Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
27 Maart '20. - No. 2231
QDFD5RD
Concertgebouw.
Na eenige weken lang het orkest niet te
hebben kunnen hooren, woonde ik den
Debussy-avond bf. Ik trof het dus. Wat
een orkest als het onze aan klankschoonheid
kan voortbrengen, presenteerde zich in
elndelooze veelsoortigheld. Wij troffen het allen
in dezen zin, dat het programma met wijs
beleid was samengesteld. Vooral leek het
me goed gezien, met .La Mer" te beginnen,
dan de «Prélude h l'Après-midi d'un Faune"
te laten volgen, en met Ibéria" te sluiten.
Er ontstond zoo een stijging, die ik niet
gaarne bad gemist.
Wat was het, dat me in La Mer"
eenlgermate teleurstelde ? Ik zou het niet precies
kunnen zeggen. Ik had aan het belangrijke
en sinds lang niet uitgevoerde werk herinne
ringen bewaard, die mij op aanmerkelijk
meer deden rekenen, dan we kregen. Het
kan zijn, dat er in de uitvoering een zeker
element van nuchterheid was; minstens even
waarschijnlijk echter acht ik, dat het werk
op zichzelf in mfln schatting iets lager is
komen te staan. Tegenover andere werken
van den meester, die we in den laatsten tijd
vaker hebben gehoord, en die we dus al
beter kennen. Partituur-studie is veel, maar
dikwijls hooren, in steeds rijper uitvoering,
is mér. Wat is het toch ontzettend moeilijk
voor een componist, tot ons te komen, ons
te doen doordringen in zijn werk, dat als
een schaduw ons voorbfjschulft, terwijl hQ,
de maker, eraan heeft geschreven, in
intermitteerenden schepplngsdrang, maar steeds
te midden van een gewoel van koortsachtige
stemmingen
De Prélude" was verrukkelijk, en Ibérla"
heb ik, geloof ik, nog nooit zoo in leder
opzicht voortreffelijk hooren uitvoeren, en
het wil me ookvoorkomen, dat ik Mengelberg
dit stuk nog nimmer met zooveel liefde heb
zien dirigeeren. Les parfums de la nuit"
was een wonder van poëzie, en den overgang
naarde prikkelende rhythmen van den Matin
d'un jour de fête"kanikmQnietmagistraler
denken.
In de buitengewoon veeleischende harp
partij der Danses" gaf Paula Fischer weer
eens doorslaande bewijzen van prachtig
ontwikkelde virtuositeit. Men had haar tijdens
de uitvoering van La Mer" met een weer
barstig pedaal zien tobben, en 't was dus
duidelijk, dat haar eigen instrument voor
den solo niet in aanmerking komen kon.
Een kloek besluit deed haar de harp van
haar buurvrouw leenen, en ze bespeelde
het haar vreemde instrument met een ze
kerheid, waar, dunkt me, ook menschen van
't vak bewondering voor zullen hebben. Er
waren in haar voordracht momenten van
mooie kracht tegenover het waarlijk niet
schraal bezette strQ kers-ensemble.
De tweede soliste van den avond was
Berthe Seroen, die met al haar gave artis
ticiteit de Trois Ballades" van Frar^ois
Villon voordroeg, die Debussy in muzikale
meesterstukken heeft omgezet. Opgemerkt
werd, dat, hoewel Mevr. Seroen zong met
de voortreff eltjke beheersching harer partij, die
zulk een voornaam element uitmaakt In
haar reputatie, en in alle liggingen uitmun
tend articuleerde, toch haar stem hier en
daar niet voldoende loskwam uit het en
semble, zoodat het vermoeden voor de hand
ligt, dat Debussy, schoon meester onder de
meesters in het instrumenteeren, zich bij de
bewerking dezer orkest-partijen op sommige
plaatsen in de doseering" heeft vergist.
Zeer belangrijk was ook de matinee, waarop
Schönberg vóór, en Mengelberg o a de pauze
dirigeerde. Belangrijk in de eerste plaats
wegens de bijzondere bekoring, die uitging
van Schönberg's Verklarte Nacht." Ik heb
me niet de moeite willen geven, na te gaan,
in hoeverre dit stuk programma-muziek ge
worden is; ik heb het. aangehoord in de
hoofdstemming, gewekt door den titel, en
ik ben, hoewel de uitvoering door gemis
mHIIIIII.'IIIIMIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIlllllMlllllmlIIIJIIIIIIIIIIIII
LiCHNISCHE RUBRI
DE TWEEDE HOOFDWET EN DE
ZUINIGHEID
De Tweede Hoofdwet der Mechanische
Warmtetheorie, waarvan de erkenning zulk
een enormen invloed heeft uitgeoefend op
alle natuurwetenschappen, geeft bij de toe
passing ervan op krachtmachines resultaten,
die in onzen tijd van brandstofgebrek en
?schaarschte in alle kringen bekend dienden
te zijn.
Zonder de wet te formuleeren is het vol
doende haar even toe te passen op een
voorbeeld, waarvoor we een ideale stoom
machine nemen, waarin geen wrijving
bestaat en geen warmte verloren gaat. We
nemen aan, dat de temperatuur, waarbij de
stoom de machine binnenkomt 350 graden
en dat de bereikte eindtemperatuur 40
graden is. De wet zegt dan, dat van de
beschikbare energie in den stoom slechts
310/623 in mechanisch arbeidsvermogen
omgezet kan worden, terwijl de rest weer
als warmte in den afgewerkten stoom (of
condenswater) te voorschijn komt. We kun
nen dus zeggen, dat in bedoeld Ideaal geval
50 pCt. van de energie van den stoom
nuttig gebruikt kan worden.
Nu bestaan er natuurlijk geen ideale
machines en zijn de verliezen in de werke
lijke zoo groot, dat het al een merkwaardige
machine is, die de helft dier energie nuttig
kan omzetten. Rekent men verder mee, dat
een stoomketel met een rendement van 80
pCt. uiterst weinig voorkomt, dan is het
niet te boud om te beweren, dat de stoom
machines minder dan 20 pCt. van de be
schikbare energie der brandstoffen in nuttig
bruikbare omzetten en 80 pCt. verloren
doen gaan.
Er dient echter opgemerkt te worden, dat
een verlies van 30 pCt. in de ketellnstallatie
niet extravagant is, zoodat dan een nog
aan routine van den compor ist-dlrigent te
wenschen overliet, zeer onder den indruk
gekomen van velerlei schoonheid in dit werk.
Het is vooral sterk van opzet, het boeit van
begin tot einde, het is rfjk en op allerlei
manieren imponeerend van klank, en wat de
componist hier met niet anders dan strijk
instrumenten bereikt, heeft me meer dan
eens versteld doen staan. Maar het is Opus
4, en dus nog lang niet de echte Schönberg.
Het is aanmerkelflk meer Wagner, al zullen
de vondsten, de vorderingen op harmonisch
en instrumentatorisch gebied niemand ont
gaan. Ongelooflijk naïef doen de talrijke
imitaties, die door den dirigent Schönberg
nog eens ferm werden aangedikt.
Wél echt Schönberg is Opus 12, de Fünf
Orchesterstücke", waarvan we ditmaal slechts
No. 2, Vergangenes", te hooren kregen.
Ik zal me met gepaste voorzichtigheid
uitdrukken: hoe ik op den duur er over ga
denken, weet ik niet, maar vooralsnog vind
ik van alles in dit stuk eenvoudig leeltjk,
en ook ben ik van meening, dat men zoo
niet componeeren moet, dat men met der
gelijk comp-meeren de muziek op verkeerde
banen brengt.
Het valt niet te ontkennen: eigenlijk kan
men alles, letterlek alles schrijven, stemmen,
accoorden, in een mengeling van rhythmen
en toonsoorten, in volslagen onbelemmerde
willekeurigheid, althans voor, let wel:
in hoofdzaak zacht spelend orkest. De
timbre-verschillen, waaraan het orkest zoo
rijk is, zorgen wel, dat het moderne oor
voor nietteverduwen beleediglngen gespaard
blijft. De vraag is slechts, of men wat op
deze manier voor den dag komt nog mu
ziek" wil blijven noemen. En of dergelijk gedoe
nog wat gemeen heeft met het begrip kunst".
Ik zie kans, in enkele dagen, misschien
uren, naar bovenstaand recept een beknopt
stuk voor orkest te schrijven, geheel vrij
improviseerend, met louter melodieuze stem
men en interessante accoorden, in goed ge
kleurde instrumentatie. Wordt het serieus en
mooi gespeeld en met welwillende aandacht
aangehoord, dan zal het naar alle waarschijn
lijkheid met eenig applaus worden ontvangen,
en... toch zal het geen cent waard zrjn.
Waarmee ik natuurlijk niet wil zeggen,
dat Schönberg's muziek ook geen cent waard
is. Ik ken hem niet; men zegt, dat hij een
door-en-door eerlijk zoeker is; ik wil gaarne
aannemen, dat steeds alle neiging tot
boereabedrog hem inderdaad vreemd is geweest;
verder is hij ontegenzeggelijk een knappe
kerel; dat Mahler op zijn sterfbed over hem
en zijn toekomst als artiest heeft liggen
tobben, is voor mij de allerbeste aanvulling
op wat er al prflzends omtrent den mensch
en den kunstenaar Arnold Schönberg wordt
meegedeeld; en ik wil er bijvoegen, dat ik het
zeer zal op prijs stellen, wanneer men ons
gelegenheid schenkt, met zrjn voornaamste
werken in welvercorgde reproductie kennis
te maken, vooral hoop ik, dat er nog
eens wat komt, en spoedig, van de uitvoering
der Qurre-Liedei", waarmee het
ln'14misgeloopen ii, maar ik acht het plicht, er
met nadruk op te wijzen, dat we met de
ontwikkeling van de kunst der muzikale
compositie den gladverkeerden kant opgaan.
Debussy was een meester, en voor de expe
rimenten van een Schönberg kunnen wij
althans oprechte belangstelling overhebben,
maar o wee, de naknoeiersl
H. J. DEN HERTOG
Op den Economlschen Uitkijk
De ambtenaar of de man
zelf? (II, Slot)
Voor de risico-overdracht bij de Invaliditeits
verzekering staat dus, gel(k ik de vorige
maal uiteenzette, de zaak zoo: de wet heef t
zeer stellig die risico-overdracht toegestaan,
daaraan eenige billijke voorwaarden ver
bonden en voorts bepaald dat een
bestuurs
grooter verlies geconstateerd zal worden en
de vraag gewettigd is of men dit verlies
nu maar als onafwijsbaar moet accepteeren.
Wanneer de condensor de afvalwarmte
van een machine in water van 40 graden
weg doet stroomen, kan men gerust zeggen,
dat die warmte toch niet nuttig gebruikt
kon worden. Was het echter mogelijk als
afvalwarmte van een stoominstallatie stoom
of water te krijgen van b.v. 120 graden,
dan zou die warmte wel nuttig gebruikt
kunnen worden, tenminste voor een groot
deel.
Zooals in het bovenstaande voorbeeld
ook is aangegeven, is het rendement van
een stoommachine evenredig met het ver
schil der uiterste temperaturen (en omge
keerd evenredig met de hoogste temperatuur
plus 273). Wenscht men dus afvalwarmte
van 120 graden te krijgen, dan verkrijgt
men slechts (bfj aannemen van een maximale
temperatuur van 350 graden) 23/31 van het
boven aangegeven rendement of 25 pCt.
minder. Dit komt dus neer op het feit, dat
5 pCt. van de totale energie der steenkolen
minder omgezet zou worden in mechanisch
arbeidsvermogen en deze hoeveelheid de
noodzakelijke afvalwarmte zal vermeerderen.
Tot nu toe was het bij stoominstallatles
bijna altijd het doel om zooveel mogelfjk
mechanisch arbeidsvermogen te krijgen en
zich heel weinig te bekommeren om de
(noodzakelijk?) verloren afvalwarmte. Nu
echter de brandstofschaarschte zoo nijpend
is en nog zoovele jaren in het vooruitzicht
blijft, diende de kwestie vanuit een geheel
ander oogpunt bekeken te worden en moet
men de vraag stellen of niet in een kwestie
van zoo buitengewoon groot belang van
hoogerhand ingegrepen diende te worden
om te zorgen, dat door het juiste gebruik
van mechanisch arbeidsvermogen en warmte,
die uit steenkolen verkregen kunnen worden,
met een veel kleinere hoeveelheid brand
stof volstaan kan worden.
Het streven om door enorme electrische
centrales zoo zuinig mogelijk te werken is
te bekend om nader besproken te worden.
Dat door electrlciteitsvoorziening over ons
geheele land een ontzachelijk voordeel ont
staat behoeft ook niet nader aangeduid te
worden, terwijl evenmin twijfel bestaat aan
het feit, dat de Commissie voor de
Electriciteitsvoorziening" mooi werk heeft verricht.
maatregel dienaangaande nadere eischen
stellen zou. Die eischen cu zrjn zoo volko
men onvervulbaar, dat men veilig met zoo
wat iedereen, dit studie van de zaak heeft
gemaakt, kan zeggen: practlsch is de risico
overdracht onuitvoerbaar. Daarvan wil ik
nu de beteekenls, zooals ik voor mij die
zie, in het licht stellen, omdat wellicht deze
of gene meenen zal dat deze zaak nu waarlijk
niet heel belangrijk is, terwijl toch m. i.
daarbij een groot beginsel van wetgeving,
van wets-toepassing en wets-ultvoering is
betrokken. Dit beginsel heb Ik willen for
muleeren in de enkele vraag: de ambte
naar of de man zelf?
Wanneer bij de invaliditeitsverzekering
de risico-overdracht feitelijk uitvoerbaar
was, dan zou het gebruik maken van die
bevoegdheid beduiden dat de arbeiders in
quaestie niet volgens de wet
verzekerlngsplichtig zouden zijn, maar verzekerd zouden
zijn bij het ondernemingsfonds of bij het
aan verschillende ondernemingen bestaande
of voor verschillende werkgevers gezamen
lijk werkend fonds. M. a. w.: daartoe inge
richte organisaties zouden deze invaliditeits
verzekering uitoefenen. De rechten der
verzekerde arbeiders zouden door de wet
telijke waarborgen en door billijke, bij
bestuursmaatregel te stellen eischen, volkomen
veilig zijn; zQ zouden niet minder ontvangen
dan hun bfj het o verhei-is-orgaan verzekerde
vakgenooten; in dezelfde gevallen zouden
minstens dezelfde uitkeeringen hun deel zijn.
Doch het groote verschil tusschen de beide
groepen van arbeiders zou wezen: dat de
bfj een fonds verzekerden zelven met hun
werkgevers deze verzekering zouden uit
oefenen en behartigen, terwijl voor de bij
het overheids-orgaan verzekerde alles door
ambtenaren zal worden bezorgd en beheerd.
En dit is nu het groote beginsel, dat aan
de risico-o verdracht ten grondslag ligt: of
men den burgers van den staat zal opdragen
(laat ons zeggen: zal toestaan) zelven hun
zaken te behartigen, dan wel of men die
behartiging zal opdragen aan daartoe aan
gestelde en daarvoor betaalde ambtenaren.
Wij hier in Holland hebben voor den bouw
van onze sociale verzekeringswetten altijd
naar Duitschland gekeken en dan nog het
Duitsche voorbeeld op de spits gedreven
in de richting van ambtelijke Invoering, want
de Duitsche wetten zijn in dit opzicht vrij
geviger dan de onze. Bfj onzen wetgever
schijnt nooit het denkbeeld te zijn opgekomen
dat het stelsel van den wetgever in landen
met Latfjnsche cultuur zijn goede zQde
moest hebben en sommige voordeelen moet
opleveren. Onze wetgever schijnt zich wel
nimmer de vraag te hebben gesteld of hij
in zake de sociale verzekering niet vrijwel
geheel kon volstaan met in de wet vast te
leggen de den arbeider toekomende rechten
om dan aan arbeiders en werkgevers geza
menlijk de zorg over te laten dat in elk
voorkomend geval aan den verzekerde het
hem door de wet toegekende zou worden
verstrekt.
Natuurlijk weet ik heel wel, waarom men
dit stelsel niet heeft gewild, niet heeft aan
gedurfd. Men oordeelde, dat de rechten van
den arbeider alleen dan volkomen gewaar
borgd zouden zijn, wanneer er was een
onpartijdige derde", een ambtenaar, die in
elk gegeven geval besliste en de beslissing
uitvoerde. Dus heeft vrees en wantrouwen
onzen wetgever geleid tot de keuze van
uitvoering der verzekering door overheids
organen. HQ kan maar niet gelooven dat,
wanneer werkgevers en arbeiders met die
taak belast werden, de zaak niet scheef zou
gaan, de werkgevers niet trachten zouden
techicaneerenen op de uitkeeringen te beknib
belen en de arbeiders daarvan niet de slacht
offers zouden zijn. Mi] is het steeds voorge
komen dat er voor die vrees en dat wan
trouwen niet voldoende grond was. Zeker
zouden zich (vooral aanvankelijk) wel
meenlngsverschillen over mildere of engere
wetstoepassing voordoen tusschen de (bfj
ongevallen en invaliditeit alles betalende)
werkgevers en de arbeiders, doch werden
partijen het niet eens, dan zou immers een
eenvoudig ingerichte rechtspraak of arbitrage
die geschillen kunnen oplossen. Of meent
men dat naar buiten nooit iets van zulk:
geschillen blijken zou en dat de werklieden
imiiMiiiiiiimiiiimiiii
iiiiiiiiimiimiii
Wei mag echter gevraagd worden, of de
opdracht aan die commissie gegeven, niet
wijder had behooren te zQn, zoodat ze een
rapport had moeten uitbrengen omtrent
electrlficatie, gepaard aan een zoo goed mogelijke
warmtevoorziening van fabrieken en wonin
gen rondom de op te richten centrales. On
getwijfeld zouden de plannen dan geheel
anders geluid hebben.
Met de kolenvoorziening staat en valt onze
geheele welvaart, zoodat dus de allerzwaarste
ingrepen gewettigd zouden ifln, als daar
door verkregen kon worden, dat met een
veel geringere hoeveelheid kolen het geheele
economische leven ongestoord zl|n gang zou
kunnen gaan.
Zoo goed als de regeering ingegrepen
heeft in het partikuiiere en gemeentelijke
leven, door niet toe te laten, dat een aantal
kleine electrische centrales met laag rende
ment als electriciteits-leveranciers gingen
optreden of ermee doorgingen, toen groote
provinciale installaties klaar kwamen, even
goed dient opgetreden te worden tegen de
tallooze fabrieken met stoomlnstallaties, die
niet alleen een laag rendement krijgen door
verkeerde inrichting van hun machines, maar
ook (zooals hierboven uitgerekend is) ver
reweg het grootste gedeelte van de warmte
uit de brandstof volkomen nutteloos doen
afvoeren.
Er wordt overal gepreekt en geageerd
tegen verkwisting. Waarom wordt er dan
niet krachtig opgetreden tegen de buiten
gewoon sterke brandstof verkwisting in fa
brieken en woningen ? Vermoedelijk zal het
nuttig effekt der meeste kachels niet boven
10 pCt. gelegen zijn, zoodat alweer 90 pCt.
door den schoorsteen naar bulten gaat.
Laten we even onderstellen, dat een sterke
regtering. zich met die kwestie ging be
moeien, dan ligt het voor de hand om te
verwachten, dat een combinatie gemaakt
zou worden tusschen kracht- en warmte
voorziening, waardoor de verliezen, die
inhaerent zijn aan een stoominstallatie, ver
meden zoudenworden.doordatdeaf val warmte
gebruikt zou worden voor fabrieken of
woningen. Een xeer merkwaardig gevolg
zou dan vermoedelijk wel zijn, dat het
warmtevraagstuk zoo sterk op den voor
grond zou treden, dat het verkrijgen van
een zoo groot mogelijk mechanisch rende
ment pas op de tweede plaats zou komen.
IN DUITSCHLAND
f lllllllmlIllllimMIIIMMlfMIIIIMItllllfllfJllllllimilllllllimilimKlIIHimflIlllJIIIl
zouden worden onderdrukt door de patroons?
Dit gevaar schijnt mij denkbeeldig; ik geloof
dat de vakvereeniglng er al spoedig aan zou
te pas komen, wanneer den arbeider het
hem wettelijk-toekomende werd onthouden;
in onzen tijd van groote publiciteit zou zoo
iets niet onopgemerkt blijven. Op den duur
zou zulk een gedragslijn voor werkgevers,
ook al waren zij daartoe geneigd, stellig
onhoudbaar zijn.
De stelling, die bij de toelichting van
Minister Lely's ontwerp-Ongevallen wet
openlijk werd uitgesproken en die de stil
zwijgende grondslag was van bijna alle
onze latere verzekeringswetten: de rechten
der arbeiders zijn alleen veilig in de handen
van ambtenaren; die stelling acht ik
onjuist. Zij miskent niet alleen de goede
trouw der werkgevers, maar ook de kracht
tot rechtmatig verzet van de zijde der ar
beiders hunner organisaties.
Overigens geloof ik niet, dat zich op den
duur ernstige geschillen zouden voordoen.
Want de gezamenllk te vervullen taak, ge
legen in de uitvoering der wet, zou samen
werking niet alleen vooronderstellen, doch
ook bevorderen. Patroons en arbeiders zou
den moeten bijeenkomen om gezamenlijk
dit werk te doen; T\ zouden hun inzichten
uitwisselen en tot vaststelling van een ge
meenschappelijke gedragslijn geraken. In
de besturende colleges zouden zij elkaar
leeren kennen, elkanders standpunt leeren
begrijpen. Ik stel m IJ voor, dat voor belde
partijen een opvoedende kracht van niet
geringe waarde zou gelegen zijn, in de
noodzaak der gemeenschappelijke vervulling
van een taak, waarb| de belangen van beide
groepen op 't nauwst zijn betrokken.
Bovendien ben ik overtuigd, dat het eigen
lijk verzekerlngswerk, de toepassing van de
ifiiHiiiiiMiiiiiiiiiiii'iiiiifiiiiJiiiifJiiijiiiijfiiiiiiiiiiiiiiiiiijiiiiiiiiffiiimii
Nu op het oogenblik zulke groote
electrische -centrales gebouwd worden, dat ze
het maximaal bereikbare rendement zeer
dicht zullen naderen, kan alleen zuiniger
omgegaan worden met de warmte, als allerlei
fabrieken in de directe nabijheid van zoo'n
centrale opgericht werden, die de afval
warmte ervan zouden gaan gebruiken, ter
wijl ze voor de mechanische installaties
electriciteit eruit betrokken. Zonder twijfel
zou het mechanisch rendement dier cen
trales sterk lijden, als ze gedwongen werden
om stoom af te geven van 120 graden, maar
daar gaat het in dezen niet om. Het is alleen
de vraag of door zoo'n combinatie niet een
veel grooter hoeveelheid warmte uit de steen
kolen nuttig gebruikt zou worden, waardoor
een aanzienlijke besparing in het verbruik
verkregen zou kunnen worden. Het zal
uiterst moeilijk gaan om rondom een
(Jeberlandcentrale" zooveel fabrieken te bouwen,
dat deze voldoende warmte kunnen afnemen.
Het omgekeerde zal veel eerder mogelijk
zijn, maar dan zal men van reuzencentrales
moeten afzien en tevreden zijn met kleine,
die dan een klein district van electriciteit
en tegelijk van warmte kunnen voorzien.
Schijnbaar is de oplossing van het vraag
stuk door het bouwen van enkele groote
centrales met fabrieken er omheen veel
mooier, maar zoodra men ook de warmte
voorziening van de woningen erbij trekt,
dan blijkt direct, dat dit nooit kan gebeuren
als niet de ketelinstallatie betrekkelijk dicht
bij de woningcomplexen zal staan.
Stel eens, dat b.v. Amsterdam niet be
schikte over n groote electrische centrale
maar over eenige kleinere verspreid over de
geheele stad, dan zou ongetwijfeld de
electriciteitseenheid veel duurder komen dan
tegenwoordig het geval is, als alle kosten
dier centrales door de electriciteit goedge
maakt zouden moeten worden. Wanneer
echter (volgens voorgaande cijfers) b.v. 2/7
van de kosten goedgemaakt zouden moeten
worden door de electricifeit en 5/7 door
warmte, dan zou de kwestie er heel anders
voor komen te staan.*)
Nemen we voor het verbruik der elec
trische centrale te Amsterdam 12f.OCO ton
steenkolen en voor huisbrand 200 000, dan
mag men gerust aannemen, dat deze laatste
geheel overbodig zouden zijn, als slechts
15 pCt. van de warmte, die door de
omzetwet in al de verschillende zich voordoende
gevallen, op deze wflze beter zou worden
verricht dan ooit door ambtenaren mogelijk
is. Werkgevers en arbeiders kennen de
praktijk van het bedrijfsleven, kennen uit
eigen aanschouwing en ervaring de gevallen,
waarvoor beslissingen moeten worden ge
nomen ; z| kennen vaak ook de menschen.
Voor den ambtenaar is elke verzekerde
een register-nummer, elk geval de uitkomst
van een dossier....
Zal ik nog spreken over ds kosten der
uitvoering van de wet volgens de beide
stelsels? Maar het is Immers volkomen
duidelf k dat werkgevers en arbeiders veel
goedkooper werk zouden leveren dan heel
de staf van bezoldigde hoogere en lagere
ambtenaren l Liever dan hierbij stil te staan
vestig ik nog- op een ideëel* zijde der zaak
de aandacht : dit zelf-werken van de bij een
wet rechtstreeks belanghebbenden verhoogt
hun belangstelling in het publieke leven en
bevordert de volkskracht. Het is Immers
een krachtig volk, waarvan de leden mans
genoeg zfn om hun eigen zaken te behar
tigen nadat de wetgever eenmaal daarvoor
een richtsnoer heeft gegeven. Het is niet
een krachtig volk, dat de taak der uitvoering
van allerlei wetten telkens weer opdraagt
aan in 't bijzonder daarmee belaste en daar
voor betaalde bureau-menschen. Maar kracht
moet worden aangekweekt en geoefend,
anders verzwakt en verslapt zij. Wfl hier in
Holland zitten reeds bedenkelfjk diep in een
steeds wassend functlonarisme. Zullen wij
nog ooit krachtig genoeg zijn ons daaruit
op te heffen en zelf onze eigen zaken te
beheeren en te besturen ?
Wat men noemt risico-overdracht", is
niet meer dan een inbreuk op de ambtelijke
uitvoering, is slechts een o zoo bescheiden
stap in de richting van zelf-doen. Het is
treurig en teleurstellend en beschamend, dat
zelfs dit weinige bfj de
invaliditeltsverzekekering wordt uitgesloten door de onmogelijke
elschen van een dwazen bestuursmaatregcl.
Voelt deze Regeering, deze Minister dan
niets voor het bovengeschetste ideaal van
zich zelven besturende burgers en moet dan
waarlijk het antwoord van die zijde luiden;
niet de man zelf, maar voor dien man de
ambtenaar? SMISSAERT
ting in mechanisch arbeidsvermogen op de
centrale verloren moet gaan, als rendement
in de verwarmingsinstallaties terecht zouden
i komen. Bovendien zou men dan de enorme
voordeden krijgen van het wegvallen van
de kachels met allen onaangenamen arbeid,
die eraan verbonden is, terwijl In vele ge
vallen het dienstbodenvraagstuk tot minder
onaangename gevolge zou leiden als tegen
woordig het geval is.
Mocht men werkelijk aannemen, dat de
brandstoffenkwestie binnen weinige jaren
weer veranderd zal zijn, dat kolen en andere
brandstoffen weer tot vrij normale prijzen
beschikbaar komen, dan zal het toch de
moeite loonen om door deskundigen eens
nauwkeurig na te laten gaan in hoeverre
een combinatie van kracht- en warmtevoor
ziening over alle steden en grootere dorpen
van het land mogelflk kan zfn en wat deze
zou kosten en kunnen besparen. Is men
echter van oordeel, dat de brandstoffen op
zijn minst zoo duur zullen blQ ven als tegen
woordig of in elk geval niet ver beneden
de tegenwoordige prijzen kunnen dalen, dan
wordt dit vraagstuk een der meest urgente
en kan er niet genoeg haast gemaakt worden
met het aanpakken ervan. De kwestie is
voor allen van zooveel belang, maar is te
gelijk zoo gecompliceerd en omvangrijk,
dat ze alleen van staatswege behoorlijk
aangepakt zal kunnen worden en dit dient
te gebeuren eer door het bouwen van vele
groote en kostbare nieuwe installaties de
moeilijkheden van het vinden eener oplos
sing zoo vergroot zullen worden, dat men
er niet meer uit kan komen.
v. O.
*) De huidige stand'van de techniek laat
zelfs een economische warmteverdeeling in
een stad toe tot over een afstand van 5 KM.
In dit geval spreekt het vanzelf, dat het
zelfs voor een betrekkelijk groote gemeente
de meest economische oplossing zou bestaan
in het hebben van n
electriciteit-warmtecentrale, die b.v. ook zomers de warmte
kan afgeven aan diverse bedrfven, waar
door het geheele jaar door de warmteaf gif te
niet zoo sterk behoeft te fluctueeren als
anders door het stopzetten der verwarming
noodlg zou zijn.