De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 10 april pagina 7

10 april 1920 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

10 April '20. No. 2233 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET BURGERWEESHUIS In strijd met het befaamde woord van den Prediker is er in dezen tijd heel wat nieuws onder de zon. Maar dat nieuws is niet steeds goed en aantrekkelijk voor velen. Is het daarom misschien, dat men zich steeds weer aangetrokken gevoelt tot hetgeen de vaderen hebben gesticht en wat de eeuwen door proef houdend is gebleken ? Zoo ergens, dan komt de historische evolutie uit in die eeuwenoude , gestichten, die, onder geheel andere maatschappelijke verhoudingen ge sticht, zich steeds hebben aangepast aan de eisenen van altijd weer nieuwe tijden en zoo alle evolutie en zelfs revolutie hebben overleefd. Het werk der vaderen blflkt Immers proefhoudend, *oo de nakomeling schap het in stand houdt door het te her vormen. Zulk een oud-vaderlandsch instituut is het ver bulten Amsterdam bekende Burger weeshuis. Het is een bezienswaardigheid van Amsterdam, dat in diens betere dagen zelfs den Duitschen Keizer binnen zijn door de traditie gewijde muren mocht zien. En wie kent niet de schilderachtige kleedf van onze weezen, die met name de meisj-s zoo uitnemend kleedt, dat wrj haar van harte toewenschen, dat zQ ze nog lang mogen dragen. Onze weezen brengen inder daad een schilderachtige noot in de anders zoo grijze eentonigheid van ons ulterlQk leven. Als van zelf herinnert die rood en zwarte kleeding aan de lang vervlogen tfjden, toen de stadskleuren ook door anderen dan door weezen werden gedragen. Lang vervlogen tjden inderdaad in deze dagen viert het Burgerweeshuis zijn vier honderd-jarig bestaan. Het is dus als stichting nog ouder, dan het gebouw, waarin het thans is gevestigd en dat in hoofdzaak uit het laatst der zestiende eeuw dagteekent. Men schreef 1520 en men leefde onder de heerschappij van Keizer Karet V. Men was nog goed katholiek in die dagen; wel drongen de berichten al door van een groeiende godsdienstige beweging ver weg in Saksen, maar veel invloed had die beweging in Holland nog niet. Het gebouw, dat wrj thans sedert meer dan drie eeuwen kennen als het weeshuis, was nog een klooster, het St. Luclenconvent. In die dagen woonde te Amsterdam een godvruchtige vrouw, Haesje Claesd., gehuwd met Claes Jacobsz. Paradijs of in l Paradijs. Met dezen laatsten naam wordt ook Haesje Claesd. aangeduid; natuurlijk mogen wrj daarin geen zinspeling op een gelukkig huwelQksleven zien; waarschijnlijk heeft in het huis van Claes Jacobsz. en zQn Haesje een steen in den gevel gestaan, waarop het parades met Adam en Eva ten voeten uit was gebeeld. Intusschen blijkt Haesje Claesd. een uitnemende, vrouw te zQn ge weest; zoo van iemand, dan kan van haar worden getuigd, dat haar werken haar zijn nagevolgd. Wat zQ heeft gedaan moge de oude Commelln ons verhalen. .Deze noyt vergetelyke Moeder der Arme Weezen, eenige I'!*yne huyskens hebbende, staande in de Kalverstraat omtrent de Nleuwe-iyts Kapel, doen de Heylige Steede genaamt, het f t die vervaardigt om tot haren kosten daarin op te voeden een klein getal ouderlooze Wees kinderen en dat onder 't opzicht en bestleringe van eene Teeuwes Zweerzen. Daarin van veel der voornaamste Borgeren gevolgt zijnde, is dit ongetwijfeld d'eerste oorzaack geweest." Dat weeshuls van Haasje Claasd. was dus een particuliere stichting. Het stichtingsjaar staat niet geheel vast; maar 1520 is toch SCHILLERKUNST-KRONIEK WlTSEN, BIJ WiSSELINQH, TE AMSTERDAM Het werk van Witsen vertoont lusteloosheid. Het is de eerste keer niet, dat me dit duidelijk wordt. De luste loosheid bestaat al een tQd. Witsen heeft getracht deze kwaal te verhelpen, naar ik meen op verkeerde wflze. De schilder van Amsterdam, van het patricisch zich spiege lend of peinzend Amsterdam, en van Londen met parken, viaducten en leeuwen van brons en steen, is naar Wijk bfl Duurstede getrok ken, maar heeft daar zijn spankracht niet hervonden. Dat ware ook wonderlijk ge weest. En waarom? Witsen is als s c h i d e r niet een typisch natuur talent. De bron zijner kunst welt niet natuurlijk en gemakkelijk. Een groot deel van wat hij eens bereikt heeft (het is eigenlijk al lang geleden) bestond voor een zeker part uit.andere elementen, dan die van den zui veren schilder. Ik bedoel hiermee niet, dat zijn kunst litterair was; de elementen die haar steunden en staande hielden, waren elementen die kunnen gelden als bewijzen voor de algemeene beschaving in Witsen. Een groote stad had hem meer steun gege ven toen zfn wezen zich niet meer getrokken Voelde tot Amsterdam, of zelfs tot Londen. Het oude deel van Praag, of Iets dergelijks, heb ik toen beweerd, had wellicht den be schaafden Witsen weer eens kunnen elektriseeren; het bad wat verstalde weer kunnen doen bewegen. Dat is niet gebeurd; de lusteloosheid is gebleven. Deze kilte en dezen dood vindt ge bij Wisselingh dan ook als hoofd merk van wat de schilderende daar laat zien. Zijn portretten in olieverf, met hun koude kunde, missen leven, roeren niet, het z|n gravers van het levende. Zijn naakten, zijn noch bloesemend vleesch (op gepolltoerd hout lijken ze steeds) noch wer den ze ondervonden als een architectonischen bouw van romp en ledematen, noch schilder noch modelleur vindt ge daar. Het spreekt van zelve, na wat hier voorafgaat, dat zijn bloemstukken bekoring missen. Z| doen de ontaarding (of den aard) van Witsen, zoo als die nu zich openbaart, het duidelijkst zien. Er is geen ontkennen mogelijk: wat Witsen aan talent bezat, werd stijf, is star.. Het beste schilderij e is (het hangt niet óp de tentoonstelling, maar een verdieping lager) een achtergevel uit Dordt? met t wee gele luiken en een boog van steen rechts. Het is de beschaving in Witsen, een zekere hooghartige melancholie, voldoende sterk om wat Witsen aan innerlijke schil dersdrift mist, te vervangen door elementen, diékunnen opwekken, en wekken tot het bezien van zulk werk. BrJ dit schilderijtje zijn te voegen de stadsgezichten: 21 Pak huizen, 28 de VogelwQk bij het IJ, 30 het Schipperstraatje. Een vroeg portret, en geteekend, zooals Witsen toen in acuter periode er meer ge(Cliches Hete Lven") De mooiste drie poorten van het gebouw waarin het Burgerweeshuis is gevestigd Ingang aan de Kalverstraat Poortje op het binnenhof Ingang aan de St. Luclënsteeg llllllllllllllllllflIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIlllllllllltltlllllllllllltlttlll wel zeer waarschijnlijk. Het kleine weeshuis in de Kalverstraat blijkt spoedig te zijn ge groeid ; de verpleging zal er beter zijn geweest dan men in den regel aan weezen placht te geven. Reeds in 1523 greep de magistraat van Amsterdam in; zij vaardigde toen een keur uit, waardoor de verpleging der weezen nader werd geregeld. Veertig jaar later doet zich de behoefte gevoelen aan meer ruimte dan de huisjes in de Kalverstraat blijkbaar konden verschaffen; de magistraat besloot toen het destijds zeer gebruikelijke middel van een loterij toe te passen om fondsen voor uitbreiding van het weeshuis te vinden. De loterij is blijkbaar geslaagd; een groóter perceel kon als weeshuis worden ingericht, het huls De Gouwe" in de Kalverstraat, dat later het bekende en wQd vermaarde logement de Keizerskroon is geworden. Toen de Keizerskroon bloeide, waren de weezen reeds lang naar den overkant der Kalverstraat verhuisd. In 1578 was Amster dam door de Alteratie geus geworden. Een gevolg daarvan was de opheffing der kloos ters. Het zou ons te ver voeren om uiteen te zetten, op welke wijze de bezittingen der verschillende kloosters ter beschikking van de stad zijn gekomen. Wij mogen vol staan met te conttateeren, dat in 1579 met de hoofden van het St. Lucienklooster en van het Kartuizerklooster een overeenkomst werd gesloten, waarbij de gebouwen en ver dere eigendommen van beide kloosters tegen levenslange alimentatie der kloosterlingen Electrische Lampvoeten in Potterie LANOOY" Papestraat 24 - 's-Gravenhage maakt heeft, geeft den geteekende, van L., levendig genoeg, psychologisch genoeg, ge noeg als m e n s c h, als wezen. Het Is iets wat Witsen niet meer kan, de gevoelsmogeltjkheden, daarvoor noodlg, zijn hem ont gaan, verlieten hem, zooals menschen een te koud huis zoo gauw mogelijk verlaten. En wat Is er met den etser Witsen ? Het onzalige photographeeren, en het ge bruiken van die photographieën, die iedereen schaêdoen, hebben Witsen de grootste schaègedaan. Een opbruisend talent had die schaêkunnen dragen, eenigszins kunnen dragen; niet Witsen, wiens spontaneïteit nooit groot is geweest; wiens wezen geen bruisend wezen ooit was. Ik heb ook hierop al lang geleden gewezen op dit gevaar. De etsen van Witsen, de groote stadsge zichten van Amsterdam (half aquarellen in bruinen), zij waren noch teekenkracht meer noch stemming; noch hadden zij voldoende Witsen's deftigheid. Z| waren niet van bincen-uit gekomen; zij konden, daarom, bij den beschouwer niet naar binnen komen. Deze waarheid geldt voor de etsen uit San Francisco en uit Venetiëevenzeer (ik noem als minst slechte de Ruïne Emerson 67). De geheele tentoonstelling moet voor wie met verwachting er heen ging, een blijvende teleurstelling blijken. Voor mij was ze een bevestlgirg van vermoede waarheden. Als ze door den schilder als propaganda bedoeld is voor 't eigen werk, Is ze cog een mis greep. Beter had hij dan gedaan met een scherp-gekozen verzameling te laten zien van dat wat hij eens In Amsterdam, in Lon den, in Dordt en in Ede maakte. Dat had de terecht tanende aandacht, de minderende belangstelling verlevendigd. THOLEN, BIJ UNQER EN VAN MENS, TE ROTTERDAM Twee dingen vindt ge, en vondt ge, in Tholen. Het eerste, en de belangrijkste eigenschap in dezen schilder is, dat h| de vormen op vloeiende wijze kon, en kan, modelleeren. Er Is niets stootends, niets hortends in de manier waarop hij, met zijn toets, de voorwerpen bepaalt. Ik heb dien toets genoemd een, die molllg-lenig gaande, lóó bepaalt, wat hij wil bepalen. Tholen heeft dat noodlg daar waar hij op zijn best is. Want hij is op zijn aantrekke lijkst, op z|n Innigst in dat uur, in dat licht, waar de vormen lijken te gaan dom melen zonder nog geheel-en-al in het duister aan het weeshuis werden afgestaan. In 1580 werd het St. Lucienklooster tot weeshuis ingericht en werden de weezen daarin ge huisvest. De kloostergebouwen werden voortdurend verbouwd en uitgebreid en met de nieuwe bestemming in overeen stemming gebracht. Alleen de St. Luciensteeg heeft de benaming van het oude klooster behouden. Kort na de Installatie der weezen in hun nieuw tehuis werd de fraaie poort aan de Kalverstraat gebouwd; zij draagt het jaar tal 1581; later werden daarop de bekende verzen van Vondel aangebracht. De meer eenvoudig gehouden, maar juist daardoor des te schilderachtiger poort aan de St. Luciensteeg is van 1634; zQ werd daar geplaatst nadat bij het eigenlijke klooster gebouw het oude mannen en -vrouwengasthuis was bijgetrokken. Toen was het complex gebouwen, zooals wij het in hoofd zaak nog kennen, voltooid. Hoe het in de achttiende eeuw was ingericht kan men bij Wagenaar nalezen. Het eigenlijke bedrijf ten behoeve der weezen, was nog al wat omvangrijker dan later; het weeshuis had een eigen brouwerij, een stal voor twintig koeien, een bakkerij, een slagerij en een kaasmakeiij. Later is dat alles afgeschaft; blijkbaar werd ook hier de eigen exploitatie te kostbaar. Het weeshuis was eeuwen lang, gel5k de meeste liefdadige gestichten in ons land, een zelfstandige stichting met eigen ver te verwisselen. Het is een uitdrukking van een muzikaal-gezlnde romantische geaard heid, die meer of minder breed, meer of minder groot in portret en landschap kan worden gegeven. Wanneer Tholen zóó is en hfl het late uur schildert bekoort hij het meest, en is zfln persoonlijkheid, die zich nooit opdringt, en nooit met felle accenten haast werkt, het grootst, het meest eigen. Maar er is meer in Tholen. Er is in hem een lust de ouderwetsche dageljjkschheden te noteeren. Hij is een minnaar van het kleine ambacht in de kleine stervende stad evengoed als h| belust is op alles wat met zeilen samenhangt. HIJ houdt van détails dan; h| is verzot op details. Niets is hem te veel; alles zou hij willen neer schrijven. Het werk wordt tot genre stuk, en tot document haast. Het wordt tot een objectief waarnemen, vooren bovenal. Het verliest zóó doende de een heid, den grooten gang; het wordt tot een ouderwetsche vertelling, waarin ge meerde kunde voelt dan het zich roeren, zich reppen van het schoon. Het is een kant van Tholen, die voor velen een aantrekkelijkheid moet bezitten, maar die voor mij al die aantrek kelijkheid mist, die ik zoek. Het leven Is niet voldoende meer In zulk werk; het ver toont misschien de nederigheid, de nederige aandacht van den schilder voor wat hfl maakt, maar toch niet de nederigheid der bezielende genegenheid. Het werk is een aantal waarnemingen, maar zfl staan afzon derif k ; geen eenheid bindt ze Belde wijzen van Tholen's zijn vindt ge in Rotterdam. Te veel in getal vindt ge er de werken met de nederige aandacht, maar waarin de kracht niet groot genoeg zich openbaart. Deze werken, waarin Tholen's handvaardigheid meer te erkennen is dan zfln gemoed, zullen zijn naam bij de kenners niet baten. Z<] zullen zijn naam zelfs schaden bij hen, wien een overzicht van dit werk vreemd is. Gelukkig zijn er ook van de andere wij re van Tholen's zijn. Hiertoe behooren 24, 27, 37, 38, 40; 4, 3, 14, en 9, 6 en 26, van den katalogus. Daar is of een dommelend blauw-en-grijs te waardeeren (groenen z|n Tholen's fort niet) of een zuiver genoteerde wolk; een gracht, een vaart met een boot en sluis, en beweeglflkheid van figuurtjes; daar is een geheel te erkennen. PLASSCHAERT * * * DAUMIER, TE AMSTERDAM. (KUNST AAN HET VOLK.) Het is natuurlijk niet meer noodig Dau mier als aanvallend teekenaar te karakterlseeren. Iedereen kent zijn aard en zijn eigenaardigheid; iedereen weet, dat zijn aanval tegen den polltieken tegenstander, tegen de uitingen en wezens, die hij be lachelijk vond of haatte steeds scherp en zeker was, en breedweg ridiculiseerende, en dat hij deze zekerheid en deze scherpte immer vereenigde met zwaarte. Het was Illlllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllll mogen. Het had uit de kloostergoederen aanzienlijk landbezit; ook later verkreeg het belangrijke legaten en schenkingen. Voor de weezen werd ook geregeld gecollec teerd. En bovendien kwam een groot deel van de opbrengst van den schouwburg aan het weeshuis. In 1617 werd door regenten van het weeshuis een contract met die van den schouwburg gesloten, waarbij eersteen derde, vervolgens de helft van de opbrengst aan het weeshuls zou komen. Reeds in 1622 verkreeg het weeshuls den schouwburg in eigendom en kwamen dus alle profijten van het tooneel de weezen ten goede. Het is bekend, dat het archief van het weeshuls een rflke bron is voor de -geschiedenis van het Amsterdamsche tooneel, wat men opper vlakkig stellig niet zou verwachten. De rijke inkomsten werden natuurlijk in den Franschen tQd sterk verminderd; de algemeene verarming trof ook het weeshuis en de tierceerlng deed de rest. In den loop der negentiende eeuw kon het zich langzamer hand herstellen. Maar toen ook verloor het zin zelfstandigheid; het werd niettegen staande geboden verzet door de stad ge annexeerd. Sedert werd het weeshuis een stedelijk gesticht. Korte jaren geleden heeft hét den laatsten schijn van zelfstandigheid verloren; het college van regenten werd vervangen door een commissie uit het bur gerlijk armbestuur. Het zou de moeite loonen de geschiedenis van het weeshuis, vooral de interne historie, i Hiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiniiiiiin iiniiiimiiiiiiilii b( Daumier nooit de radde stoot van een degen, die trof, of wondde, of vernielde er is altfld iets grooters In hem, iets van meer gewicht en van meer woeling; hij moet daarin op Rabelals, den breeden, treffend lijken. Want, had hij dat breede en dat zware niet getoond, zoo was hem zijn medelijden met Frankrijk in 1871 nooit zoo groot geweest, dat hQ, vol en romantisch, den geknotten boom had kunnen teekenen, die stemming en werkelijkheid van 1871 symboliseert, noch had hij, enkel politiek en dus eenzijdig tegenstander, den moord op menschen kunnen doen voelen in zijn Rue Transnonaln .... En dat is een waarde bepaling, op eens. Ik heb meer dan eens geschreven, dat er een gevaar is in het maken van politieke prenten; In, dus, een teekenend partijgangerschap. Dit gevaar is beperking, versmalling, verschraling van wezen; het is niet meer de essentieele dingen van den mensen maken tot wit en doel van den worp, maar het Is deze moed willig vergeten, om toestanden te openbaren die tijdelijk zijn, of om inzichten te verde digen, die zeer betrekkelijk kunnen blaken. Een aantal der politieke teekenaars behoort daardoor tot de eendagsvliegen, of tot de diertjes, die alleen een korte periode tieren en de aandacht wekken.... De zwaarte van Daumier vindt ge inz|n zwart; in zijn licht en donker, in de diepte van zijn zwart, in het ruime van zQn grijzen; in de grootte van zijn golvende lijn. Over al deze dingen ware een vergelijkende be spiegeling te schrijven als over zijn een voud en over zijn overdrijving. Het ware een genoegen hem met Oavarni te vergelijken, en de verschillen van deze twee klaar neer te schrflven, maar dat is wat ik bewaar voor een ander maal. Ik wil hier nog de schilde ryen doen zien, die mijne bepalingen bevestigen. Want terwijl Daumier in zijn vele teekeningen (en anders is niet mogelijk) dan beter is, dan gewoner, hoe wel nooit gewoon, is hij in zijn weinige schilderijen feitelijk doorloopend van belang. En waar bestaat dat belangrijke uit? Zijn gevoel voor menschelQkheid vindt ge hier het meest openbaar. Het gaat toch niet aan zijn Don Quichote als een ironie te zien, of liever als een schalkschheid alleen. Deze phantastlsche mensch is In iedereen, die wat leeft, en doet, en deze ridder van de verwonderlijke figuur Is alleen droevig, omdat hij het onmooglijke uit de bronnen na te gaan. Dan zou men ook kunnen naspeuren, welk een invloed dit huis heeft gehad in maatschappelijken zin. Wat is er geworden van de duizenden weezen, die in vier eeuwen hier hun ver pleging, opvoeding en opleiding hebben ge vonden ? Alleen een uitgebreid onderzoek zou in dezen zekerheid kunnen verschaffen. Nu moeten wfl volstaan met te wflzen op den beroemdsten Amsterdamschen wees, den jongen man, die zQn leven gaf voor zijn vaderland, jan Carel Josephus van Speyk. Terecht houdt het weeshuls z|n herinnering in hooge eere. H. B R U Q M A NS nnmtiimiiiiim II1IIIIIIII1IIIIIIU1I iiiiiiiiiiiimiiMiiiifillliilm KONINKLIJKE KWEEKERIJ i noERHEw i j B. RIjlYS - Dedemsvaartj 126 Hectaren met vaste planten, Rozen, [ j Rhododendrons, Coniferen, Heesters | \ Catalogus 1920 is zoo juist verschenen | i en op aanvrage verkrijgbaar f TifififfiiiiifmifiimffiififiiiiffffiiiiififiiifiiiiiiffifififiifiiiimiiriHiifniih wil. Zoo zag Daumier hem, niet zonder erken nen, maar werkl^k, zonder hoon, vol ernst. En wie dit mocht betwisten, hem is alleen te wijzen, zoo hij schilderijen kan onder vinden, op den ernst van het gamma, op den ernst van de kleur, waarin Daumier Don Quichote en landschap schildert. Hier vindt ge ook z|n zware golvende IQ n, een ifn vol trage spanning, die soms een arm zich spannen doet in een absoluutwijiend gebaar. En even zeker wordt die ernst, door dat een gevoel van overeenkomst met Rembrandt soms rijst bij de weergave door Daumier, van een betoon van harts tocht. En niet alleen daar; dit ook te zien in de kleine, breede, oude figuurtjes bij het lage huisje De overeenkomst is niet zoozeer in de kleur, als in de beweging der kleur, in het dramatische. Het gevoel b{j Daumier is niet de stille beschouwer, die de dingen van zijn beschouwing stil maakt en als zeif-genoegzaam; bij Daumier is niet alleen het gezicht in actie, maar het geheel is onophoudelijk gedreven door een sterken drang, die van uit den schilder komend de dingen bevangt, en de menschen (zie daar voor ook zijn Christus). Sommeerend: Daumier is dus belangrflk, omdat zijn menschelQkheld geen eenzijdige is maar een algemeene (in de beste zijner werken); dat de politieke teekenaar zfn eenzijdigheid niet als algemeen stempel op alles drukte, dat hij in een kleur vol ernst in een groot golvende lijn zijn drama leven deed. VAN DER LECK, TE UTRECHT. Ook deze werken van Van der Leek hebben mij niet overtuigd deze, misschien abstracties of composities gemakkelijk ge noemde, voorstellingen. Ze hebben m IJ nog meer teleurgesteld. Ik begrijp, dat iemand in een spel van enkel lijnen of in een com positie van enkel vormen zijn gevoel omtrent iets, 't een of 't aêr, zou uitdrukken, zonder verder te doen aan objectief-waargenomen vormen. Waarom niet ? Een ornamdt kan dit zijn... naar hier, bij Van der Leek, is een verkeerd spel; hij is alleen moedwillig, maar niet zeker; en teen te gebonden nog aan die objectief waargenomen dingen. H| synthetiseert niet (hij is willekeurig) noch is hij iyrlsch-vrij, noch is hj strak-statig, en werkelijk abstract. PLASSCHAERT III1HIIIIIIIIIIII1IIIII iiiiiiiiiimiiiimiiitiiiiiii iiiiiimiiiiiiiiiMiimimiimiMiii Utrechtsche Schielschuitonveer AMSTERDAM, SINGEL 273 TEL. l NT ERG. 5181 H. Dagelijkscho Motordienst tusschen Amsterdam - Utrecht - Zeist - De Bilt - Huis ter Heide Bosoh en Duin - RIJsenburg - Driebergen - Doorn enz*

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl