De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 3 april pagina 7

3 april 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

3 April '20. - No. 2232 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJ DEN ZESTIGSTEN VERJAARDAG VAN FREDERIK VAN EEDEN -3 APRIL 1920 Dl. FREDERIK VAN EEDEN naar het door Lizzy Ansingh geschilderde portret FREDERIK VAN EEDEN OP ZIJN ZESTIGSTEN VERJAARDAG Hoe men ook over Van Eedenen zijn werk moge denken zQn populariteit kan niemand ontkennen. Zijne werken worden veel gelezen; probeer ze raaareens te leen te krijgen in een openbare bibliotheek, of leesbibliotheek of een volksleeszaal; toen ik het, eenige weken geleden, beproefde met sommige zijner geschriften die ik niet bezit, was het telkens nul op het rekest en koopen het slot. Dat zflne werken veel gekocht worden, blijkt op overtuigende wijze uit het aantal uitgaven. De bundel Van de Passielooze Lelie, de topneelstukken Don Torrlblo en Het Poortje, de roman Van de koele meren des doods verschenen in een tweeden druk; van fotiannes Viator, Grassprietjes, Het Lied van Schijn en Wezen zag een derde druk het licht; van Studies (Ie Reeks) een vierde druk; van Ellen, Lioba en De Student thuis een vijfde druk; van De kleine Johannes een tiende druk. Geen onzer moderne schrijvers is, voor zoover ik heb kunnen nagaan, zooveel ver taald in het Dultsch en Engelsch, zelfs in het Fransen. Die populariteit is hem Inder tijd door de overige nieuwlichters euvel ge duid; immers beschouwd als een bewijs van minderwaardigheid door hen die zich hoog boven het publiek stelden en zich richtten tot de chosen few". Van die trotsche hoogte zijn iQ afgedaald: Zij eten uit Publieks hand; populariteit wordt niet meer VAN EEDEN'S EERSTE BUNDEL Van Eeden is de eenige van de jongeren" van '80, die niet tot rust is gekomen, die niet onwrikbaar vast zijn weg' voor zich afgebakend ziet. Strijdlustig en strijdvaardig zoekt en werkt hij nog steeds langs nieuwe banen. Als we thans, waar hij den bekenden .mijlpaal" genaderd is, zfn werk en streven overzien en aan de toekomst denken, dan blflft de kans voor allerlei schijnbaar tegen strijdige mogelijkheden, die natuurlijk toch wel weer logisch groeien uit levenselemen ten, welke zich reeds vroeger openbaarden, nog open. Dit staat echter vast en daarvoor rijn we hem dankbaar, daarom willen wq hem huldi gen: in het deel van rijn leven, dat achter hem ligt, heeft hQ ons schoonheid gebracht in rijke verscheidenheid, schoonheid in zijn Kleine Johannes en zijn Nachtbruid, zijn Ellen en zijn kostbare verzen Van de passielooze Lelie, in zijn Lied van Schijn en Wezen en zijn Lioba, schoonheid van recht en wijsheid, van droom en mysterie. Laat ik hem hier enkel gedenken als den schrijver van dien eersten bundel Studies, liever nog als schrijver over Van Deyssel's Liefde, over Gorter's Verzen en over Schilde rijen zien. Deze drie opstellen toch in hun eenvoudige klaarheid, In hun rustigen onder wijzenden toon, zonder eenige pedanterie moeten van een enorme beteekenis geweest zQn voor den groei der beweging, moeten tal van oogen en harten hebben geopend, die gesloten bleven, die twijfelden en aar zelden bij Kloos' strakke logische betoogen, bQ Van Deyssel's daverende mokerslagen. Ofschoon ik een bewust tfdgenoot had kunnen zijn van de .Beweging van '80", er van den aanvang af in had kunnen meeleven en de revolutie van stap tot stap had kunnen volgen, hebben allerlei omstandigheden het mogelijk gemaakt, dat alles reeds lang in vuur en vlam stond, eer ik ging vermoeden, dat er iets heel geweldlgs aan de hand was in onze litteratuur. Ik herinner me nog levendig, hoe ik, niet wetend van een Nieuwe als een afdoend bewQs van minderwaardig heid beschouwd wat dan ook dwaas is doch men vraagt terecht waaruit zQ voor komt en waarop zQ berust. Een populariteit als die van Van Eeden, nu reeds 35 jaar gehandhaafd, geeft te den den en waarschuwt tegen een licht oordeel over den auteur die haar verwierf. Ter verklaring dier populariteit zou ik in de eerste plaats willen wjzen op de veelzij digheid naar inhoud en vorm van Van Eeden's werk. Het staat midden in het leven, doch vestigt telkens onzen blik op de won deren en mysteriën waardoor dat leven om ringd is; het voert ons in de diepten des gemoeds, waar liefde en haat wonen, de vaste trouw en de kwellende twijfel; maar ook op de hoogten der wetenschap en der wQsgeerige levensbeschouwing. De ernst wisselt er af met de luim; het tragische met het komische; de humor doet er ons het betrekkelijke der dingen gevoelen. Voor hetgeen hQ te zeggen heeff, kiest de auteur nu eens den vorm van het sprookje, dan dien van den roman, de essay of de rede voering ; nu eens stroomt zfjn zietsleven uit in de lyriek, dan in het treurspel; zijn satire bedient zich van het blijspel en het tooneelspel of prikkelt met het spotdicht; de be spiegeling des levens dwingt hare gangen in het strenge gareel der terzine of vloeit pnbedwongen uit in het poëtisch proza. Aan deze veelzfdigheld paart zich een veelheid van geschriften die aan rijkdom van geest doet denken. .Doet denken," zal misschien iemand zeggen; .maar terecht of te onrecht ? Levert de literatuurgeschiedenis ons geen voorbeelden in overvloed van auteurs die hunne werken bij dozijnen en twintigtallen tellen, en die nu volslagen vergeten zfln ?" Wat er in de toekomst van Van Eeden's Gids, op een avond bQ een vriend kwam, die toevallig Gortera Verzen van zQn boek handelaar ter image had; hoe we het boek inkeken, eerst verbijsterd en ontsteld, en hoe we daarna geschaterd hebben, gegierd, heel den avond. Nee, maar, hoor dat nu! en dan dit! Zoo'n man moet toch volslagen krankzinnig zijn. Ik herinner me, hoe ik op de leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek (toen nog een kleine bovenkamer met een groote tafel, waarom eenige stoelen), wach tend op oude wijsheid, argeloos bladerde in een tfldschrift en er een paar pagina's las uit Van Deyssels' ditlmambe over La terre, hoe ik er door verblind werd als door een plotsellngen bliksemstraal. Ja, er moest wel iets heel bijzonders aan het gebeuren zijn. Het lokte me, al was het alleen om het plezier van te kunnen lachen om wat toen eigenlijk wel enkel dwaasheid leek. Het lokte, maar wie had er tijd voor dat alles midden in het jachtend examen geploeter. Toen er een oogenbllk rust kwam, kocht ik Van Eeden's bundel Studies in zijn tweeden druk van 1891. HQ ligt daar weer voor me, nog altijd een dierbaar bezit, met al zijn streepen en randnotities. En met een dankbaar gevoel doorblader ik het boek weer; ik begroet het als een oud vriend, die veel in mijn leven geweest is. Hij is zoo trouwhartig en eenvoudig, zoo scherp en onverbiddelijk tevens. Er klinkt zoo de toon uit van den echten paedagoog, die zich niet in hooge wijsheid boven zijn leerlingen plaatst, die rustig de dingen uiteen zet, verrassend helder maakt al dat vreemde en ontstellende, ongeweten dingen in eens voor altijd in stralende heerlijkheid doet verrijzen. Ook daarom vooral is dit boek paedagogisch zoo goed, omdat de schrijver telkens laat zien, hoe het in zQn eigen ziel is toe gegaan, hoe bij hem zelf de eenvoudige natuurlijke groei is geweest van wansmaak en wanbegrip tot diep inzicht en zuiver gevoel voor hooge, intieme schoonheid. Hij wist mensch te zijn onder de menschen, kind onder de hinderen, hfl, die zag, begreep en voelde, onder hen, die niets zagen en werk overeind zal blijven staan, heb Ik hier niet te onderzoeken! voorspellingen dien aangaande lijn uiterst hachelijk; wel mag ik hier uiteenzetten, welke indrukken zijn werk op mi] maakt. BQ een zoo groote veel zijdigheid en veelheid kan men nauwelijks verwachten, dat alles op e'én Ifjn zou staan. Hoe ware dat mogelijk, terwijl wij een sterke golving van op en neer zien zelfs in het werk van zoo groote kunstenaars als Vondel, Molière en Goethe? In Het Lied van Schijn en Wezen, De Broeders, Ellen schijnt de dichter niet zelden meer bestreefd dan bereikt te hebben; vooral in de karak teristiek van De Broeders zou men hem willen herinneren aan Cats' grootvaderlijke maar wflze waarschuwing: Ey, springt noyt verder, sallgh man, Als daar uw stokjen reycken kan. Magna voluisse" strekt den dichter hier tot eer, doch mag der critlek niet het zwij gen opleggen. Zoowel in de bovengenoemde werken als in andere b.v. De Heks van Haarlem zijn de verzen wel eens onschoon of gebrekkig en wordt ons prachtig Neder landsen hier en daar geweld aangedaan. Onlangs weer eens bladerend en lezend in Van Eeden's werk, dacht Ik: hoe jammer, dat deze dichter die zooveel vortreffelfjke buitenlandsche poëzie kent en in zich heeft opgenomen, zijn Nederlandsch niet meer heeft gevoed met het merg der vaderlandsche klassleken, het niet meer veifrischt en ver sterkt in de rijke zuivere stroomen van het zeventiend'eeuwsch Nederlandsch; dan zou den wQ, die zijn werk hoogschatten, niet zoo vaak worden getroffen door iets dat onze taal en 't Neerlands oor niet lijd". Hangen deze dingen samen met des dichters wijze van arbeiden ? Van Eeden werkt soms heel vlug: het omvangrijk dlchtstuk De Broeders is in negen maanden geschreven; De Heks van Haarlem in een half jaar. Mag men zeggen: te vlug ? Dat zou ik niet willen beweren; immers, zulke tijdsaan wijzingen zeggen weinig, zoolang men niet tevens weet in welken staat van ontwikkeling zich een letterkundig werk bevond, toen de dichter de pen op het papier zette. Liever dan mij te verdiepen in zulke vraagstukken, wijs ik erop, hoeveel stouts en moois ook in bovengenoemde werken kan strekken tot verdere verklaring van Van Eeden's populariteit. Wat statige schoonheid ook in Het Lied van Schyn en Wezen; welk een teere bevalligheid in sommige deelen van Ellen; hoeveel oorspronkelijkheid in De Heks van Haarlem. Een opwaartsche ontwikkelingslijn toont Van Eeden's geza menlijk tooneelwerk: van een nog conven tioneel en onbenullig stukje als Het Sonnet af, stijgend over Don Tortibio en andere stukken heen, tot de hoogte waarop Het Paleis van Circe en De Heks van Haarlem staan. Menigeen kent stukken uit de Grasspriet jes van buiten; geen geringe lof voor den auteur tegen wien wij dit zijn eigen werk in bescherming nemen, al evenaart het Ten Kate's Broga niet. Welk Nederlandsch dichter vóór hem heeft het sprookje zóó tot eere gebracht als hij het in De Kleine fohannes heeft gedaan? Maar hooger dan dat alles staat voor mij de lyriek in de twee bundeltjes Van de Passielooze Lelie en Dante en Beatrice; daar is een ruimte en hoog heid van geestesleven, een gloed van menschenliefde, een diepte en teerheid van ge voel, een pracht van natuurschildering, ee,. schoonheid van taal en melodie, welke ie onze moderne letterkunde zeldzaam zijn. Hoe toonen ten slotte de zes deeltjes Studies den man wiens geest naar alle kan ten openstaat en die er het gansene leven van zijn tijd laat binnenstroomen; welkeen onbevangen, moedige, fijne critiek der hedendaagsche letterkunde valt daar te waar deeren en te genieten. Onder onze hedendaagsche auteurs zijn er die Van Eeden in sommige opzichten evenaren, in andere misschien overtreffen; doch Ik zie er geen die zooveel In zich vereenlgt, geen die het Nederlandsche volk in de onderscheidene schakeer.ngen zijne geestes- en gemoedsgesteldheid zoo volledig en zoo goed vertegenwoordigt als h|. Al dit dichterlijk werk en «Qne praktische werkzaamheid als medicus hebben Van Eeden niet kunnen bevredigen. Zooals ieder weet, heeft hQ getracht ook door binnenlandsche kolonisatie bij te dragen tot verbetering der maatschappelijke misstanden te onzent. Iets ongewoons is zulk een streven in een kunvoelden, beduusd en hulpeloos, verwaten of overdonderd rondkeken. HQ wist zoo heel precies wat ze noodtg hadden. Dat was zoo geheel anders dan bij Pot gieter en Huet, die uit de hoogte ons ver telden, hoe het werk van hun tijdgenoten al dan niet aan hun eigen smaak voldeed. Van hen hadden we de traditle,dat we ons met on te eigen vooropgezette meening tegenover den kunstenaar mochten plaatsen, mochten verwerpen of aanvaarden naar gelang datgene wat we onzen eigen smaak meenden te mogen noemen, al dan niet werd bevredigd. En van Eeden kwam ons daar verwijten: Ieder zal den kunstenaar zelf wel eens ver tellen, welke wetten, welke regels hQ volgen moet, hij! de mensch die zQn eigen ziel moet zeggen! Spreek zooals wij dat willen of hou je mond! zeggen ze. Moeite te doen om hem te verstaan, komt niet in hun hoofd. Je bent er voor óns plezier en ónze stich ting, als wQ je niet begrfpen dan ligt dat aan jou en dan kun je wel thuis blijven." En brutaal als bedorven kinderen, gaan ze uitschelden en uitjouwen wie ilch niet stoort aan hun wenschen en gewoonten." Zoo maakte van Eeden ons klein en ne derig, liet zien, hoe hQ zelf klein begonnen was, redeneerde kalm en verstandig met ons. Wie muziek niet voelt of begrijpt", zegt dat ronduit: ik heb er nog niet alles aan gehad, ik moet het stuk nog eens een paar maal aandachtig hooren, misschien kom ik er in. Waarom zouden we niet in dezelfde nederige houdin g tegenover den dichter staan? Als het verzen geldt dan is het uit met eerbied en bescheidenheid. Daar hoort men niet spreken van: .je moet het dikwijls lezen, om het recht te genieten," en als er een zegt: mij te hoog!" dan legt hQ nadruk op mij, met de bedoeling: een zot, die zegt te begrijpen wat Ik niet brgrijp!" Dat komt omdat men zóó redeneert: van muziek heb je verstand of je hebt het niet, wie het niet heeft, behoeft zich daarom niet te schamen, maar hij moet niet over muziek meepraten. Wie nooit een viool in handen gehad heeft, moet geen violisten bedillen." Maar hanteeren wij niet allen pen en papier ? Spreken DE KLEINE JOHANNES Teekening voor mde Amsterdammer" van George van Raemdonck '?"-. f. -..,~^"»«WW Tf®s* '.:._«-? stenaar niet. In het laatst der 18dc eeuw vormde Coleridge met zijne vrienden Southey en Lovell het plan in een neder zetting aan de boorden der Susquehannah de idealen der Fransche revolutie te ver wezenlijken; de Zweedsche romanticus Aluiqulat stichtte in 1824 met zQne vrienden Jonas Waern en Hazelius een kolonie in Varmland, al bedoelden zQ daar mede niet in de eerste plaats een voorbeeld te geven aan anderen; in het leven van Tolstoïen Ruskin valt een dergelQk streven waar te nemen. Menig Nederlandsen seknur broekje, dat geen last heeft van altruïstische nelgingen, heeft gesmaald op Van Eeden's onderne mingen. Zou het niet billijker zQn te letten ook op de gezindheid waaruit die onderne mingen zijn voortgekomen ? Het was de ge zindheid waartoe Goethe zijn l«ers opwekte, toen hij zfln gedicht Das Göttttche aldus aanving: Edel sei der Mensch, Hilfreich und gut! Dieses, das allein Unterscheidet ihn Von allen Wesen, Die wir kennen. Heil den unbekannten Höhern Wesen iiiiiiiiiiiiiiinii wij niet allemaal ? Bestaan verzen niet uit woorden die wQ allen behooren te kennen en op onze beurt ook gebruiken? Ieder be schaafd Nederlander moet verstand van verzen hebben, en verzen die ieder beschaafd Nederlander niet verstaat deugen niet." Ziet, dat zQn alle waarheden, waar ieder thans vertrouwd mee Is, maar toen Van Eeden ze schreef waren ze een openbaring, brachten ze tal van verdwaasden tot bezinning en nadenken, wekten het juiste besef, dat leiden moest tot zuiver rustig genot en begrip van schoonheid. Kom, zei Van Eeden, laten we den Bijbel eens nemen. Hier, dit stukje uit het boek Job. Hoort ge wel, dat is schoon, maar het klinkt mal in den mond van een Hollandschen voorzanger. Zoo is het nu ook met de malheid en duisterheid van de nieuwe Hollandsche kunst. Ik wil alleen verstandige lieden onder ons volk er aan herinneren dat dit uitbundige lachen der Hollandsche burgerij onvermQdelijk te verwachten was bQ 't eerste ern stige woord dat onder hen gesproken zou worden. ZQ zQn zoo geen ernst gewend en glchelen graag om alles, als bakvischjes versch van de kostschool. Zulke wichten kunnen, als ze protestantsch zQn, ook in een groote Roomsche Kathedraal, waar plechtige dienst is en -schoon orgelgeluid, zitten gieren en proesten In hun zakdoek, om die gekke paters, die al maar bulgen en mal doen In hun nachthemden en bonte jurken." Zoo iets pakte. Dat sloeg In. Wat greep hQ den rechten toon om de gichelaars koest en nederig te maken, ze te dwingen om onbevangen en deemoedig te gaan tot den dichter, te hooren het zuivere geluid, zooals het ging uit de ziel van den kunstenaar. Hoe moeten de menschen de oogen zijn opengegaan, als ze stil luisterden naar Van Eeden's geestig gebabbel over .schoonheids gevoel", dat ,in opstand kwam" tegen het boek van Van Deyssel, een gebabbel, dat enkel maar diende .om te laten merken, wat een warboel het is, hoe de allerhande In den janhageltrommel en het kleingoed bij de moppen ligt, en hoe duf en oud bakken en beschimmeld het boeltje geworDie wir ahnenl Ihnen gleiche der Mensch; Sein Beispiel lehr' uns Jene glauben. Zie ik goed, dan wordt door deze verzen de kern van VanjEeden's wezen goeddeels uitgedrukt. Die kern heeft hij, in veel strijd met zich zelven en anderen, bewaard en behoed als het kostbaarst deel z|ner persoonlijkheid. Uit haar zQn gevloeid zijn eerbied voor het heilige, zQn bewondering van het hooge en de schoonheid, zijn verlangen om zich te geven aan zijne medemenschen, zQn behoefte om te strijden tegen al wat onwaar of on echt, onrechtmatig of slecht Is, gelijk die ook in Multatuli leefde. Zijn waarheidszin, die anders dan bij Multatull ook het eigen-lk niet spaarde, heeft hem door zelf kennis geleid tot dien ootmoed welken men schen en kunstenaars noodig hebben om te stijgen. Het zijn die eigenschappen van Van Eeden's persoonlijkheid en weik, welke zijn popu lariteit voor mij tot een heugelflk verschijn sel maken; want die eigenschappen heeft ons, bovenal nuchter en verstandelijk, volk noodig, zal het iets verder komen op de baan zfjner ethische en aesthetische ontwikkeling. NoordwQk aan Zee. G. K A L F F den is van het lange liggen," maar dat ondertusschen toch prikkelde en opwekte tot het juiste proeven van eigen sensaties, tot het kennen van eigen zelf tegenover de schoonheid. En dan dat kostelijke Over schilderijen zien, die sublieme klaarheid, waarmee hij de menschen voorhoudt, wat het is voor de meesten, wat het niet moet zijn, en wat het wel is, en hoe dat bQ hem zrlf natuurlijk en geleidelQk is gegroeid. Ik houd niet van al deze vormen van kunstliefde, zooals ik niet van vergissingen en misverstand houd." Wat pakkend en treffend dat geval met de eerste aardappelen. Drake had gelflk, de aardappel is zeer goed eetbaar. Ook is er veel genot in oude Hollandsche kunst. Maar gQ, Hollander», die van uw kunst het rechte niet vat, maakt u allerbelachelijkst met uw opwinding, met uw feestredenen, kunsthand boeken, kunstpaleizen, standbeelden en straatnamen, 't Is of ik de gasten zie kauwen op hun harde aardappelnoten en tegen elkaar zeggen: Vindt u 't niet overheerlijk?" .0 't is verrukkelijk, wat een weldaad voor de menschheld." Al deze dingen moeten een knellenden band hebben doen wegvallen. Ze hebben gewerkt als een verfrlsschecd bad na een langen surfen tocht door gore stoffige landen, een bad waarbij het lichaam zich onge dwongen en los bewegen kan en weer het leven voelt als een heerlijke vrijheid, een rijk genot. Jonge menschen waarvan ik voel, dat ze hunkeren naar schoonheidsbegrip, wijs ik nog altQd eerst naar dit boekje, omdat ik nog zoo fel voel, hoe het jaren her voor me zelf een openbaring is geweest, een ont sluiten van de gulden poorten. Dat moet het geweest zijn voor zeer velen. En allen zullen als ik een innig warm ge voel van dankbaarheid bewaren in hun hart voor den schrijver van den eersten bundel Studies. Namens die velen wil ik dien dank hier neerleggen als een hulde aan Van Eeden op den dag, waarop hij terug ziet op een mooi rijk leven. J. PRINSEN J.Lz.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl