Historisch Archief 1877-1940
N°. 2286
Zaterdag l Mei
A°1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. KERN KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositickosten |
INHOUD: Bladz.l. Onze ongenoode gasten,door
prof.dr.G.W.Kernkamp.?Tijdgenooten, door
dr.W.G.C. Byvanck. Oostenrijks finandeeic
toestand en de mogelijkheid van verbetering,
door mr. G. Vissering. 2. De
motie-Ossendorp, teekening van Jordaan ; Btiitenlandsch
Overzicht, van prof. dr. J. C. van Oven.
3. De Kunst van Lizzy Ansingh, door Frederik
van Eeden ; Herleving, gedicht van Jan J.
Zeldenthuis. 5. Voor de Vrouwen, onder
Redactie van Mej. E. M. Rogge : De Nationale
Vrouwenraad, door B. B. N.; Van Vrouwelijk
Doen en Denken, door E. C. v.d. M. ;
SalonSocialiste, door Geertruida Carelsen ; In de
Natuur : Hagedoren, door Jac. P. Thysse ;
7. Schimmenspel^ door Otto van Tussenbroek ;
Spreekzaal: Dante en Vrijmetselarij ; Talent
en Verwildering; Dramatische Kroniek;
jessonda, van Felix Rutten, door Topp
Naeff.?9. Standbeelden,Gedenkteekenen,enz.
doorW.Kromhout.?Boekbcspreking,door J.C.
v. Rossem. - 10. Hofstad en Hofstedclingen,
door Nuchterling ; Finantién en Economie;
De invloed van de beleggingen der
Rijkspostspa'arbank op het koersniveau van het Staats
fonds, door J. D. Santilhano ; Een en ander
over den Heraldischen Adelaar, door C. W.
H. Verster. 12. Charivaria ; Onze Puzzles ;
Uit het Kladschrin van Jantje; Feuilleton: Uit
OudenTijd,doorChr.Moresco?Brants. Alleen,
gedicht van Jan. J. Zeldenthuis. 13. De
Mengelberg-huldiging, teekening van Joh.
Braakensiek. Muziek in de Hoofdstad, door H.
J. den Hertog. Bridger.
Bijvoegsel: De verdeeling van Turkije, tee
kening van Joh. Braakensiek.
ONZE ONGENOODE GASTEN
Het Oranjeboek, dat dezer dagen
is verschenen, heeft de Nederlanders
die het al begonnen te vergeten,
eraan herinnerd, dat er nog altijd
twee ongenoode gasten in hun land
vertoeven.
Niet, dat het opzienbarende
mededeelingen bevat over de. onderhande
lingen, die onze Regeering met de ge
allieerde mogendheden heeft gevoerd
wegens den eisch tot uitlevering van
den gewezen Duitschen Keizer
het tegendeel is het geval. Na de nota's,
die reeds gepubliceerd waren, viel er
weinig meer bekend te maken, dat de
aandacht verdient. Weinig maar toch
nog" wel iets.
Zoo blijkt eerst thans, dat reeds in
Juni 1919 de mogendheden het
waren toen nog de geallieerde en
geassocieerde" te kennen hebben
gegeven, dat zij zeer verontrust waren
door de geruchten, die den laatsten
tijd herhaaldelijk waren verspreid over
de mogelijkheid, dat de gewezen
Duitsche Kroonprins zou weten te ont
snappen ; tevens herinnerden zij onze
Regeering aan hare internationale ver
plichtingen, niet alleen ten opzichte
van de bewaking van den gewezen
kroonprins, maar ook ,,in het oneindig
veel gewichtiger geval van den gewezen
Keizer." Wanneer Nederland van mee
ning mocht zijn de verantwoordelijk
heid voor een goede bewaking van den
gewezen Keizer niet te kunnen dragen,
boden zij aan, zich zelf hiermede te
belasten.
Over deze aanmaning" toonde onze
Regeering zich terecht geraakt; pijn
lijk verrast", schrijft zij in haar ant
woord.
Daarvoor bestond dan ook reden. In
de nota toch van de mogendheden
kwam ook deze zin voor:
Het toelaten van de ontvluchting
van den. gewezen Keizer zou een inter
nationale misdaad zijn, welke men niet
zou kunnen vergeven aan hen, die
daartoe hadden bijgedragen door hun
nalatigheid of hun medeplichtigheid."
De veronderstelling, dat onze Re
geering de ontvluchting zou toelaten"
of haar door nalatigheid of mede
plichtigheid" zou bevorderen, was
beleedigend voor haar. Zij heeft in haar
antwoord niet uitdrukkelijk daarop
gewezen, maar men mag veronder
stellen, dat de aangehaalde zinsnede
de meeste schuld droeg aan de pijn"
en de verrassing".
Overigens liet het antwoord in vol
doende mate blijken, dat de nota van
de mogendheden hier aanstoot had
gegeven. Het onderscheidt zich hier
door van de meeste andere diploma
tieke stukken, dat er geen woord teveel
in staat. Behalve de mededeeling van
de pijnlijke verrassing bevat het slechts
deze zinnen :
De Nederlandsche regeering is zich
haar internationale verplichtingen be
wust ; zij is zich ook bewust, niet in
gebreke te zijn geblevera om ze na te
komen."
Ten aanzien van het geval, waarop
de mededeeling der Mogendheden be
trekking heeft, moet zij zich de vrije
uitoefening voorbehouden van haar
souvereiniteit ten opzichte van de
rechten, welke haar toekomen en van
de plichten, welke op haar rusten."
Zoo behoefde er ook geen woord ver
spild te worden aan een afwijzing van
het aanbod der mogendheden om de
taak der bewaking over te nemen.
Indien de nota der geallieerde en
geassocieerde mogendheden van 28
Juni 1919 en Nederland's antwoord
daarop van 7 Juli d.a.v. eerder algemeen
bekend waren geworden, zou men niet
de minste onzekerheid behoeven te
hebben gekoesterd omtrent het ant
woord, dat onze Regeering eenmaal zou
geven op het verzoek om uitlevering
van den gewezen Keizer.
Vooral hierom niet, omdat zij, op het
oogenblik toen zij de nota van 28 Juni
beantwoordde, wist dat dit verzoek na
eenigen tijd zou worden ingediend. De
nota der mogendheden van 28 Juni
1919 den dag, waarop te Vcrsailles
de vrede met Duitschland werd
geteekend kondigde reeds aan, dat
volgens de vredesvoorwaarden het ge
drag van den gewezen Keizer het
onderwerp zou uitmaken van een
gerechtelijke inbeschuldigingsstelling";
en op den 7den Juli, den datum van
het antwoord onzer Regeering, kende
men overal den inhoud van art. 227
van het vredesverdrag, waarin de ge
allieerde en geassocieerde mogendheden
haar voornemen te kennen geven, aan
de Nederlandsche regeering de uit
levering van den gewezen Keizer te
vragen.
Onder die omstandigheden moest de
verklaring van Nederland, dat het zich
de vrije uitoefening van zijne souvereini
teit voorbehield, zoowel ten opzichte
van zijne rechten als van zijne plichten,
voor de mogendheden een duidelijke
aanwijzing bevatten van zijne gedrags
lijn tegenover een later verzoek om
uitlevering.
Die aanwijzing heeft hen er niet van
weerhouden, de vraag tot Nederland
te richten.
Natuurlijk niet. Indien het hun ernst
ware geweest met de uitvoering van
art. 227, zou de zekerheid, dat Neder
land den gewezen Keizer niet goed
schiks zou uitleveren, voor hen geen
beletsel zijn geweest om althans te
pogen, kwaadschiks Km doel te be
reiken. Hoeveel te minder dan be
hoefden zij hunne vraag achterwege
te laten, nu een weigerend antwoord
hun volstrekt niet te onpas kwam, ja,
een toestemmend hen in de grootste
verlegenheid zou hebben gebracht!
Zoo kon de komedie dien naam
mag men er thans, achteraf, aan geven,
maar bij het ophalen van het gordijn
verwachtten de meesten geen
blijeindend stuk zoo kon de komedie
van het verzoek om uitlevering be
ginnen.
Het beloop van dat stuk ligt een
ieder nog versch in het geheugen. De
gewisselde nota's zijn alle bekend; het
Oranjeboek herhaalt ze dan ook niet;
het vermeldt alleen den letterlijken
tekst van den brid der geallieerde
mogendheden van 24 Maart 1.1., waar
van men den inhoud in hoofdzaak
reeds kende, en deelt dan tot besluit
mede: de Regeering heeft gemeend,
dat het niet op haren weg lag, op dit
schrijven terug te komen."
Het gordijn is dus gevallen. De
Nederlandsche regeering heeft den ge
wezen Keizer in een deel der provincie
Utrecht geïnterneerd en de volledige
verantwoordelijkheid aanvaard voor
zijne bewaking, mitsgaders voor het
toezicht op zijne briefwisseling en zijne
betrekkingen met de buitenwereld. De
geallieerde mogendheden betwijfelen,
blijkens den brief van 24 Maart 1.1.,
of het gevaar, dat de gewezen Keizer
een middelpunt van reactionaire propa
ganda blijft en een voortdurende be
dreiging van den vrede van Europa,
geheel i? weggenomen ; zij hebben
ten overvloede de Nederlandsche
regeering nog eens verantwoordelijk
gesteld voor alle gevolgen van hare
handelwijze ; maar daarbij laten zij het.
Het stuk is uit maar zal er geen
naspel volgen?
Zal de gewezen Keizer de hem nog
restende jaren op het Huis te Doorn
slijten? Zal de gewezen Kroonprins oud
en der dagen zat worden in de pastorie
van Wieringen, of misschien ergens op
Walcheren, of in welk ander
Nederlandsch oord, minder droefgeestig dan
het eiland de Wieringers mogen het
me vergeven ! dat hem thans met
noodeloos schijnende kwelling tot ver
blijfplaats is aangewezen?
Of daagt het reeds in het Oosten en
zal de zon van het huis Hohenzollern
weder opgaan?
De kans op een herstel van de monar
chie is in het Duitsche Rijk volstrekt
niet uitgesloten. Op elke revolutionaire
periode is tot dusverre een versterking
van de conservatieve machten gevolgd.
Dit verschijnsel behoeft zich thans niet.
te herhalen ; maar met de mogelijkheid
van een herhaling dient men rekening
te houden; in sommige landen ziet
men het getij der reactie reeds wassen :
in Hongarije, ook in Denemarken,
waar de jongste verkiezingen een ver
schuiving naar rechts aangeven. Over
een paar maanden, bij de verkiezingen
voor den nieuwen Rijksdag, zal blijken
of ook in Duitschland de conservatieve
machten in staat en maatschappij
verloren terrein hebben heroverd ; en
men vergete dan niet, dat het Centrum,
al heeft het thans, door de omstandig
heden gedwongen, de republiek aan
vaard, zijne beginselen niet zal verzaken,
wanneer het den monarchalen
regeeringsvoim helpt herstellen !
Intusschen, al zouden in den nieuwen
Rijksdag conservatieven,
nationaalliberalen en Centrum tezamen de meer
derheid vormen, ook dan zal vermoede
lijk nog niet dadelijk de doodsklok
over de republiek worden geluid;
zoolang nog de geallieerden Duitsch
land de knie op de borst kunnen zetten,
zal het zijn tegenwoordigen
regeeringsvorm niet veranderen. Maar met elk
jaar, dat verstrijkt, zal de machts
verhouding tusschen de Entente en het
Duitsche Rijk ten gunste van dit
laatste worden gewijzigd ; en wie kan
berekenen, welke bondgenooten het
tot zich zal weten te trekken?
Dat binnen afzienbaren tijd Duitsch
land weder een keizerrijk wordt, be
hoort tot het gebied der mogelijkheden ;
ook, dat de kroon dan zal worden
aangeboden aan den gewezen Keizer
of zijn oudsten zoon. Het ligt voor de
hand, in welke moeilijkheden onze
Regeering dan zou geraken door hare
verklaring tegenover de geallieerde
mogendheden, dat zij de volledige
verantwoordelijkheid voor de bewaking
van den gewezen Keizer aanvaardt;
JOSEPH CAILLAUX
Men wist, aan 't slot van zijn proces, na
zijn advocaten, zou hij zelf nog het woord
voeren. De tribune voor het publiek in de
zaal van het Palais du Luxembourg, waar de
Senaat als opperste gerechtshof zetelt, was
gevuld met een nieuwsgragen vrouwenstoet
in opzichtige toiletten. Maitre Demange sprak
voor de eerste maal dien dag, Woensdag 21
April.
Hij had zich, gedurende verhoor en
pleitredenen, onder alle opwinding en onderbre
kingen, voortdurend apart gehouden achter
zijn kleine tafel, met zijn keurig verzorgden
en golvenden grijzen haardos en zijn scherp
maar niet onwelwillend plechtig gezicht, meer
een symbool van den Tijd, getuige van alle
menschelijk gebeuren, dan een strijder in het
worstelperk van de hartstochten der sterve
lingen.
Een halve eeuw was er voorbijgegaan, sinds
hij als jong advocaat had deelgenomen aan
de beroering der revphitionnaire jeugd ge
durende het laatste jaar der regeering van
Napoleon III. Hij vertegenwoordigde thans
het gezag van den strikten regel van het
recht; geen in de zaal die niet met aandacht
het minste zijner woorden volgde, toen hij,
c!e laatste der drie verdedigers van den be
schuldigde, grijsgepruikt als een rechter van
het oude régime, met zacht doordringend
overtuigend geluid zijn rede hield en de stem
liet hooren van het gezonde recht.
Mre. Demange nam de bewijsvoering van
den procureur-generaal die de aanklacht tegen
Joseph Caillaux had uitgesproken onder
handen, en hij rafelde zijn argumenten uit,
dat niets er van overbleef; maar hij zelf
weefde ondertusschen al spelend zijn aan
klacht tegen den man dien men, hoewel
afwezend, als den aanstichter van het proces
on den achtergrond zag.
De president van den ministerraad, toen
hij liet gediiig aanhangig maakte, zeide
de grijze advocaat met het ooi; op Clemenceau.
heeft zich uitgelaten : laat Joseph Caillaux
voor zijne handelingen en woorden opkomen,
gelijk hij het zou hebben moeten doen als
hij Joseph Bertrand had geheeten.
Maar dit is het juist wat men niet heeft
gedaan, vervol«;!e Demange ; waaraan men bij
Bertrand nooit had gedacht, dat heelt men
bij Caillaux beproefd, men heeft zijn geheimste
«edachten willen kennen en achter zijn ge
heimste gedacnten bedoelingen willen raden.
Men heeft het reent dienstbaar
gemaakt aan de politiek".
Ik voor mij ben yeen politicus en ik richt
mij niet tot politici. G'j zijt het hoogste ge
recht van Frankrijk. Denkt aan uwen eed.
Gij zult M. Caillaux niet veroordeelen voor
zijn gedacjiten over politiek; want gij zijt
eerlijke mensdien, <iat verklaar Ik luid. Gij
zult eerlijk blijven".
Zou er kans bestaan dat hij werd vrij
gesproken? gonsde het op de tribune,
toen de zitting voor korten tijd werd opge
heven. Men kon niet anders na de con
clusie van Mr. Demange, was het overtuigde
antwoord. Als hij zelf nu maar niet door
een hartstochtelijke!! uitval, gij weet hoe
hij kan zijn, de eigen zaak bederft! Mis
schien zou het beter zijn, 't bij het woord
van den laatsten advocaat te laten!
Zoo spreekt het koor in de rust van het
schorsingshalfuur.
Want niet langer duurde de pauze. De
senatoren gewaarschuwd haasten zich naar
hun plaatsen, men weet dat de
procureurgeneraal heeft afgezien van een repliek, het
eind van het proces is dus in zicht; men
maakt haast.
Beschuldigde hebt gij iets tot uw verde
diging toe te voegen?" vraagt de voorzitter
van het hof.
Caillaux staat op.
Toen Mre. Demange dien namiddag het
woord had, heeft hij stil met de anderen ge
luisterd, alleen nu en dan met het hoofd ge
knikt om een teeken van instemming te
geven. Zijn handen waren voortdurend bezig;
hij vouwde de stukken papier die voor hem
lagen en ontvouwde ze weer, zijn gedachten
waren a'door aan den gang.
Uit de besprekingen der senatoren, voor
zoover zij waren uitgelekt, en hij werd
Hoed op de hoogte gehouden, - begreep hij
dat de aanklacht van correspondentie met
den vijand niet tegen hem zou worden vol
gehouden. Daarmee verviel de vaste kern der
beschuldiging.
De mogelijkheid bestond, een goede moge
lijkheid, dat hij zmi worden vrijgesproken.
Door zijn nf'soonliik optreden wou hij die
vrijspraak aidwinuen. Hij wilde niet buiten
zicii om worden vrijgesproken.
Daartegen verzette zich zijn trots.
Hij wikte en woog /ijn kansen bij het
vouwen van het napier.
Hij stond op voor de balie, sloeg de hand
op het rood fluweel.
Niet juist de man om onverdeeld indruk
te maken. Veel in zijn houding, tot de ma
nier waarop hij zijn nauwsluitende jas droeg
teekende den aristocraat die, o\er den mid
delbaren leeftijd heen, zich vrij en voornaam
in de groote wereld gedraagt. Toclj was er
in de insolente beweging van het hoofd iets,
dat buiten de maat viel. Een gevaarlijk man.
De aderen aan de slapen van den kalen
kop waren gezwollen, purperen vlekken ver
toonden zich op den schedel, teekens van
passie met moeite bedwongen en telkens in
opstand.
De wil was daar, men voelde het, om den
tegenstander met den trots van den onbe
schaamder) blik ter neer te slaan, alleen de
macht was er niet dadelijk op dat ongenbük
in den namiddag van 21 April, toen Caillaux
zich op de klok af een vol uur had gegeven
om den vijand te vernietigen. Maar dan,
tien minuten over zes, moest hij ook teniet zijn.
De gedachten, woelend, elkander
overtuimelend, marcheerden niet terstond in het
gelid. Men verstond hem niet, hij prevelde.
Hij richtte een blik naar de advocaten die
hem ter zijde stonden, hij bracht hun zijn dank.
Maar toen had zij een minuut geduurd?
voor hemzelf zeker waren het meerdere
minuten was de aarzeling voorbij. Door
een geweldige beheersching van zijn geest
werd hij meester over zich.
Hij toornde, hij sloeg zijn hand in het
fluweel van de balie, alsof hij rukte, de
roofvogel, aan de tralies die hem van zijn
vijand scheidden, en hij ademde zijn woor
den den senatoren in 't gezicht om hen
onder den magnetischen invloed te krijgen
van zijn persoon.
Op eenmaal ging hij in een zachter toon
over om een meesterlijke breede schets van
zijn werken cu streven in 't geheugen van
zijn hoorders te prenten. Dan wederom de
toorn! een gepassionnecrd lamento aan het slot.
Altoos door met het oog op de klok:
nog een half uur, nog een kwartier, nog vijf
minuten. De volmaakte redenaar, de vol
maakte acteur, zichzelf geheel gevend, voor
't oogenblik, in zijn actie, Actio zegt Cicero.
Caüaux' rede was het vervolg van
Demange's argument: C< '?
Was de politiek hoofdzaak in zijn proces,
Caillaux zou spreken over zijn politiek. Toen
hij de leiding van het bestuur als minister
president in handen had gehad, was de vreed
zame ontwikkeling van Europa's toestand
de gedachte welke zijn doen beheerschte.
Men had hem den vredesman genoemd.
Die naam was hem bijgebleven, als hij
tijdens den oorlog, niet langer werkelijk
minister, maar minister ter dispositie was
gebleven. Een groep van mannen die ver
warring stookten in Frankrijk, om hun abso
lute ideeën van Koningschap en Kerk te
doen triomfeeren, had hem aangevallen en
er voor gezorgd, dat zich aan zijn naam de
legende knoopte van den wil tot vrede, liefst
achter de Duitschers aan, wanneer hij, na de
Duitsche victorie, als Duitsch vassal wederom
het bestuur der Republiek voor zich en zijn
handlangers zou verwerven. (Hij betrok de
partij van L'Action Francaise in het
proces, evenals Demange met Clemenceau
had gedaan).
Maar nooit had hij aan een smadelijken
vrede gedacht. De eer en het welzijn van
Frankrijk waren hem ver boven eigen
eermoeilijkheden, die niet veel minder
zouden worden, wanneer de Duitsche,
monarchaalgezinden niet hem, maar
een ander lid van zijn geslacht tot
Keizer zouden uitroepen."
ftEen naspel kan er voor Nederland
nog volgen op het stuk van de
uitleveringsquaestie. Ook onze Regeering
zal zich daar zeker rekenschap van
hebben gegeven. De weigering van de
uitlevering heeft haar voor het oogen
blik niet in last gebracht; maar in de
toekomst kan het verblijf van de beide
Hohenzollerns op Nederlandsch gebied
haar zorgen baren; het strekt haar
tot eer, dat zij desondanks heeft ge
handeld naar de leus : fais ce que doi«,
advienne que pourra!
KERNRAMP
Illlllllllllllltlll
llllllllllllllllllllllllllllllflllllllllllll
OOSTENRIJK'S FINANCIEELE
TOESTAND EN DEMOGELIJKHEID
VAN VERBETERING
door mr. G. VISSERING,
President van de Nederl. Bank
III (Slot)
EEN NIEUW BETALINGSMIDDEL :
DE EXPORTKROON
Er 'zal een nieuwe uitweg moeten worden
gezocht om Oostenrijk weder aan het inter
nationaal verkeer te kunnen doen deelnemen ;
en wel dat dit dadelijk weder zal kunnen ge
schieden. Immers het herstel van de
papierkronen, voor zooverre dit bereikt kan worden,
zal langen tijd moeten duren.
Hiervoor moet eene nieuwe
rekeningsecnheid worden geschapen, of liever nog moet
de oude weder in het leven geroepen worden.
Men moet daarbij echter n e zaak scherp
in het oog houden : dat men de tegenwoor
dige papieren kroon, welke zonder eenige
wettelijke regeling of sanctie bestaat, abso
luut gescheiden houdt van de weder in het
leven te roepen volwaardige kroon, totdat
het oogenblik gekomen zal zijn om de papier
kroon geheel te doen verdwijnen. Tot zoo lang
moeten die beide geldsoorten gescheiden wor
den, alsof zij tegenover eikander vreemde
valuta's waren. Doet men dit niet, dan zal
de nieuwe kroon onherroepelijk
medegesletird worden in het moeras van de
papierkroon, en zal dus iedere poging om Oostenrijk
weder door eene goede rekeningseenheid aan
het internationaal verkeer te doen aansluiten
moeten falen.
Hoe komt men aan die nieuwe kroon?
Deze moét gebaseerd zijn op reëele waarde
in goederen of in goud, niet op schuldbeken
tenissen van den staat zonder achtergrond.
Oostenrijk moet dus trachten die reëele
waarde te maken.
Dit kan geschieden door levering van arbeid
en door productie, in verband met een zeer
zuinig leven, opdat nieuwe kapitaalvorming
kan worden verkregen.
Die levering van arbeid kan plaats vinden
door het werken in loondienst, zooals bijv,
Amerika jaren lang voor Europa gedaan heeft,
vóór het zijne krachtige financieele positie
van thans had verworven ; zij kan ook plaats
vinden bijv. in den vorm van vrachtvaart
voor vreemde rekening.
Productie kan verkregen woorden door betere
exploitatie van waterkracht, door verbete
ring van productie-methoden, maar vooral
door hard werken, waarbij de arbeid met
toewijding verricht wordt om een zoo groot
mogelijk resultaat van het werk te verkrijgen.
Het overschot, dat door een en ander ge
kweekt wordt, kan dus weder gebruikt worden
om aan het buitenland af te geven in ruil voor
zucht, ja, boven alles gegaan. Dat zwoer
hij bij het graf van zijn vader, zoo hoog
vereerd en zoo trouw met hem verbonden,
dat zwoer hij bij zijn loyaliteit als groot
burger van Frankrijk en nauw verwant aan
zijn adel.
Ik zal mij niet verlagen om mijn onschuld
uit te schreeuwen. Kijkt mij aan; spreekt
mijn onschuld niet uit heel mijn wezen, u!t
mijn houding, uit mijn kalmte, zelfs uit mijn
trots, zoo men wil! Nooit, nooit, nooit heb
ik er aan gedacht Frankrijk van zijn
bondgenooten te scheiden. . . .
,,Alles heb ik geleden;... ik sta gereed
nog alles te dragen in de rust en den vrede
van een geweten, dat zich niets heeft te
verwijten, ik zou er een eed voor willen doen
op het graf van mijn ouders.
Maar ik kan niet gelooven dat de Senaat
der Republiek mij een monsterachtig onrecht
wil aandoen. Mijnheeren, spreekt
een^oordeel over mij uit!"
Of zij die deze woorden vernamen zich'op
dat oogenblik millcn hebben herinnerd de
hartstochtelijke betuigingen van Cailleux aan
zijn eerste vrouw over zijn onveranderlijke
liefde en trouw, toen hij van haar de brieven
terugverlangde aan zijn latere tweede vrouw
geschreven 'f Madame Caillaux had hem op
dat oogenblik in haar rracht. Zijn heelc
wezen", zijn heele loyauteit" spande hij in
om meester te blijven van zijn positie. De
vrouwen, verblind door het schitterend bedrog
van zijn hartstocht konden zijn aandrang
niet weerstaan.
Hoort naar het applaus van de tribune,
terwijl Caillaux en een van zijn advocaten
vol ontroering in elkanders armen liggen.
Het is kwart over zes. De president van het
hof laat de tribune ontruimen en heft de
zitting op.
En wij scheiden van het tooneel,"denkend
aan de crisis van het jaar 1917, toen het
hoog noodig was voor het moreel van Frankrijk
bij de muiterijen in het leger en het sluipende
verraad, dat er krachtig werd ingegrepen in
het bedrijf van den vriend van Bolo-Pasha
den patroon van Afmereyda.
W. G. C. BYVANCK