Historisch Archief 1877-1940
24 April '20. No. 2235
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WILLEM MENGELBERQ
1895 1920
In 1895,'toen het vaststond,»"dat Willem
Kcs, de grondlegger van den roem van het
Concertgebouw-orkest, heen zou gaan, maakte
het toeval op zekeren avond Jhr. B. W. F.
van Riemsdijk, den hoofd-directeur van het
Rijksmuseum, en mevr. De Marez Ovens,
en tevens den heer H. J. de Marez Oyens,
penningmeesterderN.V. Het Concertgebouw"
en mevr. Van Riemsdijk tot tafelburen.
Na afloop van den maaltijd bleek, dat
de beide gesprekken hadden geloopen over de
moeilijkheid, om voor Kes een zijner waardigen
opvolger te vinden, en dat n de heer, n
mevrouw Van Riemsdijk zonder aarzelen het
zelfde advies hadden gegeven : Neem
Mengelberg!"
t Het is een goed advies geweest.
f Het steunde allereerst op wat het echtpaar
Van Riemsdijk wist van wijlen Jhr. Mr.
J. C. M. van Riemsdijk (broeder van B. W. F.)
den bekenden Utrechtschen musicus, die,
na bij den zevenjarigen Jozef Willem
Mengelberg een zeldzaam-sterken muzikalen aanleg
te hebben ontdekt, hem was gaan onderwijzen
in de theorie der muziek, aldus op degelijke
wijze de lessen prepareerend, die aan de
Utrechtsche muziekschool door Richard Hol
naast M. W. Petri en Van der Wurff aan den
even ijverigen als begaafden jongen zouden
worden gegeven, lessen, die op haar beurt
weer de studie aan het Keulsche conservato
rium voorbereidden, waar Seiss (piano),
Jensen (theorie en contrapunt) en Dr. Wüllner
(compositie en directie) in den jeugdigen
Willem Mengelberg een leerling hadden, om
wel zér trotsch op te zijn.
De Utrechtenaren waren Mengelberg's ont
wikkeling met klimmende belangstelling blij
ven volgen, de Amsterdammers.... hadden
nooit van hem gehoord, behalve dan de heer
en mevr. Van Riemsdijk, die slechts den raad
behoefden te geven, dadelijk aan Prof. Wüllner
te schrijven, om naar aanleiding van diens
schitterende aanbeveling de vertegenwoor
digers van het Concertgebouw-bestuur, ter
kennismaking met Willem Mengelberg en
zijn werk, naar Luzern te zien optrekken.
Hij was daar in '92 na een zwaar examen, uit
een honderdtal sollicitanten benoemd tot
stedelijk muziekdirecteur. Ook hier deed puur
toeval hem aanvankelijk in aanmerking komen
en zorgden zijne buitengewone bekwaamheden
voor de rest. Zijn oom Heyer namelijk,
fabrilllllllllllllllltlllllllllllMIIIIIIIIIII
HOTEL LÜTZELAU.
Familie-Pension. Direct aan
hei meer gelegen. Pension van af fr. 11.50.
Eigen. K. DOLDER. Prosp. Int.Verkeersbureau,
A'dam, Raadhuisstr. 2 en den Haag, Papestr. 5
kant te Keulen/hadjhem'mee op reis genomen,
ter belooning voor al de inspanning, die de
knappe neef zich had getroost, om eerst een
prachtig eindexamen te kunnen afleggen j en
daarna verschillende eclatante successen "te
kunnen behalen op de Keulsche G
rzenich"concerten. Eerst ging het ter bedevaart naar
Bayreuth ; voorts werd heel Zwitserland door
kruist. En het was daar, dat Mengelberg
ergens zekeren Eibenschütz, piano-leeraar
te Keulen, tegen 't lijf liep, die wellicht
belust op Mengelberg's goed-betaalde lessen
aldaar ! hem vroeg, of hij al wist, dat te
Luzern de muziekdirecteursplaats vacant was.
Mengelberg bedacht zich niet lang, en liep
bij een muziekhandel aan, om nader te
informeeren. Dat er wel een honderd sollici
tanten waren, leek hem volstrekt geen be
zwaar. Allereerst werd de inzending van een
getuigschrift verlangd. Spoedig werd er een
van Prof. Wüllner ontvangen, dat klonk als
een klok. Nu begon het examineeren van de
gansche schaar van sollicitanten. Proeven
moesten afgelegd worden in orgelspel: op
een gegeven thema fantaseeren, een fuga
a prima vista spelen en een stuk van eigen
keuze voordragen. Daarna orkest-dirigeeren ;
de orkestleden, wordt gemeld, maakten het
den dirigent allesbehalve aangenaam en
trachtten hem nu en dan er in te laten loopen.
Vervolgens piano-spel ; weer stukken a prima
vista en zelf-gekozene. Toen Mengelberg
reeds eenige rrUrtimers (o.m. de Etudes
symphoniques" van Schumann) had gespeeld,
vroeg hij :
Wünschen Sie noch etwas?" ? men
hóórt het hem zeggen l en droeg toen, rad
en glad, eene Freischütz"-fantasie van
Mortier de Fontaine voor, een werk vol
duizelingwekkende moeilijkheden. Nu kwamen
twee zangeressen om te worden
geaccompagneerd ; doch hare stukken moesten getranspo
neerd begeleid worden, en wel een terts of
een kwart hooger of lager. Nog volgde een
examen in zang en zang-onderwijs ; Mengel
berg had daarin les gehad van niemand
minder dan Stockhausen. En toen eindelijk
aan alle eischen rijkelijk voldaan was, zei
een der commissieleden met een bedenkelijk
gezicht: Sie sind wohl noch sehr jung;
wie alt sind Sie eigentlich?" Mengelberg had
reeds zooveel moeten transponeeren, dat hij
zich permitteerde dit ook nu te doen en hij
antwoordde : 24 jaar, hoewel hij nog niet
ouder was dan 21. Hij kreeg de begeerde aan
stelling, en al spoedig was hij werkzaam als
dirigent van een orkest, een gemengd en een
mannenkoor, als directeur der stedelijke
muziekschool, als privaat-leeraar en dikwerf
als solist.
Dr. H. W. Ph. E. VAN DEN BERGH
VAN EYSINGA f
PHet'zal"mij"niet?moogelijkp"zijn''een
uitvoerige studie oover hem te schrijven, en toch
kan ik bij zijn heengaan niet geheel zwijgen.
Van'1 weinig Nederlanders heb ik meer harte
lijkheid en; waardeering ondervonden. Al
veele jaren lang kruisten zich onze weegen,
en ontmoetten wij elkaar op onze spreek
beurt-reizen door het gansche land. En als
ik bij hem in Zutphen kwam sprceken,Jdan
werd ik altijd met groote hcuschheid en een
aardige feestelijkheid ontvangen die dankbaar
stemde.
En lnij had de prettige gave van rustig en
ruim te kunnen recde-kavelen oover alle
moogelijke diepe zaken, waardoor een bezoek
bij hem altijd leerrijk en weldadig was. Hij
sprak als filosoof en dichter, en hij had
verbazend veel geleezen.
Hij was een zeer eigenaardig type en ik kan
hem mij nog zeer leevendig voorstellen. Zijn
zware gang, zijn bedachtzame, zorgvuldige
wijze van spreeken, zijn zeldzame welbe
spraaktheid, ook in huisselijk gesprek, zijn
oolijke leuke humor, die met een ernstig,
statig gezicht de komiekste gevallen en situa
ties wist weer te geeven, dat alles was zoo
eigendommelijk dat men hem gemakkelijk
weer voor den geest kan krijgen.
Hij vormde een kleine gemeente om zich
heen, waarbij hij, terecht, zeer bemind was.
En als spreeker werd hij maar door zeer
weinig tijdgenooten overtroffen.
Wat de oorzaak was, dat ik hem in den
laatsten tijd minder zag en ontmoette, dat
weet ik niet recht. Misschien had hij bemerkt
dat zijn persoon mij meer belangstelling in
boezemde dan zijn dichterlijke arbeid
waarin naar mijn meening de oorspronkelijk
heid te zeer ontbrak. Maar het kan ook zijn
dat hij zijn betrekkelijk jong afsterven voor
voelde, en al zijn krachten beschikbaar hield
voor zijn missie in de waereld. Want dat
hij een sterk missie-gevoel had, dat is uit
alles duidelijk. In hoever dat gevoel gerecht
vaardigd was, dat moet later studie van zijn
nagelaten werk uitmaken. Als geestelijke was
hij vrijzinnig, al te vrijzinnig, zullen veelen
zeggen. Wie kan leeraar zijn in een Christelijke
gemeente n de historische waarheid van
Jezus betwijfelen? Toch deed van den Bergh
van Eysinga dit, als ik wel heb, eevenzeer
als zijn broeder te_Santpoort.
Na ruim drie jaar zijn de Amsterdammers
hem komen halen, een kwart-eeuw vervloog,
en thans staat heel onze Hoofdstad, staat
heel Nederland gereed, hem te huldigen als
een vorst. En vele, talloos-vele zullen de
stemmen zijn, die van heinde en ver in het
buitenland zich mede komen voegen in deze
luid-opklinkende hymne van lof en dank.
Wat wij in den jubilaris bovenal moeten
prijzen, is, vind ik, zijn nimmer verflauwende
ijver. Het is hard, heel hard werken, wat hij
deze vijf-en-twintig jaar door gedaan heeft.
Consequent-voortgezettepartituren-studie,met
ijzeren volharding en streng-methodisch
repeteeren, het onderhouden van de meest inten
sieve spanning op de concerten, het heeft alles
veel van zijn lichamelijke krachten gevergd,
en het is een groot geluk, voor hemzelf en voor
ons, dat zijn lichaam al die kracht bij voortdu
ring en volop beschikbaar heeft.kunnen houden.
En zijn geestelijke energie was steeds zóó groot
dat hij ook in perioden van gestoorden ge
zondheidstoestand zijn werk heeft kunnen
doen, als deerde hem niets.
Dankbaar, onuitsprekelijk dankbaar zijn,
we hem voor het onnoemelijk-vele, dat hij,
al maar puttend uit de weelde zijner schit
terende talenten, al maar bouwend op zijn
omvangrijke, degelijke en steeds nog weer
beter geconsolideerde kennis, en gesteund door
de technische superioriteit en den artistieken
zin der onder hem arbeidende musici, heeft
gedaan voor de Muziek, en voor Nederland,
en Amsterdam in 't bijzonder.
Wat hij tot stand bracht voor de Muziek
ik noem geen werken, ik noem geen meesters
is van internationaal en historisch gewicht;
wat hij overdroeg op zijn land, op de stad zijner
inwoning, beteekent naast een waardevol
element van ideaal cultuurleven een blinkende
aureool van kunstzin en kunstvaardigheid.
Wij gaan hem nu vieren met de uitbundig
heid, waartoe ons hart ons dwingt, doch als
wij hem daar vóór ons zullen zien in den
donder der toejuichingen, zullen wij niet
nalaten, onze gedachten mede te laten uitgaan
naar hen, die hem 't naast hebben gestaan in
zijn rijke leven : zijn Vrouw, die vol liefde en
toewijding den last zijner
beroepsbeslommeringen verlicht, zijn overleden Vader, die
zijn wezen van waarachtig kunstenaar stem
pelde op het milieu, waarin Willem Mengel
berg is opgegroeid, en zijn Moeder, die hem
in zijn kinderjaren met al de innigheid van
haar intiem-muzikaien aanleg de zoete melo
dieën voorzong, die hem nu nog door 't
hoofd mogen spelen, als hij aan 't magistraal
ensemble der orkest-instrumenten cantilene
op cantilene ontlokt....
H. J. DEN H E R T o o J
MODERNE STRIJD
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
iMiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiituiiiuiiiittitiiuti
iiiitiimiiiiimti
SCHILDERKUNST-KRONIEK
SINT LUCAS, TE AMSTERDAM.
Groote vereenigingen, groote tentoonstel
lingen zijn, behalve als zij het werk van n
leven doen zien, overbodig. En waarom?
Ten eerste is er altijd te veel middelmaat,
en te veel beneden de maat. Het betere lijdt
scha. Er gaat, daardoor, geen werking van
ze uit; ze zijn menigmaal meer een bekentenis
van onvermogen dan van daad en degelijk
heid. Ze maken de kunstenaars niet gelukkig,
maar ze maken de ambtenaren" der schil
derkunst verheugd, die hangen er, pronken
er; die zijn er baas in dat huis ; dïe heerschen
er op bureau-manier. Ze zijn, de tentoon
stellingen, daardoor, ik herhaal het, overbodig.
De kleine tentoonstellingen alleen, of de
tentoonstellingen van kleine, eensgezinde
groepen van kunstenaars, waar dus eigen
controle is van deze gaat werking uit,
deze brengen de nieuwe namen, en de nieuwe,
of vernieuwde daden.
Sint Lucas is ook te groot geworden met
de fouten erbij ; ook Lucas-tentoonstellingen
zijn heerschappij der middelmaat en van wat
daar beneden is, meer dan dat ge er nieuwe
belangrijkheid vindt, of dat er een nieuwe
stem opklinkt uit de schilderkunst. Ge vindt
er nog goede bekenden. Een gang langs het
alphabet kan dat klaar maken. Lizzy A n
singh is er met een zelfportret uit 1900
CADILLAC
Het Meesterstuk der Autotechniek
Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT
Wie moet het winnen ?
IIIIJJJJIIIIIIIllflIIlllIJJtJJIlIJJIIJJJflIIlllltiiHfillllflIIII' HlllliJlllllllltllllllIlIlllllIIIlllllllllllllllJIIIlllllllllllIllllllilllllllJIIIlJJIIIIlIIlllllllJIlJIlIII
ongeveer, geschilderd op het kleine atelier
van haar tante. Arondeüs vertoont er werk,
dat als toegepaste kunst aandoet, naar de
behandeling ; Mej. Asscher met haar Kleer
makers in het oudemannehuis", herinnert me
in een verhalerig schilderij aan van Rappard.
Bastert is menigmaal beter geweest dan hij
hier is; Sam van Beek wordt (?) te veel
Dysselhof. De Eukalyptos van Mej. A. van
den Berg dat is niet een schilderij volledig
vullen. Op J. B i r n i e heb ik indertijd, om
zijn ernst, gewezen ; er is in zijn Kanaal van
Sluis veel goeds aan stemming en kracht.
C o l n o t' s wezen (225, 226 etc.) is langza
merhand een gekend wezen geworden ; smaak
in een donker gamma. E e k m a n met zijn
landschap, in verdiepingen verdeeld, is sym
bolisch, romantisch, een koppig werker.
Orauss gaat niet vooruit, Hammes is het
best in de Sloot, Heyenbrock's doen en laten
is een doen en laten, dat in Duitschland
gemakkelijk zal worden overschat. Hulshoff
Poll dramatiseert haar landschappen in een
wijd impressionisme. Gerus de Jong is soms
meer ; A. W. Kort's litho vermeld ik, Lohr's
Limburgsche landschap, van Raalte's Avond
(140).
Monnickendam's inzending is op
Lucas" een groep, die tot bespreken aanzet.
In zijn stilleven, een groot getal van
vruchten enz., doen de figuren, die als faun
en nymph en kleine veldgod er tusschen moes
ten staan, te klein. In Flora is het tooneel goed
als illusie, de antiekveiling heeft, hier en daar,
eveneens een partij lovenswaard. Niettegen
staande mijn geestdrift nooit uitbundig werd
voor het werk van Martijn Monnickendam is
in de laatste jaren van de inzending op Lucas
toch steeds te erkennen, dat het een roman
tische kracht doet zien, die in haar kracht in
Holland niet gewoon is. Mej. van R e g t e
renAltenais beschaafd-vrouwelijk, maar
nu en dan iets te f a t s o c n l ij k, dat is te
leeg. Dat is C o b a R i t s e m a nooit, noch
in het meisjeskopje, noch in het oranje
veertje met het beeldje, noch in de witte
bloemetjes. Zij is een zuiver, natuurlijk
talent, dat neiging heeft tot een groot levend
zien ....
Jan S l u y t e r s, de altijd nog jachtige
schilder, een virtuoos (maar wanneer zal de
gratievolle rust to them komen?) geeft in
zijn avendstadsgezicht-verbouwing van de
Leidschestraat) een oogenblik met velerlei
belichting, van kunst- en hemellicht. Hij
lllllllllllllllllllllllllllllllllllll'l'llllll1'11'111111'1111'1111111111'11111111111111111111!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!)!!))!)!!!!!!!!
Maar hij was een eerlijk, oprecht en moedig
man, die als hij dwaalde, stellig te goeder
trouw was, en meenig goed aandenken heeft
achter gelaten.
l" R E n E K l K V A N E E D E N
Het heeft den schijn, alsof het wezen, dat
wij gewoon zijn de Natuur te noemen, zich
bitter weinig bekommert om het lot van zijn
kind, den Geest. Althans voorzooverre het
leven van den geest op deze aarde betreft.
Velen van de grootsten der menschen worden
jong weggemaaid of met waanzin geslagen.
En de geringste lichamelijke oorzaak is
voldoende om den drager van de schitte
rendste geestesgaven roerloos ter neder te
strekken. Denk u het grootste genie ter
wereld, dat op het punt staat een ontdekking
te doen, die verlossing voor millioenen be
duidt. Een klein bloedvat in de hersenen
barst, en het is afgeloopen.
Zoo heeft mij, en met mij zeker vele ande
ren, het plotselinge heengaan van van den
Bergh van Eysinga getroffen als een wreede»
slag. Vooral daarom wreed, omdat zijn geest
nog zoo jong en zoo sterk was, omdat zijn
leven, trots zijn vijftig jaren, zich nog steeds
in opwaartsche richting bewoog, en hij ons,
in zijn onvermoeide werkkracht, met nog zoo
menig geschrift had kunnen verrijken.
Het werk van v. d. Bergh van Eysinga is
zoo omvangrijk niet alleen, maar vooral
zoo diep en veelzijdig, dat het thans nog niet
mogelijk is, daarover een zuiver en volledig
oordeel uit te spreken, en zeker acht ik
mijzelf hiertoe niet bevoegd. Maar dit staat
voor mij vast, dat met v. d. Bergh van
Eysinga een van de meest beteekenende
persoonlijkheden van het tegenwoordige Hol
land is heengegaan.
Van den Bergh van Eysinga was zeld
zaam verschijnsel in onzen tijd! een per
soonlijkheid, met zeer-eigene,
sterk-sprckende trekken. Men heeft gezegd : Ie style
c'est l'homme ; dit was bij hem in hooge mate
waarheid. In zijn stijl weerspiegelden zich
al de kanten zijner veelzijdige persoonlijk
heid. Door het rythme zijner volzinnen klonk
zijn machtige ernst, zijn diep religieus gevoel
en zijn romantisch schoonheidsbesef. Zóó
vol was deze man van- gevoel en gedachte,
dat zijn taal soms over ons lieenbruiste als
een schuimende waterval en wij de vaart
zijner ontboezemingen schier niet bijhouden
konden. Maar soms ook verstilde de heftige
bewogenheid zijner volzinnen zich tot een
klare doorzichtigheid, tot woorden van liefde
volle, bezonkene wijsheid.
Van den Bergh van Eysinga is van het
begin af zichzelf geweest en dit altijd gebleven.
In een zijner eerste werken, den bundel
Studies", vinden wij reeds alle trekken, die
later slechts breedcr en dieper zouden worden.
Daarin is hij al de felle boet-prediker, wiens
Christelijk voelen te groot is voor de engte
der kerk, daarin is hij al de opstandige, die
God meer gehoorzamen wil dan de menschen,
daar is al de profetische klank, als hij wijst
op de groote gestalte van den Russischen
profeet: Tolstoï. -??'?
Maar naast dezen vurigen, ethischen
hervormingsdrang bezielde v. d. Bergh van
Eysinga in niet minder hevigen graad de
hartstocht der waarheid. Rusteloos verdiepte
zijn geest zich in de groote wijsgeerige pro
blemen, in de vragen naar de waarde onzer
kennis, naar doel en zin van leven en wereld.
Toch, al was hij in de abstracte philosophie
thuis als weinigen, een dor systeem-bouwer
is hij nooit geworden. Daarvoor behoedde
hem zijn levenswanne natuur, zijn onuit
roeibaar besef der primaire gevoelsgronden.
f kan dat; hij heeft in dit werk het ver
schrikte staan der dingen in al het licht
maar ik wou dit alles schooner uit inner
lijke rust. Mej. Surie noteer ik, P. van der
Ven's Westerdok met het grijs, en de teeder
uitgeteekende vormen. L. Visser is niet als
anders, Mej. Vlielander Hein als gewoonlijk ;
bij Volmar is hier en daar een lijn te zwart.
Ter Weeme, de eenzame, is niet hier
geheelen-al dat, waarom ik hem altijd noemde;
Westerrnan schilderde een liggend paard met
de hem eigen hoedanigheden duidelijk daarin,
evenals ge haar eigenschappen kenmerkend
vindt in Mej. van der Willigen's rozen . . .
Dat is de zeer matige vangst op de tentoon
stelling te vangen ; het beeldhouwwerk behan
del ik een ander maal . . , s
? BIJ FETTER^TE"AMSTERDAM
i TJIPKE VISSER.
r' Wat is Visser? Een aangenaam talent. Ik
bedoel hiermee juist wat er staat ; het is
mijn gewoonte de woorden te laten zeggen,
wat ze zeggen en zijn. Een aangenaam talent.
Ten eerste dus een talent, dat beteekent een
kunstenaar, een afzonderli}kheid, een indi
vidu, dat door nooit volledig te analyseeren
gave, het vermogen der groepeering van
volumina etc. bezit, zoodanig dat deze groepeering
voor de gevoelens van blijvende waarde is.
Ten tweede : een aangenaam talent; een
talent dus, waarvan ge de uitingen aanneemt
zonder dat uwe gevoelens overrompeld wor
den door hartstocht, en ten uiterste gespannen
door schrilheid, of overreed, op koninklijke
wijze, op diep-menschelijke wijs, tot een
altijdruim aandoende harmonie.... Een aange
naam talent is dus Visser voor mij. Hij is j
dat in zijn bronzen vogels, in zijn zwemvogels,
in zijn paard, dat zich een poot lekt (pril is
hij daar), in zijn typisch figuurtje. ^
Hij is dat in zijn
pottebakkersw e r k, wit, met de stop van een gemodel
leerd dier; in zijn steenen beesten, in den
pronkenden kalkoen, in zijn kameel, in den
eend, in den houten uil.
P L A S S C H A E R T.
Hij was Hegeliaan, maar hij was meer dan
dat : hij was Mensch. Hoe diep zijn eerbied
ook was voor het genie der groote specula
tieven, hij wist dat het Leven meer is dan het
Verstand, omdat het Verstand is het kind
van het Leven. Bij hem was het zoeken naar
waarheid niet los-geraakt van het Leven en
docl-op-zichzelf geworden, hij wist dat
wetenom-te-weten dwaasheid is, en alleen
wetenom-te-leven wijsheid.
In hem was een sterke neiging tot het
mytieke, tot vrome wijsheid, hij had lief de
bespiegeling der goddelijke dingen, maar zijn
mystiek was geen Weltflucht", die grootste
der lafheden. Weltflucht" was voor v. d.
Bergh van Eysinga niet noodig, omdat hij,
allen levensmoeilijkheden ten spijt, een
Sterke was. Althans zijn geest was sterk.
Het lichaam heeft de stoute vlucht zijner
gedachten, de hevige bewogenheid van zijn
hart niet kunnen verdragen, en is moe ge
worden en stil, lang voor zijn geest nog naar
rust verlangde.
Van den Bergh van Eysinga stond midden
in onzen tijd en sprak uit dien tijd. De gewel
dige revolutie, de verkeering van alle sociale
en geestelijke waarden, hoe leefde zij in hem!
Men had kunnen voorspellen, dat deze man
in dezen tijd een boek als Revolutionnaire
Cultuur" moest schrijven. Hij voelde de
ontzettende schuld, die op de wereld rust,
en den plicht om die schuld te zoenen, ieder
naar de mate zijner kracht. En rusteloos
heeft hij, met zijn groote gaven van gevoel
en verstand beide, gearbeid voor het eindelijk
doorbreken van het Licht in deze drr ."e
wereld.
Zijn naam zal niet vergaan, zijn sterke geest
leeft voort in zijn werken en zal velen bevruch
ten tot de Daad. De Daad voor de bevrijding
der menschheid.
l M r. H. G i L T A Y