemd. Minder bezwaar geeft het, dat de historie van de eeuwen, die van Karel den Groote tot Karel IV reiken, in hoofdzaak politieke geschiedenis gebleven is. Dat vloeit van zelf voort uit den algemeenen gang der dingen in die veel bewogen eeuwen. En evenzeer spreekt het van zelf, dat de staatkundige historie geheel wordt doordrongen door de geschiedenis van de maatschappij en door die der kerk. De geeste lijke cultuur bleef daarbfl wat op den achter grond; de geschiedenis daarvan zal in het volgende deel worden behandeld, dat zich dus onmiddellijk bq het thans verschenen deel zal aansluiten. Dat daardoor een his torische samenhang is verbroken, is moei lijk te betwisten, maar evenmin, dat een goede oplossing van het hier gestelde proEEN ONPLE1ZIERIGE TOESTAND Teekenlng voor ,de Amsterdammer" van Oeorge van Raemdonck MtlUMIIImtHIIIMIIIIIIIIIIIIIIllll miiiiiiiiimiimili Op de laatste vraag kunnen verschillende antwoorden worden gegeven. Men kan b.v. zeggen: de man, die overwegenden invloed op de vaststelling van deze voorwaarden heeft uitgeoefend, heeft zich zeker geen rekenschap gegeven van de strekking van de door hem gestelde eischen voor de practlsche mogelijkheid der risico-overdracht, hij zal er zelf van geschrokken zijn, toen hq na de voorstelling en afkondiging van deze bestuursmaatregel in verschillende or ganen betoogd zag, dat hQ de heele zaak onmogelijk had gemaakt.... Ik weet natuur lijk niet, van wten die overwegende invloed op de noodlottige regeling is uitgegaan: van den Minister of van een zijner raads lieden. Evenmin weet ik, of dit eerste mo gelijke antwoord juist is. Maar wel wil ik zeggen, dat ik deze verklaring maar liever zelf zou verwerpen. Want is zij juist, dan kan ons oordeel o ver dezen meneer niet heel zacht zijn: wie een regeling als deze ont werpt, moet weten wat daarvan het effect zal zfln. Hoe zal men anders zoo iemand noemen.... ? Tweede mogelijke verklaring: de man gaf zich wel rekenschap van het noodlottige effekt, maar was in gemoede overtuigd, dat hij met geen lichtere eischen (dan deze mogelijke!) kon volstaan; hij was een Jantje Secuur" in den superlatief, zag overal ge varen en bezwaren, die hij bezweren moest iiiiiiiiiiiiiliHiiiirmiiiiiiiiiiMiiiMiiiiitiimmiiiiiMiMiiiiiiuiiiiiiiMtmiii bleem bijzonder moeilijk, zoo niet onmogelijk is. Wat in een monographie nog zou gaan, kan bezwaarlijk in een algemeene geschie denis. E a dit staat in ieder geval vast, dat het verband tusschen de maatschappelijke verhoudingen der middeleeuwen en de staat kundige formatie van West-Europa in die dagen bij prof. van Gelder bijzonder duidelijk naar voren komt. Daarmede hebben wij ook de gelukkigste eigenschap van dit boek genoemd; het is bijzonder duidelijk. Helder en klaar wordt de staatkundige en maatschappelijke ontwikkeling der middeleeuwen ons voor oogen gezet; wie dit boek ernstig bestu deert en het is natuurlijk een studieboek, niet alleen een leesboek moet wel onder den Indruk komen van de klare voorstelling van het historische verleden. Men kan met prof. van Gelder van meening verschillen, men kan zijn waardeering van historische verschijnselen soms niet deelen, maar voor verkeerd begrip of misverstand bestaat stellig geen aanleiding. Rustig ontwikkelt zich het historische beeld onder de handen van prof. van Gelder, die zijn stof zoo uit nemend meester is. In zijn eenvoudlgen stijl vertelt hfl wat hij te zeggen heeft, wat hq in het verleden heeft gezien. Soms is zijn verhaal al te eenvoudig, bq het gemeenzame af; dan gaat de historische stijl schuil onder een al te familiaren schrijftrant. Maar dat doet zelden schade aan den goeden Indruk en aan den historischen samenhang, aan het inzicht in verband en verhoudingen nooit. Het is hier zeker niet de plaats om op de bijzonderheden in te gaan en in den breede uit te spinnen, waarin wij in de onderdeelen van prof. van Gelder van meen in g ver schillen. Wfl behoeven stellig niet te zeggen dat de verzorging van die onderdeelen uitne mend is en dat dit boek gerust narekenen kan verdragen. Ook in de algemeene uiteen zetting van verhoudingen en toestanden kan men gerust met prof. Van Gelder meegaan ; zfln schets van de historische ontwikkeling is even betrouwbaar als zijn uiteenzetting der feitelijke gebeurtenissen. Door vergelij king en karakteriseering weet hij een dui delijk beeld te geven. Zoo behoeft de nauw gezette lezer niet meer te vragen, hoe het is gekomen, dat de historische ontwikkeling In Duitschland uitlirp op staatkundige anar chie met een fantoom van een Keizer aan het hoofd, in Frankrflk op een groeiende koninklijke despotie, in Engeland op een door het parlement getemperde monarchie, en dat alles nog wel op denzelfden maatschappeiqken grondslag, dien van het leenmet nog een formule en weer een extrazekerheid l Maar dit maakte voor hem de zaak niet beter, want dan deugde deze man niet voor dit werk. Gegeven nu eenmaal de wettelijke gevoegdheid tot risico-overdracht, was 's mans taak daarvoor redelijke, billflke vervulbare eischen te stellen, niet (uit overbenauwdheid voor misbruiken) zulke, dat er van die bevoegdheid feitelijk totaal niets overbleef! En de derde mogelijkheid? Ik aarzel haar als mogelflkheid te noemen: de ontwerper van al dit fraais had niet veel op met die wettelijk bevoegdheid tot risico-overdracht, vond het herlegaar niet noodig dat daar van druk gebruik zou worden gemaakt en was er dus op uit de eischen zoo zwaar te maken dat het gebruik erg beperkt zou moeten blijven Men ziet: hier bewegen wrj ons op den .rand van de goede of de kwade trouw. Want een wet moet ook door den wetgever royaal en loyaal worden toe gepast en uitgelegd. Geeft zfl een bevoegd heid, dan is het.... laat mij zeggen: onbe hoorlijk, door een nadere regeling die bevoegdheid tot een schfln vertooning te maken. Waarlijk ik weet niet of ik deze derde mogelijkheid wel als zoodanig mocht noemen. Immers, vjelken naam zullen wij dan voor dezen meneer hebben? Maar de keus tusschen de mogelijkheden is beperkt en de keus tusschen de eerste twee (ik zie er geen andere) is ook al niet heel gemak kelijk en aantrekkelijk! Een volgend maal mijn oordeel over de beteekenis der onmogel&kheld van risicoovefdracht bij invaliditeitsverzekering. SMISSAERT stelsel. Dat alles staat in dit boek helder en duidelijk beschreven en wordt daardoor ook verklaard. Wie dat in bijzonderheden wil nagaan, leze aandachtig dit boek. Hij zal als wfl stuiten op plaatsen, waar hfl even een vraagteeken zet of een kruisje, "mdat een bq zonderheid nader onderzoek uitlokt of een vraag op de lippen brengt. Zoo zouden wq willen vragen, of prof. Van Gelder de keizerlijke macht van Frederik Barbarossa ten slotte toch niet te hoog aanslaat. Men zou kunnen meenen, dat het Byzaniijnsche rijs zfln tijd van bloei en macht nog niet voorbq was met het uitsterven der Macedonische dynastie, zooals het hier wordt voor gesteld; in dat geval wordt stellig aan de drie groote Komnenen geen voldoende recht gedaan. De behandeling der Hanze iflkt in een paar bladzijden wat schraal. Te weinig aandacht schijnt gewijd aan de opkomst en de geschiedenis der steden. Evenmin komt de Duitoche kolonisatie langs de Oostzee enoverdeElbe geheel tot haar recht; daar mede valt niet voldoende licht op een zoo belangrqke figuur als Hendrik den Leeuw. Maar nu zouden wq waarlijk gaan doen wat wfl zelden niet te willen. Laat ons dus eindigen met onze waardeering te herhalen voor den zeer gewichtlgen arbeid van prof. van Gelder en ook met de verwachting uit te spreken, dat zfln werk thans geregeld voortgang mag hebben. H. BRUGMANS IIHIIIIMIIIIIIII Illlllllllllll IIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIII DEN MAAG J WARMOND < HOUTBOUW r\ANTOOR'.FREDERIK.HENDRINLAflN 6S> BUREAU ARCHITECT '.PARKSTRAAT 87 LEVERT DE/VERLAM6D IN ZKt KORTEN TUD ALLE HOUTCONSTRUCTIES AkS LANDHUIZEN ^ CLUBGEBOUWEN JACHTHUIZEN TENNL/HUI/JE/ CATALOGI!/OP AANVRAAG kONTW

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl