De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 1 mei pagina 1

1 mei 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 2286 Zaterdag l Mei A°1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositickosten | INHOUD: Bladz.l. Onze ongenoode gasten,door prof.dr.G.W.Kernkamp.?Tijdgenooten, door dr.W.G.C. Byvanck. Oostenrijks finandeeic toestand en de mogelijkheid van verbetering, door mr. G. Vissering. 2. De motie-Ossendorp, teekening van Jordaan ; Btiitenlandsch Overzicht, van prof. dr. J. C. van Oven. 3. De Kunst van Lizzy Ansingh, door Frederik van Eeden ; Herleving, gedicht van Jan J. Zeldenthuis. 5. Voor de Vrouwen, onder Redactie van Mej. E. M. Rogge : De Nationale Vrouwenraad, door B. B. N.; Van Vrouwelijk Doen en Denken, door E. C. v.d. M. ; SalonSocialiste, door Geertruida Carelsen ; In de Natuur : Hagedoren, door Jac. P. Thysse ; 7. Schimmenspel^ door Otto van Tussenbroek ; Spreekzaal: Dante en Vrijmetselarij ; Talent en Verwildering; Dramatische Kroniek; jessonda, van Felix Rutten, door Topp Naeff.?9. Standbeelden,Gedenkteekenen,enz. doorW.Kromhout.?Boekbcspreking,door J.C. v. Rossem. - 10. Hofstad en Hofstedclingen, door Nuchterling ; Finantién en Economie; De invloed van de beleggingen der Rijkspostspa'arbank op het koersniveau van het Staats fonds, door J. D. Santilhano ; Een en ander over den Heraldischen Adelaar, door C. W. H. Verster. 12. Charivaria ; Onze Puzzles ; Uit het Kladschrin van Jantje; Feuilleton: Uit OudenTijd,doorChr.Moresco?Brants. Alleen, gedicht van Jan. J. Zeldenthuis. 13. De Mengelberg-huldiging, teekening van Joh. Braakensiek. Muziek in de Hoofdstad, door H. J. den Hertog. Bridger. Bijvoegsel: De verdeeling van Turkije, tee kening van Joh. Braakensiek. ONZE ONGENOODE GASTEN Het Oranjeboek, dat dezer dagen is verschenen, heeft de Nederlanders die het al begonnen te vergeten, eraan herinnerd, dat er nog altijd twee ongenoode gasten in hun land vertoeven. Niet, dat het opzienbarende mededeelingen bevat over de. onderhande lingen, die onze Regeering met de ge allieerde mogendheden heeft gevoerd wegens den eisch tot uitlevering van den gewezen Duitschen Keizer het tegendeel is het geval. Na de nota's, die reeds gepubliceerd waren, viel er weinig meer bekend te maken, dat de aandacht verdient. Weinig maar toch nog" wel iets. Zoo blijkt eerst thans, dat reeds in Juni 1919 de mogendheden het waren toen nog de geallieerde en geassocieerde" te kennen hebben gegeven, dat zij zeer verontrust waren door de geruchten, die den laatsten tijd herhaaldelijk waren verspreid over de mogelijkheid, dat de gewezen Duitsche Kroonprins zou weten te ont snappen ; tevens herinnerden zij onze Regeering aan hare internationale ver plichtingen, niet alleen ten opzichte van de bewaking van den gewezen kroonprins, maar ook ,,in het oneindig veel gewichtiger geval van den gewezen Keizer." Wanneer Nederland van mee ning mocht zijn de verantwoordelijk heid voor een goede bewaking van den gewezen Keizer niet te kunnen dragen, boden zij aan, zich zelf hiermede te belasten. Over deze aanmaning" toonde onze Regeering zich terecht geraakt; pijn lijk verrast", schrijft zij in haar ant woord. Daarvoor bestond dan ook reden. In de nota toch van de mogendheden kwam ook deze zin voor: Het toelaten van de ontvluchting van den. gewezen Keizer zou een inter nationale misdaad zijn, welke men niet zou kunnen vergeven aan hen, die daartoe hadden bijgedragen door hun nalatigheid of hun medeplichtigheid." De veronderstelling, dat onze Re geering de ontvluchting zou toelaten" of haar door nalatigheid of mede plichtigheid" zou bevorderen, was beleedigend voor haar. Zij heeft in haar antwoord niet uitdrukkelijk daarop gewezen, maar men mag veronder stellen, dat de aangehaalde zinsnede de meeste schuld droeg aan de pijn" en de verrassing". Overigens liet het antwoord in vol doende mate blijken, dat de nota van de mogendheden hier aanstoot had gegeven. Het onderscheidt zich hier door van de meeste andere diploma tieke stukken, dat er geen woord teveel in staat. Behalve de mededeeling van de pijnlijke verrassing bevat het slechts deze zinnen : De Nederlandsche regeering is zich haar internationale verplichtingen be wust ; zij is zich ook bewust, niet in gebreke te zijn geblevera om ze na te komen." Ten aanzien van het geval, waarop de mededeeling der Mogendheden be trekking heeft, moet zij zich de vrije uitoefening voorbehouden van haar souvereiniteit ten opzichte van de rechten, welke haar toekomen en van de plichten, welke op haar rusten." Zoo behoefde er ook geen woord ver spild te worden aan een afwijzing van het aanbod der mogendheden om de taak der bewaking over te nemen. Indien de nota der geallieerde en geassocieerde mogendheden van 28 Juni 1919 en Nederland's antwoord daarop van 7 Juli d.a.v. eerder algemeen bekend waren geworden, zou men niet de minste onzekerheid behoeven te hebben gekoesterd omtrent het ant woord, dat onze Regeering eenmaal zou geven op het verzoek om uitlevering van den gewezen Keizer. Vooral hierom niet, omdat zij, op het oogenblik toen zij de nota van 28 Juni beantwoordde, wist dat dit verzoek na eenigen tijd zou worden ingediend. De nota der mogendheden van 28 Juni 1919 den dag, waarop te Vcrsailles de vrede met Duitschland werd geteekend kondigde reeds aan, dat volgens de vredesvoorwaarden het ge drag van den gewezen Keizer het onderwerp zou uitmaken van een gerechtelijke inbeschuldigingsstelling"; en op den 7den Juli, den datum van het antwoord onzer Regeering, kende men overal den inhoud van art. 227 van het vredesverdrag, waarin de ge allieerde en geassocieerde mogendheden haar voornemen te kennen geven, aan de Nederlandsche regeering de uit levering van den gewezen Keizer te vragen. Onder die omstandigheden moest de verklaring van Nederland, dat het zich de vrije uitoefening van zijne souvereini teit voorbehield, zoowel ten opzichte van zijne rechten als van zijne plichten, voor de mogendheden een duidelijke aanwijzing bevatten van zijne gedrags lijn tegenover een later verzoek om uitlevering. Die aanwijzing heeft hen er niet van weerhouden, de vraag tot Nederland te richten. Natuurlijk niet. Indien het hun ernst ware geweest met de uitvoering van art. 227, zou de zekerheid, dat Neder land den gewezen Keizer niet goed schiks zou uitleveren, voor hen geen beletsel zijn geweest om althans te pogen, kwaadschiks Km doel te be reiken. Hoeveel te minder dan be hoefden zij hunne vraag achterwege te laten, nu een weigerend antwoord hun volstrekt niet te onpas kwam, ja, een toestemmend hen in de grootste verlegenheid zou hebben gebracht! Zoo kon de komedie dien naam mag men er thans, achteraf, aan geven, maar bij het ophalen van het gordijn verwachtten de meesten geen blijeindend stuk zoo kon de komedie van het verzoek om uitlevering be ginnen. Het beloop van dat stuk ligt een ieder nog versch in het geheugen. De gewisselde nota's zijn alle bekend; het Oranjeboek herhaalt ze dan ook niet; het vermeldt alleen den letterlijken tekst van den brid der geallieerde mogendheden van 24 Maart 1.1., waar van men den inhoud in hoofdzaak reeds kende, en deelt dan tot besluit mede: de Regeering heeft gemeend, dat het niet op haren weg lag, op dit schrijven terug te komen." Het gordijn is dus gevallen. De Nederlandsche regeering heeft den ge wezen Keizer in een deel der provincie Utrecht geïnterneerd en de volledige verantwoordelijkheid aanvaard voor zijne bewaking, mitsgaders voor het toezicht op zijne briefwisseling en zijne betrekkingen met de buitenwereld. De geallieerde mogendheden betwijfelen, blijkens den brief van 24 Maart 1.1., of het gevaar, dat de gewezen Keizer een middelpunt van reactionaire propa ganda blijft en een voortdurende be dreiging van den vrede van Europa, geheel i? weggenomen ; zij hebben ten overvloede de Nederlandsche regeering nog eens verantwoordelijk gesteld voor alle gevolgen van hare handelwijze ; maar daarbij laten zij het. Het stuk is uit maar zal er geen naspel volgen? Zal de gewezen Keizer de hem nog restende jaren op het Huis te Doorn slijten? Zal de gewezen Kroonprins oud en der dagen zat worden in de pastorie van Wieringen, of misschien ergens op Walcheren, of in welk ander Nederlandsch oord, minder droefgeestig dan het eiland de Wieringers mogen het me vergeven ! dat hem thans met noodeloos schijnende kwelling tot ver blijfplaats is aangewezen? Of daagt het reeds in het Oosten en zal de zon van het huis Hohenzollern weder opgaan? De kans op een herstel van de monar chie is in het Duitsche Rijk volstrekt niet uitgesloten. Op elke revolutionaire periode is tot dusverre een versterking van de conservatieve machten gevolgd. Dit verschijnsel behoeft zich thans niet. te herhalen ; maar met de mogelijkheid van een herhaling dient men rekening te houden; in sommige landen ziet men het getij der reactie reeds wassen : in Hongarije, ook in Denemarken, waar de jongste verkiezingen een ver schuiving naar rechts aangeven. Over een paar maanden, bij de verkiezingen voor den nieuwen Rijksdag, zal blijken of ook in Duitschland de conservatieve machten in staat en maatschappij verloren terrein hebben heroverd ; en men vergete dan niet, dat het Centrum, al heeft het thans, door de omstandig heden gedwongen, de republiek aan vaard, zijne beginselen niet zal verzaken, wanneer het den monarchalen regeeringsvoim helpt herstellen ! Intusschen, al zouden in den nieuwen Rijksdag conservatieven, nationaalliberalen en Centrum tezamen de meer derheid vormen, ook dan zal vermoede lijk nog niet dadelijk de doodsklok over de republiek worden geluid; zoolang nog de geallieerden Duitsch land de knie op de borst kunnen zetten, zal het zijn tegenwoordigen regeeringsvorm niet veranderen. Maar met elk jaar, dat verstrijkt, zal de machts verhouding tusschen de Entente en het Duitsche Rijk ten gunste van dit laatste worden gewijzigd ; en wie kan berekenen, welke bondgenooten het tot zich zal weten te trekken? Dat binnen afzienbaren tijd Duitsch land weder een keizerrijk wordt, be hoort tot het gebied der mogelijkheden ; ook, dat de kroon dan zal worden aangeboden aan den gewezen Keizer of zijn oudsten zoon. Het ligt voor de hand, in welke moeilijkheden onze Regeering dan zou geraken door hare verklaring tegenover de geallieerde mogendheden, dat zij de volledige verantwoordelijkheid voor de bewaking van den gewezen Keizer aanvaardt; JOSEPH CAILLAUX Men wist, aan 't slot van zijn proces, na zijn advocaten, zou hij zelf nog het woord voeren. De tribune voor het publiek in de zaal van het Palais du Luxembourg, waar de Senaat als opperste gerechtshof zetelt, was gevuld met een nieuwsgragen vrouwenstoet in opzichtige toiletten. Maitre Demange sprak voor de eerste maal dien dag, Woensdag 21 April. Hij had zich, gedurende verhoor en pleitredenen, onder alle opwinding en onderbre kingen, voortdurend apart gehouden achter zijn kleine tafel, met zijn keurig verzorgden en golvenden grijzen haardos en zijn scherp maar niet onwelwillend plechtig gezicht, meer een symbool van den Tijd, getuige van alle menschelijk gebeuren, dan een strijder in het worstelperk van de hartstochten der sterve lingen. Een halve eeuw was er voorbijgegaan, sinds hij als jong advocaat had deelgenomen aan de beroering der revphitionnaire jeugd ge durende het laatste jaar der regeering van Napoleon III. Hij vertegenwoordigde thans het gezag van den strikten regel van het recht; geen in de zaal die niet met aandacht het minste zijner woorden volgde, toen hij, c!e laatste der drie verdedigers van den be schuldigde, grijsgepruikt als een rechter van het oude régime, met zacht doordringend overtuigend geluid zijn rede hield en de stem liet hooren van het gezonde recht. Mre. Demange nam de bewijsvoering van den procureur-generaal die de aanklacht tegen Joseph Caillaux had uitgesproken onder handen, en hij rafelde zijn argumenten uit, dat niets er van overbleef; maar hij zelf weefde ondertusschen al spelend zijn aan klacht tegen den man dien men, hoewel afwezend, als den aanstichter van het proces on den achtergrond zag. De president van den ministerraad, toen hij liet gediiig aanhangig maakte, zeide de grijze advocaat met het ooi; op Clemenceau. heeft zich uitgelaten : laat Joseph Caillaux voor zijne handelingen en woorden opkomen, gelijk hij het zou hebben moeten doen als hij Joseph Bertrand had geheeten. Maar dit is het juist wat men niet heeft gedaan, vervol«;!e Demange ; waaraan men bij Bertrand nooit had gedacht, dat heelt men bij Caillaux beproefd, men heeft zijn geheimste «edachten willen kennen en achter zijn ge heimste gedacnten bedoelingen willen raden. Men heeft het reent dienstbaar gemaakt aan de politiek". Ik voor mij ben yeen politicus en ik richt mij niet tot politici. G'j zijt het hoogste ge recht van Frankrijk. Denkt aan uwen eed. Gij zult M. Caillaux niet veroordeelen voor zijn gedacjiten over politiek; want gij zijt eerlijke mensdien, <iat verklaar Ik luid. Gij zult eerlijk blijven". Zou er kans bestaan dat hij werd vrij gesproken? gonsde het op de tribune, toen de zitting voor korten tijd werd opge heven. Men kon niet anders na de con clusie van Mr. Demange, was het overtuigde antwoord. Als hij zelf nu maar niet door een hartstochtelijke!! uitval, gij weet hoe hij kan zijn, de eigen zaak bederft! Mis schien zou het beter zijn, 't bij het woord van den laatsten advocaat te laten! Zoo spreekt het koor in de rust van het schorsingshalfuur. Want niet langer duurde de pauze. De senatoren gewaarschuwd haasten zich naar hun plaatsen, men weet dat de procureurgeneraal heeft afgezien van een repliek, het eind van het proces is dus in zicht; men maakt haast. Beschuldigde hebt gij iets tot uw verde diging toe te voegen?" vraagt de voorzitter van het hof. Caillaux staat op. Toen Mre. Demange dien namiddag het woord had, heeft hij stil met de anderen ge luisterd, alleen nu en dan met het hoofd ge knikt om een teeken van instemming te geven. Zijn handen waren voortdurend bezig; hij vouwde de stukken papier die voor hem lagen en ontvouwde ze weer, zijn gedachten waren a'door aan den gang. Uit de besprekingen der senatoren, voor zoover zij waren uitgelekt, en hij werd Hoed op de hoogte gehouden, - begreep hij dat de aanklacht van correspondentie met den vijand niet tegen hem zou worden vol gehouden. Daarmee verviel de vaste kern der beschuldiging. De mogelijkheid bestond, een goede moge lijkheid, dat hij zmi worden vrijgesproken. Door zijn nf'soonliik optreden wou hij die vrijspraak aidwinuen. Hij wilde niet buiten zicii om worden vrijgesproken. Daartegen verzette zich zijn trots. Hij wikte en woog /ijn kansen bij het vouwen van het napier. Hij stond op voor de balie, sloeg de hand op het rood fluweel. Niet juist de man om onverdeeld indruk te maken. Veel in zijn houding, tot de ma nier waarop hij zijn nauwsluitende jas droeg teekende den aristocraat die, o\er den mid delbaren leeftijd heen, zich vrij en voornaam in de groote wereld gedraagt. Toclj was er in de insolente beweging van het hoofd iets, dat buiten de maat viel. Een gevaarlijk man. De aderen aan de slapen van den kalen kop waren gezwollen, purperen vlekken ver toonden zich op den schedel, teekens van passie met moeite bedwongen en telkens in opstand. De wil was daar, men voelde het, om den tegenstander met den trots van den onbe schaamder) blik ter neer te slaan, alleen de macht was er niet dadelijk op dat ongenbük in den namiddag van 21 April, toen Caillaux zich op de klok af een vol uur had gegeven om den vijand te vernietigen. Maar dan, tien minuten over zes, moest hij ook teniet zijn. De gedachten, woelend, elkander overtuimelend, marcheerden niet terstond in het gelid. Men verstond hem niet, hij prevelde. Hij richtte een blik naar de advocaten die hem ter zijde stonden, hij bracht hun zijn dank. Maar toen had zij een minuut geduurd? voor hemzelf zeker waren het meerdere minuten was de aarzeling voorbij. Door een geweldige beheersching van zijn geest werd hij meester over zich. Hij toornde, hij sloeg zijn hand in het fluweel van de balie, alsof hij rukte, de roofvogel, aan de tralies die hem van zijn vijand scheidden, en hij ademde zijn woor den den senatoren in 't gezicht om hen onder den magnetischen invloed te krijgen van zijn persoon. Op eenmaal ging hij in een zachter toon over om een meesterlijke breede schets van zijn werken cu streven in 't geheugen van zijn hoorders te prenten. Dan wederom de toorn! een gepassionnecrd lamento aan het slot. Altoos door met het oog op de klok: nog een half uur, nog een kwartier, nog vijf minuten. De volmaakte redenaar, de vol maakte acteur, zichzelf geheel gevend, voor 't oogenblik, in zijn actie, Actio zegt Cicero. Caüaux' rede was het vervolg van Demange's argument: C< '? Was de politiek hoofdzaak in zijn proces, Caillaux zou spreken over zijn politiek. Toen hij de leiding van het bestuur als minister president in handen had gehad, was de vreed zame ontwikkeling van Europa's toestand de gedachte welke zijn doen beheerschte. Men had hem den vredesman genoemd. Die naam was hem bijgebleven, als hij tijdens den oorlog, niet langer werkelijk minister, maar minister ter dispositie was gebleven. Een groep van mannen die ver warring stookten in Frankrijk, om hun abso lute ideeën van Koningschap en Kerk te doen triomfeeren, had hem aangevallen en er voor gezorgd, dat zich aan zijn naam de legende knoopte van den wil tot vrede, liefst achter de Duitschers aan, wanneer hij, na de Duitsche victorie, als Duitsch vassal wederom het bestuur der Republiek voor zich en zijn handlangers zou verwerven. (Hij betrok de partij van L'Action Francaise in het proces, evenals Demange met Clemenceau had gedaan). Maar nooit had hij aan een smadelijken vrede gedacht. De eer en het welzijn van Frankrijk waren hem ver boven eigen eermoeilijkheden, die niet veel minder zouden worden, wanneer de Duitsche, monarchaalgezinden niet hem, maar een ander lid van zijn geslacht tot Keizer zouden uitroepen." ftEen naspel kan er voor Nederland nog volgen op het stuk van de uitleveringsquaestie. Ook onze Regeering zal zich daar zeker rekenschap van hebben gegeven. De weigering van de uitlevering heeft haar voor het oogen blik niet in last gebracht; maar in de toekomst kan het verblijf van de beide Hohenzollerns op Nederlandsch gebied haar zorgen baren; het strekt haar tot eer, dat zij desondanks heeft ge handeld naar de leus : fais ce que doi«, advienne que pourra! KERNRAMP Illlllllllllllltlll llllllllllllllllllllllllllllllflllllllllllll OOSTENRIJK'S FINANCIEELE TOESTAND EN DEMOGELIJKHEID VAN VERBETERING door mr. G. VISSERING, President van de Nederl. Bank III (Slot) EEN NIEUW BETALINGSMIDDEL : DE EXPORTKROON Er 'zal een nieuwe uitweg moeten worden gezocht om Oostenrijk weder aan het inter nationaal verkeer te kunnen doen deelnemen ; en wel dat dit dadelijk weder zal kunnen ge schieden. Immers het herstel van de papierkronen, voor zooverre dit bereikt kan worden, zal langen tijd moeten duren. Hiervoor moet eene nieuwe rekeningsecnheid worden geschapen, of liever nog moet de oude weder in het leven geroepen worden. Men moet daarbij echter n e zaak scherp in het oog houden : dat men de tegenwoor dige papieren kroon, welke zonder eenige wettelijke regeling of sanctie bestaat, abso luut gescheiden houdt van de weder in het leven te roepen volwaardige kroon, totdat het oogenblik gekomen zal zijn om de papier kroon geheel te doen verdwijnen. Tot zoo lang moeten die beide geldsoorten gescheiden wor den, alsof zij tegenover eikander vreemde valuta's waren. Doet men dit niet, dan zal de nieuwe kroon onherroepelijk medegesletird worden in het moeras van de papierkroon, en zal dus iedere poging om Oostenrijk weder door eene goede rekeningseenheid aan het internationaal verkeer te doen aansluiten moeten falen. Hoe komt men aan die nieuwe kroon? Deze moét gebaseerd zijn op reëele waarde in goederen of in goud, niet op schuldbeken tenissen van den staat zonder achtergrond. Oostenrijk moet dus trachten die reëele waarde te maken. Dit kan geschieden door levering van arbeid en door productie, in verband met een zeer zuinig leven, opdat nieuwe kapitaalvorming kan worden verkregen. Die levering van arbeid kan plaats vinden door het werken in loondienst, zooals bijv, Amerika jaren lang voor Europa gedaan heeft, vóór het zijne krachtige financieele positie van thans had verworven ; zij kan ook plaats vinden bijv. in den vorm van vrachtvaart voor vreemde rekening. Productie kan verkregen woorden door betere exploitatie van waterkracht, door verbete ring van productie-methoden, maar vooral door hard werken, waarbij de arbeid met toewijding verricht wordt om een zoo groot mogelijk resultaat van het werk te verkrijgen. Het overschot, dat door een en ander ge kweekt wordt, kan dus weder gebruikt worden om aan het buitenland af te geven in ruil voor zucht, ja, boven alles gegaan. Dat zwoer hij bij het graf van zijn vader, zoo hoog vereerd en zoo trouw met hem verbonden, dat zwoer hij bij zijn loyaliteit als groot burger van Frankrijk en nauw verwant aan zijn adel. Ik zal mij niet verlagen om mijn onschuld uit te schreeuwen. Kijkt mij aan; spreekt mijn onschuld niet uit heel mijn wezen, u!t mijn houding, uit mijn kalmte, zelfs uit mijn trots, zoo men wil! Nooit, nooit, nooit heb ik er aan gedacht Frankrijk van zijn bondgenooten te scheiden. . . . ,,Alles heb ik geleden;... ik sta gereed nog alles te dragen in de rust en den vrede van een geweten, dat zich niets heeft te verwijten, ik zou er een eed voor willen doen op het graf van mijn ouders. Maar ik kan niet gelooven dat de Senaat der Republiek mij een monsterachtig onrecht wil aandoen. Mijnheeren, spreekt een^oordeel over mij uit!" Of zij die deze woorden vernamen zich'op dat oogenblik millcn hebben herinnerd de hartstochtelijke betuigingen van Cailleux aan zijn eerste vrouw over zijn onveranderlijke liefde en trouw, toen hij van haar de brieven terugverlangde aan zijn latere tweede vrouw geschreven 'f Madame Caillaux had hem op dat oogenblik in haar rracht. Zijn heelc wezen", zijn heele loyauteit" spande hij in om meester te blijven van zijn positie. De vrouwen, verblind door het schitterend bedrog van zijn hartstocht konden zijn aandrang niet weerstaan. Hoort naar het applaus van de tribune, terwijl Caillaux en een van zijn advocaten vol ontroering in elkanders armen liggen. Het is kwart over zes. De president van het hof laat de tribune ontruimen en heft de zitting op. En wij scheiden van het tooneel,"denkend aan de crisis van het jaar 1917, toen het hoog noodig was voor het moreel van Frankrijk bij de muiterijen in het leger en het sluipende verraad, dat er krachtig werd ingegrepen in het bedrijf van den vriend van Bolo-Pasha den patroon van Afmereyda. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl