Historisch Archief 1877-1940
Nu. 8238
Zaterdag 15 Mei
A°1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN K A MP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
| Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar~| | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam | Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dlspositiekosten |
INHOUD : Ie pagina: Het
ontwerp-Zondagswet, door prol. dr. G. W. Kernkamp; Over
Duitsche professoren en studenten, door
Konrath Haenisch; Tijdgenooten door dr.
W. G. C. Byvanck. 2. Het volk en de
Mahlerfeesten, teekening van Jordaan; Buitenlandsch
overzicht van Prof. mr. J. C. van Oven. 3.
Het roode lampje, Signifische Gepeinzen door
dr. dr. Frederik van Eeden. 5. Voor Vrouwen,
onder red. van mej. Elis. M. Rogge; 8ste
Congres van den Wereldbond voor Vrouwen
kiesrecht 6?12 Juni te Genève, door mevr.
N. Mansfeidt?De Witt Huberts; Waereldsche
Kout: Bij Alaska's Bontuitstalling, door Phur;
De Moderne Zij", door Dolde; Musicienne,
door J. N. J. de Booy'. Een frissche Kalender
door E. M. R.; Uit de Natuur; Volkstelling
door Jar. P. Thijsse; 7. Voor wie zich in
den trein anders vervelen zou, door prof. dr.
E. Giltay; Wat er gebeurt met degenen, die
de teekenen des tijds niet verstaan, teekening
van ' George van Raemsdonk; Op zien Hol
landsen, gedicht van J. van Riemsdijk;
Dramatische Kroniek van Top Naeff; 8.
Brieven uit Midden Java (I), door dr. Ratu
Langie; Boekbespreking: Prof.dr. P. J. Blok,
Willem I, prins van Oranje, door H. A.
Enno van Gelder; Lente-regen, gedicht van
J. J. Zeldenthuis; De invloed van de beleg
gingen der Rijkspostspaarbank en andere
analoge instellingen op het koersniveau van
het Staatsfonds door J. D. Santilhano; 10.
Charivaria; Schilderkunstkroniek, door
Plasschaert; Onze Puzzle; Leekenspiegel; Feuille
ton : De Schrik, door C. L. Gonggrijp; 11.
De Liberale Unie handhaaft het Koninklijk
Erfrecht, teekening van Joh. Braakensiek;
Damrubriek, door K-C. de Jonge; Het
Schietgat: Zeden in Zweden, door Melis Stoke.
Bijvoegsel: Het Ontwerp Zondagswet, tee
kening vanjjoh. Braakensiek.
HET ONTWERP-ZONDAGSWET
Tot de krijtende zonden" der ge
meente, waartegen in de zeventiende
eeuw de broederen, die met haar
opzicht belast waren, gestadig hunne
waarschuwende stem moesten doen
klinken, behoorde ook de profanatie
van den Sabbath."
Geen Synode kwam er bijeen, of
er werden klachten aangeheven over
de ontheiliging van den dag des Heeren.
Aan verordeningen van de overheid
daartegen was geen gebrek; maar de
voortdurende herhaling daarvan bewijst
reeds, dat ze slecht werden nageleefd.
Zoo moesten de broederen met
eenparigen schouder" zich te weer
stellen voor de heiliging van den Zondag
en de overheid aansporen tot het
krachtiger doen naleven van de
placcaten.
Af en toe stelden zij een lijst op van
al de verkeerde dingen, die er op den
Sabbath nog steeds gebeurden : licht
vaardig dansen en andere
wulpschheden", kermissen en markten,
anegevechten en spelen van rhetorijcke.
Maar een enkele maal lieten zij toch
ook blijken, dat zij een geoorloofd
vermaak op den Zondag wel wilden
toestaan. Overdrijven moest men het
beginsel van de Zondagsheiliging niet.
En er waren soms broederen, die
geen maat wisten te houden. Op de
Zuidhorfandsche Synode, die in 1626
te IJselstein bijeenkwam, werd ge
klaagd over eenige vreemde opiniën
over het onderhouden des Sabbaths
die in het land inkruipen en gestrooid
worden, tot verontrustinge van de
conscientie der vrome luyden ende
verkeerde verstrikkinge van dezelve."
Als bij exempel:
dat men op den Sabbath, die, gelijk
sommigen zeiden, vier en twintig uren
moest worden gehouden, geen woord
zou mogen spreken, dat zou kunnen
strekken tot bevordering van het
dagelijksch werk, ja zich zelfs in ge
dachte daarmede niet zou mogen bezig
houden ;
dat het op den rustdag, ook na het
einde van de openbare godsdienst
oefening niet geoorloofd zou zijn, zelfs
niet op regenachtige dagen, om het
koren binnen te halen ;
dat het houden van den Sabbath
niet zou toelaten eenige verlustinge
en eerlijke (fatsoenlijke) vermakinge,
strekkende tot verkwikkinge van den
geest of het lichaam des menschen,
niet strijdende tegen eenig gebod van
God en op andere dagen wel geoor
loofd zijnde."
Zulke meeningen nu werden door de
Synode voor buitensporig verklaard ;
een predikant, die ze verkondigde,
zou daarover worden onderhouden.
Hieruit blijkt dus, dat minister
Ruys de Beerenbrouck plus Calviniste
is dan de Zuidhollandsche Synode der
Gereformeerde Kerk van 1626.
Immers, in art. 9 van de door hem
ingediende Zondagswet leest men :
Het is verboden, op Zondag eenige
openbare vermakelijkheid te houden,
daaraan deel te nemen of daarvoor
gelegenheid te verschaffen.
Onder openbare vermakelijkheden
begrijpt deze wet mede alle tentoon
stellingen, vertooningen, opvoeringen,
uitvoeringen, wedstrijden en spelen,
waartoe, al dan niet tegen betaling,
toeschouwers worden toegelaten."
Dit artikel nu gaat verder dan de
Synode van 1626 op het stuk van
Zondagsheiliging voor gewenscht ver
klaarde.
Zij wilde den menschen op Zondag
geen vermaak onthouden, dat tot ver
kwikking van geest of lichaam kon
strekken, mits het slechts niet in strijd
kwam met eenig Goddelijk gebod, en
zij spreekt er niet van of deze ver
kwikking u alleen in uw eigen huis mag
ten deel vallen.
Minister Ruys wil dit wel; hij wil
u en mij beletten, des Zondags een
schilderijen-tentoonstelling te gaanzien,
op den eenigen dag dus, waarop
menschen, die in de week overdag hunne
bezigheden hebben, zulk een tentoon
stelling kunnen bezoeken; want de
avonden zijn daar minder geschikt
voor!
Maar al zou de voorgestelde Zondags
wet ook niet beantwoorden aan de
wenschen der Calvinisten van 1626
niet daarnaar, maar naar haar al of
niet voldoen aan de behoeften van
het Nederlandsche volk van tegen
woordig moet zij worden beoordeeld.
Wat bedoelt zij?
Niet de bevordering van Zondags
rust, maar van Zondagsheiliging.
Dit wordt in de memorie van toe
lichting uitdrukkelijk erkend.
Het vraagstuk van de Zondags
rust", zoo leest men daar, vertoont
een godsdienstige en een sociale zijde :
heiliging van den Sabbath, naast er
kenning van de noodzaak om uit
hygiënische en ethische overwegingen,
na zes dagen arbeid, een rustdag te
verzekeren."
De sociale beteekenis van de
Zondagsrust is door den wetgever in
den laatsten tijd volkomen erkend;
de regeering kan zich dus, nu een her
ziening van de geheel verouderde
Zondagswet van l Maart 1815 meer
en meer urgent is geworden, bepalen
tot een voorstel, dat uitsluitend de
godsdienstige zijde van het vraagstuk
betreft."
Welnu, naar de meening van de
overgroote meerderheid van ons volk
eischt de oplossing van het gods
dienstige vraagstuk alleen deze be
palingen :
dat de Zondag als algemeen Christe
lijke rustdag worde erkend ;
dat de overheid alleen in geval van
volstrekte noodzakelijkheid op Zondag
burgerlijken of militairen dienst doe
verrichten, en dat de
onmisMreZondagsdienst zoodanig worde geregeld, dat
zooveel mogelijk gelegenheid worde
geboden, de openbare godsdienst
oefeningen bij te wonen of de godsdienst
plichten te vervullen;
dat de godsdienstoefeningen niet
gestoord worden door rumoer in de
nabijheid van de gebouwen, die voor
den openbaren eeredienst zijn bestemd.
Tegen de artikelen van het wets
ontwerp, die deze bepalingen bevatten,
zal niemand bezwaar maken.
Maar wél strijdt het met de over
tuiging van de meerderheid van ons
volk, dat de Zondag tot een dag zal
worden, waarop alle openbare ver
makelijkheden zullen zijn verboden.
Alleen de anti-revolutionairen ver
langen dit; als een concessie aan hunne
partij kan de ingediende Zondagswet
dan ook alleen worden verklaard;
de Roomschen hebben nooit voor
Zondagsheiliging geijverd ; in de
Roomsche provinciën van ons land wordt er
des Zondags het meest feest gevierd.
En nu zegge men niet, dat in de
meeste gemeenten van ons land ook
na de aanneming van de ingediende
wet de Zondag zal blijven wat hij tot
nog toe was, of liever: men zegge dit
wel (want het is juist), maar men voere
dit niet aan als een reden, waarom het
er weinig toe doet, of de wet aange
nomen wordt of verworpen.
De laatste alinea van art. 9 het
artikel, dat de bepaling bevat over het
verbod van openbare vermakelijk
heden geeft inderdaad aan den
gemeenteraad de bevoegdheid om voor
de uren na den middag uitzonderingen
toe te staan op het zooeven genoemde
verbod.
Zoo de wet mocht worden aange
nomen, zullen de meeste gemeente
raden van deze bevoegdheid wel ge
bruik maken.
Maar er zullen ook gemeenten zijn,
waar een anti-revolutionaire meerder
heid in den raad de minderheid van
de burgerij zal beletten om
desZondagsmiddags een voetbalwedstrijd bij te
wonen of des Zondagsavonds naar de
komedie te gaan.
Tegen zulk een dwang komen ook
zij in verzet, die nog nooit een goal
hebben zien maken en hunne Zondag
avonden niet voor schouwburgbezoek
plegen te gebruiken ; want er wordt
geen enkel algemeen belang mede
gediend ; Zondagsheiliging is immers
geen algemeen belang, maar een viering
van den Zondag, die voortvloeit uit de
godsdienstige overtuiging van een
minderheid van ons volk.
Maar zelfs al zou er geen enkele
gemeenteraad zijn, die art. 9 niet tot
een doode letter maakte, dan toch zou
men het moeten betreuren, indien de
wet ongewijzigd werd aangenomen.
Want een wet mag geen algemeenen
regel voorschrijven, waarvan in de
practijk door de meeste gemeenten zal
worden afgeweken, omdat de regel
ingaat tegen de volkszeden.
Indien de Kamerleden naar hunne
persoonlijke overtuiging stemden, en
niet naar het parool, dat door de leiders
der politieke partijen wordt uitgegeven,
zou men er niet aan behoeven te twij
felen, of althans art. 9 van het wets
ontwerp zal met groote meerderheid
worden verworpen; ook de meeste
Katholieke Kamerleden zouden er dan
tegen stemmen. Wij hopen, dat het
aantal Katholieke Kamerleden, dat
zijne stem niet door politieke redenen
laat bepalen, althans groot genoeg zal
zijn om de verwerping van art. 9 te
verzekeren.
KERNRAMP
NATIONALE
DAMPROBLEMENEN OPLOSSERS-WEDSTRIJD
De Amsterdammer" Wisselwedstrijd
De Jury deelt door dezen mede, dat zijn
ingezonden'13 problemen, waarvan 8 op meer
dan een manier oplosbaar zijn en dus buiten
beschouwing of mededinging blijven.
De navolgende bleken correct te zijn
Motto Koekoek", H. D. C.", De Tijd",
Toch een schijf op 36" met klein naspel,
Black and White".
De Jury betreurt het ten zeerste dat meer
dan de helft der ingezondenen bij-oplossingen
bevatten en stelden dan ook de vraag of de
inzenders wel doordrongen waren van de
hooge eischen die werden gesteld.
Het gehalte der problemen liet zeer veel
te wenschen over en bepaald iets nieuws werd
niet ingezonden.
Het probleem onder het Motto"
KOEKOEK"
ontving het hoogst aantal punten.
Bij opening van het couvert bleek de auteur
te zijn de Heer
S. VAN HEERWAARDEN
Cocksdorp (Texe).
De wisselprijs zal, na voorzien te zijn van
den naam van den bekroonde, zoo spoedig
mogelijk worden toegezonden.
Voor uitvoerige mededeelingen zie men
de Damrubriek" pag. 11.
OVER DUITSCHE PROFESSOREN
EN STUDENTEN
door KONRAT HAENISCH,
Pruisisch Minister van Wetenschap, Kunst
en Volksopvoeding
uiiniiiitiiiiiiHiiiiiiiiiiimiiiiiiii
iiiiiiiiiiitMiiiMiiMliitniilliiniMiiiniiiiiMiliiiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiuiMiMiiiiMiiiiMiiii
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
[? TJyDGENGOf EN:\J
fc/iiii:7f'^i'jn'i.1 i .1 i.,i'. .'i/iV
REVOLUTIONNAIR
n
Om de toekomst moest worden gedacht.
De jonge Karl Liebkneclit, toen de twintig
in zicht kwam, wou de leer van Marx
propngeeren en zich aar. volkseconomie wijden.
De kameraden in de hoogste klasse van het
gymnasium en vnn den eersten studententijd
te Leipzig zagen in hem misschien al een
leider evenals zijn vader.
Maar de vader zelf, Wilhelm Liebknecht,
maakte zich boos als zijn kind met zulke
plannen voor den dag kwam. Hij zag er een
aanmatiging in, de talenten van den
jongen strekten niet zoo ver en zelf had
hij -te veel in den bitteren kamp met het
leven ondervonden om niet vooreerst zeker
heid van het bestaan te vorderen, voor den
jongen man die zijn weg zocht. Er stak nog
veel burgerlüks" in die oude revolutionnairen
van '48.
Toen de familie in 1891 naar Berlijn ver
huisde, heeft Karl Liebknecht aan de Univer
siteit in jurisprudeniie gestudeerd, zonder de
politiek geheel te laten varen, hij heeft zijn
twee militiejaren te Potsdam in het regiment
doorgebracht en, na afgelegd examen, is hij
de ambtelijke wereld binnengetreden als refe
rendaris. Zijn plaatsing vond hij in Westfalen.
Dan keerde hij terug, naar Berlijn, zette er
zich neer, werd advocaat en procureur, kreeg
een praktijk.
Was in de politiek een rol voor hem weg
gelegd ?
De oude Liebknecht stierf (1900), als Karl
zijn eerste lauweren op arheidersvergaderingen
trachtte te behalen. De erfenis van den naam
viel op hem. Hij miste de eerbiedwekkende
verschijning van zijn vader, met de hooge
gestalte, de wuivende zilveren haren, de
vloeiende taal. In vergelijking met hem was
hij onaanzienlijk, zijn woorden kwamen niet
vlot, hij agiteerde zich, zijn stem sloeg over.
Hij had wat te zeggen, en hij wilde het
zeggen, maar de passie van dien wil bleek
te duidelijk, om] op iedere vergadering zijn
rede ingang te doen vinden. Hij was geen
meester van zich zelf, kon hij het van anderen
worden '?>
Maar hij verrichtte zijn werk, hij verdedigde
den kleinen man, wanneer hij hulp bij hem.
zocht, hij moeide zich in de zaken van den
arbeid, en deed den naam Liebknecht geen
oneer aan. Hij oefende kritiek uit op zichzelf.
Lid geworden van den Pruisischen Landdag,
een van de eerste socialistische afgevaardigden
in die conservatieve vergadering, wist hij
zich invloed te verschaffen als de aanklager
van het onrecht in de maatschappij. Hij was
de aanklager.
Dus leerde hij alleen staan.
Het grootste onrecht had hij gevoeld ge
durende zijn militie-dienstjaren te Potsdam.
De onderdrukking door het militarisme, den
steun der Pruisische staatsmacht, wilde hij te
keer gaan door de onderdrukking van het
militair. Hij pakte, voor het publiek, den
vijand breed en krachtig aan in zijn geschrift :
Militarismus und Antimilitaristnus. De re
geering thans klaagde hem aan wegens hoog
verraad.*. »
Hij werd veroordeeld tot anderhalf jaar
vestingstraf. Daarmee kreeg hij^voor 't eerst
zijn eigen heldenroem.
Hij zag de opwinding van het volk bij
zijn veroordeeling.
Men mag hem niet voor een gewoon man
houden. Als hij daar, in de kracht van zijn
leven, op zijn zeven en dertigste jaar te
latz zijn vestingstijd afzit, blijven zijn
gedachten voortdurend bezig en
opteekeningen na opteekeningen maakt hij over de
levende machten, werkzaam in de maatschap
pij. Hij neemt het werk van Marx aan, maar
hij heeft het gevoel dat het meer een strijd
schrift is, geschikt voor een tijd van agitatie
en kamp, dan een ontdekking van het wezen
der samenleving. Hij overzag een wijder veld.
Hij had de groote schrijvers gelezen, ook de
groote mystieken, maar evenzeer had hij zijn
oogen en zijn geest opengehouden bij de er
varingen van zijn loopbaan.
De jaren in Westfalen doorgebracht waren
niet spoorloos voorbijgegaan. Hij had er een
boerenvolk gevonden, uiterlijk zonder be
schaving, innerlijk echter vast en zelfstandig
in zijn zeden van vele honderden jaren her,
daarnaast stond een inheemsche adel, wiens
tradities reikten tot het hart der Middeleeu
wen, zelfstandig en zeker van zichzelf als de
boer op zijn erf. De katholieke kerk had daarom
heen een geestelijke wereld geschapen, en
het was een natuurlijk geheel geworden, op
geschoten en gegroeid uit de diepten'van het
leven en daaruit zijn kracht puttend.
Dat was geen ideaal van samenleving,
misschien ; zij toonde echter het oervermogen
van den mensen. Van die oorspronkelijke
kracht moest de beschouwing der maatschappij
uitgaan, niet van den arbeid die slechts een
product was dier kracht. Liebknecht erkende
hierbij Marx zeker, maar hij wou hem ruimer
en dieper, niet als een schema en een rede
neering ; hij wou hem als een levensinhoud.
Na zijn ontslag uit de gevangenis en een
bezoek aan de Vereenigde_Staten, komen zijn
strijdjaren in den Rijksdag. Want zijn ge
vangenschap heeft hem lid gemaakt van het
Duitsche Parlement, Wederom staat hij daar
veelal alleen als de bittere aarfldager: de groo
te oorlog dan scheidt hem geheel van zijn
partijgenooten.
In dien oorlog zag hij het onrecht belichaamd
dat de regeering het volk aandeed. Niet den
eersten dag nog dat de slag' viel, brak hij
met de socialisten, hij onderwierp zich aan de
partijdiscipline en stemde mede tot goedkeu
ring van het oorlogsbudget. Maar daarop
stelde hij zijn eigen onderzoek in, hij ging naar
België,en op het eind van 1914 gaf hij zijn
verklaring.
Hij kreeg iedereen tegen zich.
De regeering stopte hem in een regiment,
stuurde hem naar het front tegen den vijand.
Wanneer hij, gedurende zijn verlof, in den Rijks
dag verscheen, is het zouver gegaan dat men
hem tütjouwde'als^hij'naar de tribune wilde ;
zijn papier werd hem uit de handen gerukt, hij
zelf bijna weggesleurd. Men stootte hem uit
in'patriotische opwinding.
Hij, de kleine man in zijn gehavenden
pionniersuniform, rekende zich opgewassen
tegen de bende, hij gaf niets toe ; want hij zag
te midden van zijn vernedering de aanstaande
komst van de republiek en in zijn
Spartacusblaadjes verdedigde hij haar tegen de bloed
honden Scheidemann, Ebert, Landsberg.
Wanneer zou de dag van afrekening met hen
komen?
Onderwijl diende hij, zonder wapenen, aan
het Oosterfront. Hij verrichtte graafwerk.
Een ritmeester vond hem aan het mistkruien.
Hoe bevalt u dat?" vroeg hem de militair.
,,Och, als het maar vrede was !" kreeg hij ten
antwoord. Natuurlijk, dan zoudt ge dit
niet doen." Integendeel", zei Liebknecht,
dan zou ik het graag doen." En nu niet
graag?" In den oorlog kan ik niets graag
doen, wat den oorlog dient."
Deze dialoog van ritmeester en pionnier is
ontleend aan een brief dien Liebknecht naat
huis schreef aan zijn, tweede, vrouw, een
Russische.
Men zou daar meer uit willen aanhalen.
Want hier is het geen aanklager van het lot
die ons voor oogen komt, maar, een moedig
man die zich tracht terecht te vinden in de
omstandigheden. Hij neemt het leven ernstig
genoeg, maar waar het zijn verbeelding
of zijn gevoel raakt, weet hij den luister daar
van vol te smaken. Hoe geniet hij in
OostPruisen de nachten van den laten ctober,
wanneer de maan glinstert over den
besneeuwden boschgrond. Hij is in extase over het
feeën-schouwspel.
Waarom kunt gij, kunnen de kinderen niet
deelen in deze groote heerlijkheid! Wat be
klaag ik u, om uwen regenherfst. !"
Als hij dan, l Mei 1916, wasopgepakt,omdat
hij onder het volk in 't openbaar vliegende
blaadjes uitdeelde: Nieder rnit dem Krieg,
nieder mit der Regierung, en daarvoor werd ver
oordeeld tot vier jaren tuchthuisstraf en dwang
arbeid, leert men wederom uit zijn brieven
naar huis zijn stemming kennen.
Karl Haenisch
Minister Haenisch werd in 1876 in
Greifswald, in Pommeren, geboren. Zijn
vader was een hoog ambtenaar. Hij
bezocht het gymnasium in zijn geboorte
stad, waarvan hij echter, in de hoogste
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiinMiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Is"hier alles eigenlijk niet beterjdan wij 't
ons hadden voorgesteld? Ik zit nujal acht en
een halve maand. Hoe razend snel is de tijd
voorbijgegaan ! Sterk zijn en de wereld over
winnen, dat is de manier om optimist tezijn."
Ik heb mijn notities in 't duister leeren
schrijven," het zijn de noten voor de re
dactie van zijn groote werk over de bewegings
wetten der samenleving (thans gedeeltelijk
gepubliceerd) waarvoor hij den grondslag had
gelegd in de gevangenis te Olatz, bij het
licht lees ik s'avonds een paar uren
Shakespeare en Homerus." ?
Ik hamer volgens u altoos op hetzelfde
aambeeld,is uw klacht," heet het in een brief
van September 1918, toen de volgende maand
reeds de bevrijding zou brengen. Ja, het is
hameren, de spijker moet vastzitten. De
tragen en laffen moeten opstaan en handelen.
Duizend levens zou ik willen opofferen om
mee te helpen aan het eenige wat de Rus
sische revolutie en de wereld kan dienen.
Verdoemde onmacht! Ik sloot me stuk tegen
den muur."
Hoort men wel, hoe Karl Liebknecht in
zich den toorn voelt rijzen, tegen het uur dat
de regeering genoopt zal zijn den muur voor
hem te openen om getuigenis af te leggen van
haar liberaliteit in het uur van het gevaar!
Het volk van Berlijn draagt hem op de
handen. Hij is de afgod van het oogenblik.
Maar weer voelt hij zich alleen staan. De bloed
honden", Ebert en Scheidemann, hebben het
gevestigde gezag in handen. Karl Liebknecht
kan niet met hen samengaan. Dan, door een
brutale poging, het Spartacisten-geweld van
Januari 1919, wil hij het volk met een slag
tot de hoogte van zijn hemel verheffen
en hij tuimelt doodgeschoten in den nacht,
eenzaam, gejaagd en verwoed, als een hond,
niet geoordeeld.
Maar kon en wou hij geoordeeld worden?
W. G. C. BYVANCK