De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 17 april pagina 8

17 april 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 April '20. No. 2234 DE RESTAURATIE VAN DEN SAAIHAL-GEVEL AAN DE STAALSTRAAT De Bond Heemschut nam in 't jaar 1918 het initiatief, zich te ontfermen over den ouden Saaihalgevel aan de Staalstraat. Het Bestuur zond aan Burgemeester en^Wethouders van Amsterdam een verzoek den gevel en eveneens dien van de Militiezaal aan den Singel, van de pleisterlaag te ontdoen, opdat deze gevels weder in hun oude schoon heid" aan den dag zouden komen. Dit leek heel eenvoudig, even de pleister eraf laten hakken, het metselwerk nieuw voegen en de oude schoonheid was er weer. Op voorstel van Burgemeester en Wethou ders hechtte de Raad den 26 Maart 1919 zijn goedkeuring aan het eerherstel van de beide gevels. Het eerste werk was te gaan zoekenin archie ven, musea, openbare en particuliere collectiën naar gegevens en oude afbeeldingen van den Saaihalgevel. Al zoekende, groeide als van zelf de geschiedenis van het gebouwen complex, waarvan de saaihal een onderdeel vormde, de staalhof met de zijdehal, de laken hal, de tarhof. Het Lakenbereiders- en Droogscheerdersgilde behoort tot de oudste gilden. Op de kaart van Amsterdam, van Cornelis Anthonisz. 1544, ziet men aan de Oostzijde, buiten den burgwal, een groot terrein met zooiets dat op boonenstaken gelijkt en inge schreven die Roemen. Dit zijn de lakenramen. De gracht erlangs heet op de kaart die Raem. Dit is dezelfde gracht, welke nu is K'oveniersburgwal en waar Corn. Antho nisz. die Raemen aangeeft, zou iater de Staalhof en de Staalstraat kornen en de Verwersgracht. De Raamgracht bewaart in haren naam de herinnering. De Verwers gracht werd later Groenburgwal geheeten. De Verwerstraat heeft de geschiedenis vast gehouden. In de zestiende eeuw kwamen ook lakenramen achter 'tSt. Luciaklooster (nu 't Burgerweeshuis). De Raamsteeg, van den Singel naar de Spuistraat, in 't verlengde van de meer bekende St. Luciensteeg her innert er aan. In de achttiende eeuw ver plaatsten zich de ruimteeischende laken ramen buiten de stadswallen. De Raamstraat (naast de tegenwoordige Handelsschool) en ook de Raampoort, de voormalige Raambarrière wijzen nog de plaats aan. Waar in de vroegste tijden de beurs voor den lakenhandcl is geweest, is mij niet bekend. De oudste bekende plaats van samenkomst was in de voormalige Agnietenkape!, welke sedert de uitzetting van de katholieken uit de stad in 1575 leeg stond en als stadsbezit beschikbaar was. De onderzoekingen van dit gebouw en van haar geschiedenis, in verband met de restauratie en inrichting tot Univer siteitsgebouw, hebben geleerd dat de Agnietenkapel bestond uit een onder- en bovenkerk. De onderkerk werd voor Admira teitspakhuis gebruikt, de bovenkerk voor lakenhal. De staalhof werd gebouwd tusschen 1626 en 1630, waardoor de Agnietenkapel weder beschikbaar was en dit de aanleiding is ge weest er bij de oprichting van de Amsterdamsche Hoogeschool, het Atheneum illustre te vestigen. De draperiel) bloeide te Amsterdam reeds in de tweede helft der veertiende eeuw, onder het toezicht der gildemeesters van Sinter klaas. In het tweede decennium der vijf tiende eeuw had die nijverheid zulk een vlucht genomen, dat het oude giidetoezicht alleen niet meer voldeed en er een afzonderlijk college van waardijns werd ingesteld. Deze waardijns vergaderden in het oude stadhuis; hun vertrek heette, naar het looden of zegelen der lakenen, het zegelhuis. Den 8 Juni'1616 2) is goed gevonden en geresolveerd dat tot vordering en oprichting van een laeckenhaüe alhier de Agnietekercke responderende over de Capelle genaemt de Heylighe Stede, dewelcke tot nog toe bij de Heeren van Admiraliteyt alhier gebruikt is geweest, zal approprieren ende gebruycken." Van 1616 af is de lakenindustrie en handel in stoffen blijkbaar sterk toegenomen, al thans aan de Verwersgracht werd na een tiental jaren de Staalhof gesticht. Dit was een groot gebouw met een symmetrischen gevel, op de plaats waar nu het leelijke gebouw van den gemeentelijken gezondheids dienst aan den Groenburgwal staat. Aan de Verwersgracht (Groenburgwal) waren drie ingangen naast elkaar. De middelste voerde naar den Staalhof, een open plein. De linker gaf toegang tot de in 1650 gebouwde zijdehal, de rechter tot. de woning van den keurmeester, later tot het glaskopergild. 3) Achter de knechtswoning van den staalhof was de lakenhal; tot eenige jaren na 1800 was er de Engelsche episcopale kerk gehuisvest, daarna het Zijdewindhuis. DANTE EN DE VRIJMETSELARIJ J. VAN DIJK, Dante's Divina Commedia. Een Aanleiding en Inleiding tot nieuwe commentaren. Een boek voor DanteBestudeerders en Vrijmetselaren. Am sterdam, P. Dz. Veen, 1919. Dante als vrijmetselaar, de hand uitstrek kende, de rechterhand op de borst leggende en opheffende, met de wijsvinger naar de aarde wijzende (Schots ceremonieel), deze voorstelling is niet nieuw. Eerder zou men zich moeten verbazen dat zij nog altijd leeft, niettegenstaande Karl Witte, de uitnemende kenner van Dante, reeds in 1829 en in 1868, op de geschriften van Gabriele Rossetti en E. Aroux, de woordvoerders van hen die in Dante's werk allerlei verborgenheden zoch ten, zijn taa! als een soort dieventaal en het gedicht zelf als een verkapt revolutionnair pamflet beschouwden, een afdoende kritiek had geleverd. Afdoend nl. voor de lezers die vatbaar zijn voor wetenschappelike argu menten. Hij heeft aangetoond, ten eerste, dat geen enkel getuigenis ons veroorlooft te veronderstellen dat tussen de TempelWEGGIS VIERWOUDS T EDEN M E ER Hotel ALBANA Hotel ALPENBLICK DB twee eenige hotels In verhoogde ligghig, met prachtig panorama. Prospectus door de eigenaars en Intern. Verkeers. bureau Amsterdam?Den Haag. De^Saaihalgevel voor de restauratie De Saaihalgevel na de restauratie De episcopale kerk is in den loop der jaren verhuisd naar de Agnietenkapel, zelfs naar het Begijnhof (1727), om weder naar den Groenburgwal terug te keeren. Het zijdewindhuis kwam van de bovenverdieping van het stads-artilleriehuisTaan den Singel, waar het moest wijken voor de inrichtingtotMilitiezaal bij de invoering van de Nationale Militie. Aan de rechterzijde van den staalrtof was de saaihal, met den voorgevel naar de Staal straat gekeerd. Links daarvan was deknechtswoning van de saaihal, met een toegangs poort met een Agnus Dei. Rechts was de tarhof met de daaraan verbonden knechts woning. Zoo besloeg de staalhof een groot complex op den hoek van de Staalstraat en Groenburgwal. Slechts het hoekhuis was particulier bezit. De Staalhof heeft den naam bewaard aan de Staalmeesters, door Rembrandt ver eeuwigd, ookaan de Staalstraat. Een staal was niet, zooals wij dit thans kennen een klein lapje, een monster, doch een groot stuk, een rol. Een doubel stael" was aan de lakenhal te Leiden 22i el, een enkel staal 10 el. Hoeveel te Amsterdam een staal was, is mij niet bekend. 4)',,Item |dat| de Verwers aen elck laken dat zij voort-brengen om gestaelt te worden gehouden sullen sijn een loot te slaen te weten een enkel stael een kleyn lootje het ander half stael wat grooter en het dobbelt stael nog grooter. Alle welcke looden bij de Stael-meesters knecht gegoten ende de Ver wers sonderhaarjkostengelevert sullen werden." De saaihal zelf bestond op den beganen grond aan de voorzijde uit vertrekken behoorende tot de knechtswoning, achter uit de eigenlijke saaihal. Boven waren twee vertrek ken, aan de straat de Blaauwhal, daarachter de Zwarthal. De tarhof had een poortje, waarboven in steen uitgehouwen, 5) stonden de woorden, int tartof, die te kennen geeven, dat de Wollen Lakenen aldaar getard, dat is, genat, gemeeten en gekeurd worden." Deze tarhof was geen gebouw; het was een open erf. Zoo is de toestand geweest tot het einde der achttiende eeuw. Toen kwamen bij de afschaffing van de gilden de gebouwen ieeg te staan. De saaihal met de knechtswoning links ervan werd ingericht voor den Raad van Discipline. In 1816 behoorde deze inrichting alweer tot het verleden. Op de benedenverdieping van de saaihal was toen het chemisch labo ratorium. In 1826 was in het gedeelte van het gebouw aan de Verwersgracht gevestigd de 6) Stedelijke impost op het gemaal. De vroegere episcopale kerk (die daar gevestigd was geweest van l Nov. 1771 tot in het jaar 1807) was werk plaats van het zijde-windluüs met de kamers van Heeren commissarissen." De vroegere zijdehal was toen (van 1822?1827) Engelsche kerk. De episcopale kerk bleef haar plaats getrouw. Naast de Staalhof werd in 1827 een geheel nieuwe kerk gebouwd door den architect J. Janson, naar het voorbeeld van den Dom te Dublin. In 1848 was de voormalige knechtswoning van de saaihal met de saaihal zelf een Sectie van Policie, de voormalige tarhof was nog een open erf, aan de straatzijde met een vlakken muur afgesloten. Het jaar 1856 stond voor den staalhof in een minder gunstig teeken. Het laboratorium chemicum moest vergroot worden. Reeds tevoren was het open erf van den tarhof volgebouwd en op den rechten muur aan de straatzijde een driehoekige bekroning met een rond venstertje gemaakt. De lokalen ter linkerzijde van de saaihal, in gebruik bij de politie en die aan den Groenburgwal, in gebruik bij den accijns op het Gemaal, werden terdege verbouwd naar een ontwerp van den stadsarchitect B. de Greef. De fraaie gevel aan den Groenburgwal werd gesloopt tot den bovenkant der vensters van de ver dieping, de drie aardige poortjes werden opge ruimd en het geheel overpleisterd en verwerkt tot een modem ontwerp". Aan de Staalstraatgevels werd het linkergcdeelte, met het poortje geheel gesloopt en in overeenstemming gebracht met den topgevel aan de rechter zijde en daarna het geheel eveneens gepleis terd. Den 26 October 1857 werd het ver bouwde scheikundig laboratorium ingewijd met een rede van den hoogleeraar von Baumhauer. In 1878 werd het chemisch laborato rium der universiteit nogmaals verbouwd. Op de gevels was dit niet van invloed, wei op den eigenlijken staalhof, welke toen voor een gedeelte werd volgebouwd. In 1885, toen het nieuwe chemisch laboratorium aan de Roeterstraat gereed was, werd in het gebou wencomplex gevestigd het veiligheidsmuseum en later de Gemeentelijke gezondheidsdienst, welke na de voltooiing van het nieuwe veilig heidsmuseum aan de 'Hobbemastraat, het geheele gebouw in gebruik heeft. In 1897 had nogmaals een verbouwing plaats. De gevel aan de Staalstraat werd daar het slachtoffer van. Het linkergedeelte werd verhoogd, waardoor het ontwerp van B. de Greef weder onsymmetrisch werd. Bovenaan werd een balustrade van cementen ornament gemaakt. Hoe het gevelcomplex door mij aange troffen werd, geeft de hierbij gereproduceerde foto. Eerst werd het pleisterwerk afgehakt, f waarbij tevens de zijmuur van het hoekhuis { (dat thans gemeentebezit is) werd schoonge maakt. Dit af hakken was niet zoo eenvoudig als het zich deed aanzien. De pleisterlaag was erg best, glashard; het metselwerk was zacht. Aan elk stuk cement ging een laagje van den steen mede. Tevens bleek, dat men vroeger heren (XII Ie eeuw) en de Vrijmetselaars enig verband bestaat, en, ten tweede, dat geen der godsdienstige sekten die in Dante's tijd vijandig tegen de kerk optraden, noch de Albigenzen, noch de Waldenzen, noch de Patareners, noch de Epicureërs, iets hebben gekend van de initiatieplechtigheden, de hiërarchie en het symboliese ceremonieel, die voor de Vrijmetselaars kenmerkend zijn. Ik herhaal het, Witte's betoog is voor onbevangenen geheel overtuigend. Maar er zijn mensen die meer vertrouwen hebben op willekeurige anagrammen eu acrosticria dan op historiese en logiese feiten. Witte haaide uit twee verzen van Dante het bewijs dat de dichter met profetiese blik zijn negentiende-eeuwse verklaarder Rossetti had ge profeteerd : Dinne s'alcun Latino tra costoRO Clie Sun quitic' entro, SE l'wighia Ti basTI Doch deze ironie stuitte af op de ernst der speurders naar geheimzinnigheden. De Heer van Dijk, die zich met bovengenoemd werkje in hun gelederen is komen scharen, is niet frisse moed aan het zoeken gegaan, en heeft in de beginletters der zeven eerste terzinen van het gedicht (weliswaar, als men de zesde niet medetelt) een woord ontdekt (Notima), dat in het ceremonieel der Schotse Vrijmet selaars voorkomt met welke betekenis, blijkt niet; trouwens het heet daar Notuma, met een u, en bovendien, hoe Dante met de Schotse Vrijmetselaars in verband zou kunnen staan, wordt ons verre van duidelik gemaakt, eerder het tegendeel; het betoog :.op de bladzijden 20 en 21 is geen model van histo riese kritiek. Bewijzen voor de beweringen van de schrijver zoekt men trouwens overal tever geefs, hoewel zijn verhandeling zich uiterlik iiliiiiiiiiimmii ........ iiiiiiiiiiiii iiiiii ........ i IIIIIIIIIIIIIIIMIIIIMIII voordoet als een werk van studie ; wel komen hier en daar verwijzingen voor, docli deze ontbreken waar wij ze nodig zouden hebben. Een enkele maal kunnen wij iets vermoeden omtrent de bronnen waaruit hij heeft geput ; zo wordt de schrijver van de ilvpnerotoniacliia Polip/iili niet Francesco Colonna, maar Franc.ois Colonne" genoemd, en de Goliarden heten Oouliards", hetgeen duidelik op een Franse zegsman wijst. Maar, welke de schrijvers ook mogen zijn door wie hij zich heeft doen inlichten, zij hebben hem niet gevrijwaard tegen grove vergissingen. De paragraaf over de troubadours (p. 12) is zeldzaam onjuist; en geheel ongerechtvaar digd is de verklaring van de gesloten" taal van Arnaud ;Danicl (niet van Sordello, zoals op p. 15 wordt beweerd) als een soort geheime spraak. Hoe weinig behoefte de schrijver gevoelt aan een stevige grond voor zijn bewijsvoering, blijkt uit de wijze waarop hij het bestaan van geheimschrift in Dante's tijd aannemeHk wil maken. Natuurlijk hadden de verspreid wonende leden der verschillende vereeiiigingen een communicatie-systeem no,,dig .... Toen de toepassing der boekdruk,,kunst .meer ingang vond, bleek 't noodig jaren, om de pleistermortel goed te doen hechten, het metselwerk en "den natuursteen ruw had gehakt. De baksteenen zijn met een scherpen, breeden beitel vlak gehakt en waar het niet anders kon, zijn andere steenen ingezet. De benoodigde steen was nergens in ons land verkrijgbaar. Dit komt omdat de steenfabricage niet is als vroeger. Langen tijd bewaarde ik een steen, uit den gevel afkomstig, met ronde gaatjes erin van ver brande rietjes in de klei. De klei werd dus niet gezuiverd, in tegenstelling met de moderne werkwijze. Ook de typeerende donkere stip pen in oude roode Leidsche steen treft men in nieuwe steen niet aan. Er was niets anders op dan bijpassende steenen op te sporen bij handelaars in afbraak. De natuur steen werd eerst met de benzinelamp afge brand, daarna schoongeloogd, het houtwerk eveneens afgeloogd. Bovenop den gevel staat een kroon met den. Rijksappel en een koperen kruis erop. Deze kroon is opnieuw gekleurd, van buiten blauw, de voering rood, de eigenlijke kroon, de Rijksappel en het kruis goud, de edelsteenen in afwisselende kieuren. Het wapen schild, van nabij een geweldig stuk steen, is geverfd in de gebruikelijke kleuren met ver zilverde kruisen. Deze kruisen zijn, zoo 't behoort (waarom?) niet haaks", doch in de hoogte iets uitgerekt. De natuursteenen afdek king van den gevel kwam zeer gaaf te voor schijn. De eigenaardige vorm symboliseert op karakteristieke wijze de bestemming van het bouwwerk, de draperie. De gevel is blijkens het jaarcijfer van 1641. In dit jaar was Pieter de Keyser, de oudste zoon van Hendrick de Keyser, stads-architect, zoodat zonder twijfel de gevel een ontwerp is van Pieter de Keyser. Mogelijk heeft de architect de motieven van de draperie ontleend aan de Leidsche laken hal, welke een jaar tevoren, in 1640 gebouwd was naar het ontwerp van Arent van 's-Gravesande. De gevel is van boven vlak. Dit komt voort uit de dubbele kap, welke nog geheel gaaf op het gebouw aanwezig is. Met den horizontalen afdekband is iets bijzonders geweest. Aan de voorzijde zijn aan de einden en op het midden de moeten te zien van lijsten van geheel hetzelfde profiel als de afdekband. Vermoedelijk is deze lijst van een kolonnade afkomstig als ondergedeelte van een Ionisch hoofdgestel en heeft Pieter de Keyser hier een zuinig en nuttig gebruik gemaakt van stukken steen, welke van een afbraak af komstig waren. Dookgaten aan de bovenzijde bevestigen dit vermoeden. De gehcclc gevel staat ongeveer 40 cM. voorover. Om den muur weer te lood te stel len, had deze geheel afgebroken moeten wor den. Aangezien dit wel wat al te radicaal was, is de gevel voorover gebleven en met enkele deugdelijke ankers aan de balken en de kap op voor den kerkelijken censor onzichtbare wijze tcekens aan te brengen .... Door anagrammen, acrostichons, rebussen, tee,,koningen.... wist men het scherpziend oog van den inquisiteur te ontwijken (hier wordt, men begrijpt niet waarom, de bijbel van Olivétan aangehaald). .. Ook in Dante's tijd leefden er nog velen die van de duistere taal gebruik maakten : Arnold Daniel, Sordello (ik zeide reeds dat de gedwongen uitdrukkingswijze van aniel niets te maken heeft niet geheime taai) en ook Dante wist er zich van te bedienen, zooals we later zien zullen (?). In zijn 7e ode (bedoeld is de I8e Canzone; wie heeft ooit van odes" van ante gehoord?) zegt hij : zelden bereikt het duistere woord onder den sluier het verstand: daarom spreek ik tot u (lees: moet men tot u spreken) in open taal" .... Zeker is 't dat de sporen van het geheimschrift, door verschillende vereenigingen en genootschappen van de ,,!2e tot de 19e eeuw gebruikt, in de letter,,kunde te volgen zijn .... De orde der Gouliards, een machtige, steeds onzichbaar (!) werkende vereeniging.... enz." Ik drukte kursief alle beweringen waarvoor men nu juist gaarne een bewijsplaats zou hebben gehad. Wordt een enkele maal een bewijsvoering beproefd, dan is die niet gelukkig. Dat te Mantua een school der initiatie" was en dat aldaar mysteries plaats vonden" is, volgens de Heer Van Dijk wel niet zeker, maar toch kan men dat vermoeden, en in een noot lezen wij (om uit vermoeden te staven) dat vele goede ridders in de Middeleeuwsche verhalen naar Mantua trokken of er op school werden gezonden (verg. bijv. Florus (sic) en Blancefloer)". Ik laat daar dat, volvastgezet. De oude ankers hadden, door roesten en uitzetten dientengevolge, het metselwerk geducht vernield. Niet minder dan 24 overbodige en het gebouw vernie lende ankers zijn verwijderd. De drie zoldervensters bleken oorspron kelijk te zijn en zijn onveranderd gebleven. De drie vensters van de middenverdieping waren sterk geschonden. De houten kozijnen hadden van buiten de oorspronkelijke betim mering. De afwerking aan de onderzijde is gemaakt naar het model van de zolderkozij nen.j Na verwijdering van de ramen en later aangebrachte betimmeringen kwam bij eenigen speurzin vanzelf de oorspronkelijke toe stand van de kruiskozijnen aan het licht. De luiken zijn er naar andere voorbeelden uit dezelfde periode bijgemaakt. De tympanon's boven de vensters zijn van steen en vrijwel ongeschonden. De kozijnen van de onderverdieping bleken geheel uit later dagen. Deze eruit te halen zou beteekend hebben ineenstorting van den gevel. Zij zijn daarom gebleven en omtimmerd in den gewenschten vorm en, omdat zij in hoofdaf meting precies even groot waren als de ven sters van de eerste verdieping, ook geheel in dezen vorm. Het hardsteenen puntje aan de onderzijde is bij de .verbouwing in 1856 gemaakt. Het bleek 't best, dit maar zoo te laten. De straat vóór de saaihal is vroeger lager geweest. Ook was er een stoep voor met een aardig ijzeren hek. Dit was niet te her stellen, vooral omdat het zeer drukke rijverkeer in de Staalstraat het onmogelijk maakt het voetpad te versmallen. Het linkergedeelte naast den Saaihalgevel is, zoo reeds vroeger vermeld, niet oud, het ondergedeelte van 1856, het bovengedeelte van 1897. Na verwijdering van de pleisterlaag bleek het niet veel fraais te zijn. Wederom bepleisteren was wel wat dwaas. Daarom is dit gedeelte voor zoover noodig afgehakt en met handvorm oude steen er een halven steen voorgemetseld, bij welke gelegenhed tevens de leelijke cementen balustrade ver wijderd is. Het rechtergedeelte naast den saaihalgevel bleek, hoewel van verschillende steensoorten, keurig gemetseld te zijn en is met betrekkelijk weinig moeite schoonge maakt en gevoegd. De glas-in-Iood paneelen in de bovenlichten der kruiskozijnen zijn gemaakt door den glasschilder W. Bogtman te Haarlem. In de gebrandschilderde medaillons is de geschie denis van de Saaihal vastgelegd. De twaalf medaillons geven het volgende aan : 1. Het lakenheur, naar een, ,lood" van 1603, waarvoor het origineel welwillend ter beschikking werd gesteld uit de collectie R. W. P. de Vries. 2. De achterzijde van hetzelfde keur. 3. Het oude stadszegel. 4. Het Koggeschip. 5. Het embleem van het zijdeweversgildc. 6. Het embleem van het droogschecrdersgilde. 1. Prof. Dr. E. H. vnn Baumhauer. De areometer symboliseert de meest blijvende van Baumhauer's onderzoekingen, de bepaling van het verband tusschen soortelijk gewicht en sterkte van alcohol. 8. Prof. J. H. van 't Hof/, als de vinder van het asymetrisch kuolstofatoom. 9. Justitia, als aandenken aan den Raad van Discipline. 10. De waakzaamheid, als gedachtenis aan de huisvesting van het nachtw<ichtwezen,ressorteerende onder de Policie". 11. De Pharmacie, welke wetenschap door de voormelde en andere hoogleeraren in het chemisch laboratorium werd onderwezen, alvorens hiervoor een zelfstandig Laboratorium voor 'Artsenijbereidkunde werd gesticht. 12. De scheikunde, als herinnering aan het lang jarig onderwijs in de chemie, in het gebouwencomplex van de saaihal en lakenhal. De herstelling geschiedde onder het nauw lettend toezicht van den opzichter K. P- van Dijk. De metselaar, die bleek zijn vak nog goed te verstaan, is L. F. Barends. Zoo zijn de gevels aan de Staalstraat, met het ten vorigen jare herstelde hoekhuisje weder in goeden doen gekomen. De steiger (en de ervaring) van de Staal straat is thans overgebracht naar den gevel van de Militiezaal aan den Singel, in afwach ting van wat daar onder de pleisterlaag aan den dag komt. B u s s u m A. A. KOK Architect 1) J. ter Gouw, 11, 153. 2) Resolutieboek 11, 12 Juli 1610 tot Januari 1617, foJ. 174. 3) Rapport A. van der Hart, Maart 1781, Gem.-Archief. 4) Handvesten der stad Amsterdam, 1116. 5) Wagenaar VII, 105. 6) Archief P. W. 1826, rapport J. de Greef, 24 Maart 1826. geus de Middelnederlandse, uit het Frans vertaalde, tekst Floris op school werd gedaan te Montoriën" (bij Boccaccio Montorio"); maar hoe ter wereld kan de omstandigheid dat Floris in Mantua school ging aanleiding geven tot de veronderstelling dat die stad een middelpunt was van "vrijmetselarij? Voor de schrijver echter is de hoofdzaak deze : dat Mantua een anagram is van Notuma (zie boven); hetgeen al weder niet geheel juist is, daar in Mantua twee a's en geen o voorkomen, terwijl cie Italiaanse vorm Mantova ook een a te veel heeft. Het lijkt mij onnodig nog an dere biezonderheden te bespreken. Ik acht het zeer betreu renswaardig dat, als bijdrage voor de nade rende Dante-feesten, ons land met zulk een boek voor de dag komt. Een woord van pro test ertegen scheen mij noodzakelik, en van daar dat ik de niet aangename taak om ver slag van dit geschrift te geven, waartoe de redactie van dit weekblad mij uitnodigde, niet van de hand heb gewezen, hoe gaarne ik het zou hebben gedaan. J. J. SALVERDA DE GRAVE HOEKER & ZOON 435-431 Paar/on - Brltlanton " on Zllvorwork

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl