De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 24 april pagina 10

24 april 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 April '20. - No. 2235 CHARIVARIA De Parijssche correspondent van de N.R.C. schrijft: Maar Caillaux zond hen wandelen." Wat is dat wat dat is wat dat ? Kussens, met theebladen gevuld, zijn zeer zacht." (De Vrouw en haar huis) Wij kennen een nóg zachter vulsel: theebladeren. TJ'ILT K L J± ID S C Hl ZRGDF JjÉLItTTJ-IE ^*e£%&0*4e^^<&&^ ?&rr~ j^<3^ De Gretigaards. Dit verzet levert daartoe gretig aan vaarde stof." (N. K. C.) Zij dacht met een gretig verlangen aan de rust. Telkens hadden" de kindervoetjes gretig tegen haar borst getrappeld." (G. van Eckcren, De briljantspeld) Nu, wat zeg je? vroeg ze gretig. Toch steunde ze gretig de uitnoodiging. Y.et gretig oplichten van haar blauwe oogen ging ze de kamer uit." (N. Homvink, De Episode) De frifsche Annie Toen snelde Annic met den doek naar buiten en kwam even later er, schoon en vochtig nu, mee terug." (G. H. Priem, Langs donkere paden) Op de glibberige paden Deze ontgoocheling, die, geen hou vast vindend, zich zelf verscheurt, geeft aan de stakingen dat anarchistisch ka rakter." (N. R. C.J Verboden toegang voor rijwielen." (Stadhuis, den Haag) Menig rijwiel zal 't niet eens kunnen lezen. Charivarius ontvangt gaarne knipsels. Adres: Keizersgracht 333, Amsterdam. iiiiimiiniiiiniiiitiititiiiit DOSTOJEWSKI In Die neue Rundschau" van Maart 1920 is een zeer bijzonder artikel opgenomen. De schrijver Hermann Hesse voorspelt den geestelijken ondergang van Europa en vindt dien in De Gebroeders Karamasoff" van Dostojewski. Reeds het motto Nichts ist auszen, nichts ist innen ; denn was auszen ist, ist innen", maakt een verbluffenden indruk. Er is genoeg over den ondergang van Europa" gezegd, en, in onze rustige binnen kamers, hebben wij ons reeds aan dat soort voorspellingen gewend. Maar Hesse opent door zijn voorspelling in de Dostojewskilitteratuur een perspectief, die er bij mijn weten nog niet in werd gegeven. Donker is de toon waarmee Hesse zijn invallen", zooals hij die noemt, neerschrijft. Het is alsof iemand het werk waaraan dui zenden jaren gearbeid is door een macht der natuur meedoogloos in elkaar ziet slaan. En de machteloosheid waarmee hij toeziet en de weemoed van zijn stem zijn zonder pathos. Het ideaal der Karamasoffs zoo schrijft hij, het oer-oude asiatisch-occulte ideaal, begint Europeesch te worden, begint den Geest van Europa op te vreten. De Russische mensch is tegelijk moordenaar en rechter, ruwste en gevoeligste ziel, is zoowel de volmaakte egoïst als de opofferendste d. in hem is het uiterlijke en innerlijke, m STEMMINGEN VAN N NACHT Schets uit het Ziekenhuisleven H. DOOR DEW ILLE 't Is nacht. Buiten heerscht volkomen stilte, welke zóó sterk is, dat men elk geluid, dat zich doet hooren, zonder- eenige inspanning waarneemt, en al naarmate het het oor treft, poogt te ontleden. Zuster Verhagen staat een oogenblik aan het raam, getroffen door den tooverachtigen geheimzinnigen aanblik, wel ken de tuin nu oplevert. De maan staat helder aan den hemel en giet haar zilverlicht over boomen en planten, daardoor die eigen aardige lichteffecten in het leven roepend, die zoo iets sprookjesachtigs hebben .?Gek", peinst ze, dat men overdag dikwijls zoo ongevoelig door dienzelfden mooien tuin loopt, zonder er door getroffen te worden, ter wijl nu bijna'ieder» boom en plant zijn eigen verhaaltje te vertellen heeft." Ze knikt eens lachend tegen het maantje, want ze is een beetje poëtisch aangelegd, en vooral in de stille nachten uit zich dit wel eens in beschei den gedichtjes, die ze echter angstvallig voor vreemde oogen verborgen houdt. Daar roept een zwakke stem haar naam, ze gaat vlug naar het bed van de zieke, die haar hulp noodig heeft, 't Is een nog jonge vrouw, maar bleek en mager, arme ziel, die zich afgetobd heeft voor haar huisgezin, en nu weer wat op krachten moet komen. Zuster Verhagen buigt zich vragend over haar heen, en doet zooveel mogelijk wat in haar macht is, om de zieke, die over slapeloosheid klaagt, het rusten gemakkelijk te maken. Zoo, nu zal het wel beter gaan," zegt ze hartelijk, een scherm om haar bed plaatsend om het licht te onderscheppen doe nu nog maar eens al je best, wel te rusten !" Ze keert zich naar de tafel, in stilte wenschend nog een uurtje ongestoord van haar lectuur te kunnen ge nieten. Waaraan was ze ook weer bezig, ja, die laatste pagina wilde ze nog eens over lezen, en rustig buigt ze zich over haar boek. 't Is een eenvoudig meisje, met niets buitengewoons aantrekkelijks, of het moest wezen haar rustig, bedaard optreden, dat op de meeste patiënten zoo'n kalmeerenden invloed heeft. Ze is verpleegster geworden, omdat ze de wereld door moest, niet zoozeer uit roeping. Nooit voor een bepaald vak opgeleid zijnde, maar wel toegerust met voldoende ontwikke ling en beschaving, daarbij een bepaalden aangeboren aanleg voor de huishouding, dat was het wat haar had doen besluiten om ver pleegster te worden. Ze is nu anderhalf jaar in deze inrichting, en heeft van haar werk 'atiixrïi Ktw^fe£l()J<z*r iiiiiiiiimiiiiiiiiiiiimiiiniiiiiiinimiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiii iiniiiiiii nr mm mi 111 n ui mi 111 mi mi i m nu m i u m SS C3L.RHCHE ClCRRETTES goed en kwaad, God en Satan bij elkander. En deze Russische mensch leeft reeds lang, leeft reeds lang ver over de grenzen van Rus land, hij regeert half Europa, en een deel der meest gevreesde uitbarstingen in de laat ste jaren hebben genoeg van hem getuigd. Het wijst erop, dat Europa moede is, dat het terugkeeren, uitrusten, dat het omgeschapen, opnieuw geboren worden wil. Bij een Karamasoff weet men niet, waarmee hij ons in het volgend oogenblik verrassen zal. Misschien met doodslag, misschien met een roerend loflied aan God. Deze soort menschen zijn niet met eigenschappen gekenmerkt, doch met de bereidwilligheid ieder oogenblik elke eigenschap te kunnen aannemen. Zij onder scheiden zich van de andere, de vroegere, de geordende, de berekenbare, de klare en brave menschen in wezen slechts hierdoor, dat ze evenveel in zich naar binnen als naar buiten leven, dat ze geregeld met hun ziel te doen hebben. De Karamasoffs zijn tot iederen misdaad gereed, maar zij begaan er slechts zelden een, want meestendeels is het hen reeds genoeg, den misdaad gedacht, gedroomd, zich met zijn mogelijkheid vertrouwd gemaakt te hebben. Hier ligt het geheim. Wij zoeken er de benaming voor." Deze belichting van Dostojewski's werk, deze angst voor het verlangen der teruggang naar de moeder van het instinkt, die zich over gandsch Europa openbaart, deze waan zin evengoed moorddadig als goddelijk te kunnen zijn, heb ik in de Dostojewski-litteratuur nog niet zóó schrijnend, zóó schroei end, zóó krampachtig geteekend aangetroffen. Deze enkele bladzijden van Hesse grijpen midden in het groote probleem. Maar het meest heeft mij bij het lezen opnieuw getroffen de verhouding van Nietzsche Dostojewski. Want ik weet in de moderne geestesstroomingen geen anderen dan alleen Nietzsche naast Dostojewski te stellen. Nietzsche, die zooveel van Dostojewski moet geleerd heb ben, staat lijnrecht tegenover hem. Dit is wat men in de Dostojewski-litteratuur nog niet naar voren heeft gebracht en, omdat beide zulk een gevaarlijk grooten invloed hebben, allereerst naar voren had behooren te brengen. Bij Dostojewski gaan alle beelden aan de cultuur ten gronde, zij kunnen er niet overheen, ze vallen terug naar hun OERINSTINKT ; bij Nietzsche gaat men dieper, helderder, klaarder, vaster alle cultuur aan wenden om te komen tot nieuwe waarheden, tot een nieuw mensch, een ander, een hooger mensch. Nietzsche doodt het instinkt en kweekt door het verstand de intuïtie. Dit in zijn groote lijnen hebben wij van Nietzsche aan te nemen. Nietzsche was een psycholo gisch psycholoog, Dostojewski een physiologisch psycholoog in litterairen zin. Dosto jewski's mystiek was de mystiek van het instinkt, Nietzsche's mystiek bijna die der intuïtie. Dostojewski zag zijn ras reeds door de cultuur aangetast. Hij haatte, ver achtte, vervloekte die cultuur, wijl hij zag met den blik van een profeet, dat zijn bloed, zijn ras aan de consekwenties dat is hier de liefdeloosheid van die cultuur niet ontkomen ken. Als een wanhoopskreet klinkt zijn waarschuwende stem. Nietzsche daaren tegen zag eveneens met den blik van een profeet, dat zijn bloed verstrikt zat in eigen cultuur. Hij verachtte, vervloekte die cultuur. Niet Christus bedoelde hij te verachten, maar de door de menschheid van Christus gemaakte Figuur, Hij verachtte en vervloekte niet, omdat hij zag, dat zijn bloed er aan zou ten gronde gaan. Hij' verachtte en vervloekte omdat de liefdeloosheid dier cultuur hem daar toe 'dwong. Zooals een liefdeloos opgevoed leeren houden. Tot nog toe is haar leven vrijwel emotieloos aan haar voorbijgegaan, behalve den dood van haar moeder heeft ze nooit veel verdriet gehad, doch pok nooit veel vreugde gekend. Haar leven is als een klein scheepje, steeds door kalm water varende, onopgemerkt door de groote statige schepen om haar heen. Soms komt het kleine duiveltje van ontevredenheid wel eens boven, om te zeggen, dat ze toch ook nog jong is en nog wel recht op iets meer heeft, dan de bescheiden genoegens ,die haar nu eens een enkelen keer ten deel vallen. Maar haar ver stand legt dan gauw het zwijgen op, ze moet dit leven leven, en ze wil het zichzelf niet door knorrige buien vergallen. Plotseling klinkt het waarschuwende bellet je van de zaal naast haar, en verschrikt kijkt ze uit haar boek op, zoo was ze in de lectuur verdiept. Even ziet ze rond, of alles rustig is, dan spoedt ze zich naar zaal 16, waar de zuster reeds in de deur te wachten staat. Een gefluisterde boodschap voor de hoofd verpleegster, en ze doet alle moeite deze ge wichtige persoonlijkheid in het groote holle huis te vinden. Gelukkig, aan het eind van de gang ziet ze haar net de trap opgaan, en ze houdt haar haastig aan om te vragen, of ze de familie van patiënt die en die wil waar schuwen, want dokter denkt wel, dat het af zal loopen. De hoofdverpleegster, een tengere bleeke vrouw, met een vermoeid gezicht, knikt onverschillig met het hoofd, ten teeken dat ze het verstaan heeft, och, gewoonte maakt onverschillig, en ze zegt, dat ze zoodadelijk wel even komt kijken. Ze gaat haastig door naar boven, en zuster Verhagen, in 't voor bijgaan een blik werpend op haar eigen zaal, keert terug naar zaal 16, om daar de zuster gerust te stellen. Ze staan samen naar de stervende te kijken, een vrouwtje ongeveer 50 jaar, tenger en klein, en bespreken de kans of de familie haar nog levend vinden zal. Daar gaat de deur open, en achter elkaar komen dokter en hoofdverpleegster binnen. Dokter stelt nog kort eenige vragen, fluistert met de hoofdverpleegster, en zegt dan Roep me maar, als 't afgeloopen is", en vertrekt. Zuster Verhagen keert ook weer naar haar oude post terug, ze weet, dat ze zich klaar moet houden om straks te helpen. Nog net ziet ze, hoe de familieleden van de stervende patiënte zich met bange, ver trokken gezichten den weg laten wijzen en bij zaal 16 aangekomen, beraadslagen of ze naar binnen zullen gaan. Arme stakkers", denkt ze, en ze gaat even naar ze toe om te zeggen, dat ze gerust kunnen kloppen. Derge lijke gevallen komen zoo dikwijls voor, toch treft het haar nog steeds, niettegenstaande ze hier reeds zoo vele menschen heeft zien sterven, 't Heeft haar anders heel wat af leiding bezorgd, ze ziet zelfs met schrik, dat ze zoo lang weggebleven is, en ze denkt er over, hoe dezelfde gebeurtenissen, die haarin den nacht afleiding geven, voor anderen het grootste verdriet brengen. Ze kan zich niet weer zoo makkelijk aan haar lectuur overgeven, ze blijft zitten suffen, haar gedachten nemen geen bepaalde richting, kind vader en moeder in bewusten strijd moet verachten. De synthese van difgandsche gebeuren ligt in het Westen. Woorden doen hier niets. De kunstenaars zullen de synthese te brengen hebben. Want deze moeten den menschen teruggeven hetgeen hun thans ontbreekt: Liefde. Waar geen Liefde is, is de Dood. JASOIRO SAWAMURA lllllllHIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllI Schipbreukelingen Trouw had je bedrogen, steeds had je gegapt Je pafte alsmaar sigaretten Maar eindelijk m'n joggie, toen werd je ge snapt. Men maakte met jou korte metten. Vaarwel sigaret en vaarwel bioscoop, Vaarwel pepermunt, chocolade Je moeder dacht stil aan den dag van je doop, Toen de dominee sprak van genade. Nu was je Gods kind en geen heidentje meer, Je was er zoo roze en mollig, Je handjes en voetjes wat waren ze teer, Je keek uit je oogjes zoo lollig. Je moeder zong innig de dankpsalm mee En vader deed raar met z'n oogen En dat je eens onder zou gaan, och wel nee Dat zou immers God niet gedoogen. Nu staat er een stille agent aan de trap, Je moeder staat schokkend te snikken. Nu komt er een einde aan al je gegap, Nu zul je 't zoo gauw niet meer flikken. Ze namen je mee naar een somber gebouw O, eerste, zoo schrikk'lijke, ervaring. Je hoefde niet vragen, je wist het al gauw, Want dat was het huis van bewaring. IkÜRLUül l IHIUU12 ets. sijaar, I I HATTINK&Co. | l REMBRANDTPLEIN 62 f | Hoek Amstelstraat, i | AMSTERDAM. | ruilllllIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlimillllllllllllMIIIMIIIIIIIIIIIIllllllMMM'IH iillimiiliitiiilittiiiiiiiiiiiiliiiiiimiiiimtiiiiitiiiiiiiiiiltiiiiiiiiiiiiiuiiiiii Je vrijheid was alles en daar was 't een hel. Je kon van de ellende niet slikken Maar 's avonds in 't donker, dan zat je in de cel, Heel zachtjes gesprekken te tikken. En eens op een zomersene' dag kwam je vóór Wat blikkerden streng de lorgnetten ! Wat zat je daar nietigjes schuchter en goor Voor de toga's en zwarte baretten ! Een las er wat voor en een ander die sprak Je snapte niets van hun bewering. Toen was het precies of er iets in je brak Ter beschikking gesteld der Regeering. Jij jongen van vrijheid, je lachend gezicht Bleef lachend in al je ellende. In een droom fing je mee naar het stille gesticht, Toen was er je lachen ten ende. G. L. K « o E s lll'lllllllllltllllll MiiiiiimiMiiiiiiiiiiitliiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiii maar springen van het eene punt op het andere. Ze denkt aan haar eigen ouderlijk huis, het bestaat niet meer. Vader is na den dood van Moeder bij een getrouwde zuster gaan in wonen; veel beter, hebben de broers en zusters gezegd, niet denkende aan dat eene rond dwalende schepseltje, dat zonder dat geen vast steunpunt in de heele wereld heeft. Ze denkt aan het sterven van Moeder, hoe alles in rep en roer was; die kon volgens menschelijke berekening, nog niet gemist worden, en toch gebeurde het, en ze ziet nog, hoe ze zich schrei end over Moeder heenbuigt, Moeder, die nu de oogen voor altijd gesloten heeft. Ze ziet weer die drukke begrafenisdagen, en toen die kalmte, die stilte, die haar pas deed beseffen, dat nu alles uit was, dat dit leven voortaan haar leven zou zijn. Daar gaat plotseling weer het belletje, ze is ineens bij, en rept zich naar hiernaast. 't Is afgeloopen, dokter heeft het reeds ge constateerd, de hoofdverpleegsters en eerste verpleegster staan reeds klaar om het bed van de zaal te brengen. Met z'n vieren tillen ze nu het zware ledikant op, en dragen het naar de deur, maar halverwege kan n nietmeer, en beduidt lachend het neer te zetten. Ze wisselen eens om, en met nieuwen moed gaat het nu de gang op. Daar wordt het zoo echt verlicht losgelaten, een vrachtje, hoor, staat op alle vier die gezichten te lezen, en onder het uitblazen moeten ze eens even lachen om dat zwoegen en sjouwen. Geen van allen denkt er eigenlijk aan, dat onderditlakeneen mensen ligt, die ook geleefd heeft en ook gelachen net als zij nu. Och, het is een geval; het spreekt niet meer tot hen als een mensch sterft, zeker niet tot de hoofd- of eerste verpleegster, de routine slijpt de scherpe kantjes af, en de leerlingen vinden het veel te kinderachtig om te laten merken, wat in hen omgaat. Toch kan zuster Verhagen niet nalaten te zeggen, wanneer de hoofdverpleegster het laken terugslaat, om de doode de laatste ziekenhuisbewerking te doen ondergaan. Stakker, wie weet hoe moeilijk ze in haar kring gemist kan worden." Een verwonderde blik is het eenige antwoord, het is ook al de derde van nacht, en de hoofdverpleegster heeft haast. Het op een wrevelige manier gezegde: haal gauw een schraag uit de bad kamer", beduidt zuster Verhagen dat ze haar tijd laat voorbijgaan, en ze haast zich aan dat verlangen te voldoen. Na nog eenige kleine handreikingen keert ze naar haar eigen zaal terug, een beetje teneergeslagen in het besef eenigszins injiaarplichttekortgeschoten te zijn. M Maar haar opgewekte natuur krijgt weer de overhand, en ze neemt zich juist voor nog even rustig te gaan zitten, als een der patiënten haar hulp weer inroept. Ditmaal is het een oud vrouwtje, of liever gezegd, vrouw, want bij de benaming vrouwtje denkt men onwille keurig aan iets liefs, en daar is ze verre van af. Het is een lastige tante, die de zusters nog al eens doet loopen en door haar brutale ant woorden brengt ze gewoonlijk groote hilariteit op de zaal teweeg. Er ontspint zich nu het volgende vermakelijke gesprek: Zuster, ik heb toch zoo'n pien, help mi dan toch". Ik kan je heusch niet helpen, maar morgen zullen we het tegen dokter zeggen, isdat goed? Och, dien dokter, het is me ook een vent, die loopt altied mien bed voorbie." Ja, maar morgen niet, dat zal je zien, ga nu maar slapen, het is nog vee! te vroeg", dit een beetje ongeduldig, het is al zoo'n oud thema. ,,O, hebbie ook al geen tied, nou, het is goed, je ken verrekke, serpent.dat je bint !" Dit is van iedere bespreking het slot, en alsof het haar opgelucht heeft, het oudje valt in een rustigen sluimer. Zuster wil lachend weggaan, ze trekt zich van die mooie benamingen niets aan, daar is ze al aan gewend, maar een dorre oude vrouwenhand houdt haar tegen. Dit is de algemeene lieveling, een heel oudje, waarbij de voorgaande nog jong lijkt. Ze is absoluut kindsch, en verwijlt met haar ge dachten nog steeds bij haar vroeger huiselijk leven. lederen nacht maakt ze zich opnieuw ongerust omdat haar dochter Marie nog niet thuis is. Het is al donker zoo, juffrouw, waar zou dat meiske zijn?". Zuster Verhagen verzekertjvol overtuiging, dat Marie al lang onder de wol ligt en Moeder goeden nacht gewenscht heeft, maar dat is niet voldoende, 't bezorgde Moedertje vraagt of ze nog wat te eten gehad heeft, er was nog zoo veel over. Ja hoor, dat ook, de heele schaal is leeg", en nu heelemaal gerustgesteld, murmelt ze nog droomerig: nou, dag lievie", en dut ze weerin.Alsze straks gewasschen wordt, vertelt datzelfde oudje, dat ze gien peerd is" en daarom ook niet zoo stevig behoeft afgedroogd te worden. Want ons zustertje heeft wel kleine, maar toch stevige handen, die de pa tiënten wel eens harder wrijven dan hun lief is. Onder dergelijke voorvallen begint het intusschen lichtteworden. De sterren verbleeken, en de hemel krijgt dien lichtbiauwcn tint, die steeds doet veronderstellen, dat het wel mooi weer zal worden, wat toch dikwijls op teleurstelling uitdraait. In den tuin kan men alles duidelijker onderscheiden, de vage vormen krijgen een vasten omtrek, en het bleeke ochtendlicht verjaagt de geheimzinnig heid van den nacht. De klok tikt, volgens zuster Verhagen, duidelijker en duidelijker, en ze zegt bijna hardop: Ja, ik weet wel, dat het vier uur is". Dit beteekent voor haar, dat nu de eiken nacht terugkeerdende drukte weer een aanvang neemt. Ze begint de patiën ten, die door haar geholpen moeten worden, te wekken om ze hun vroege waschbeurt Ie doen ondergaan. Ze zijn gewoonlijk niet erg gesticht over dat wakker maken, maar met een opgewekt gezicht helpt ze hen zoo vlug mogelijk af, zoodat ze nog wel een uurtje kunnen gaan slapen. Onderwijl houdt ze de klok goed in 't oog, want ze moet nu woeke ren met haar tijd, en eerder beginnen mag ze niet. Eén verloren minuut haalt ze niet meer in ; alles moet nu vlug en vlot achter elkaar afgewerkt worden. De patiënten die zich zelf kunnen helpen, komen n voor n boven de dekens en min of meer hoorbaar klinkt het goedenmorgen, zuster" over de zaal. De nacht is nu voorbij, en in 't grauwe ochtendlicht lijkt alles zóó prozaïsch, dat ons zustertje over haar eigen sentimenteele gedachten van 's nachts moet lachen. Ze is nu geheel de nuchtere, praktische zuster, die van elke minuut partij trekt en moet zorgen op tijd klaar te zijn. De patiënten lachen wel eens onder elkaar om de vlugheid, die zuster 's morgens steeds aan den dag legt. 't Is ook een grappig gezicht, ze loopt met vlugge kleine pasjes, aan haar gelaatsuitdrukking is duidelijk te zien, dat ze doorloopend er aan denkt geen stapje voor niets te doen. Ze heeft het werk absoluut onder de knie : wanneer haar handen nog met het eene bezig zijn, zijn haar gedachten al bij het volgende ; hoe onbe grijpelijk het voor een buitenstaander dik wijls lijkt, in een ziekenhuis komt het werk altijd klaar, hoe beperkt de hulp en de tijd ook zijn. De thee is gezet en de melk geschonken, en 't lijkt wel of met de thee de slaperigheid wijkt. Het wordt levendig op de zaal, zuster zegt wel eens lachend : ,,Ik geloof al kom ik midden iu den nacht met een kopje thee aan jullie bed, dat jullie van den peur a'leen al wakker wor den". Daar zijn we dan ook Hollandsche vrouwen voor", is 't ad'reni gegeven antwoord van n van hen, en met smaak worden boter ham en thee naar binnen gewerkt. Daar vraagt er nog een om een extra boterham, hier wil er een ander een vriendelijk praatje aanknoopen, en aan al die verlangens moet voldaan worden, Zonder ophouden is zuster in de weer, en zoo langzamerhand komt ze aan 't einde van haar werk. Dat mag ook wel, wantde wijzers loopen hard naar acht uur toe.endanishet voorhaar het dag- of liever gezegd het nachtwerk geëindigd. Toch moeten er nog een lOminuten af voor een vroolijk praatje met haar dagcollega's. lederen morgen even vergaderen 'in de keuken, en de patiënten worden we! eens jaloersch over het vroolijke lachen dat daar vandaan klinkt. De ergernissen van den dag worden besproken, de geestigheden daar ten beste gegeven, en dan zijn ze, ondanks hun ernstigen werkkring, weer overmoedige jonge menschen, met het gevoel of ze de heele we reld zouden kunnen regeeren en veranderen, ten beste natuurlijk. Acht uur!" klinkt een waarschuwende roep.'en zuster Verhagen, nog lachend om al den onzin dienzemetelkaaruitgekraamd hebben, haast zich alles bij elkaar te zoeken wat ze mee moet nemen, want ze moeten op tijd komen, maar ook op tijd gaan, en krijgen,zoo dit niet het geval is, zoowel voor het een als voor het ander een standje. Met een vrooüjk tot vanavond" gaat ze heen, om met nieuwen moed 's avonds om 9 uur weer te beginnen, en achtereenvolgens al de stem mingen weer door te maken, die eiken nacht haast de/elt'de zijn, en ulkaarsteeds regelmatig, naar het vorderen van de uren en de verschil lende omstandigheden, opvolgen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl