De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 27 maart pagina 10

27 maart 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 27 Maart '20. - No. 2231 QDFD5RD Concertgebouw. Na eenige weken lang het orkest niet te hebben kunnen hooren, woonde ik den Debussy-avond bf. Ik trof het dus. Wat een orkest als het onze aan klankschoonheid kan voortbrengen, presenteerde zich in elndelooze veelsoortigheld. Wij troffen het allen in dezen zin, dat het programma met wijs beleid was samengesteld. Vooral leek het me goed gezien, met .La Mer" te beginnen, dan de «Prélude h l'Après-midi d'un Faune" te laten volgen, en met Ibéria" te sluiten. Er ontstond zoo een stijging, die ik niet gaarne bad gemist. Wat was het, dat me in La Mer" eenlgermate teleurstelde ? Ik zou het niet precies kunnen zeggen. Ik had aan het belangrijke en sinds lang niet uitgevoerde werk herinne ringen bewaard, die mij op aanmerkelijk meer deden rekenen, dan we kregen. Het kan zijn, dat er in de uitvoering een zeker element van nuchterheid was; minstens even waarschijnlijk echter acht ik, dat het werk op zichzelf in mfln schatting iets lager is komen te staan. Tegenover andere werken van den meester, die we in den laatsten tijd vaker hebben gehoord, en die we dus al beter kennen. Partituur-studie is veel, maar dikwijls hooren, in steeds rijper uitvoering, is mér. Wat is het toch ontzettend moeilijk voor een componist, tot ons te komen, ons te doen doordringen in zijn werk, dat als een schaduw ons voorbfjschulft, terwijl hQ, de maker, eraan heeft geschreven, in intermitteerenden schepplngsdrang, maar steeds te midden van een gewoel van koortsachtige stemmingen De Prélude" was verrukkelijk, en Ibérla" heb ik, geloof ik, nog nooit zoo in leder opzicht voortreffelijk hooren uitvoeren, en het wil me ookvoorkomen, dat ik Mengelberg dit stuk nog nimmer met zooveel liefde heb zien dirigeeren. Les parfums de la nuit" was een wonder van poëzie, en den overgang naarde prikkelende rhythmen van den Matin d'un jour de fête"kanikmQnietmagistraler denken. In de buitengewoon veeleischende harp partij der Danses" gaf Paula Fischer weer eens doorslaande bewijzen van prachtig ontwikkelde virtuositeit. Men had haar tijdens de uitvoering van La Mer" met een weer barstig pedaal zien tobben, en 't was dus duidelijk, dat haar eigen instrument voor den solo niet in aanmerking komen kon. Een kloek besluit deed haar de harp van haar buurvrouw leenen, en ze bespeelde het haar vreemde instrument met een ze kerheid, waar, dunkt me, ook menschen van 't vak bewondering voor zullen hebben. Er waren in haar voordracht momenten van mooie kracht tegenover het waarlijk niet schraal bezette strQ kers-ensemble. De tweede soliste van den avond was Berthe Seroen, die met al haar gave artis ticiteit de Trois Ballades" van Frar^ois Villon voordroeg, die Debussy in muzikale meesterstukken heeft omgezet. Opgemerkt werd, dat, hoewel Mevr. Seroen zong met de voortreff eltjke beheersching harer partij, die zulk een voornaam element uitmaakt In haar reputatie, en in alle liggingen uitmun tend articuleerde, toch haar stem hier en daar niet voldoende loskwam uit het en semble, zoodat het vermoeden voor de hand ligt, dat Debussy, schoon meester onder de meesters in het instrumenteeren, zich bij de bewerking dezer orkest-partijen op sommige plaatsen in de doseering" heeft vergist. Zeer belangrijk was ook de matinee, waarop Schönberg vóór, en Mengelberg o a de pauze dirigeerde. Belangrijk in de eerste plaats wegens de bijzondere bekoring, die uitging van Schönberg's Verklarte Nacht." Ik heb me niet de moeite willen geven, na te gaan, in hoeverre dit stuk programma-muziek ge worden is; ik heb het. aangehoord in de hoofdstemming, gewekt door den titel, en ik ben, hoewel de uitvoering door gemis mHIIIIII.'IIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIlllllMlllllmlIIIJIIIIIIIIIIIII LiCHNISCHE RUBRI DE TWEEDE HOOFDWET EN DE ZUINIGHEID De Tweede Hoofdwet der Mechanische Warmtetheorie, waarvan de erkenning zulk een enormen invloed heeft uitgeoefend op alle natuurwetenschappen, geeft bij de toe passing ervan op krachtmachines resultaten, die in onzen tijd van brandstofgebrek en ?schaarschte in alle kringen bekend dienden te zijn. Zonder de wet te formuleeren is het vol doende haar even toe te passen op een voorbeeld, waarvoor we een ideale stoom machine nemen, waarin geen wrijving bestaat en geen warmte verloren gaat. We nemen aan, dat de temperatuur, waarbij de stoom de machine binnenkomt 350 graden en dat de bereikte eindtemperatuur 40 graden is. De wet zegt dan, dat van de beschikbare energie in den stoom slechts 310/623 in mechanisch arbeidsvermogen omgezet kan worden, terwijl de rest weer als warmte in den afgewerkten stoom (of condenswater) te voorschijn komt. We kun nen dus zeggen, dat in bedoeld Ideaal geval 50 pCt. van de energie van den stoom nuttig gebruikt kan worden. Nu bestaan er natuurlijk geen ideale machines en zijn de verliezen in de werke lijke zoo groot, dat het al een merkwaardige machine is, die de helft dier energie nuttig kan omzetten. Rekent men verder mee, dat een stoomketel met een rendement van 80 pCt. uiterst weinig voorkomt, dan is het niet te boud om te beweren, dat de stoom machines minder dan 20 pCt. van de be schikbare energie der brandstoffen in nuttig bruikbare omzetten en 80 pCt. verloren doen gaan. Er dient echter opgemerkt te worden, dat een verlies van 30 pCt. in de ketellnstallatie niet extravagant is, zoodat dan een nog aan routine van den compor ist-dlrigent te wenschen overliet, zeer onder den indruk gekomen van velerlei schoonheid in dit werk. Het is vooral sterk van opzet, het boeit van begin tot einde, het is rfjk en op allerlei manieren imponeerend van klank, en wat de componist hier met niet anders dan strijk instrumenten bereikt, heeft me meer dan eens versteld doen staan. Maar het is Opus 4, en dus nog lang niet de echte Schönberg. Het is aanmerkelflk meer Wagner, al zullen de vondsten, de vorderingen op harmonisch en instrumentatorisch gebied niemand ont gaan. Ongelooflijk naïef doen de talrijke imitaties, die door den dirigent Schönberg nog eens ferm werden aangedikt. Wél echt Schönberg is Opus 12, de Fünf Orchesterstücke", waarvan we ditmaal slechts No. 2, Vergangenes", te hooren kregen. Ik zal me met gepaste voorzichtigheid uitdrukken: hoe ik op den duur er over ga denken, weet ik niet, maar vooralsnog vind ik van alles in dit stuk eenvoudig leeltjk, en ook ben ik van meening, dat men zoo niet componeeren moet, dat men met der gelijk comp-meeren de muziek op verkeerde banen brengt. Het valt niet te ontkennen: eigenlijk kan men alles, letterlek alles schrijven, stemmen, accoorden, in een mengeling van rhythmen en toonsoorten, in volslagen onbelemmerde willekeurigheid, althans voor, let wel: in hoofdzaak zacht spelend orkest. De timbre-verschillen, waaraan het orkest zoo rijk is, zorgen wel, dat het moderne oor voor nietteverduwen beleediglngen gespaard blijft. De vraag is slechts, of men wat op deze manier voor den dag komt nog mu ziek" wil blijven noemen. En of dergelijk gedoe nog wat gemeen heeft met het begrip kunst". Ik zie kans, in enkele dagen, misschien uren, naar bovenstaand recept een beknopt stuk voor orkest te schrijven, geheel vrij improviseerend, met louter melodieuze stem men en interessante accoorden, in goed ge kleurde instrumentatie. Wordt het serieus en mooi gespeeld en met welwillende aandacht aangehoord, dan zal het naar alle waarschijn lijkheid met eenig applaus worden ontvangen, en... toch zal het geen cent waard zrjn. Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen, dat Schönberg's muziek ook geen cent waard is. Ik ken hem niet; men zegt, dat hij een door-en-door eerlijk zoeker is; ik wil gaarne aannemen, dat steeds alle neiging tot boereabedrog hem inderdaad vreemd is geweest; verder is hij ontegenzeggelijk een knappe kerel; dat Mahler op zijn sterfbed over hem en zijn toekomst als artiest heeft liggen tobben, is voor mij de allerbeste aanvulling op wat er al prflzends omtrent den mensch en den kunstenaar Arnold Schönberg wordt meegedeeld; en ik wil er bijvoegen, dat ik het zeer zal op prijs stellen, wanneer men ons gelegenheid schenkt, met zrjn voornaamste werken in welvercorgde reproductie kennis te maken, vooral hoop ik, dat er nog eens wat komt, en spoedig, van de uitvoering der Qurre-Liedei", waarmee het ln'14misgeloopen ii, maar ik acht het plicht, er met nadruk op te wijzen, dat we met de ontwikkeling van de kunst der muzikale compositie den gladverkeerden kant opgaan. Debussy was een meester, en voor de expe rimenten van een Schönberg kunnen wij althans oprechte belangstelling overhebben, maar o wee, de naknoeiersl H. J. DEN HERTOG Op den Economlschen Uitkijk De ambtenaar of de man zelf? (II, Slot) Voor de risico-overdracht bij de Invaliditeits verzekering staat dus, gel(k ik de vorige maal uiteenzette, de zaak zoo: de wet heef t zeer stellig die risico-overdracht toegestaan, daaraan eenige billijke voorwaarden ver bonden en voorts bepaald dat een bestuurs grooter verlies geconstateerd zal worden en de vraag gewettigd is of men dit verlies nu maar als onafwijsbaar moet accepteeren. Wanneer de condensor de afvalwarmte van een machine in water van 40 graden weg doet stroomen, kan men gerust zeggen, dat die warmte toch niet nuttig gebruikt kon worden. Was het echter mogelijk als afvalwarmte van een stoominstallatie stoom of water te krijgen van b.v. 120 graden, dan zou die warmte wel nuttig gebruikt kunnen worden, tenminste voor een groot deel. Zooals in het bovenstaande voorbeeld ook is aangegeven, is het rendement van een stoommachine evenredig met het ver schil der uiterste temperaturen (en omge keerd evenredig met de hoogste temperatuur plus 273). Wenscht men dus afvalwarmte van 120 graden te krijgen, dan verkrijgt men slechts (bfj aannemen van een maximale temperatuur van 350 graden) 23/31 van het boven aangegeven rendement of 25 pCt. minder. Dit komt dus neer op het feit, dat 5 pCt. van de totale energie der steenkolen minder omgezet zou worden in mechanisch arbeidsvermogen en deze hoeveelheid de noodzakelijke afvalwarmte zal vermeerderen. Tot nu toe was het bij stoominstallatles bijna altijd het doel om zooveel mogelfjk mechanisch arbeidsvermogen te krijgen en zich heel weinig te bekommeren om de (noodzakelijk?) verloren afvalwarmte. Nu echter de brandstofschaarschte zoo nijpend is en nog zoovele jaren in het vooruitzicht blijft, diende de kwestie vanuit een geheel ander oogpunt bekeken te worden en moet men de vraag stellen of niet in een kwestie van zoo buitengewoon groot belang van hoogerhand ingegrepen diende te worden om te zorgen, dat door het juiste gebruik van mechanisch arbeidsvermogen en warmte, die uit steenkolen verkregen kunnen worden, met een veel kleinere hoeveelheid brand stof volstaan kan worden. Het streven om door enorme electrische centrales zoo zuinig mogelijk te werken is te bekend om nader besproken te worden. Dat door electrlciteitsvoorziening over ons geheele land een ontzachelijk voordeel ont staat behoeft ook niet nader aangeduid te worden, terwijl evenmin twijfel bestaat aan het feit, dat de Commissie voor de Electriciteitsvoorziening" mooi werk heeft verricht. maatregel dienaangaande nadere eischen stellen zou. Die eischen cu zrjn zoo volko men onvervulbaar, dat men veilig met zoo wat iedereen, dit studie van de zaak heeft gemaakt, kan zeggen: practlsch is de risico overdracht onuitvoerbaar. Daarvan wil ik nu de beteekenls, zooals ik voor mij die zie, in het licht stellen, omdat wellicht deze of gene meenen zal dat deze zaak nu waarlijk niet heel belangrijk is, terwijl toch m. i. daarbij een groot beginsel van wetgeving, van wets-toepassing en wets-ultvoering is betrokken. Dit beginsel heb Ik willen for muleeren in de enkele vraag: de ambte naar of de man zelf? Wanneer bij de invaliditeitsverzekering de risico-overdracht feitelijk uitvoerbaar was, dan zou het gebruik maken van die bevoegdheid beduiden dat de arbeiders in quaestie niet volgens de wet verzekerlngsplichtig zouden zijn, maar verzekerd zouden zijn bij het ondernemingsfonds of bij het aan verschillende ondernemingen bestaande of voor verschillende werkgevers gezamen lijk werkend fonds. M. a. w.: daartoe inge richte organisaties zouden deze invaliditeits verzekering uitoefenen. De rechten der verzekerde arbeiders zouden door de wet telijke waarborgen en door billijke, bij bestuursmaatregel te stellen eischen, volkomen veilig zijn; zQ zouden niet minder ontvangen dan hun bfj het o verhei-is-orgaan verzekerde vakgenooten; in dezelfde gevallen zouden minstens dezelfde uitkeeringen hun deel zijn. Doch het groote verschil tusschen de beide groepen van arbeiders zou wezen: dat de bfj een fonds verzekerden zelven met hun werkgevers deze verzekering zouden uit oefenen en behartigen, terwijl voor de bij het overheids-orgaan verzekerde alles door ambtenaren zal worden bezorgd en beheerd. En dit is nu het groote beginsel, dat aan de risico-o verdracht ten grondslag ligt: of men den burgers van den staat zal opdragen (laat ons zeggen: zal toestaan) zelven hun zaken te behartigen, dan wel of men die behartiging zal opdragen aan daartoe aan gestelde en daarvoor betaalde ambtenaren. Wij hier in Holland hebben voor den bouw van onze sociale verzekeringswetten altijd naar Duitschland gekeken en dan nog het Duitsche voorbeeld op de spits gedreven in de richting van ambtelijke Invoering, want de Duitsche wetten zijn in dit opzicht vrij geviger dan de onze. Bfj onzen wetgever schijnt nooit het denkbeeld te zijn opgekomen dat het stelsel van den wetgever in landen met Latfjnsche cultuur zijn goede zQde moest hebben en sommige voordeelen moet opleveren. Onze wetgever schijnt zich wel nimmer de vraag te hebben gesteld of hij in zake de sociale verzekering niet vrijwel geheel kon volstaan met in de wet vast te leggen de den arbeider toekomende rechten om dan aan arbeiders en werkgevers geza menlijk de zorg over te laten dat in elk voorkomend geval aan den verzekerde het hem door de wet toegekende zou worden verstrekt. Natuurlijk weet ik heel wel, waarom men dit stelsel niet heeft gewild, niet heeft aan gedurfd. Men oordeelde, dat de rechten van den arbeider alleen dan volkomen gewaar borgd zouden zijn, wanneer er was een onpartijdige derde", een ambtenaar, die in elk gegeven geval besliste en de beslissing uitvoerde. Dus heeft vrees en wantrouwen onzen wetgever geleid tot de keuze van uitvoering der verzekering door overheids organen. HQ kan maar niet gelooven dat, wanneer werkgevers en arbeiders met die taak belast werden, de zaak niet scheef zou gaan, de werkgevers niet trachten zouden techicaneerenen op de uitkeeringen te beknib belen en de arbeiders daarvan niet de slacht offers zouden zijn. Mi] is het steeds voorge komen dat er voor die vrees en dat wan trouwen niet voldoende grond was. Zeker zouden zich (vooral aanvankelijk) wel meenlngsverschillen over mildere of engere wetstoepassing voordoen tusschen de (bfj ongevallen en invaliditeit alles betalende) werkgevers en de arbeiders, doch werden partijen het niet eens, dan zou immers een eenvoudig ingerichte rechtspraak of arbitrage die geschillen kunnen oplossen. Of meent men dat naar buiten nooit iets van zulk: geschillen blijken zou en dat de werklieden imiiMiiiiiiimiiiimiiii iiiiiiiiimiimiii Wei mag echter gevraagd worden, of de opdracht aan die commissie gegeven, niet wijder had behooren te zQn, zoodat ze een rapport had moeten uitbrengen omtrent electrlficatie, gepaard aan een zoo goed mogelijke warmtevoorziening van fabrieken en wonin gen rondom de op te richten centrales. On getwijfeld zouden de plannen dan geheel anders geluid hebben. Met de kolenvoorziening staat en valt onze geheele welvaart, zoodat dus de allerzwaarste ingrepen gewettigd zouden ifln, als daar door verkregen kon worden, dat met een veel geringere hoeveelheid kolen het geheele economische leven ongestoord zl|n gang zou kunnen gaan. Zoo goed als de regeering ingegrepen heeft in het partikuiiere en gemeentelijke leven, door niet toe te laten, dat een aantal kleine electrische centrales met laag rende ment als electriciteits-leveranciers gingen optreden of ermee doorgingen, toen groote provinciale installaties klaar kwamen, even goed dient opgetreden te worden tegen de tallooze fabrieken met stoomlnstallaties, die niet alleen een laag rendement krijgen door verkeerde inrichting van hun machines, maar ook (zooals hierboven uitgerekend is) ver reweg het grootste gedeelte van de warmte uit de brandstof volkomen nutteloos doen afvoeren. Er wordt overal gepreekt en geageerd tegen verkwisting. Waarom wordt er dan niet krachtig opgetreden tegen de buiten gewoon sterke brandstof verkwisting in fa brieken en woningen ? Vermoedelijk zal het nuttig effekt der meeste kachels niet boven 10 pCt. gelegen zijn, zoodat alweer 90 pCt. door den schoorsteen naar bulten gaat. Laten we even onderstellen, dat een sterke regtering. zich met die kwestie ging be moeien, dan ligt het voor de hand om te verwachten, dat een combinatie gemaakt zou worden tusschen kracht- en warmte voorziening, waardoor de verliezen, die inhaerent zijn aan een stoominstallatie, ver meden zoudenworden.doordatdeaf val warmte gebruikt zou worden voor fabrieken of woningen. Een xeer merkwaardig gevolg zou dan vermoedelijk wel zijn, dat het warmtevraagstuk zoo sterk op den voor grond zou treden, dat het verkrijgen van een zoo groot mogelijk mechanisch rende ment pas op de tweede plaats zou komen. IN DUITSCHLAND f lllllllmlIllllimMIIIMMlfMIIIIMItllllfllfJllllllimilllllllimilimKlIIHimflIlllJIIIl zouden worden onderdrukt door de patroons? Dit gevaar schijnt mij denkbeeldig; ik geloof dat de vakvereeniglng er al spoedig aan zou te pas komen, wanneer den arbeider het hem wettelijk-toekomende werd onthouden; in onzen tijd van groote publiciteit zou zoo iets niet onopgemerkt blijven. Op den duur zou zulk een gedragslijn voor werkgevers, ook al waren zij daartoe geneigd, stellig onhoudbaar zijn. De stelling, die bij de toelichting van Minister Lely's ontwerp-Ongevallen wet openlijk werd uitgesproken en die de stil zwijgende grondslag was van bijna alle onze latere verzekeringswetten: de rechten der arbeiders zijn alleen veilig in de handen van ambtenaren; die stelling acht ik onjuist. Zij miskent niet alleen de goede trouw der werkgevers, maar ook de kracht tot rechtmatig verzet van de zijde der ar beiders hunner organisaties. Overigens geloof ik niet, dat zich op den duur ernstige geschillen zouden voordoen. Want de gezamenllk te vervullen taak, ge legen in de uitvoering der wet, zou samen werking niet alleen vooronderstellen, doch ook bevorderen. Patroons en arbeiders zou den moeten bijeenkomen om gezamenlijk dit werk te doen; T\ zouden hun inzichten uitwisselen en tot vaststelling van een ge meenschappelijke gedragslijn geraken. In de besturende colleges zouden zij elkaar leeren kennen, elkanders standpunt leeren begrijpen. Ik stel m IJ voor, dat voor belde partijen een opvoedende kracht van niet geringe waarde zou gelegen zijn, in de noodzaak der gemeenschappelijke vervulling van een taak, waarb| de belangen van beide groepen op 't nauwst zijn betrokken. Bovendien ben ik overtuigd, dat het eigen lijk verzekerlngswerk, de toepassing van de ifiiHiiiiiMiiiiiiiiiiii'iiiiifiiiiJiiiifJiiijiiiijfiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiffiiimii Nu op het oogenblik zulke groote electrische -centrales gebouwd worden, dat ze het maximaal bereikbare rendement zeer dicht zullen naderen, kan alleen zuiniger omgegaan worden met de warmte, als allerlei fabrieken in de directe nabijheid van zoo'n centrale opgericht werden, die de afval warmte ervan zouden gaan gebruiken, ter wijl ze voor de mechanische installaties electriciteit eruit betrokken. Zonder twijfel zou het mechanisch rendement dier cen trales sterk lijden, als ze gedwongen werden om stoom af te geven van 120 graden, maar daar gaat het in dezen niet om. Het is alleen de vraag of door zoo'n combinatie niet een veel grooter hoeveelheid warmte uit de steen kolen nuttig gebruikt zou worden, waardoor een aanzienlijke besparing in het verbruik verkregen zou kunnen worden. Het zal uiterst moeilijk gaan om rondom een (Jeberlandcentrale" zooveel fabrieken te bouwen, dat deze voldoende warmte kunnen afnemen. Het omgekeerde zal veel eerder mogelijk zijn, maar dan zal men van reuzencentrales moeten afzien en tevreden zijn met kleine, die dan een klein district van electriciteit en tegelijk van warmte kunnen voorzien. Schijnbaar is de oplossing van het vraag stuk door het bouwen van enkele groote centrales met fabrieken er omheen veel mooier, maar zoodra men ook de warmte voorziening van de woningen erbij trekt, dan blijkt direct, dat dit nooit kan gebeuren als niet de ketelinstallatie betrekkelijk dicht bij de woningcomplexen zal staan. Stel eens, dat b.v. Amsterdam niet be schikte over n groote electrische centrale maar over eenige kleinere verspreid over de geheele stad, dan zou ongetwijfeld de electriciteitseenheid veel duurder komen dan tegenwoordig het geval is, als alle kosten dier centrales door de electriciteit goedge maakt zouden moeten worden. Wanneer echter (volgens voorgaande cijfers) b.v. 2/7 van de kosten goedgemaakt zouden moeten worden door de electricifeit en 5/7 door warmte, dan zou de kwestie er heel anders voor komen te staan.*) Nemen we voor het verbruik der elec trische centrale te Amsterdam 12f.OCO ton steenkolen en voor huisbrand 200 000, dan mag men gerust aannemen, dat deze laatste geheel overbodig zouden zijn, als slechts 15 pCt. van de warmte, die door de omzetwet in al de verschillende zich voordoende gevallen, op deze wflze beter zou worden verricht dan ooit door ambtenaren mogelijk is. Werkgevers en arbeiders kennen de praktijk van het bedrijfsleven, kennen uit eigen aanschouwing en ervaring de gevallen, waarvoor beslissingen moeten worden ge nomen ; z| kennen vaak ook de menschen. Voor den ambtenaar is elke verzekerde een register-nummer, elk geval de uitkomst van een dossier.... Zal ik nog spreken over ds kosten der uitvoering van de wet volgens de beide stelsels? Maar het is Immers volkomen duidelf k dat werkgevers en arbeiders veel goedkooper werk zouden leveren dan heel de staf van bezoldigde hoogere en lagere ambtenaren l Liever dan hierbij stil te staan vestig ik nog- op een ideëel* zijde der zaak de aandacht : dit zelf-werken van de bij een wet rechtstreeks belanghebbenden verhoogt hun belangstelling in het publieke leven en bevordert de volkskracht. Het is Immers een krachtig volk, waarvan de leden mans genoeg zfn om hun eigen zaken te behar tigen nadat de wetgever eenmaal daarvoor een richtsnoer heeft gegeven. Het is niet een krachtig volk, dat de taak der uitvoering van allerlei wetten telkens weer opdraagt aan in 't bijzonder daarmee belaste en daar voor betaalde bureau-menschen. Maar kracht moet worden aangekweekt en geoefend, anders verzwakt en verslapt zij. Wfl hier in Holland zitten reeds bedenkelfjk diep in een steeds wassend functlonarisme. Zullen wij nog ooit krachtig genoeg zijn ons daaruit op te heffen en zelf onze eigen zaken te beheeren en te besturen ? Wat men noemt risico-overdracht", is niet meer dan een inbreuk op de ambtelijke uitvoering, is slechts een o zoo bescheiden stap in de richting van zelf-doen. Het is treurig en teleurstellend en beschamend, dat zelfs dit weinige bfj de invaliditeltsverzekekering wordt uitgesloten door de onmogelijke elschen van een dwazen bestuursmaatregcl. Voelt deze Regeering, deze Minister dan niets voor het bovengeschetste ideaal van zich zelven besturende burgers en moet dan waarlijk het antwoord van die zijde luiden; niet de man zelf, maar voor dien man de ambtenaar? SMISSAERT ting in mechanisch arbeidsvermogen op de centrale verloren moet gaan, als rendement in de verwarmingsinstallaties terecht zouden i komen. Bovendien zou men dan de enorme voordeden krijgen van het wegvallen van de kachels met allen onaangenamen arbeid, die eraan verbonden is, terwijl In vele ge vallen het dienstbodenvraagstuk tot minder onaangename gevolge zou leiden als tegen woordig het geval is. Mocht men werkelijk aannemen, dat de brandstoffenkwestie binnen weinige jaren weer veranderd zal zijn, dat kolen en andere brandstoffen weer tot vrij normale prijzen beschikbaar komen, dan zal het toch de moeite loonen om door deskundigen eens nauwkeurig na te laten gaan in hoeverre een combinatie van kracht- en warmtevoor ziening over alle steden en grootere dorpen van het land mogelflk kan zfn en wat deze zou kosten en kunnen besparen. Is men echter van oordeel, dat de brandstoffen op zijn minst zoo duur zullen blQ ven als tegen woordig of in elk geval niet ver beneden de tegenwoordige prijzen kunnen dalen, dan wordt dit vraagstuk een der meest urgente en kan er niet genoeg haast gemaakt worden met het aanpakken ervan. De kwestie is voor allen van zooveel belang, maar is te gelijk zoo gecompliceerd en omvangrijk, dat ze alleen van staatswege behoorlijk aangepakt zal kunnen worden en dit dient te gebeuren eer door het bouwen van vele groote en kostbare nieuwe installaties de moeilijkheden van het vinden eener oplos sing zoo vergroot zullen worden, dat men er niet meer uit kan komen. v. O. *) De huidige stand'van de techniek laat zelfs een economische warmteverdeeling in een stad toe tot over een afstand van 5 KM. In dit geval spreekt het vanzelf, dat het zelfs voor een betrekkelijk groote gemeente de meest economische oplossing zou bestaan in het hebben van n electriciteit-warmtecentrale, die b.v. ook zomers de warmte kan afgeven aan diverse bedrfven, waar door het geheele jaar door de warmteaf gif te niet zoo sterk behoeft te fluctueeren als anders door het stopzetten der verwarming noodlg zou zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl