Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
8 Mei '20. - No. 2237
DE KUNSTENAAR EN DE
NETTE MENSEN
Nette mensen zijn net als andere mensen,"
heeft iemand gezegd ; de kunstenaar is net
als gén ander mens. Hij is zichzelf; nette
mensen zijn elkander. Ziehier 't verschil; en
de oorzaak van 't geschil.
Ach dieser Streit wird enden nimmermehr,
Stets wird der Burger hadern mit dem
Schonen ;
Stets wird geschieden sein der Menschheit
Heer
In zwei Partein : Philister und Hellenen.
Ik citeer Heine 'n beetje gewijzigd, zoals
hij het in een ander verband had kunnen
zeggen, en ik substitueer de barbaren door
brave burgerheren, Philister. Want barbaren
zijn de nette-mensen niet. Barbaren zijn
helemaal niet net; zij roven maagden, slaan
stuk en dood. Nette-mensen nooit. Zij roven
geen maagden, maar zij verloven er zich met
n, rijden met haar de eerstvolgende Zondag
ngagementsvisites, gaan ermee ten
huwelik in een eigen of een andermans
benzine-equipage, en beginnen, algemeen
geacht", hun gezinsleven, met eerst gén,
"straks n en weldra een aardig troepje
kinderen. Hij" komt in een of meer van de
al maar talrijker wordende commissies,
colleges, besturen; zij" heeft tegenwoordig
moeite met haar dienstboden, doet met andere
dames aan 't vrouwenwerk, gespt zich de
stofzuiger, zolang die nog niet stuk is, wel
eens om, en teat en fancy-fairt er smaakvol
tussendoor. Als Lorre in zijn blankgeschuurde
kooi vóór 't raam van een der weinige nog
niet kantoor geworden herenhuizen hem voorbij
ziet komen, Lorre die klontjes kan krijgen
voor 't praten en voor 't zwijgen, Lorre die
zich niet laat dwingen een eigen lied te zingen,
dan buigt Lorre en roept hem_op eenvoud
wijsje na:
Ik ken wel mijns gelijken,
Die wandlen over straat,
'r Die met een degen prijken,
Die zitten in den Raad ;
Zij kregen 't beste hapjen
Door krek te doen als Papjen.
De zinrijke Potgieter kwam dus tot dezelfde
definitie als de geestrijke Jan Holland : net
als...." Geen wonder, beide kunstenaars
hebben geleden van de nette-mensen; en
beiden hadden zij deTnette-mensen tochïzo
Hef.
Hadden ze terecht lief; want zo zij er niet
en zo talrijk * niet waren, dan moesten zij ge
maakt worden de nette-mensen; zij zijn een
onmisbare menigte. Welgemanierd, beschaafd,
kalm (?bezadigd" noemen hun mede
burgers dat in een verkiezingsadvertentie?),
hoogst bekwaam, braaf (?kundig en on
kreukbaar" heet dat in de feestrede bij hun
25-jarig jubileum ). Zij zijn een onmisbare
menigte ; maar stuk-voor-stuk overbodig ; hun
bekwaamheden, hun deugden zijn immers
net.... als voor hem een ander. Dat ziet
men daags of 's weeks na de nekrologie :
dejeegte diej?node" of niet" zou zijn
aantevullen, j's dan aangevuld, net" als zij vóór
's mans verscheiden gevuld was. Net zo. Net
zo goed. En wel goed. Hél goed.
He *
*
De kunstenaars zijn ook onmisbaar. Maar zij
zijn geen menigte. Zij zijn n voor n onmis
baar. De nette mensen hebben samen de ene
stem, de ene denkerij, de eendere manieren
en deugden, de gemeenschappelike ziel; ook
hun zieligheid hebben zij gemeen. De kunste
naar heeft zijn eigen stem, zijn enig eigene
gedachten, zijn eigen omgangsvormen, zijn
deugd meet hij aan die der grootsten van
voorheen ; en zijn vereenzaamde ziel waakt
en schreit in de nacht Dan komt de
menigte der zijnen, geluidloos en zonder
schaduw, uit de duisternis van verre^landen
en tijden om hem heen : Socrates uit zijn
ironiese wijsheid, Dante ontsteld en gesterkt
uit de hel, Thomas a Kempis gelouterd uit zijn
oefenkluis, David.. Vondel staat naast^hem,
zijn^meewetende tolk, de
profundis
O Heer, om noodhulp
Ik U uit 's afgronds diep
O Heer, aanhoor ons schreinen."
Dat zijn de onzienlike demonstraties|der
tijdeloze menigte dergenen die een-voor-een
enig en eeuwig leven, betogingen voor hun
genoot die nog niet uit de tijd is, bijeenkomsteu
als waarvan de nette-mensen niet weten.
Nette-mensen slapen 's nachts; behalve eens
in de 5 jaar, als er lustrum is; maar in 't
feestgedruis van nette-mensen doemt 't
geestenheir niet op.
*^* rjip-*'^
Nette-mensen do«n ook, maar anders, aan
kunst en litteratuur : concert, schouwburg,
tentoonstelling, lezing; zij genieten" van
zovele snoezige, verrukkelike of ontzaglike
werken ; de 5de van Beethoven, zie je, vrouw,
daar klopt 't noodlot aan de deur; wil je
thee?" de 8ste van Mahler : 800 executanten,
die Mengelberg toch, enorm, das
ewigweibliche zieht uns hinan" en de
nettemens kijkt eens naar zijn vrouwtje; of toe
vallig naar een ander vrouwpersoontje; ja,
e kunst, heerlik, fondant-zuigen in 'tj
artistieke ; in de pauze fpndant van de
confiseur; allebei op zijn tijd en allebei heerlik
voor nette mensen.
De fondant van voor en na derpauze bevat
't verhaal van de doorwaakte nachten van
smart en schoonheid dergenen die in 'teeuwige
leven. Dat verhaal accepteren de nette mensen
graag van de groten die dood zijn ; onlangs
nog hebben zij dat bewezen ten aanzien van
een erge grote niet-nette, die hun paas en
ooms vreselik heeft geërgerd en de paas
en ooms hem, multa tulit. Maar van een tijd
genoot, die land-, ja stadgenoot is, die^woont
in een nette-mensenhuis, iemand met een
bekende nette-mensennaam, geparenteerd aan
erkende nette-mensen, die dezelfde kleer
maker en dezelfde kruidenier heeft... .v van
zo een kunnen de nette-mensen, die nu een
maal voor 'tfonzienlike^ geen oog hebben,
niet inzien datlhij^is van'eenjander geslacht,
dat der onsterfeliken.|En al
TJTT IÏET IKI-.^.IDSCïIlIFT V-AJST
iiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiAtffii
?HiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiMliiiiiiiiiiiii
miiiir iiiiiiiiniiiiiiiiitiiiiii
uiuiiiiiiiniiHitiiiiiiiiini
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiliiiiiiiii
12 ets,
HATTINK & Co.
REMBRANDTPLEIN 62
Hoek Amstelstraat,
AMSTERDAM.
IIIIHIIIIIIIIIIII
iiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiii
tiimiiiiiiiiitiiiiiiiiiiHumii
heeft net te doen als zij overeengekomen zijn
dat net is, dan lachen ze; patjakkers" gilt
hun de eenzame toe in zijn wanhoop omdat
ze hem niet verstaan, zij die hij zo lief heeft;
druit" roepen dennetten terug, die in 't
ongewoon gevalJSuit hun evenwicht raken.
Zo doen de zeelui met|de gevangen albatros,
keizer der Kaapse* stormen; onbeholpen
waggelt hij^over 't dek; de een steekt hem
zijn neuswarmertje toe, de ander zo'n
smeerlap" roept de man en doet onder de
vogelstaart met de zwabber een haal over
de gebreeuwde planken. Ach, dieser
Streit wird enden nimmermehr"; nu weer
daar in Tivoli. De concertdirektie, een keur
van achtenswaardige mensen, even bekend
binnen Utrechts singels als hun Maestro in
de concertzalen van Nederland en daar
buiten, ontkwam als zovele soos-direkties,
vroeger en in de toekomst, aan haar noodlot
niet. Zij heeft ten slotte haar kaarten open
gelegd : 3% winst, voor 't eerst na vele
jaren" ; hulde!" roepen de aandeelhoudende
leden ; d'r uit met die knaap, die zijn eigen
lied wil zingen, die niet naar onze dansen
pijpen wil." 't Is op 't onnette af; zo'n
patjakker ook".
Zij schenden U die goed belonen
Met kwaad"....
zong Vondel van nacht voor den jeugdigen
uitverkorene, terwijl David erbij harpte;
de trouwste staat van ver." Er is een
Kunstenaarsverbond. Laat het Bestuur de
kunstbroeders ongewaarschuwd in
konkurrentie kontrakteren? Vandaag Jan van Oilse,
morgen^weer een der Uwen! Hoe lang nog?
Dr. E. BONEBAKKER
Nieuwe Uitgaven
Van Romain Rolland's Jan Christoffel,
in de vertaling van Jan Romein, zijn nieuwe
drukken verschenen, in de uitgave van W.
L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij,
Rotterdam.
In derden druk zijn verschenen de eerste
zes deelen: Het Daghet"; Ochtend", Jonge
Jaren"; Verzet"; De Kermis der Ijdel
heid"; en Antoinette"; van de volgende
vier deelen verscheen een tweede druk:
Binnenhuis"; De Vriendinnen"; Het
Brandende Braambosch" en De Nieuwe Dag."
Het Jaarverslag over 1919 ontvingen wij
van den Reclasseeringsraad te Amsterdam.
Hij of Zij o/ Het ?", feiten en beschou
wingen omtrent voornaamwoordelijke aan
duiding door Ph. J. Simons, uitgave van J.
B. Wolters, Groningen. De schrijver ijvert
voor een vrijer gebruik der voornaamwoorden
in de schrijftaal, zooals men dat in de
spreektaal reeds kent, zoodat zij niet altijd
overeenkomen met taalkundig geslacht van
het substantief en zelfs niet met het taalk.
getal.
Een Vrouw van geen beteekenis, tooneelspel
in vier bedrijven, door Oscar Wilde, ver
taling van Chr. van Balen Jr., uitgave:
Meulenhoff-Editie.
iiiiiliiilliiliiiitiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiimliiili
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiuiilliiliiiliiiiiimiiiitiiilliniiiiilii
liiiiiiiiiiiiliitniiiiiiiiiii
De familie Simon Maris.
Portret van den beeldhouwer Zijl.
Hiernevens de foto's van drie por
tretten van de Lizzy Ansingh tentoon
stelling, in aansluiting aan mijn opstel
van de vorige week. Oover het familie
portret van Simon Maris schreef ik
reeds. Het fr^ai en eigenaardig
ouderwetsch coloriet moet men op de expo
sitie zien. Maar daar, in 't volle licht
treft ook het wat al te vluchtige en
schetsachtige van het schilderij, het
verdiende een beetere afwerking. Het
portret van den beeldhouwer Zijl is
goed werk, maar niet karakteristiek
voor Lizzy Ansingh, terwijl het portret
van haar zuster, ook hier weergegeevcn,
mijn vroeger uitgesprooken opinie dat
Lizzy Ansingh nooit haar tante Therese
heeft geïmiteerd, eenigszins onjuist
doet voorkomen. Maar het getuigt
teevens van groot technisch vermoogen,
F. v. E.
Portret van LizzyTAnsingh's zuster.
S S CËL- FVN C H E
ClCFVRETTES
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiilHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
UiïlE
MARKTDAG
DOOR
LIBERT HEYL
De markt lag wijd open, als een groot
zomerfeest vol kleuren-gewaai en
klankengejoel.
Kleuren van blanke wapperende tentzeilen
In schittering van de zon, van waaiende lappen
en linten, van blozend fruit en bonte kramerij.
Tinten van witte mutsen en fluweelige
beuken tusschen donker menschengedrom.
Scherp schetterend geverf en zacht vloeiend
koloriet, als in een grooten tuin vol alderhandc
blommen.
Doorzong er een gejoel van deinend gejool,
dwarrelend en zwevend, smeltend en laaiend.
Overknetterde een schaerensliep met knarsend
geslijp ; toeterde een jood met rood bolle
muts een scheur in de lucht.
En hoog aan de strak blauwe lucht zweefden
vluchtig en luchtig pluizen watten-vlokjes
voorbij, lachend in glanzing van 't felle
hemellicht.
't Sloeg twaalf uren op de Markt, met
klappen, die licht trilden in 't rondom, zoolang
de stilte's tusschen iederen slag duurden. En
van den Langen Jan klingelde vroolijk een
voorspelletje : tie talatom'm'm'm.
Nu sprenkelde de rijzige toren klinkende
klokken-klanken naar omlaag in de vreugde
van de stad. Alomme huppelde er een liedje
over de daken en door de straten.
In leutigen kadans dartelden volksdeuntjes
door de lucht, hoog^van zinging, als van een
jonge blije meid, en een sliertje wind gaf
er het timbre aan.
Allengsjes wier het voller op de markt. Uit
alle straten kwamen er jongens en meisjes
stoeiend en springend uit school vandaan.
Kwamen er werkmannen,haastig stappend om
den middagpot, nog even de kramen langs.
En heele reeksen boerenmeidenmetdemalsche
bloote armen door elkaar gestrengd liepen
slenterend langs het plein, giegelden als jonge
geiten om 't een of 't ander, snoepten proestend
uit een bakkerszak.
Hier en daar stonden bazinne's in geklets,
breed van rokken met aan iederen arm een
witte boterkurf. Kleine guus, 't staan al lange
beu, trokken de vrouwen ongeduldig aan d'r
keus.
Aanrollende karretjes en wagens spleten
moeilijk hier en daar den menschendrom van
een. Krootjes mannen die in halsstarrig ge
praat hun graan stonden te verkoopen weken
amper voor een fiets. En overal was er herrie
en leven.
Daar sjouwden mannen een groot draaiorgel
aan, waar ze op den hoek van de Burg mee
bleven staan en er een aan te draaien begon.
Met veel gezucht en lawaai berstten er
dikke tonen open. Golfde een stroom van
klanken, doorbibberd van .snoeren trillers
en bekken-geslag, onderdreund door trommel
geroer, uit het reuzen-instrument; galmend
in 't vertier van de markt. En al de slam
pampers er rond floten en neurieden de
straatdeunen mee.
Nu was het feest in vollen gang. Het telkens
weerkeerende feest van iedere week. Het aloud
festijn van eiken Donderdag, waar iedere boer
te m.arten kwam, om te handelen en te koopen.
Waarheen ie z'n vrouw reed iri wit gehuifde
kar, met kurvén vol vet glimmende boter
en ronde eiers.
Kwamen de bazen en bazinne's in hun
Zondagsch'goed als levende tooisels, omhangen
met gouden en zilveren opschik van wonder
lijke vormen, als uit sproken, de stad ver
sieren, zonder te weten wat wonder te ver
richten met hun traditioneele smuk, hun gaan
en bewegen in den jubel van het licht van
den hemel.
fc De joden schreeuwden harder navenant
het drukker wier. Prezen hun waar roepend
en zingend aan.
toïH o o o o, hu o o o, zong, riep een jood
tusschen een paar kramen in, daar is ie al
weer met z'n vorke, lepels, borstels, kammen,
scharen, messen en stukkie's zeep,.... nou
kun je koopie's doen,.... zes sent, zes sent
wat je d'r uithaalt. En alles grabbelde op
den grond waar de rommel op een uitgelegd
stuk zeil bont door mekaar lag gesmeten.
Sluw keek het joodje op de graaiende vingers
neer, telkens gereed met z'n vuile hand om
de centen van wie wat naar z'n gading vond,
onderwijl schreeuwend almaar door: zes
sent, zes aent, wat je d'r uithaalt," druk
rammelend in z'n broekzak met 't geld wat
ie beurde.
't Was goed zaken doen met dit mooie
weer. 't Ging de kramers naar den zin, dat
ze kwinksloegen over en weer door het aan
prijzen heen. En de boeren lachten lomp om
de grappen van de koopmans. Propten zich
op voor de geschraagde tafels van de tenten,
happig om de zotte praat van de slimmerikken
aan te hooren.
Voor de tent van Jacq, den sigaren jood, stond
't volk op een hoop, teen-strekkend en glurend
langs mekaars koppen heen. En achter de
plank vol kistjes sigaren stond dikke Jacq
met kleine glundere oogjes in z'n vetten kop,
en lastig dikkemans-gebaar te redeneeren,
Gossiemeine monneeren, wat een be
langstelling voor zoo'n paar kissie's sigaren,
kèje toch overal koope hè? 't Is of 'k foor
't eerst met sigare op de mark kom.
Waarachie's monneeren, geloof me, ik nep ze niet
uitgefonden hoor ! Wees ie plechtig met z'n
veel beringde hand op z'n borst. Lachte z'n
mondje scheef en oogjes als een komiekeling.
Ja a a a, foor wie die sigare uitgefonde
heeft, moste ze een gouwe standbeeld
oprichtt; keek ie eerbiedig naar omhoog, stik
ie z'n vingers op als bij een eed.
??Monneeren, begon ie weer, een sigaar
is een ekenomisch belang, zonder de sigare
staat de wereld op z'n kop, monneeren. Ora
et labora, florfinum, koloradum, klarum. Dat
wil soofeel zegge als.... as je nie rookt ben
je 'n oud wijf, zei ie leuk weg na eerst weer
plechtig naar boven gekeken te hebben.
Overzag toen z'n menscnen als een spreker.
De dikzak was nu zeker van z'n publiek na
deze inleiding. Brak ie een kistje open, liet
aan de netjes geschikte rookstokjes ruiken
en hier en daar eentje snoepen.
O ! wat is 't een bocht hè? wat stinken
ze, wat brengt die koopman een rotzooi !
Begon ie te schelden op de winkeliers, de
afzetters. Laat je maar bedonderen door
die heeren met d'r mooie spiegelruitjes en
asjeblief en dankie, meneer. Laat ze maar
biefstuk frete en wijn zuipe van jullie senten.
Vloekte en schold ie, spuwde op den grond,
wond ie zich op van nijd, sloeg in geste met
z'n dikke kneutjes op de kistjes, dat ze kraak
ten. En de boeren genoten 'van die komedie
met d'r handen in de wije zakken en onwijs
bakkes. Namen eindelienge toch een kistjije
mee, legden 't geld neer, bestolings als een
dief.
Ka je geen dankie zeggen, schreeuwde
de dikzak ze na,.... borg ie met genoegelijk
gezicht de guldens onder het deksel van z'n
kistje, 't Waren taaie bliksems die boertjes,
maar ze kochten ten lange leste toch.
Zoo waren de kooplui er met alderhande
waar en keven vloekend en lachend, scheldend
en lollend om de aandacht voor hun tent.
Het volk dromde door de paden. Een joelende
stemmen-chaos zong lallend naar omhoog.
't Was er plezierig op de Markt en alles kwam
er heen, dat het kompleet een feest wier.
Aan den kant van de ortstraat stonden
de ouwe joden met antiek en roestige oud-ijzer
rommel. En op den hoek van de ravenstraat
zaten de Arnemuidsche wijfjes achter d'r
gore vischkurven gehurkt. Smeekten klagend
om een zoodje scharretjes te verkoopen,
Hadden een klusje glibberige visch op het
deksel van d'r kurvén gestapeld.
Moe je nie een mooi zoodje bakvisch
van me koope e e e? jammerde een tanig
oud wijfje tegen een breede boerin. Ze bin
versch ooor,.... zooo van e schuutjes,
lei ze d'r nog een groote bij. Veertien
stuvers,.... allee, da's toch nie te diere e e e?
Maar de bazinne dong nog wat af, wist
ommers, dat de Arnemuidsche wuufjes altied
overvroegen, pakte de vlschjes een voor
eene bij d'r staert, of 't mènsche d'r niet
verneukte. En ten leste plonste het kwijlerige
zoodje in de leege boterkurf van de boerin :
omda 't de leste waere.
Het armelijke krootje vischvrouwen be
drijfden door, hielden onderhand zeurige
gesprekken, of beten met d'r groene brokken
tanden vaneen korste brood, die ze vanonder
d'r schorte vandaan frommelden.
't Was een afzonderlijk volkje wat van over
de Arne kwam en bezij het vroolijk
marktbeweeg zanikend weekloeg, bedelend ^achter
d'r ziltig riekende waar gedoken zat.
te>' ?
Tegen vieren in den achtermiddag raakte'
de mart gedaan. Pakten de joden hun rommel
bij mekaar. Braken venters de tentjes af,
En kwamen de straatvegers de papieren,
schillen en vuilte bij elkander vegen. Lag het
Markt-plein na een uurtje weer kaal en leeg
te blinken in het laatste schijntje van de zon,
die heur stralen bot had gekeken op Het
kleurig koop-gewoel van den gansenen dag
en die nu stilletjes verflauwend achter het
Hospitaal verzakte naar een ander feest.