Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l Mei '20. No. 2236
HOFSTAD EN HOFSTEDELINOEN
Het is nog niet zoo langgeleden, dat ik
vreeselijk op mijn kop heb gehad. Als ik er
aan denk dan voel ik 't nog. Waar en door
wien doet er niet toe. Namen en feiten noemen
is altijd gevaarlijk. Mij werd niets meer of
minder verweten, dan dat ik maar klakkeloos
iets neerpende", dat ik niet op de hoogte was
van de faits en gestes van onze'goede Hofstad,
en ilat verwijt werd geslingerd naar 't hoofd
van den man, die 40 dienstjaren als ijverig
ministerie-ambtenaar achter den rug heelt
en wiens voornaamste bezigheden het nog
alt'jjd is, zooveel mogelijk op As hoogte te
blijven van de Hègsche ,,novelties"
nieuwsjes klinkt al te vulgair, van de kroniek der
heimelijkheden en wat meer aan gewirhtigs
in onze residentie voorval4,.
Sedert het laatste jaar ging ik viermaal daags
van mijn kantoor naar huis langs een niet
groot doch zeer gedistingeerd uitziend
restaurant en telkenmale had ik groot
visch-liefhebber ? de verleiding te weerst an
van de verrukkelijke, met zekere uitdaging
tentoongesteld j visschen die lagen te prijken
op het marmeren aanrecht vóór 't raam van
den kelder-winkel onder 't restaurant. Ik heb
me echter hoogstens verstout om nu en dan
af te dalen en in den winkelkelder een pondje
garna'en te koopen die je volgens moeder de
vrouw alleen daar lekker kon krijgen.
Ik heb nog nooit.denfinantieelen moed gehad,
dit klejne eetpaleisje wegens culinaire aan
vechtingen binnen te treden. Eilieve als men
moet leven van een ambtenaars-traktement
met een , schijntje" e - bij, ind'en men heeft
te onderhouden: vrouw 'en twee dochters
die zich alle drie respecteeren, gaarne g«ed
gekleed gaan lees duur" twee
studeerende zoons; indien men zich moet te
vreden stellen met 6 bescheiden voorplaatsen
in de bedstee" van het Verkade theater of
juicht over een paar cadeau gekregen
Mengelberg-kaarten van kennissen, die met griep
liggen, dan zal de geachte lezer misschien
kunnen begrijpen, dat wij ges'agen woiden
met groote vreeze, aleer in te gaan tot een
restaurant waar het diner-menu zes heele
guldens kost, ongerekend het verplichte
wijndrinken, want wie zich aan Apollinoris-water
wilde bezondigen, zou, denk ik al heel gauw
door den oberkellner C.S. voor een minder
waardig wezen worden aangezien. Een souper
komt dus zeker niet beneden de / 4., zoodat
deze kleine versnapering, deze lichte
maagstreeling als practische reactie op de hooge
geestesstreeling, die wij in een of ander
theater genoten, mij, armen ambtenaar in
ruste, zou komen te staan op 6 maal / 4 = ? 24
plus l flesch wijn met je zessen (ook al niet te
royaal) van / 5 en/ l fooi aan heer Ober,maakt
/ 30. Excuscz du peu !
En tot dergelijke uitgaven komen vrouwen
allén zeker niet gauw, wanneer ze niet tot
de nouveaux riches" behooren. Nog afgezien
van het feit, dat vrouwen, die zonder manne
lijk geleide het restaurant binnen traden, ten
minste als ze jong zijn, door de daar
soupeerende heeren zouden worden aangezien,
als.... glissez mortels, n'appuyez pas....
Wat wij hier in on/e goede Hofstad ont
beren, is niet het weelde-restaurant, is niet
het huis waar men zoekt copieus te soupeeren
met sprankelend wijngefonkel en fijnen
sigaretten-geur, is niet het !aat-avoncilijk
salon, waar flirtation tconaangeefster is
Of amoureuse gesprek-vonkjer heen en weer
flitsen. Wat wij noodig hebben is het huis,
waar ook de bescheidene van beurs tegen
/ 1.50 of 12, een luchtigen goed toebereiden
schotel kan genieten en even vriendelijk
wordt aangezien om een kop thee of koffie als
om een f'eseh sthuim-wijn, waar de vrouw
alleen, onbegluurd en onbecritizeerd om haar
alleen-zijn, kan binnentreden en zich zoo
zij lust heeft zelfs kan verzadigen aan wat
brood en fruit, maar dan moet ook dit be
scheiden maal haar worden voorgediend met
gratie en hoofscnen zwier, wat in de z.g.
goedkoope restaurants ten eenenmale ont
breekt ; het is toch een oude waarheid welke
even eeuwig nieuw blijft als die der liefde,
dat zelfs een schijfje roggebrood met kaas
opgediend op een gebloemd porceleinen
bordje, waarop het fijn damasten kleedje
gespreid ligt, bestemd om onze lippen en
vingertoppen rein te houden,.ons smaken
kan gelijk het manna, vooral indien wij niet
verplicht worden, daarvoor mér te betalen,
dan uwe finantieele draagkracht reikt.
Ziehier, waarom mijn lotgenooten en hunne
vrouwen hunne voeten zullen moeten sparen
van den drempel van menig voortreffelijk
eethuis.
Maar ik beloof plechtig, dat: zoodra de
ambtenaars-pensioenen verhoogd zullen zijn,
ik en mijn ganschc familie dit heugelijk feit
zullen vieren met een kostelijk souper 'in dat
kleine,gedistingueerde restaurant op dien hoek
van diéstraat waar ik vroeger viermaal per
dag langs ging. De wanden zullen daveren
van onze feestvreugde en we gaan vast niet
naar huis vóór het sluitingsuur.
NlJCHTERLING
De invloed van de beleggingen der
Rijkspostspaarbank en andere analoge
instellingen op het koersnivean van
bet Staatsfonds
Dezer dagen iets naslaande in oude jaar
gangen van the Statist werd mijne aandacht
getroffen door een artikel in het nummer van
23 Juli 1911, waarin de invloed van de
belegging der gelden van de zoogenaamde
Government Departments op de koersen van
de Britsche Staatsschuld besproken werd.
Met Government Departments worden hier
bedoeld de Postspaarbank, de Court of
Chancely (eene soort consignatiekas), de
India Council en andere kassen, die direct
of indirect onder het beheer van de regeering
staan en jaarlijks millioenen te beleggen heb
ben. Tot ongeveer het einde van de 19de
eeuw werden die gelden nagenoeg uitsluitend
besteed tot aankoop van Consols. Deze
aankoopen, gevoegd bij de aanzienlijke aankoopen
voor amortisatie door het gouvernement,
hebben niet weinig bijgedragen tot de
belangrijke koersstijging van dit fonds,
waarvan ik o.a. in mijn artikel van 3 April j.l.
gewaagde. Sedert 1898 is de toestand echter
geheel veranderd en werden de gelden van de
bedoelde instellingen niet meer gebruikt
voor aankoop van Consols, maar daarvoor
andere fondsen gekocht, als Local Loans,
lersche Land Stock, die wel is waar ook eene
directe Staatsschuld vormden, maar toch in
de markt-schatting als van iets lager gehalte
beschouwd werden. Terwijl in de vijf jaren
van 1893 tot 1898nogca.£30millioen aan Con
sols door deze departementen gekocht werden,
wijst hun bezit aan dit fonds voor de jaren
1898 tot 1903 eene vermindering van ca.
een millioen en eene gelijke voor de periode
van 1906 tot 1911 aan. En dit is niet een ge
volg van eene afname in het voor belegging
beschikbare bedrag, maar van het gebruiken
dier gelden tot aankoop van andere fondsen.
In het tijdperk van 1898 tot 1911 is toch het
bezit dier instellingen met ca. £ 53 millioen
toegenomen, waarvan echter ca. £ 15 millioen
in Local Loans en £ 38 millioen in lersche
Land Stock belegd werd, terwijl, zooals
reeds gezegd, haar bezit aan directe Britsche
staatsschuld nog eene kleine vermindering
ondergaan heeft.
In deze omstandigheid meende het blad
een der voornaamste factoren te zien, waar
door de koers der Britsche staatsschuld na de
daling, tengevolge van de schuldvermeerdering
tijdens en kort na den Boerenoorlogzoo weinig,
recuperatie-vermogen vertoonde en eerder
' nog verder inzakte, ondanks de toen reeds
hervatte amortisatie-inkoopen.
Een en ander gaf mij aanleiding, eene po
ging te wagen, om na te gaan, in hoeverre
de gestadige koersdaling van onze
Nederlandsche Staatsschuld ook eenigszins ver
band kon houden met gelijksoortige factoren
als door het Engelsche blad aangegeven.
Reeds dadelijk ondervond ik daarbij de
moeilijkheid, dat eene zuivere vergelijking
thans niet mogelijk is, omdat de enorme
schuldvermeerdering sedert 1914 een zoo
alles owrheerschende factor is, dat andere
van mindere beteekenis daarbij in het niet
verzinken. Maar toch valt het op, dat reeds
vóór den oorlog eene geleidelijke koersdaling
van het Nederlandsch Staatsfonds is inge
treden, die vooral sedert 1909 sterker gepro
nonceerd is geworden. De volgende verge
lijkende koerstabel voor de 2 J en 3 pets.
Ned. Werk. Schuld, die in die jaren het hoofd
bestanddeel van onze Staatsschuld uitmaak
ten, licht dit nader toe. Ik heb daarbij als
uitgangspunt 1895 genomen, toen de koers
van het Staatsfonds zijn hoogste punt be
reikt had en tot de conversie van de 3£ pets.
schuld in 3 pets. aanleiding gaf.
2 pets. 3 pets.
1895 94 100
1900 79 91
1905 79 93
1906 78 92
1907 75 89
1908 76 90
1909 78 92
1910 75 90
1911 71 85
1912 68 81
1913 66 77t
1914 67 77
De sterke koersteruggang in de eerste
""" ........ " .............. " ......... III1I1HI ........... Illllll Illlll ......... Illl ........ 1111 ......... III ............ ......... ,
............ ........... M
Fig. Ia
EEN EN ANDER OVER DEN
HbRALDISCHEN ADELAAR
door C. W. H. VËRSTER
I
Voor F. A. H oef er
te Hattem
Nu .onlangs een nieuw model adelaar
vastgesteld is voor het tegenwoordige Duit
sche Rijk, en deze imperialistische vogel
veel van zijn luister heeft ingeboet, lijkt 't mij
niet ondienstig, in dit blad een bijdrage te
leveren over deze Wapenkunstige figuur,
die steeds als zinnebeeld van het Imperium
heeft gegolden.
Tevens heb ik gemeend goed te doen aan
deze artikelen eenige afbeeldingen toe te
voegen, die ik speciaal voor de Amsterdam
mer" vervaardigde, en die, beter dan beschrij
vingen, het karakter kunnen aangeven van
de verschillende typen, die den arend, in
den loop der tijden, eigen zijn geweest.
Fig. I a, geeft den Germaanschen Rijksadelaar
nog in volle glorie te aanschouwen. Profes
sor Emil Doepler der Jiingere verkreeg in
1889 de opdracht, een goed-gestiliseerde
Heraldische Rijks-adelaar te ontwerpen
(o.a. voor de postzegels), en 't kan niet worden
ontkend, dat het hier gegeven model, uit een
Heraldisch-Aesthetisch oogpunt beschouwd,
uitnemend geslaagd kan worden genoemd.
l» Vergelijken wij deze afbeelding nu met het
in 1919 aangenomen model (Fig. I c.) even
zeer door Prof. Doepler vervaardigd,
dan zien wij dat vele accessoires zijn'
verdwenen. Allereerst wordt de zwevende
(!) Keizerskroon gemist, terwijl ook het
hartschild (de Pruisische adelaar met het
Hohenzollernsche blazoen op de borst) en
de orde-keten van den adelaar niet meer wor
den aangetroffen.
Het geheele ontwerp is sober
enmeerbescheiden van vorm geworden,terwijl door de meerdere
aaneensluiting der vleugelvederen en de
vereenvoudiging van den staart, een meer
gothisch karakter is bereikt. Evenzeer valt
dit model, (zie ook Fig. I. b. Rijkswapen),
van uit een Heraldisch oogpunt beschouwd'
hoogelijk te roemen. '
Vergelijkt men deze teekening met Fig
I, het wapen dat in 1871 dienst heeft gedaan,
bij de vorming van het toen nieuwe Duitsche
Rijk, dan zal men bemerken dat de wapen
kunst in de laatste tientallen van jaren groote
vorderingen heeft gemaakt.
Fig. 5 geeft een nog wanstaltiger adelaar
te aanschouwen (uit Ritter von Maver's
,,Heraldisches A. B. C. Buch") en "toch
worden nog dikwijls dergelijke
monstruositeiten herhaaldelijk aangetroffen (ook bij
ons te lande, helaas !) Een leek op
Wapenkunstig gebied zal niet dadelijk de onder Fig
2 en 4 afgebeelde vogels, schoon van vorm
vinden, en toch mogen deze onder de fraaiste
worden gerangschikt, die ons uit de Oude-en
Nieuwe Gothiek zijn overgeleverd. Fig. 2
geeft schild, helm en helmteeken te zien uit
de z.g. Heidelberger Codex (1290?1310)
terwijl Fig. 4 naar Grünenberg's Wapenboek
is gecopieerd (1483).
Volledigheidshalve voegde ik hieraan toe
een gothisch wapen van het geslacht van
Hohenzollern (Fig. 3) en het wapen vdil
Hendrik IV (1290) naar een model uit
de Züricher Wappenrolle." Evenals de
leeuw onder de viervoetige dieren, be
kleedt de adelaar onder de vogels de eerste
plaats.
Bij alle volkeren was hij steeds een symbool
van macht, van de Keizerlijke macht, van het
Imperium.
Over den Pruisischen adelaar schrijft
Rietstap, dat hij onderscheiden hoedanig
heden moet vereenigen, die hem bizonder, en
bij-uitsluiting eigen zijn. Deze adelaar, die
veelvuldig als eereteeken in de wapens van
den Pruisischen hoogen adel gevonden wordt,
is zwart, met gouden bek en pootcn, in een
zilveren veld, en draagt op het hoofd een gou
den koningskroon, terwijl elke vleugel be
laden is met een half-cirkelvormige gouden
streep die hare buiging van onderen heeft,
van het lichaam des adelaars uitgaat en in een
gouden klaverblad eindigt. Niet zelden draagt
hij op de borst het gekroonde gouden naam
cijfer van den koning, die het wapen, waarin
hij voorkomt, verleend heeft, en meermalen
houdt hij een Scepter (soms een scepter en
degen tegelijk) in den eenen klauw en een
wereldbol in den anderen.
De dubbele adelaar, die eerst vrij laat een
algemeen gebruikelijke wapenfiguur werd,
heeft zijne bekendheid en vermaardheid
te danken aan de omstandigheid, dat hij tot
zinnebeeld van het voormalige Duitsche Rijk
is gekozen. (
Het zegel aan de Gouden Bul van Karel IV
te Neurenberg in 1356 uitgevaardigd, ver
toont nog slechts een adelaar met n enkelen
kop, en dit is ook het geval met de rijksbanier
die tot in het begin der loopende eeuw als
wapenfiguur in het schild der hertogen van
Wurtemberg voorkwam. Eerst onder
Sigismund, zoon van Karel IV, begon de adelaar
zich als zinnebeeld des Rijks met twee koppen
te vertoonen ; doch hij was reeds lang vóór
dien tijd bekend, want men vindt hem op een
zegel der burggraven van Wtirzburg in 1202
op een ridderzegel van graaf Philips van
Savoije van 1278 en op een zegel der familie
von Belowe in Pommeren. van 1311. Bij op
zettelijke nasporingen zou men daarvan waar
schijnlijk nog meer voorbeelden aantreffen
Komt de dubbele adelaar voor onder de be
naming van Rijks-adelaar dan is hij zwart van
kleur, met rooden bek, tong en poolen, in
een gouden veld, en meestal door een keizer
lijke kroon overtopt, ofschoon men sommige
malen eiken kop afzonderlijk gekroond vindt ;
iedere kop is bovendien omgeven door een
soort van kring of liever rust op een gouden
schijfje, 't geen eene aureool schijnt voor te
stellen en in het Fransch diudème heet.
De Rijks-adelaar droeg doorgaans op zijne
borst een schild met het familiewapen van
den regeerenden keizer.
vijfjarige periode hield blijkbaar verband
met het toen op de internationale markten
bestaande aanbod voor eerste klasse beleg
gingswaarden, deels ook met de na een lang
durig tijdperk van geleidelijke
:5Chuldvermindering hier te lande weder ingetreden
schuldvermeerdering door de uitgifte van de
3 pets. leening van 1898 ad 57 millioen. Tot
1906 bleven de koersen vrijwel stationnair
totdat in 1907 weder een nieuwe teruggang
intrad, volgende op de uitgifte der leening
van ?42 millioen in 1906. Daarna een redres,
totdat in 1911 de een slecht onthaal gevon
den hebbende 3i pets. leening va.i ?52
millioen een nieuwen gevoeügen teru'ggang
veroorzaakte. Niettegenstaande in de d'aarop
volgende jaren de verplichte jaarlij ksche
aankoopen voor amortisatie' en die voor het
zilverpotje" het bij het publiek uitstaande
bedrag der Nederlandsche staatsschuld niet
onbelangrijk afnam, konden de koersen van
het Staatsfonds zich niet herstellen en had
eene verdere afbrokkeling plaats, waardoor
in Juli 1914 zoowel de 2A als 3 pets. tot on
geveer 30 a 25 pet. beneden den koers, waar op
zij in 1896 stonden, aangeland waren. \V'ij
hebben hier dus met een gelijksoortig ver
schijnsel te doen als waarop het Londensch e
weekblad in 1911 ten aanzien van de Engel
sche staatsschuld wees.
Ofschoon alg&meene omstandigheden in de
wereldmarkt daarvan de hoofdoorzaak waren,
schijnen verschillende bijkomende omstan
digheden het verschijnsel' nog verder geac
centueerd te hebben. Het voornoemde Engel
sche blad vestigde er de aandacht op, dat
verschillende regeeringskassen, die vroeger
door regelmatige en vrij belangrijke aan
koopen van het Staatsfonds den koers daar
van hielpen stijven, sedert 1898 daarmede
nagenoeg geheel opgehouden hebben.
Heeft nu iets dergelijks ook hier te lande
plaats gehad? Om dit na te gaan, heb ik de
jaarverslagen van de drie groote instellingen*),
die eenigszins op gelijke lijn niet de Engelsche
Government Departments te stellen zijn,
bestudeerd. Het is mij daarbij gebleken, dat
Inderdaad ook bij deze instellingen in de
latere jaren de belegging der haar toever
trouwde gelden in andere banen afgeleid
Is. Van de drie bedoelde instellingen is de
Rijks Postspaarbank verreweg de meest
belangrijke en stellen de in hare verslagen
opgenomen statistieken !n staat, vrij nauw
keurig den omvang en de wijze van belegging
in opvolgende jaren na te gaan. En wat
blijkt nu?
In het eerste jaar van haar bestaan (1881)
bedroeg het saldo-tegoed ?858,622 en is
allengs gestegen tot ?241,755,345 einde
1918. Van dat saldo in het eerste jaar was
?617,900 nominaal of ?424,477 effectief, dus
ca. 50 pet. in Nederlandsche Staatsschuld,
in hoofdzaak 2.V pets. Ned. Werk. Schuld
belegd. Tot 1909"bleef deze verhouding vrijwel
gehandhaafd. Einde 1910 bedroeg het saldo
tegoed ruim / 164 millioen en was daarvan
bijna ? 82 millioen belegd in 2t en 3% Werk.
Schuld, verdeeld in
HOEKER & ZOON
Paar/o» - Brlllanton
Goud" on Zllvorwork
nominaal.
effectief.
*) Op mijne desbetreffende aanvrage hebben
de directiè'n der Rijkspostspaarbank,
Rijksverzekeringc.bank en vin het Pensioenfonds
voor Weduwen en Weezen van Burgelijke
Ambtenaren, mij welwillend de laatste jaar
verslagen dezer instellingen toegezonden, waar
voor ik hierbij dank betuig.
21 pets ,./ 60,118.500 / 43,811,300
3" '?42,870.050 37,993,000
Sedert dien is echter het bezit van de
Rijkspostspaarbank aan deze beide fonds
soorten nagenoeg onveranderd gebleven, niet
tegenstaande het saldo-tegoed einde 1918
met ca. ?80 millioen is toegenomen. Op 31
December 1918 bezat de Rijkspostspaar
bank mnl. ?61.126.000.?aan 2\ pets.
N.W.S. of nagenoeg hetzelfde bedrag als op 31
Dec. 1910. Haar bezit aan 3 pets. N. W. S.
is wel is waar tot ? 47.020.000 nominaal of
met ruim ? 4 millioen gestegen, maar daarbij
moet opgemerkt worden, dat van dat bedrag
?32.463.800 nominaal, tegen ca. ? 14 millioen
in 1910, niet het eigendom van de Bank is,
maar ten name van houders van Staatsschuld
boekjes overgeschreven. In werkelijkheid wijst
dus het eigen bezit van de Bank aanSpcts. eene
vermindering van ca. ? 29 millioen in 1910 tot
/ 143 millioen in 1918aan. Niettegenstaandehet
institu-'t der Staatsschuldboekjes in die jaren
eene zeer belangrijke uitbreiding ondergaan
heeft, werd die uitbreiding blijkbaar door
l'iet Bestuur der Rijkspostspaarbank niet
b'enuttigd om daarvoor 3 pets. schuld in de
rr.'.arkt aan te koopen, maar om een groot
dt'el van haar eigen bezit af te stooten tot
pn'jzen, die blijkbaar een belangrijk veriies
op de oorspronkelijke aankoopswaarde
opleverden.
G aat men nu na, dat reeds vóór den oorlog.
de koersen van de 2\ pets. en 3 pets, die tot
1909 nog tamelijk stabiel gebleven waren,
(immers op 31 December 1909 waren zij
resp. 'J8 en 92, tegen 79 en 91 op 31 December
1900), sedert 1910 eene sterk dalende richting
hebben- gevolgd, zooals uit bovenstaande
vergelij'kende koerstabel blijkt, en dat van
hetzelfde tijdstip af de veranderde richting
in de v.'ijze van belegging dagteekent, dan
is de vra'.ag gewettigd of een en ander slechts
toevallig is, dan wel of er een causaal verband
tusschen beiden bestaat.
Het koi rit mij voor, aan weinig twijfel onder
hevig te w'jn, dat dit laatste het geval is.
Van 1900 tot 1910 kocht de Rijkspostspaar
bank ca. ? 32 millioen aan 21 pets. en ruim
? 33 millioe.'i aan 3 pets., dus gerniddels drie
millioen per jaar van elk der beide soorten.
Sedert 1910 zijn die aankoopen feitelijk
geheel gestaakt en nu ligt het m.i. voor de
hand, dat het verdwijnen uit de markt van
een gestadigen kooper van gemiddeld ca.
? 10.000,?per beursdag voor elk der beide
soorten van invloed moet geweest zijn op de
koersbewegmg '.Her fondsen.
Ik bepaal rnt voor heden tot het
constateeref van dit feit. Verschillende redenen
kunnen £e]eid hrbben tot het volgen van de
sedert 191v? gewijzigde gedragslijn. In een
volgend artikel steJ ik mij voor, hierop nader
terug te kamen.
* r D. SANTILHANO
.'M*' '
3^^Ket1d^\mppett
Fig. 10
Fig.
Fig.
Fig.
Fig.
van
lö.
Rijksadelaar, naar ontwerp
Prof. E. Doepler d. J. 1889.
Wapen van het Duitsche Rijk,
naar Prof. F;. Doepler d.J. 1919.
Rijksadelaar, naar Prof. E. Doepler
d.J. 1919.
Eerste Wapen van het Duitsche
Rijk, 1871.
! ^(Sedert 1881 bevindt zich dit wapen
£ in het Hohenzollern-Museum te
Berlijn)
Fig. 2. Wapen van Keizer Hendrik V,
|| zoon van Barbarossa (1190?1197)
uit de Heidelbergcr Codex.
Fig. 3. Stamwapen van Hohenzollern jj
(Oud-Gothische stijl) Züricher
Wappenrolle" pi.m. 1330. ??«(
Fig. 4. Adelaar uit Conrad riinenberg's
Wapenboek (1483) N. Oothiek.
Fig. 5. Afkeurenswaard model van een mo
dernen adelaar (uit Carl Ritter von
Mayer's Heraldisches A. B. C.
Buch" M
Fig. 6 Helm met adelaarskop (eirde 14e
eeuw) (uit Carl Ritter von Mayer's
,, Heraldisches A. B. C. Buch.")
Fig. 7. Wapen van Hendrik IV
(OudGotliisch) uit de Heidelbcrger Codex,