Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 April '20. No. 2234
DE RESTAURATIE VAN DEN
SAAIHAL-GEVEL
AAN DE STAALSTRAAT
De Bond Heemschut nam in 't jaar 1918
het initiatief, zich te ontfermen over den
ouden Saaihalgevel aan de Staalstraat. Het
Bestuur zond aan Burgemeester
en^Wethouders van Amsterdam een verzoek den
gevel en eveneens dien van de Militiezaal
aan den Singel, van de pleisterlaag te ontdoen,
opdat deze gevels weder in hun oude schoon
heid" aan den dag zouden komen. Dit leek
heel eenvoudig, even de pleister eraf laten
hakken, het metselwerk nieuw voegen en
de oude schoonheid was er weer.
Op voorstel van Burgemeester en Wethou
ders hechtte de Raad den 26 Maart 1919 zijn
goedkeuring aan het eerherstel van de beide
gevels.
Het eerste werk was te gaan zoekenin archie
ven, musea, openbare en particuliere collectiën
naar gegevens en oude afbeeldingen van den
Saaihalgevel. Al zoekende, groeide als van
zelf de geschiedenis van het gebouwen
complex, waarvan de saaihal een onderdeel
vormde, de staalhof met de zijdehal, de laken
hal, de tarhof. Het Lakenbereiders- en
Droogscheerdersgilde behoort tot de oudste gilden.
Op de kaart van Amsterdam, van Cornelis
Anthonisz. 1544, ziet men aan de Oostzijde,
buiten den burgwal, een groot terrein met
zooiets dat op boonenstaken gelijkt en inge
schreven die Roemen. Dit zijn de
lakenramen. De gracht erlangs heet op de kaart
die Raem. Dit is dezelfde gracht, welke nu
is K'oveniersburgwal en waar Corn. Antho
nisz. die Raemen aangeeft, zou iater de
Staalhof en de Staalstraat kornen en de
Verwersgracht. De Raamgracht bewaart in
haren naam de herinnering. De Verwers
gracht werd later Groenburgwal geheeten.
De Verwerstraat heeft de geschiedenis vast
gehouden. In de zestiende eeuw kwamen
ook lakenramen achter 'tSt. Luciaklooster
(nu 't Burgerweeshuis). De Raamsteeg, van
den Singel naar de Spuistraat, in 't verlengde
van de meer bekende St. Luciensteeg her
innert er aan. In de achttiende eeuw ver
plaatsten zich de ruimteeischende laken
ramen buiten de stadswallen. De Raamstraat
(naast de tegenwoordige Handelsschool) en
ook de Raampoort, de voormalige
Raambarrière wijzen nog de plaats aan.
Waar in de vroegste tijden de beurs voor
den lakenhandcl is geweest, is mij niet bekend.
De oudste bekende plaats van samenkomst
was in de voormalige Agnietenkape!, welke
sedert de uitzetting van de katholieken uit
de stad in 1575 leeg stond en als stadsbezit
beschikbaar was. De onderzoekingen van dit
gebouw en van haar geschiedenis, in verband
met de restauratie en inrichting tot Univer
siteitsgebouw, hebben geleerd dat de
Agnietenkapel bestond uit een onder- en bovenkerk.
De onderkerk werd voor Admira
teitspakhuis gebruikt, de bovenkerk voor lakenhal.
De staalhof werd gebouwd tusschen 1626
en 1630, waardoor de Agnietenkapel weder
beschikbaar was en dit de aanleiding is ge
weest er bij de oprichting van de
Amsterdamsche Hoogeschool, het Atheneum illustre
te vestigen.
De draperiel) bloeide te Amsterdam reeds
in de tweede helft der veertiende eeuw, onder
het toezicht der gildemeesters van Sinter
klaas. In het tweede decennium der vijf
tiende eeuw had die nijverheid zulk een vlucht
genomen, dat het oude giidetoezicht alleen
niet meer voldeed en er een afzonderlijk
college van waardijns werd ingesteld.
Deze waardijns vergaderden in het oude
stadhuis; hun vertrek heette, naar het
looden of zegelen der lakenen, het zegelhuis.
Den 8 Juni'1616 2) is goed gevonden en
geresolveerd dat tot vordering en oprichting
van een laeckenhaüe alhier de Agnietekercke
responderende over de Capelle genaemt de
Heylighe Stede, dewelcke tot nog toe bij de
Heeren van Admiraliteyt alhier gebruikt is
geweest, zal approprieren ende gebruycken."
Van 1616 af is de lakenindustrie en handel
in stoffen blijkbaar sterk toegenomen, al
thans aan de Verwersgracht werd na een
tiental jaren de Staalhof gesticht. Dit was
een groot gebouw met een symmetrischen
gevel, op de plaats waar nu het leelijke
gebouw van den gemeentelijken gezondheids
dienst aan den Groenburgwal staat. Aan de
Verwersgracht (Groenburgwal) waren drie
ingangen naast elkaar. De middelste voerde
naar den Staalhof, een open plein. De
linker gaf toegang tot de in 1650 gebouwde
zijdehal, de rechter tot. de woning van
den keurmeester, later tot het
glaskopergild. 3) Achter de knechtswoning van den
staalhof was de lakenhal; tot eenige jaren
na 1800 was er de Engelsche episcopale
kerk gehuisvest, daarna het Zijdewindhuis.
DANTE EN DE VRIJMETSELARIJ
J. VAN DIJK, Dante's Divina Commedia.
Een Aanleiding en Inleiding tot nieuwe
commentaren. Een boek voor
DanteBestudeerders en Vrijmetselaren. Am
sterdam, P. Dz. Veen, 1919.
Dante als vrijmetselaar, de hand uitstrek
kende, de rechterhand op de borst leggende
en opheffende, met de wijsvinger naar de
aarde wijzende (Schots ceremonieel), deze
voorstelling is niet nieuw. Eerder zou men
zich moeten verbazen dat zij nog altijd leeft,
niettegenstaande Karl Witte, de uitnemende
kenner van Dante, reeds in 1829 en in 1868,
op de geschriften van Gabriele Rossetti en
E. Aroux, de woordvoerders van hen die in
Dante's werk allerlei verborgenheden zoch
ten, zijn taa! als een soort dieventaal en het
gedicht zelf als een verkapt revolutionnair
pamflet beschouwden, een afdoende kritiek
had geleverd. Afdoend nl. voor de lezers die
vatbaar zijn voor wetenschappelike argu
menten. Hij heeft aangetoond, ten eerste,
dat geen enkel getuigenis ons veroorlooft
te veronderstellen dat tussen de
TempelWEGGIS
VIERWOUDS T EDEN M E ER
Hotel ALBANA
Hotel ALPENBLICK
DB twee eenige hotels In verhoogde ligghig, met prachtig
panorama. Prospectus door de eigenaars en Intern. Verkeers.
bureau Amsterdam?Den Haag.
De^Saaihalgevel voor de restauratie
De Saaihalgevel na de restauratie
De episcopale kerk is in den loop der jaren
verhuisd naar de Agnietenkapel, zelfs naar
het Begijnhof (1727), om weder naar den
Groenburgwal terug te keeren. Het
zijdewindhuis kwam van de bovenverdieping van
het stads-artilleriehuisTaan den Singel, waar
het moest wijken voor de
inrichtingtotMilitiezaal bij de invoering van de Nationale Militie.
Aan de rechterzijde van den staalrtof was de
saaihal, met den voorgevel naar de Staal
straat gekeerd. Links daarvan was
deknechtswoning van de saaihal, met een toegangs
poort met een Agnus Dei. Rechts was de
tarhof met de daaraan verbonden knechts
woning. Zoo besloeg de staalhof een groot
complex op den hoek van de Staalstraat en
Groenburgwal. Slechts het hoekhuis was
particulier bezit.
De Staalhof heeft den naam bewaard aan
de Staalmeesters, door Rembrandt ver
eeuwigd, ookaan de Staalstraat. Een staal was
niet, zooals wij dit thans kennen een klein
lapje, een monster, doch een groot stuk, een
rol. Een doubel stael" was aan de lakenhal
te Leiden 22i el, een enkel staal 10 el. Hoeveel
te Amsterdam een staal was, is mij niet
bekend. 4)',,Item |dat| de Verwers aen elck
laken dat zij voort-brengen om gestaelt te
worden gehouden sullen sijn een loot te slaen
te weten een enkel stael een kleyn lootje het
ander half stael wat grooter en het dobbelt
stael nog grooter. Alle welcke looden bij de
Stael-meesters knecht gegoten ende de Ver
wers sonderhaarjkostengelevert sullen werden."
De saaihal zelf bestond op den beganen
grond aan de voorzijde uit vertrekken
behoorende tot de knechtswoning, achter uit de
eigenlijke saaihal. Boven waren twee vertrek
ken, aan de straat de Blaauwhal, daarachter
de Zwarthal.
De tarhof had een poortje, waarboven in
steen uitgehouwen, 5) stonden de woorden,
int tartof, die te kennen geeven, dat de
Wollen Lakenen aldaar getard, dat is, genat,
gemeeten en gekeurd worden."
Deze tarhof was geen gebouw; het was een
open erf.
Zoo is de toestand geweest tot het einde
der achttiende eeuw. Toen kwamen bij de
afschaffing van de gilden de gebouwen ieeg
te staan. De saaihal met de knechtswoning
links ervan werd ingericht voor den Raad
van Discipline.
In 1816 behoorde deze inrichting alweer
tot het verleden. Op de benedenverdieping
van de saaihal was toen het chemisch labo
ratorium.
In 1826 was in het gedeelte van het gebouw
aan de Verwersgracht gevestigd de 6) Stedelijke
impost op het gemaal. De vroegere episcopale
kerk (die daar gevestigd was geweest van
l Nov. 1771 tot in het jaar 1807) was werk
plaats van het zijde-windluüs met de kamers
van Heeren commissarissen." De vroegere
zijdehal was toen (van 1822?1827) Engelsche
kerk. De episcopale kerk bleef haar plaats
getrouw. Naast de Staalhof werd in 1827
een geheel nieuwe kerk gebouwd door den
architect J. Janson, naar het voorbeeld
van den Dom te Dublin.
In 1848 was de voormalige knechtswoning
van de saaihal met de saaihal zelf een Sectie
van Policie, de voormalige tarhof was nog
een open erf, aan de straatzijde met een
vlakken muur afgesloten.
Het jaar 1856 stond voor den staalhof in
een minder gunstig teeken. Het laboratorium
chemicum moest vergroot worden. Reeds
tevoren was het open erf van den tarhof
volgebouwd en op den rechten muur aan de
straatzijde een driehoekige bekroning met
een rond venstertje gemaakt. De lokalen
ter linkerzijde van de saaihal, in gebruik bij
de politie en die aan den Groenburgwal, in
gebruik bij den accijns op het Gemaal,
werden terdege verbouwd naar een ontwerp
van den stadsarchitect B. de Greef. De fraaie
gevel aan den Groenburgwal werd gesloopt
tot den bovenkant der vensters van de ver
dieping, de drie aardige poortjes werden opge
ruimd en het geheel overpleisterd en verwerkt
tot een modem ontwerp". Aan de
Staalstraatgevels werd het linkergcdeelte, met het
poortje geheel gesloopt en in overeenstemming
gebracht met den topgevel aan de rechter
zijde en daarna het geheel eveneens gepleis
terd. Den 26 October 1857 werd het ver
bouwde scheikundig laboratorium ingewijd
met een rede van den hoogleeraar von
Baumhauer. In 1878 werd het chemisch laborato
rium der universiteit nogmaals verbouwd.
Op de gevels was dit niet van invloed, wei
op den eigenlijken staalhof, welke toen voor
een gedeelte werd volgebouwd. In 1885, toen
het nieuwe chemisch laboratorium aan de
Roeterstraat gereed was, werd in het gebou
wencomplex gevestigd het veiligheidsmuseum
en later de Gemeentelijke gezondheidsdienst,
welke na de voltooiing van het nieuwe veilig
heidsmuseum aan de 'Hobbemastraat, het
geheele gebouw in gebruik heeft.
In 1897 had nogmaals een verbouwing
plaats. De gevel aan de Staalstraat werd
daar het slachtoffer van. Het linkergedeelte
werd verhoogd, waardoor het ontwerp van
B. de Greef weder onsymmetrisch werd.
Bovenaan werd een balustrade van cementen
ornament gemaakt.
Hoe het gevelcomplex door mij aange
troffen werd, geeft de hierbij gereproduceerde
foto. Eerst werd het pleisterwerk afgehakt,
f waarbij tevens de zijmuur van het hoekhuis
{ (dat thans gemeentebezit is) werd schoonge
maakt. Dit af hakken was niet zoo eenvoudig als
het zich deed aanzien. De pleisterlaag was erg
best, glashard; het metselwerk was zacht.
Aan elk stuk cement ging een laagje van den
steen mede. Tevens bleek, dat men vroeger
heren (XII Ie eeuw) en de Vrijmetselaars
enig verband bestaat, en, ten tweede, dat
geen der godsdienstige sekten die in Dante's
tijd vijandig tegen de kerk optraden, noch
de Albigenzen, noch de Waldenzen, noch de
Patareners, noch de Epicureërs, iets hebben
gekend van de initiatieplechtigheden, de
hiërarchie en het symboliese ceremonieel, die
voor de Vrijmetselaars kenmerkend zijn.
Ik herhaal het, Witte's betoog is voor
onbevangenen geheel overtuigend. Maar er
zijn mensen die meer vertrouwen hebben op
willekeurige anagrammen eu acrosticria
dan op historiese en logiese feiten. Witte
haaide uit twee verzen van Dante het bewijs
dat de dichter met profetiese blik zijn
negentiende-eeuwse verklaarder Rossetti had ge
profeteerd :
Dinne s'alcun Latino tra costoRO
Clie Sun quitic' entro, SE l'wighia Ti basTI
Doch deze ironie stuitte af op de ernst der
speurders naar geheimzinnigheden. De Heer
van Dijk, die zich met bovengenoemd werkje
in hun gelederen is komen scharen, is niet
frisse moed aan het zoeken gegaan, en heeft
in de beginletters der zeven eerste terzinen
van het gedicht (weliswaar, als men de zesde
niet medetelt) een woord ontdekt (Notima),
dat in het ceremonieel der Schotse Vrijmet
selaars voorkomt met welke betekenis,
blijkt niet; trouwens het heet daar Notuma,
met een u, en bovendien, hoe Dante met de
Schotse Vrijmetselaars in verband zou kunnen
staan, wordt ons verre van duidelik gemaakt,
eerder het tegendeel; het betoog :.op de
bladzijden 20 en 21 is geen model van histo
riese kritiek.
Bewijzen voor de beweringen van de
schrijver zoekt men trouwens overal tever
geefs, hoewel zijn verhandeling zich uiterlik
iiliiiiiiiiimmii ........ iiiiiiiiiiiii
iiiiii ........ i
IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIII
voordoet als een werk van studie ; wel komen
hier en daar verwijzingen voor, docli deze
ontbreken waar wij ze nodig zouden hebben.
Een enkele maal kunnen wij iets vermoeden
omtrent de bronnen waaruit hij heeft geput ;
zo wordt de schrijver van de
ilvpnerotoniacliia Polip/iili niet Francesco Colonna,
maar Franc.ois Colonne" genoemd, en de
Goliarden heten Oouliards", hetgeen
duidelik op een Franse zegsman wijst. Maar, welke
de schrijvers ook mogen zijn door wie hij
zich heeft doen inlichten, zij hebben hem niet
gevrijwaard tegen grove vergissingen. De
paragraaf over de troubadours (p. 12) is
zeldzaam onjuist; en geheel ongerechtvaar
digd is de verklaring van de gesloten" taal
van Arnaud ;Danicl (niet van Sordello, zoals
op p. 15 wordt beweerd) als een soort geheime
spraak.
Hoe weinig behoefte de schrijver gevoelt
aan een stevige grond voor zijn bewijsvoering,
blijkt uit de wijze waarop hij het bestaan
van geheimschrift in Dante's tijd
aannemeHk wil maken. Natuurlijk hadden de
verspreid wonende leden der verschillende
vereeiiigingen een communicatie-systeem
no,,dig .... Toen de toepassing der
boekdruk,,kunst .meer ingang vond, bleek 't noodig
jaren, om de pleistermortel goed te doen
hechten, het metselwerk en "den natuursteen
ruw had gehakt. De baksteenen zijn met
een scherpen, breeden beitel vlak gehakt en
waar het niet anders kon, zijn andere steenen
ingezet. De benoodigde steen was nergens in
ons land verkrijgbaar. Dit komt omdat de
steenfabricage niet is als vroeger. Langen
tijd bewaarde ik een steen, uit den gevel
afkomstig, met ronde gaatjes erin van ver
brande rietjes in de klei. De klei werd dus niet
gezuiverd, in tegenstelling met de moderne
werkwijze. Ook de typeerende donkere stip
pen in oude roode Leidsche steen treft
men in nieuwe steen niet aan. Er was niets
anders op dan bijpassende steenen op te
sporen bij handelaars in afbraak. De natuur
steen werd eerst met de benzinelamp afge
brand, daarna schoongeloogd, het houtwerk
eveneens afgeloogd.
Bovenop den gevel staat een kroon met
den. Rijksappel en een koperen kruis erop.
Deze kroon is opnieuw gekleurd, van buiten
blauw, de voering rood, de eigenlijke kroon,
de Rijksappel en het kruis goud, de
edelsteenen in afwisselende kieuren. Het wapen
schild, van nabij een geweldig stuk steen, is
geverfd in de gebruikelijke kleuren met ver
zilverde kruisen. Deze kruisen zijn, zoo 't
behoort (waarom?) niet haaks", doch in de
hoogte iets uitgerekt. De natuursteenen afdek
king van den gevel kwam zeer gaaf te voor
schijn. De eigenaardige vorm symboliseert
op karakteristieke wijze de bestemming van het
bouwwerk, de draperie. De gevel is blijkens
het jaarcijfer van 1641. In dit jaar was Pieter
de Keyser, de oudste zoon van Hendrick de
Keyser, stads-architect, zoodat zonder twijfel
de gevel een ontwerp is van Pieter de Keyser.
Mogelijk heeft de architect de motieven van
de draperie ontleend aan de Leidsche laken
hal, welke een jaar tevoren, in 1640 gebouwd
was naar het ontwerp van Arent van
's-Gravesande.
De gevel is van boven vlak. Dit komt
voort uit de dubbele kap, welke nog geheel
gaaf op het gebouw aanwezig is. Met den
horizontalen afdekband is iets bijzonders
geweest. Aan de voorzijde zijn aan de einden
en op het midden de moeten te zien van lijsten
van geheel hetzelfde profiel als de afdekband.
Vermoedelijk is deze lijst van een kolonnade
afkomstig als ondergedeelte van een Ionisch
hoofdgestel en heeft Pieter de Keyser hier
een zuinig en nuttig gebruik gemaakt van
stukken steen, welke van een afbraak af
komstig waren. Dookgaten aan de bovenzijde
bevestigen dit vermoeden.
De gehcclc gevel staat ongeveer 40 cM.
voorover. Om den muur weer te lood te stel
len, had deze geheel afgebroken moeten wor
den. Aangezien dit wel wat al te radicaal was,
is de gevel voorover gebleven en met enkele
deugdelijke ankers aan de balken en de kap
op voor den kerkelijken censor onzichtbare
wijze tcekens aan te brengen .... Door
anagrammen, acrostichons, rebussen,
tee,,koningen.... wist men het scherpziend
oog van den inquisiteur te ontwijken (hier
wordt, men begrijpt niet waarom, de bijbel
van Olivétan aangehaald). .. Ook in
Dante's tijd leefden er nog velen die van de
duistere taal gebruik maakten : Arnold
Daniel, Sordello (ik zeide reeds dat de
gedwongen uitdrukkingswijze van aniel
niets te maken heeft niet geheime taai) en
ook Dante wist er zich van te bedienen,
zooals we later zien zullen (?). In zijn 7e
ode (bedoeld is de I8e Canzone; wie heeft
ooit van odes" van ante gehoord?) zegt
hij : zelden bereikt het duistere woord
onder den sluier het verstand: daarom
spreek ik tot u (lees: moet men tot u spreken)
in open taal" .... Zeker is 't dat de sporen
van het geheimschrift, door verschillende
vereenigingen en genootschappen van de
,,!2e tot de 19e eeuw gebruikt, in de
letter,,kunde te volgen zijn .... De orde der
Gouliards, een machtige, steeds
onzichbaar (!) werkende vereeniging.... enz."
Ik drukte kursief alle beweringen waarvoor
men nu juist gaarne een bewijsplaats zou
hebben gehad.
Wordt een enkele maal een bewijsvoering
beproefd, dan is die niet gelukkig. Dat te
Mantua een school der initiatie" was en
dat aldaar mysteries plaats vonden" is,
volgens de Heer Van Dijk wel niet zeker, maar
toch kan men dat vermoeden, en in een noot
lezen wij (om uit vermoeden te staven) dat
vele goede ridders in de Middeleeuwsche
verhalen naar Mantua trokken of er op
school werden gezonden (verg. bijv. Florus
(sic) en Blancefloer)". Ik laat daar dat,
volvastgezet. De oude ankers hadden, door
roesten en uitzetten dientengevolge, het
metselwerk geducht vernield. Niet minder
dan 24 overbodige en het gebouw vernie
lende ankers zijn verwijderd.
De drie zoldervensters bleken oorspron
kelijk te zijn en zijn onveranderd gebleven.
De drie vensters van de middenverdieping
waren sterk geschonden. De houten kozijnen
hadden van buiten de oorspronkelijke betim
mering. De afwerking aan de onderzijde is
gemaakt naar het model van de zolderkozij
nen.j Na verwijdering van de ramen en later
aangebrachte betimmeringen kwam bij
eenigen speurzin vanzelf de oorspronkelijke toe
stand van de kruiskozijnen aan het licht.
De luiken zijn er naar andere voorbeelden
uit dezelfde periode bijgemaakt. De
tympanon's boven de vensters zijn van steen en
vrijwel ongeschonden. De kozijnen van de
onderverdieping bleken geheel uit later
dagen. Deze eruit te halen zou beteekend
hebben ineenstorting van den gevel. Zij zijn
daarom gebleven en omtimmerd in den
gewenschten vorm en, omdat zij in hoofdaf
meting precies even groot waren als de ven
sters van de eerste verdieping, ook geheel
in dezen vorm. Het hardsteenen puntje aan
de onderzijde is bij de .verbouwing in 1856
gemaakt. Het bleek 't best, dit maar zoo te
laten. De straat vóór de saaihal is vroeger
lager geweest. Ook was er een stoep voor met
een aardig ijzeren hek. Dit was niet te her
stellen, vooral omdat het zeer drukke
rijverkeer in de Staalstraat het onmogelijk maakt
het voetpad te versmallen.
Het linkergedeelte naast den Saaihalgevel
is, zoo reeds vroeger vermeld, niet oud, het
ondergedeelte van 1856, het bovengedeelte
van 1897. Na verwijdering van de
pleisterlaag bleek het niet veel fraais te zijn. Wederom
bepleisteren was wel wat dwaas. Daarom
is dit gedeelte voor zoover noodig afgehakt
en met handvorm oude steen er een halven
steen voorgemetseld, bij welke gelegenhed
tevens de leelijke cementen balustrade ver
wijderd is. Het rechtergedeelte naast den
saaihalgevel bleek, hoewel van verschillende
steensoorten, keurig gemetseld te zijn en is
met betrekkelijk weinig moeite schoonge
maakt en gevoegd.
De glas-in-Iood paneelen in de bovenlichten
der kruiskozijnen zijn gemaakt door den
glasschilder W. Bogtman te Haarlem. In de
gebrandschilderde medaillons is de geschie
denis van de Saaihal vastgelegd. De twaalf
medaillons geven het volgende aan :
1. Het lakenheur, naar een, ,lood" van 1603,
waarvoor het origineel welwillend ter beschikking
werd gesteld uit de collectie R. W. P. de Vries.
2. De achterzijde van hetzelfde keur.
3. Het oude stadszegel.
4. Het Koggeschip.
5. Het embleem van het zijdeweversgildc.
6. Het embleem van het droogschecrdersgilde.
1. Prof. Dr. E. H. vnn Baumhauer. De
areometer symboliseert de meest blijvende van
Baumhauer's onderzoekingen, de bepaling van het verband
tusschen soortelijk gewicht en sterkte van alcohol.
8. Prof. J. H. van 't Hof/, als de vinder van het
asymetrisch kuolstofatoom.
9. Justitia, als aandenken aan den Raad van
Discipline.
10. De waakzaamheid, als gedachtenis aan de
huisvesting van het nachtw<ichtwezen,ressorteerende
onder de Policie".
11. De Pharmacie, welke wetenschap door de
voormelde en andere hoogleeraren in het
chemisch laboratorium werd onderwezen, alvorens
hiervoor een zelfstandig Laboratorium voor
'Artsenijbereidkunde werd gesticht.
12. De scheikunde, als herinnering aan het lang
jarig onderwijs in de chemie, in het gebouwencomplex
van de saaihal en lakenhal.
De herstelling geschiedde onder het nauw
lettend toezicht van den opzichter K. P- van
Dijk. De metselaar, die bleek zijn vak nog
goed te verstaan, is L. F. Barends.
Zoo zijn de gevels aan de Staalstraat, met
het ten vorigen jare herstelde hoekhuisje
weder in goeden doen gekomen.
De steiger (en de ervaring) van de Staal
straat is thans overgebracht naar den gevel
van de Militiezaal aan den Singel, in afwach
ting van wat daar onder de pleisterlaag aan
den dag komt.
B u s s u m
A. A. KOK
Architect
1) J. ter Gouw, 11, 153.
2) Resolutieboek 11, 12 Juli 1610 tot
Januari 1617, foJ. 174.
3) Rapport A. van der Hart, Maart 1781,
Gem.-Archief.
4) Handvesten der stad Amsterdam, 1116.
5) Wagenaar VII, 105.
6) Archief P. W. 1826, rapport J. de Greef,
24 Maart 1826.
geus de Middelnederlandse, uit het Frans
vertaalde, tekst Floris op school werd gedaan
te Montoriën" (bij Boccaccio Montorio");
maar hoe ter wereld kan de omstandigheid
dat Floris in Mantua school ging aanleiding
geven tot de veronderstelling dat die stad
een middelpunt was van "vrijmetselarij?
Voor de schrijver echter is de hoofdzaak deze :
dat Mantua een anagram is van Notuma
(zie boven); hetgeen al weder niet geheel
juist is, daar in Mantua twee a's en geen o
voorkomen, terwijl cie Italiaanse vorm
Mantova ook een a te veel heeft.
Het lijkt mij onnodig nog an dere
biezonderheden te bespreken. Ik acht het zeer betreu
renswaardig dat, als bijdrage voor de nade
rende Dante-feesten, ons land met zulk een
boek voor de dag komt. Een woord van pro
test ertegen scheen mij noodzakelik, en van
daar dat ik de niet aangename taak om ver
slag van dit geschrift te geven, waartoe de
redactie van dit weekblad mij uitnodigde,
niet van de hand heb gewezen, hoe gaarne ik
het zou hebben gedaan.
J. J. SALVERDA DE GRAVE
HOEKER & ZOON
435-431
Paar/on - Brltlanton
" on Zllvorwork