Historisch Archief 1877-1940
N°. 8235
Zaterdag 24 April
A°1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekosten
INHOUD: Bladz. l: Het
SocialisatieRapport der S. D. A. P., door prof. dr. G. W.
Kernkamp. Tijdgenooten, door dr. G. W.
C. Byvanck. ostenrijk's financieele toe
stand en de mogelijkheid van verbetering,
door mr. G. Vissering. 2: De Verkeersagent,
teekening van Jordaan. Krekelzang van
J. H. Speenhoff. 1789?1718, door dr. H.
A. N. E. van Gelder. 3: Het Huwelijk
voorwerp van Staatszorg? door Johanna
W. A. Naber. 5: Voor Vrouwen, onder red.
van mej. E. M. Rogge. De Vrouw op het
Arbeidscongres te Washington, door A. H.
L.-B. 8ste Congres van den Wereldbond
van Vrouwenkiesrecht, door N.
MansfeldtDe Witt Huberts. Uit Kindermond, door
A. H. Elbée. De Wegen, door Tony de
Ridder. ??Uit de Natuur, De Meeuwen,
door Jae. P. Thijsse. 7: Menge'berg, door
H. J. den Hertog: Schilderkunst-Kroniek
van A. Plasschaert.?Dr. H. W. Ph. E. van den
Bergh van Eysinga f, door dr. Fred. van
Eeden en mr. H. Giltay. Moderne Strijd,
teekening van George van Raemdonck.
8: Jeruzalem onder de sneeuw, door Jacob
Israël de Haan. Bij Henri Barbusse, door
JohannesTielrooy. Financiën en Economie:
Op den Econ. Uitkijk, door mr. H. Smissaert.
10: Charivaria. ? Dostojewski, door Jasoiro
Sawamura. Schipbreukelingen, van G. L.
Kroes. Uit het Kladschrift van Jantje.
Feuilleton: Stemmingen van n nacht, door
H. de Wille. 11: Biljartsport, Masseefen,
Techn. Rubriek: Toepassing van onzichtbare
stralen, door v, O.
Bijvoegsel: De Conferentie te San Remo,
teekening van Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiHtiiiii
HET
SOCIALISATIF-RAPPORT
DER S. D. A. P.
De commissie uit de S. D. A. P.,
die belast was met de taak het
socialisatie-rapport samen te stellen, heeft
een in menig opzicht verdienstelijk
werk verricht.
Die lof kan haar worden toegebracht
. ook door wie zich, zooals
ondergeteekende, niet gerechtigd gevoelt de af
zonderlijke conclusies, waartoe het
rapport voor de verschillende bedrijfs
takken komt, te onderschrijven, al
ware het slechts hierom niet, dat hij
zich niet bevoegd acht daarover te
oordeelen.
Maar ook met dit voorbehoud kan
men het rapport prijzen als een ge
slaagde poging om een stevigen onder
grond te leggen voor den opbouw van
een discussie over de wenschelijkheid
en mogelijkheid van socialisatie
een vraagstuk, dat in de eerstvolgende
tijden de volle aandacht zal opeischen
van allen, die tot de behartiging der
openbare zaak zijn geroepen. De
verschillende politieke partijen zullen
kleur moeten bekennen tegenover deze
quaestie en de mogelijkheid schijnt
zelfs niet uitgesloten, dat de tegen
woordige, in menig opzicht redelooze
partijindeeling erdoor zal worden ge
wijzigd.
Toen na den oorlog het streven der
arbeidende klasse naar verbetering van
haar maatschappelijk lot zich krach
tiger dan ooit uitte en zij socialiseering
der bedrijven tot haar strijdleus koos,
werd de schijn gewekt, alsof het al
dan niet aanvaarden van die leus samen
viel met het al dan niet bereid zijn om
aan de arbeidende klasse de haar in de
maatschappij toekomende plaats te
verzekeren.
Maar zoo stond de zaak toch niet.
Van hen, die de leus aanhieven of
overnamen, kon alleen worden gezegd,
dat zij door socialiseering der bedrijven
hoopten te geraken tot een redelijker
en billijker ordening van de maat
schappelijke toestanden ; maar zelfs
aan de leiders van politieke partij
of vakvereeniging bleek het doel, waar
heen zij hunne volgelingen wezen,
slechts in schemerige omtrekken veor
oogen te staan ; gevraagd naar de
middelen, waarmede zij het dachten
te bereiken en naar de bindbalken
van de nieuwe structuur, die zij wilden
optrekken, moesten zij het antwoord
schuldig blijven of hunne toevlucht
zoeken tot vage aanduidingen.
En onder hen, die sceptisch de
verkondiging van de blijde boodschap
der socialisatie aanhoorden, mochten
er zijn, die vijandig gevoelden tegen
over elke poging der arbeiders om een
ruimer aandeel te krijgen bij de ver
deeling der maatschappelijke goederen,
maar waren er zeker ook velen, die
hun dit ruimer aandeel niet misgunden,
mits slechts kon worden aangetoond,
dat de vervanging van de vrije be
drijfsorganisatie door een stelsel van
socialisatie ten goede zou komen aan
de geheele gemeenschap.
Ook al zal de socialisatie zoo
vroegen deze laatsten zich af worden
beperkt tot de bedrijven, die reeds
thans in hooge mate geconcentreerd
zijn en feitelijk een monopolie genieten,
staat het dan niet te vreezen, dat in
het gesocialiseerde bedrijf de energie,
de toewijding en de ondernemersdurf
van de leiders geknot zullen worden,
omdat men hun niet de vrije hand zal
laten, maar zij zich belemmerd en
bekneld zullen gevoelen door allerlei
bureaucratische inmenging?
Zal de prikkel van de eerzucht om
zulk een bedrijf goed te leiden even
sterk werken als die van het eigenbe
lang in het vrije bedrijf?
Zal men van het personeel in geso
cialiseerde ondernemingen een grootere
arbeidsprestatie mogen verwachten dan
van personeel in particuliere onder
nemingen?
Zal, bij het uitbreken van een conflict
tusschen de directie van eene der
eerstgenoemde ondernemingen en het
personeel, de directie, ook al heeft zij
het recht aan hare zijde, niet dikwijls
moeten toegeven, wanneer de arbeiders
worden gesteund door hunne vakver
eeniging en deze de hulp inroept van
een met haar bevriende of om poli
tieke redenen van haar afhankelijke
autoriteit, aan wie jde directie onder
geschikt is? En zw hierdoor op den
duur de inwendige tucht in zulk een
onderneming niet verslappen?
Op zulke en soortgelijke vragen
wenschten zij, die met de
socialisatieleus niet terstond konden instemmen,
een geruststellend antwoord te ver
nemen.
Ik zal niet beweren, dat hunne
twijfelingen zijn weggenomen door het
rapport van de commissie uit de
S. D. A. P. Maar dit heeft er althans
rekening mede gehouden.
Zooals te verwachten was, strekt
het in hoofdzaak ten gunste van de
idee der socialisatie.
Niet voor alle bedrijven wordt die
echter uitvoerbaar of reeds uit
voerbaar geacht. Als bedrijven, die
zoo spoedig mogelijk aan de gemeen
schap moeten komen, worden genoemd:
de steenkoolproductie, de
electriciteits-, gas- en watervoorziening. De
transportbedrijven zullen geleidelijk
volgen. Met den landbouw zal men nog
geruimen tijd moeten wachten. Het
bankbedrijf leent er zich heelemaal
niet toe.
Ook worden de aan socialisatie ver
bonden bezwaren volstrekt niet w
ggedoezeld. Juist hierin ligt een der
grootste verdiensten van het rapport,
dat het die bezwaren niet te licht heeft
gewogen. De commissie heeft niet
verzwegen, dat zij geen kans ziet ze
alle op te heffen.
Opmerkelijk is de conclusie, waartoe
zij geraakt is omtrent het in gesocia
liseerde ondernemingen te betalen loon.
Behoud van den loonvorm"
zoo schrijft zij is tot in afzienbaren
tijd noodzakelijk. Immers, bij de soci
alisatie dient uitgegaan te worden
van het menschelijk karakter, zooals
dit zich onder de bestaande omstan
digheden heeft gevormd, en niet zooals
men verwacht, dat het worden zal.
Opvoeding en scholing van degenen,
die in gesocialiseerde en daarmede in
dit opzicht gelijk te stellen bedrijven
werkzaam zijn, tot ijverige, plichts
getrouwe medewerkers, is geboden.
Van de resultaten hiervan zal afhangen
of en in hoeverre de prikkel van het
eigenbelang door een van moreelen
aard kan worden vervangen".
Het loon behoort in overeenstem
ming te zijn met de prestatie. Invoe
ring van een passenden vorm van
stukwerk (ook groepsstukwerk) is, waar
mogelijk, gewenscht, mits een
minimum-loon bij behoorlijke, d.w.z. ge
middelde prestatie gewaarborgd is,
en zorg wordt gedragen dat het niet
tot overmatige inspanning voert
(maximurn-prestatie). Stukloon is n voor
het bedrijf n voor den arbeider onder
deze voorwaarden voordeelig en geeft
hem een grooter mate van vrijheid".
Deze erkenning van het aanbevelens
waardige van stukloon door sociaal
democraten heeft iets van het verras
sende verloren sinds in den vorigen
zomer ook het partijblad der Duitsche
meerderheids*sociaaldemocraten de
weder-invoering van stukloon heeft be
pleit als een middel tot verhooging
der productie.
Maar toch noemde ik de conclusie
opmerkelijk, omdat ten onzent het juist
de sociaaldemocratische leiders van
vakvereenigingen zijn geweest, die het
meest hebben geijverd voor nivellee
ring bij de salarisregeling en de bevor
deringskansen, met name in de takken
van rijksdienst: geen hooger loon bij
beter arbeidsprestatie, maar gelijk loon
in gelijken rang en bij gelijken dienst
tijd ; geen bevordering tot hooger
rang door meerdere bekwaamheid, maar
volgens anciënniteit; dit is meer en
meer de regel geworden. De onderge
schikten hebben door deze regeling
een waarborg gekregen tegen onbillijke
achteruitzetting door hunne superi
euren ; maar hunne arbeidsprestatie
is er zeker niet door vermeerderd. Het
is een verblijdend teeken^van een kente
ring der meening in dit opzicht, dat
de "commissie uit de S. D. A. P. het
loon weder in overeenstemming wil
brengen met de prestatie.
Als een belangrijke bijdrage voor
de studie van het
socialisatie-vraagstuk kan men het rapport dankbaar
aanvaarden. Maar opgelost is dit vraag
stuk nog niet.
Wie voorlichting daaromtrent zoeken,
zullen die ook van anderen kant dan
van een uitsluitend uit sociaaldemocra
ten bestaande commissie wenschen te
krijgen.
Aan dien wensch kan worden
v.oldaan, zoodra de door de regeering
benoemde commissie haar rapport zal
hebben uitgebracht over het vraag
stuk van de productievermeerdering
en de verdeeling der goederen.
Vermoedelijk zal men daarop nog
eenigen tijd moeten wachten. Dat
uitstel kan de beslissing over: al of
niet socialisatie, wel lijden.
Zoo het er toe komt, zal de sociali
satie ook niet in een vloek en een zucht
kant en klaar zijn. De commissie van
de S. D. A. P. spreekt van een proces
van geleidelijkheid" en n van hare
leden, de heer J. F. Ankersmit, heeft
dezer dagen in Het Volk die geleide
lijkheid nog eens dik onderstreept.
Wij gelooven het gaarne, dat zulke
economische omwentelingen niet plot
seling geschieden. Maar hoe hebben,
nog niet zoo heel lang geleden, de
sociaaldemocraten de ge-lei-de-lijk-heid
gehoond, als hunne tegenstanders die
voor maatschappelijke veranderingen
aanprezen!
KERNKAMP
tlllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIItlllllflIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIII
OOSTENRJJK'S FINANCIEELE*
TOESTAND EN DEMOGELIJKHEID
VAN VERBETERING
door mr. G. VISSERING,
President van de Nederl. Bank
II
MIDDELEN TOT VERBETERING
'in mijn eerste artikel zette ik uiteen op
welke wijze de Oostenrijksche Kroon in waarde
is gedaald. In het buitenland is deze Kroon,
die volgens de wettelijke muntregeling als
geldeenheid der Oostenrijksche-Hongaarsche
monarchie met de waarde van 0,304878 gram
fijn goud gelijk stond, tot minder dan 1/50
van hare vroegere waarde gedaald; in het
binnenland is de waarde-daling tegenover
goederen nog niet zoo groot geworden,
doch hare waarde is zeer onzeker en kan nog
dagelijks veranderen.
In het buitenland wordt zij nagenoeg niet
meer in betaling aangenomen ; in het binnen
land is zij nog de munteenheid, waarin prij
zen van de goederen en diensten worden uit
gedrukt, maar door hare wisselende waar
de kan zij nauwelijks meer als waardemeter
aangenomen worden. Aangezien men echter
geen andere waardemeter heeft, behelpt men ?
zich nog met haar, zich nauwelijks bewust
zijnde hoe ondeugdelijk zij thans daarvoor is.
Die toestand is onhoudbaar.
Hoe kan hierin verandering worden ge
bracht? Niet door eene wet; immers de wet
bepaalt nog steeds, dat de Oostenrijksche
Kroon eene waarde heeft gelijk aan 0,304878
gram fijn goud, de wet kent geen papieren
kroon ? in werkelijkheid is echter de goudkroon
eene niet meer bestaande, eene fictieve een
heid, geworden, en bestaat de circulatie
nog slechts uit biljetten, die niet anders ver
dienen dan den naam van papieren kroon.
Aan het muntwezen op zich zelf is dus niets
te veranderen, aangezien de deplorabele
toestand, waarin dit zich thans bevindt,
niet eene oorzaak, maar slechts een gevolg
is van andere toestanden. Verbetering kan
dus slechts intreden, indien eerst wijziging
in die andere toestanden doelbewust ter hand
wordt genomen.
Die ?anwijziging moet hoofdzakelijk be
staan in twee richtingen :
l o. de vermeerdering van uitgifte van
schuldpapier door Staat en Gemeenten moet
ophouden, tenzij deze onmiddellijk en onvoor
waardelijk zou kunnen strekken tot het schep
pen van nuttige goederen ;
2o. men moet in Oostenrijk weder hard
aan den arbeid gaan om een overschot van
nuttige goederen te produceeren, .welke naar
andere landen geëxporteerd kunnen worden,
ten einde weder middelen te verkrijgen tot
betaling van hetgeen Oostenrijk dringend
uit het buitenland zal behoeven.
De Oostenrijker moet dus niet minder hard
werken dan vroeger; hij moet harder werken,
en althans meer arbeid praesteeren dan de
hem omringende Staten ; met schoon schijnen
de leuzen en theoriën over betere bestaans
voorwaarden enz. gaat hij den grond in;
alleen door noesten vlijt kan hij zich er boven
op werken.
i' mmiiimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiMiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iimmiiiiimiiiiiimitimiii
iiiiiiu iiiiiiiiiiiiiiimiiminiii IIIIIIIIHIIMIIIIIIII iiiiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMtNiiiMiiiiiimiNiniiniHitiiiiiii1111111111»111111"1111"11
iiilimimiiimii
AMERfKA TE VELDE
Amerika is bezig zijn oorlogservaringen te
boek te stellen. Met Yankee humor.
Hier is 't het verhaal van een regiments
kapelaan over de avonturen van zijn lersch
regiment in Frankrijk, en daar vertelt ons
een jong luitenant hoe hij in weinige maanden
tijds, door de praktijk van het leven te velde,
is doorgedrongen tot de geheimen van de
moderne krijgvoering. Beiden, wanneer er
iets grappigs hun op hun weg is tegenge
komen, vergeten niet het mee te deelen.
Hoe vind ik je hier? zegt een geloovig
kapitein 'van het lersche regiment tot zijn
oppasser, die van een ander geloof is, als hij
de mis bijwoont en ziet dat de soldaat met
hem is meegegaan. Kapitein, ik zou u tot
in de hel volgen ; antwoordt de oppasser,
die zich onafscheidelijk voelt van zijn officier.
Wat 'n toewijding! oordeelt de kapitein
over het geval, wanneer hij het aan den
kapelaan vertelt. Ja, maar minder vlei
end voor mij, merkt de Padre droogweg op.
En de twee aan 't lachen! De
open-luchtvrijheid van de campagne!
Maar de jonge kersversche luitenant die
de heldenloopbaan op wil, is de oudste der
vier zoons van den oud-President Theodore
Roosevelt, die allen dadelijk bij het eerste
geluid van de krijgstrompct hun leven ter
beschikking hebben gesteld van het vader
land.
Wij behoeven geen oogcnblik te vragen of
er wel een bries van levenslust zal waaien
door zijn verhaal.
Ik spaar U uit het boek van dezen
Rooseveltwelp, dat hij heeft betiteld : G e w o n e
Amerikanen, Average Ameri
ca n s, al het Rooseveldianisme waarmee het
wordt ingeleid. Wij weten hoe de oude Theo
dore er zich op heeft toegelegd om
allejmanncdeugden van flinkheid en vaderlandsliefde
bij zijn telgen te ontwikkelen, hoe hij heeft
gepoperd toen Amerika zoo lang aarzelde
deel te nemen aan den grooten oorlog voor
de vrijheid, hoe hijzelf zich voor een vrij
willigers-commando heeft aangeboden, en
zich boos heeft gemaakt niet alleen over de
onverschilligheid waarmee zijn opoffering
ter zijde werd geschoven, maar ook over den
tragen gang van den loop der zaken die een
spoedige beslissing eischten. De Roosevelts
stonden klaar ? waarom sukkelden de anderen?
De oudste, Teddy no. 2, heeft geen seconde
geaarzeld. Zijn vader, de groote Teddy,
schreef hem naar Frankrijk in den zomer van
1918, toen het er heuscti op aan kwam voor
de Amerikanen : Alleen, die verdienen den
naam en de onsterfelijke glorie, die in het
heetst van het gevaar hebben gestaan".
Hij nu verlangde naar de onsterfelijkheid.
Zijn vrouw, de moeder van Teddy no. 3,
wilde ook naar het tooneel van den oorlog
als verpleegster of helpster. Vooreerst kon
hij haar nog geen permissie geven, hij zou haar
van Europa uit schrijven; zij beloofde te
wachten. Maar toen hij van daar haar aanried
niet over te komen, kreeg hij tot antwoord
dat zij al lang op weg was en eerstdaags te
Parijs zou zijn.
Zij waren met hun zessen op het terrein,
de vier broers, de schoonbroeder, en de
vrouw.
Einde Juni 1917 zetten Roosevelt en zijn
broeder Archie den voet op Fransen grond
gebied, het duurde tot het eind van Maart
1918 eer zij, als veteranen in den dienst,
werden waard gekeurd aan de groote veld
slagen deel te nemen en de hitte van den
strijd te naderen. Want in den aanvang ging
hun alles verkeerd af, ofschoon Roosevelt in
Amerika den rang had van luitenant der
reserve ; zelfs toen hij binnen enkele maanden
het tot majoor had gebracht, was het niet
veel beter. Het waren immers rauwe troepen,
zonder opleiding, zonder eenige ondervinding
van wat oorlog was. Zij konden niet eenmaal
marcheeren.
Wat wisten zij van de voorziening der
troep, als zij op marsch was? Het woord van
Napoleon, dat een leger op zijn maag mar
cheert, moest hun door de ondervinding
worden verklaard en in hun honger een illus
tratie vinden, wanneer, na een vermoeienden
tocht, voor den toevoer van levensmiddelen
niet bleek gezorgd te zijn. De instructie, die
van bovenaf kwam was nul.
Iemand werd gezonden die het bataillon
zou inlichten over de gasaanvallen. Hij wist
te vertellen over de Grieken die reeds giftgas
als strijdmiddel gebruikten, en over de samen
stelling der nieuwere gassoorten, die echter
alleen gevaarlijk werden, wanneer ze in
grootere hoeveelheid op n plaats voorkwa
men, zoodat men niet te spoedig zich moest
laten verschrikken. Maar toen een, die hem
aandachtig had gevolgd gewoonlijk luis
terde men niet, den instructeur vroeg,
wat de toets was van de gevaarlijke hoeveel
heid, bleef hij het antwoord schuldig.
Het gevolg bleef niet uit ; zoodra de man
die 's nachts op wacht stond een vreemd
luchtje meende te ruiken, alarmeerde hij ;
signalen werden gegeven, luchtpijlen afge
schoten, bevelen rondgezonden . . . Later
wist men dadelijk te onderscheiden, waar het
op aankwam.
De dienst gedurende den nacht daar
moest men eerst aan gewennen. De schild
wachten, niet hun opdracht om tegen nachte
lijke patrouilles van den vijand te waken,
zagen van dezen en van genen kant gedaanten
van fantazie aansluipen en verspilden dik
wijls hun ammunitie op een grüligen boom
stronk. In de rapporten werden eze ver
beeldingen als heusche aanvallen gememo
reerd niet altijd.
Eerbied voor het hooger gezag was er niet
veel.
Het bataillon hield zich bij elkander en
was gehecht aan zijn commandant, wanneer
hij wist te leiden ; maar de inmenging van
de hooger officieren zag men niet graag.
Manoeuvres werden dikwijls gehouden, waar
bij verwarring heerschte en miserie werd
geleden, zonder dat de bevelhebber er iets
van bemerkte.
Nu een onverwachte aanval op een vijan
delijke loopgraaf!" commandeerde een hoo
gere officier aan Roosevelt.
Wanneer, mijnheer?"
Onmiddellijk."
Alsof iets wat overleg en berekening
vereischte, zoo maar dadelijk kon worden ver
toond. Roosevelt met hulp van een paar
handige luitenants wist toch binnen vijf
minuten iets te organiseeren waarbij de loop
graven door lijnen werden voorgesteld. De
commandeerende kritiseerde de exercitie ten
aanhoore van zijn begeleidend officieren in
deze termen : Ik ben eigenlijk niet op de
hoogte van zulke r a i d s, maar dit lijkt mij
niet veel."
Een ander had voorliefde voor spitslijnen
(perpendiculair op de vijandelijke stelling)
zonder zich ooit te herinneren wat zij waren
en waarvoor zij dienden.
Maar de soldaten waren flinke kerels. O
die nacht toen zij waren uitgegaan om een
gevangene te maken, want zoo lang zij reeds
onder.de wapens waren, zij hadden nog geen
gevangene! Hoe trotsch waren zij op hun
buit, den man! Zij wilden hem nauwelijks
afstaan.
Maar thans brak de tijd aan, dat het ernst
werd voor de Amerikanen. In Maart 1918
moest het Engelsche leger in der haast terug
trekken. Een leemte ontstond, de Fransche
troepen sloten niet meer aan. Dadelijk werden
Amerikaansche troepen naar Montdidier gedi
rigeerd om het gat te stoppen. Zij voelden
zich, na hun ervaring van meer dan een
half jaar, oudgedienden, en zij waren erg
jong gebleven.
Bij den eersten aanval van eenig belang op
de Duitsnhe loopgraven maakte een sectie
van het bataillon 33 gevangenen. Roosevelt
was bij dat gedeelte ; aan zijn hoofd had hij
den raid meegemaakt. Na den terugkeer en
het tellen der buitgemaakte manschappen,
hoorde hij den sergeant of luitenant vragen :
Hebben de anderen meer gevangenen? Hij
moest erkennen van ja, een van de secties
had twee meer. En dadelijk wilde de sergeant
rechtsomkeert maken en op den vijand af
gaan, om het onvoldoende getal compleet
en overcompleet te maken.
Ja, daar werd gevochten en scherp, en
tragisch, door den dood der beste kameraden,
die reeds van de voorspiegelingen hadden
genoten der dingen die zij zouden ondernemn
bij de terugkomst in het burgerlijk leven, maar
er werd toch ook gelachen en er werden
ondeugendheden uitgehaald.
Hoe ijverig werden positiekaarten gemaakt
voor hef oppercommando met blauwe
potloodteekens op de plaatsen waar gasaanvallen
werden afgestuurd! en met hoeveel pleizier
ontving men terug van het hoofdkwartier
de defensiekaarten waarop het terrein was
afgeteekend. Men wist dat de eenen en de
anderen met al hun veelkleurige strepen
absoluut geen beteekenis hadden . . .
Zoo gaat het voort, van Montdidier naar
Soissons, van Soissons naar de Argonne, en
van Argonne in de richting van Metz. Het
scheen werkelijk alsof het nog een heele poos
zou voortduren. De troepen werden zwaar
geteisterd, zij hielden er toch den gang in.
Er zal niet veel van de divisie overblijven,
was de opmerking die werd gemaakt. AI
waren het er slechts twee, was het antwoord,
zoo kregen zij als marschroute : e n c h e
I o n naar Berlijn!
Men verwachtte een slag, die voor den vijand
de genadeslag zou zijn.
Eensklaps verspreidde zich het bericht
van den wapenstilstand. Het wou nog niet
doordringen in Roosevelt's brein. Daar
naderde, toen men in de buurt was van
Verdun, hem een chauffeur met de bood
schap : Kolonel, Mrs Roosevelt wacht u om
den hoek in de auto".
|a, de oorlog was gedaan.
W. G. C. B Y v A N c K