De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 1 mei pagina 10

1 mei 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Mei '20. No. 2236 HOFSTAD EN HOFSTEDELINOEN Het is nog niet zoo langgeleden, dat ik vreeselijk op mijn kop heb gehad. Als ik er aan denk dan voel ik 't nog. Waar en door wien doet er niet toe. Namen en feiten noemen is altijd gevaarlijk. Mij werd niets meer of minder verweten, dan dat ik maar klakkeloos iets neerpende", dat ik niet op de hoogte was van de faits en gestes van onze'goede Hofstad, en ilat verwijt werd geslingerd naar 't hoofd van den man, die 40 dienstjaren als ijverig ministerie-ambtenaar achter den rug heelt en wiens voornaamste bezigheden het nog alt'jjd is, zooveel mogelijk op As hoogte te blijven van de Hègsche ,,novelties" nieuwsjes klinkt al te vulgair, van de kroniek der heimelijkheden en wat meer aan gewirhtigs in onze residentie voorval4,. Sedert het laatste jaar ging ik viermaal daags van mijn kantoor naar huis langs een niet groot doch zeer gedistingeerd uitziend restaurant en telkenmale had ik groot visch-liefhebber ? de verleiding te weerst an van de verrukkelijke, met zekere uitdaging tentoongesteld j visschen die lagen te prijken op het marmeren aanrecht vóór 't raam van den kelder-winkel onder 't restaurant. Ik heb me echter hoogstens verstout om nu en dan af te dalen en in den winkelkelder een pondje garna'en te koopen die je volgens moeder de vrouw alleen daar lekker kon krijgen. Ik heb nog nooit.denfinantieelen moed gehad, dit klejne eetpaleisje wegens culinaire aan vechtingen binnen te treden. Eilieve als men moet leven van een ambtenaars-traktement met een , schijntje" e - bij, ind'en men heeft te onderhouden: vrouw 'en twee dochters die zich alle drie respecteeren, gaarne g«ed gekleed gaan lees duur" twee studeerende zoons; indien men zich moet te vreden stellen met 6 bescheiden voorplaatsen in de bedstee" van het Verkade theater of juicht over een paar cadeau gekregen Mengelberg-kaarten van kennissen, die met griep liggen, dan zal de geachte lezer misschien kunnen begrijpen, dat wij ges'agen woiden met groote vreeze, aleer in te gaan tot een restaurant waar het diner-menu zes heele guldens kost, ongerekend het verplichte wijndrinken, want wie zich aan Apollinoris-water wilde bezondigen, zou, denk ik al heel gauw door den oberkellner C.S. voor een minder waardig wezen worden aangezien. Een souper komt dus zeker niet beneden de / 4., zoodat deze kleine versnapering, deze lichte maagstreeling als practische reactie op de hooge geestesstreeling, die wij in een of ander theater genoten, mij, armen ambtenaar in ruste, zou komen te staan op 6 maal / 4 = ? 24 plus l flesch wijn met je zessen (ook al niet te royaal) van / 5 en/ l fooi aan heer Ober,maakt / 30. Excuscz du peu ! En tot dergelijke uitgaven komen vrouwen allén zeker niet gauw, wanneer ze niet tot de nouveaux riches" behooren. Nog afgezien van het feit, dat vrouwen, die zonder manne lijk geleide het restaurant binnen traden, ten minste als ze jong zijn, door de daar soupeerende heeren zouden worden aangezien, als.... glissez mortels, n'appuyez pas.... Wat wij hier in on/e goede Hofstad ont beren, is niet het weelde-restaurant, is niet het huis waar men zoekt copieus te soupeeren met sprankelend wijngefonkel en fijnen sigaretten-geur, is niet het !aat-avoncilijk salon, waar flirtation tconaangeefster is Of amoureuse gesprek-vonkjer heen en weer flitsen. Wat wij noodig hebben is het huis, waar ook de bescheidene van beurs tegen / 1.50 of 12, een luchtigen goed toebereiden schotel kan genieten en even vriendelijk wordt aangezien om een kop thee of koffie als om een f'eseh sthuim-wijn, waar de vrouw alleen, onbegluurd en onbecritizeerd om haar alleen-zijn, kan binnentreden en zich zoo zij lust heeft zelfs kan verzadigen aan wat brood en fruit, maar dan moet ook dit be scheiden maal haar worden voorgediend met gratie en hoofscnen zwier, wat in de z.g. goedkoope restaurants ten eenenmale ont breekt ; het is toch een oude waarheid welke even eeuwig nieuw blijft als die der liefde, dat zelfs een schijfje roggebrood met kaas opgediend op een gebloemd porceleinen bordje, waarop het fijn damasten kleedje gespreid ligt, bestemd om onze lippen en vingertoppen rein te houden,.ons smaken kan gelijk het manna, vooral indien wij niet verplicht worden, daarvoor mér te betalen, dan uwe finantieele draagkracht reikt. Ziehier, waarom mijn lotgenooten en hunne vrouwen hunne voeten zullen moeten sparen van den drempel van menig voortreffelijk eethuis. Maar ik beloof plechtig, dat: zoodra de ambtenaars-pensioenen verhoogd zullen zijn, ik en mijn ganschc familie dit heugelijk feit zullen vieren met een kostelijk souper 'in dat kleine,gedistingueerde restaurant op dien hoek van diéstraat waar ik vroeger viermaal per dag langs ging. De wanden zullen daveren van onze feestvreugde en we gaan vast niet naar huis vóór het sluitingsuur. NlJCHTERLING De invloed van de beleggingen der Rijkspostspaarbank en andere analoge instellingen op het koersnivean van bet Staatsfonds Dezer dagen iets naslaande in oude jaar gangen van the Statist werd mijne aandacht getroffen door een artikel in het nummer van 23 Juli 1911, waarin de invloed van de belegging der gelden van de zoogenaamde Government Departments op de koersen van de Britsche Staatsschuld besproken werd. Met Government Departments worden hier bedoeld de Postspaarbank, de Court of Chancely (eene soort consignatiekas), de India Council en andere kassen, die direct of indirect onder het beheer van de regeering staan en jaarlijks millioenen te beleggen heb ben. Tot ongeveer het einde van de 19de eeuw werden die gelden nagenoeg uitsluitend besteed tot aankoop van Consols. Deze aankoopen, gevoegd bij de aanzienlijke aankoopen voor amortisatie door het gouvernement, hebben niet weinig bijgedragen tot de belangrijke koersstijging van dit fonds, waarvan ik o.a. in mijn artikel van 3 April j.l. gewaagde. Sedert 1898 is de toestand echter geheel veranderd en werden de gelden van de bedoelde instellingen niet meer gebruikt voor aankoop van Consols, maar daarvoor andere fondsen gekocht, als Local Loans, lersche Land Stock, die wel is waar ook eene directe Staatsschuld vormden, maar toch in de markt-schatting als van iets lager gehalte beschouwd werden. Terwijl in de vijf jaren van 1893 tot 1898nogca.£30millioen aan Con sols door deze departementen gekocht werden, wijst hun bezit aan dit fonds voor de jaren 1898 tot 1903 eene vermindering van ca. een millioen en eene gelijke voor de periode van 1906 tot 1911 aan. En dit is niet een ge volg van eene afname in het voor belegging beschikbare bedrag, maar van het gebruiken dier gelden tot aankoop van andere fondsen. In het tijdperk van 1898 tot 1911 is toch het bezit dier instellingen met ca. £ 53 millioen toegenomen, waarvan echter ca. £ 15 millioen in Local Loans en £ 38 millioen in lersche Land Stock belegd werd, terwijl, zooals reeds gezegd, haar bezit aan directe Britsche staatsschuld nog eene kleine vermindering ondergaan heeft. In deze omstandigheid meende het blad een der voornaamste factoren te zien, waar door de koers der Britsche staatsschuld na de daling, tengevolge van de schuldvermeerdering tijdens en kort na den Boerenoorlogzoo weinig, recuperatie-vermogen vertoonde en eerder ' nog verder inzakte, ondanks de toen reeds hervatte amortisatie-inkoopen. Een en ander gaf mij aanleiding, eene po ging te wagen, om na te gaan, in hoeverre de gestadige koersdaling van onze Nederlandsche Staatsschuld ook eenigszins ver band kon houden met gelijksoortige factoren als door het Engelsche blad aangegeven. Reeds dadelijk ondervond ik daarbij de moeilijkheid, dat eene zuivere vergelijking thans niet mogelijk is, omdat de enorme schuldvermeerdering sedert 1914 een zoo alles owrheerschende factor is, dat andere van mindere beteekenis daarbij in het niet verzinken. Maar toch valt het op, dat reeds vóór den oorlog eene geleidelijke koersdaling van het Nederlandsch Staatsfonds is inge treden, die vooral sedert 1909 sterker gepro nonceerd is geworden. De volgende verge lijkende koerstabel voor de 2 J en 3 pets. Ned. Werk. Schuld, die in die jaren het hoofd bestanddeel van onze Staatsschuld uitmaak ten, licht dit nader toe. Ik heb daarbij als uitgangspunt 1895 genomen, toen de koers van het Staatsfonds zijn hoogste punt be reikt had en tot de conversie van de 3£ pets. schuld in 3 pets. aanleiding gaf. 2 pets. 3 pets. 1895 94 100 1900 79 91 1905 79 93 1906 78 92 1907 75 89 1908 76 90 1909 78 92 1910 75 90 1911 71 85 1912 68 81 1913 66 77t 1914 67 77 De sterke koersteruggang in de eerste """ ........ " .............. " ......... III1I1HI ........... Illllll Illlll ......... Illl ........ 1111 ......... III ............ ......... , ............ ........... M Fig. Ia EEN EN ANDER OVER DEN HbRALDISCHEN ADELAAR door C. W. H. VËRSTER I Voor F. A. H oef er te Hattem Nu .onlangs een nieuw model adelaar vastgesteld is voor het tegenwoordige Duit sche Rijk, en deze imperialistische vogel veel van zijn luister heeft ingeboet, lijkt 't mij niet ondienstig, in dit blad een bijdrage te leveren over deze Wapenkunstige figuur, die steeds als zinnebeeld van het Imperium heeft gegolden. Tevens heb ik gemeend goed te doen aan deze artikelen eenige afbeeldingen toe te voegen, die ik speciaal voor de Amsterdam mer" vervaardigde, en die, beter dan beschrij vingen, het karakter kunnen aangeven van de verschillende typen, die den arend, in den loop der tijden, eigen zijn geweest. Fig. I a, geeft den Germaanschen Rijksadelaar nog in volle glorie te aanschouwen. Profes sor Emil Doepler der Jiingere verkreeg in 1889 de opdracht, een goed-gestiliseerde Heraldische Rijks-adelaar te ontwerpen (o.a. voor de postzegels), en 't kan niet worden ontkend, dat het hier gegeven model, uit een Heraldisch-Aesthetisch oogpunt beschouwd, uitnemend geslaagd kan worden genoemd. l» Vergelijken wij deze afbeelding nu met het in 1919 aangenomen model (Fig. I c.) even zeer door Prof. Doepler vervaardigd, dan zien wij dat vele accessoires zijn' verdwenen. Allereerst wordt de zwevende (!) Keizerskroon gemist, terwijl ook het hartschild (de Pruisische adelaar met het Hohenzollernsche blazoen op de borst) en de orde-keten van den adelaar niet meer wor den aangetroffen. Het geheele ontwerp is sober enmeerbescheiden van vorm geworden,terwijl door de meerdere aaneensluiting der vleugelvederen en de vereenvoudiging van den staart, een meer gothisch karakter is bereikt. Evenzeer valt dit model, (zie ook Fig. I. b. Rijkswapen), van uit een Heraldisch oogpunt beschouwd' hoogelijk te roemen. ' Vergelijkt men deze teekening met Fig I, het wapen dat in 1871 dienst heeft gedaan, bij de vorming van het toen nieuwe Duitsche Rijk, dan zal men bemerken dat de wapen kunst in de laatste tientallen van jaren groote vorderingen heeft gemaakt. Fig. 5 geeft een nog wanstaltiger adelaar te aanschouwen (uit Ritter von Maver's ,,Heraldisches A. B. C. Buch") en "toch worden nog dikwijls dergelijke monstruositeiten herhaaldelijk aangetroffen (ook bij ons te lande, helaas !) Een leek op Wapenkunstig gebied zal niet dadelijk de onder Fig 2 en 4 afgebeelde vogels, schoon van vorm vinden, en toch mogen deze onder de fraaiste worden gerangschikt, die ons uit de Oude-en Nieuwe Gothiek zijn overgeleverd. Fig. 2 geeft schild, helm en helmteeken te zien uit de z.g. Heidelberger Codex (1290?1310) terwijl Fig. 4 naar Grünenberg's Wapenboek is gecopieerd (1483). Volledigheidshalve voegde ik hieraan toe een gothisch wapen van het geslacht van Hohenzollern (Fig. 3) en het wapen vdil Hendrik IV (1290) naar een model uit de Züricher Wappenrolle." Evenals de leeuw onder de viervoetige dieren, be kleedt de adelaar onder de vogels de eerste plaats. Bij alle volkeren was hij steeds een symbool van macht, van de Keizerlijke macht, van het Imperium. Over den Pruisischen adelaar schrijft Rietstap, dat hij onderscheiden hoedanig heden moet vereenigen, die hem bizonder, en bij-uitsluiting eigen zijn. Deze adelaar, die veelvuldig als eereteeken in de wapens van den Pruisischen hoogen adel gevonden wordt, is zwart, met gouden bek en pootcn, in een zilveren veld, en draagt op het hoofd een gou den koningskroon, terwijl elke vleugel be laden is met een half-cirkelvormige gouden streep die hare buiging van onderen heeft, van het lichaam des adelaars uitgaat en in een gouden klaverblad eindigt. Niet zelden draagt hij op de borst het gekroonde gouden naam cijfer van den koning, die het wapen, waarin hij voorkomt, verleend heeft, en meermalen houdt hij een Scepter (soms een scepter en degen tegelijk) in den eenen klauw en een wereldbol in den anderen. De dubbele adelaar, die eerst vrij laat een algemeen gebruikelijke wapenfiguur werd, heeft zijne bekendheid en vermaardheid te danken aan de omstandigheid, dat hij tot zinnebeeld van het voormalige Duitsche Rijk is gekozen. ( Het zegel aan de Gouden Bul van Karel IV te Neurenberg in 1356 uitgevaardigd, ver toont nog slechts een adelaar met n enkelen kop, en dit is ook het geval met de rijksbanier die tot in het begin der loopende eeuw als wapenfiguur in het schild der hertogen van Wurtemberg voorkwam. Eerst onder Sigismund, zoon van Karel IV, begon de adelaar zich als zinnebeeld des Rijks met twee koppen te vertoonen ; doch hij was reeds lang vóór dien tijd bekend, want men vindt hem op een zegel der burggraven van Wtirzburg in 1202 op een ridderzegel van graaf Philips van Savoije van 1278 en op een zegel der familie von Belowe in Pommeren. van 1311. Bij op zettelijke nasporingen zou men daarvan waar schijnlijk nog meer voorbeelden aantreffen Komt de dubbele adelaar voor onder de be naming van Rijks-adelaar dan is hij zwart van kleur, met rooden bek, tong en poolen, in een gouden veld, en meestal door een keizer lijke kroon overtopt, ofschoon men sommige malen eiken kop afzonderlijk gekroond vindt ; iedere kop is bovendien omgeven door een soort van kring of liever rust op een gouden schijfje, 't geen eene aureool schijnt voor te stellen en in het Fransch diudème heet. De Rijks-adelaar droeg doorgaans op zijne borst een schild met het familiewapen van den regeerenden keizer. vijfjarige periode hield blijkbaar verband met het toen op de internationale markten bestaande aanbod voor eerste klasse beleg gingswaarden, deels ook met de na een lang durig tijdperk van geleidelijke :5Chuldvermindering hier te lande weder ingetreden schuldvermeerdering door de uitgifte van de 3 pets. leening van 1898 ad 57 millioen. Tot 1906 bleven de koersen vrijwel stationnair totdat in 1907 weder een nieuwe teruggang intrad, volgende op de uitgifte der leening van ?42 millioen in 1906. Daarna een redres, totdat in 1911 de een slecht onthaal gevon den hebbende 3i pets. leening va.i ?52 millioen een nieuwen gevoeügen teru'ggang veroorzaakte. Niettegenstaande in de d'aarop volgende jaren de verplichte jaarlij ksche aankoopen voor amortisatie' en die voor het zilverpotje" het bij het publiek uitstaande bedrag der Nederlandsche staatsschuld niet onbelangrijk afnam, konden de koersen van het Staatsfonds zich niet herstellen en had eene verdere afbrokkeling plaats, waardoor in Juli 1914 zoowel de 2A als 3 pets. tot on geveer 30 a 25 pet. beneden den koers, waar op zij in 1896 stonden, aangeland waren. \V'ij hebben hier dus met een gelijksoortig ver schijnsel te doen als waarop het Londensch e weekblad in 1911 ten aanzien van de Engel sche staatsschuld wees. Ofschoon alg&meene omstandigheden in de wereldmarkt daarvan de hoofdoorzaak waren, schijnen verschillende bijkomende omstan digheden het verschijnsel' nog verder geac centueerd te hebben. Het voornoemde Engel sche blad vestigde er de aandacht op, dat verschillende regeeringskassen, die vroeger door regelmatige en vrij belangrijke aan koopen van het Staatsfonds den koers daar van hielpen stijven, sedert 1898 daarmede nagenoeg geheel opgehouden hebben. Heeft nu iets dergelijks ook hier te lande plaats gehad? Om dit na te gaan, heb ik de jaarverslagen van de drie groote instellingen*), die eenigszins op gelijke lijn niet de Engelsche Government Departments te stellen zijn, bestudeerd. Het is mij daarbij gebleken, dat Inderdaad ook bij deze instellingen in de latere jaren de belegging der haar toever trouwde gelden in andere banen afgeleid Is. Van de drie bedoelde instellingen is de Rijks Postspaarbank verreweg de meest belangrijke en stellen de in hare verslagen opgenomen statistieken !n staat, vrij nauw keurig den omvang en de wijze van belegging in opvolgende jaren na te gaan. En wat blijkt nu? In het eerste jaar van haar bestaan (1881) bedroeg het saldo-tegoed ?858,622 en is allengs gestegen tot ?241,755,345 einde 1918. Van dat saldo in het eerste jaar was ?617,900 nominaal of ?424,477 effectief, dus ca. 50 pet. in Nederlandsche Staatsschuld, in hoofdzaak 2.V pets. Ned. Werk. Schuld belegd. Tot 1909"bleef deze verhouding vrijwel gehandhaafd. Einde 1910 bedroeg het saldo tegoed ruim / 164 millioen en was daarvan bijna ? 82 millioen belegd in 2t en 3% Werk. Schuld, verdeeld in HOEKER & ZOON Paar/o» - Brlllanton Goud" on Zllvorwork nominaal. effectief. *) Op mijne desbetreffende aanvrage hebben de directiè'n der Rijkspostspaarbank, Rijksverzekeringc.bank en vin het Pensioenfonds voor Weduwen en Weezen van Burgelijke Ambtenaren, mij welwillend de laatste jaar verslagen dezer instellingen toegezonden, waar voor ik hierbij dank betuig. 21 pets ,./ 60,118.500 / 43,811,300 3" '?42,870.050 37,993,000 Sedert dien is echter het bezit van de Rijkspostspaarbank aan deze beide fonds soorten nagenoeg onveranderd gebleven, niet tegenstaande het saldo-tegoed einde 1918 met ca. ?80 millioen is toegenomen. Op 31 December 1918 bezat de Rijkspostspaar bank mnl. ?61.126.000.?aan 2\ pets. N.W.S. of nagenoeg hetzelfde bedrag als op 31 Dec. 1910. Haar bezit aan 3 pets. N. W. S. is wel is waar tot ? 47.020.000 nominaal of met ruim ? 4 millioen gestegen, maar daarbij moet opgemerkt worden, dat van dat bedrag ?32.463.800 nominaal, tegen ca. ? 14 millioen in 1910, niet het eigendom van de Bank is, maar ten name van houders van Staatsschuld boekjes overgeschreven. In werkelijkheid wijst dus het eigen bezit van de Bank aanSpcts. eene vermindering van ca. ? 29 millioen in 1910 tot / 143 millioen in 1918aan. Niettegenstaandehet institu-'t der Staatsschuldboekjes in die jaren eene zeer belangrijke uitbreiding ondergaan heeft, werd die uitbreiding blijkbaar door l'iet Bestuur der Rijkspostspaarbank niet b'enuttigd om daarvoor 3 pets. schuld in de rr.'.arkt aan te koopen, maar om een groot dt'el van haar eigen bezit af te stooten tot pn'jzen, die blijkbaar een belangrijk veriies op de oorspronkelijke aankoopswaarde opleverden. G aat men nu na, dat reeds vóór den oorlog. de koersen van de 2\ pets. en 3 pets, die tot 1909 nog tamelijk stabiel gebleven waren, (immers op 31 December 1909 waren zij resp. 'J8 en 92, tegen 79 en 91 op 31 December 1900), sedert 1910 eene sterk dalende richting hebben- gevolgd, zooals uit bovenstaande vergelij'kende koerstabel blijkt, en dat van hetzelfde tijdstip af de veranderde richting in de v.'ijze van belegging dagteekent, dan is de vra'.ag gewettigd of een en ander slechts toevallig is, dan wel of er een causaal verband tusschen beiden bestaat. Het koi rit mij voor, aan weinig twijfel onder hevig te w'jn, dat dit laatste het geval is. Van 1900 tot 1910 kocht de Rijkspostspaar bank ca. ? 32 millioen aan 21 pets. en ruim ? 33 millioe.'i aan 3 pets., dus gerniddels drie millioen per jaar van elk der beide soorten. Sedert 1910 zijn die aankoopen feitelijk geheel gestaakt en nu ligt het m.i. voor de hand, dat het verdwijnen uit de markt van een gestadigen kooper van gemiddeld ca. ? 10.000,?per beursdag voor elk der beide soorten van invloed moet geweest zijn op de koersbewegmg '.Her fondsen. Ik bepaal rnt voor heden tot het constateeref van dit feit. Verschillende redenen kunnen £e]eid hrbben tot het volgen van de sedert 191v? gewijzigde gedragslijn. In een volgend artikel steJ ik mij voor, hierop nader terug te kamen. * r D. SANTILHANO .'M*' ' 3^^Ket1d^\mppett Fig. 10 Fig. Fig. Fig. Fig. van lö. Rijksadelaar, naar ontwerp Prof. E. Doepler d. J. 1889. Wapen van het Duitsche Rijk, naar Prof. F;. Doepler d.J. 1919. Rijksadelaar, naar Prof. E. Doepler d.J. 1919. Eerste Wapen van het Duitsche Rijk, 1871. ! ^(Sedert 1881 bevindt zich dit wapen £ in het Hohenzollern-Museum te Berlijn) Fig. 2. Wapen van Keizer Hendrik V, || zoon van Barbarossa (1190?1197) uit de Heidelbergcr Codex. Fig. 3. Stamwapen van Hohenzollern jj (Oud-Gothische stijl) Züricher Wappenrolle" pi.m. 1330. ??«( Fig. 4. Adelaar uit Conrad riinenberg's Wapenboek (1483) N. Oothiek. Fig. 5. Afkeurenswaard model van een mo dernen adelaar (uit Carl Ritter von Mayer's Heraldisches A. B. C. Buch" M Fig. 6 Helm met adelaarskop (eirde 14e eeuw) (uit Carl Ritter von Mayer's ,, Heraldisches A. B. C. Buch.") Fig. 7. Wapen van Hendrik IV (OudGotliisch) uit de Heidelbcrger Codex,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl