De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 15 mei pagina 1

15 mei 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Nu. 8238 Zaterdag 15 Mei A°1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN K A MP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO J r., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF | Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar~| | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam | Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dlspositiekosten | INHOUD : Ie pagina: Het ontwerp-Zondagswet, door prol. dr. G. W. Kernkamp; Over Duitsche professoren en studenten, door Konrath Haenisch; Tijdgenooten door dr. W. G. C. Byvanck. 2. Het volk en de Mahlerfeesten, teekening van Jordaan; Buitenlandsch overzicht van Prof. mr. J. C. van Oven. 3. Het roode lampje, Signifische Gepeinzen door dr. dr. Frederik van Eeden. 5. Voor Vrouwen, onder red. van mej. Elis. M. Rogge; 8ste Congres van den Wereldbond voor Vrouwen kiesrecht 6?12 Juni te Genève, door mevr. N. Mansfeidt?De Witt Huberts; Waereldsche Kout: Bij Alaska's Bontuitstalling, door Phur; De Moderne Zij", door Dolde; Musicienne, door J. N. J. de Booy'. Een frissche Kalender door E. M. R.; Uit de Natuur; Volkstelling door Jar. P. Thijsse; 7. Voor wie zich in den trein anders vervelen zou, door prof. dr. E. Giltay; Wat er gebeurt met degenen, die de teekenen des tijds niet verstaan, teekening van ' George van Raemsdonk; Op zien Hol landsen, gedicht van J. van Riemsdijk; Dramatische Kroniek van Top Naeff; 8. Brieven uit Midden Java (I), door dr. Ratu Langie; Boekbespreking: Prof.dr. P. J. Blok, Willem I, prins van Oranje, door H. A. Enno van Gelder; Lente-regen, gedicht van J. J. Zeldenthuis; De invloed van de beleg gingen der Rijkspostspaarbank en andere analoge instellingen op het koersniveau van het Staatsfonds door J. D. Santilhano; 10. Charivaria; Schilderkunstkroniek, door Plasschaert; Onze Puzzle; Leekenspiegel; Feuille ton : De Schrik, door C. L. Gonggrijp; 11. De Liberale Unie handhaaft het Koninklijk Erfrecht, teekening van Joh. Braakensiek; Damrubriek, door K-C. de Jonge; Het Schietgat: Zeden in Zweden, door Melis Stoke. Bijvoegsel: Het Ontwerp Zondagswet, tee kening vanjjoh. Braakensiek. HET ONTWERP-ZONDAGSWET Tot de krijtende zonden" der ge meente, waartegen in de zeventiende eeuw de broederen, die met haar opzicht belast waren, gestadig hunne waarschuwende stem moesten doen klinken, behoorde ook de profanatie van den Sabbath." Geen Synode kwam er bijeen, of er werden klachten aangeheven over de ontheiliging van den dag des Heeren. Aan verordeningen van de overheid daartegen was geen gebrek; maar de voortdurende herhaling daarvan bewijst reeds, dat ze slecht werden nageleefd. Zoo moesten de broederen met eenparigen schouder" zich te weer stellen voor de heiliging van den Zondag en de overheid aansporen tot het krachtiger doen naleven van de placcaten. Af en toe stelden zij een lijst op van al de verkeerde dingen, die er op den Sabbath nog steeds gebeurden : licht vaardig dansen en andere wulpschheden", kermissen en markten, anegevechten en spelen van rhetorijcke. Maar een enkele maal lieten zij toch ook blijken, dat zij een geoorloofd vermaak op den Zondag wel wilden toestaan. Overdrijven moest men het beginsel van de Zondagsheiliging niet. En er waren soms broederen, die geen maat wisten te houden. Op de Zuidhorfandsche Synode, die in 1626 te IJselstein bijeenkwam, werd ge klaagd over eenige vreemde opiniën over het onderhouden des Sabbaths die in het land inkruipen en gestrooid worden, tot verontrustinge van de conscientie der vrome luyden ende verkeerde verstrikkinge van dezelve." Als bij exempel: dat men op den Sabbath, die, gelijk sommigen zeiden, vier en twintig uren moest worden gehouden, geen woord zou mogen spreken, dat zou kunnen strekken tot bevordering van het dagelijksch werk, ja zich zelfs in ge dachte daarmede niet zou mogen bezig houden ; dat het op den rustdag, ook na het einde van de openbare godsdienst oefening niet geoorloofd zou zijn, zelfs niet op regenachtige dagen, om het koren binnen te halen ; dat het houden van den Sabbath niet zou toelaten eenige verlustinge en eerlijke (fatsoenlijke) vermakinge, strekkende tot verkwikkinge van den geest of het lichaam des menschen, niet strijdende tegen eenig gebod van God en op andere dagen wel geoor loofd zijnde." Zulke meeningen nu werden door de Synode voor buitensporig verklaard ; een predikant, die ze verkondigde, zou daarover worden onderhouden. Hieruit blijkt dus, dat minister Ruys de Beerenbrouck plus Calviniste is dan de Zuidhollandsche Synode der Gereformeerde Kerk van 1626. Immers, in art. 9 van de door hem ingediende Zondagswet leest men : Het is verboden, op Zondag eenige openbare vermakelijkheid te houden, daaraan deel te nemen of daarvoor gelegenheid te verschaffen. Onder openbare vermakelijkheden begrijpt deze wet mede alle tentoon stellingen, vertooningen, opvoeringen, uitvoeringen, wedstrijden en spelen, waartoe, al dan niet tegen betaling, toeschouwers worden toegelaten." Dit artikel nu gaat verder dan de Synode van 1626 op het stuk van Zondagsheiliging voor gewenscht ver klaarde. Zij wilde den menschen op Zondag geen vermaak onthouden, dat tot ver kwikking van geest of lichaam kon strekken, mits het slechts niet in strijd kwam met eenig Goddelijk gebod, en zij spreekt er niet van of deze ver kwikking u alleen in uw eigen huis mag ten deel vallen. Minister Ruys wil dit wel; hij wil u en mij beletten, des Zondags een schilderijen-tentoonstelling te gaanzien, op den eenigen dag dus, waarop menschen, die in de week overdag hunne bezigheden hebben, zulk een tentoon stelling kunnen bezoeken; want de avonden zijn daar minder geschikt voor! Maar al zou de voorgestelde Zondags wet ook niet beantwoorden aan de wenschen der Calvinisten van 1626 niet daarnaar, maar naar haar al of niet voldoen aan de behoeften van het Nederlandsche volk van tegen woordig moet zij worden beoordeeld. Wat bedoelt zij? Niet de bevordering van Zondags rust, maar van Zondagsheiliging. Dit wordt in de memorie van toe lichting uitdrukkelijk erkend. Het vraagstuk van de Zondags rust", zoo leest men daar, vertoont een godsdienstige en een sociale zijde : heiliging van den Sabbath, naast er kenning van de noodzaak om uit hygiënische en ethische overwegingen, na zes dagen arbeid, een rustdag te verzekeren." De sociale beteekenis van de Zondagsrust is door den wetgever in den laatsten tijd volkomen erkend; de regeering kan zich dus, nu een her ziening van de geheel verouderde Zondagswet van l Maart 1815 meer en meer urgent is geworden, bepalen tot een voorstel, dat uitsluitend de godsdienstige zijde van het vraagstuk betreft." Welnu, naar de meening van de overgroote meerderheid van ons volk eischt de oplossing van het gods dienstige vraagstuk alleen deze be palingen : dat de Zondag als algemeen Christe lijke rustdag worde erkend ; dat de overheid alleen in geval van volstrekte noodzakelijkheid op Zondag burgerlijken of militairen dienst doe verrichten, en dat de onmisMreZondagsdienst zoodanig worde geregeld, dat zooveel mogelijk gelegenheid worde geboden, de openbare godsdienst oefeningen bij te wonen of de godsdienst plichten te vervullen; dat de godsdienstoefeningen niet gestoord worden door rumoer in de nabijheid van de gebouwen, die voor den openbaren eeredienst zijn bestemd. Tegen de artikelen van het wets ontwerp, die deze bepalingen bevatten, zal niemand bezwaar maken. Maar wél strijdt het met de over tuiging van de meerderheid van ons volk, dat de Zondag tot een dag zal worden, waarop alle openbare ver makelijkheden zullen zijn verboden. Alleen de anti-revolutionairen ver langen dit; als een concessie aan hunne partij kan de ingediende Zondagswet dan ook alleen worden verklaard; de Roomschen hebben nooit voor Zondagsheiliging geijverd ; in de Roomsche provinciën van ons land wordt er des Zondags het meest feest gevierd. En nu zegge men niet, dat in de meeste gemeenten van ons land ook na de aanneming van de ingediende wet de Zondag zal blijven wat hij tot nog toe was, of liever: men zegge dit wel (want het is juist), maar men voere dit niet aan als een reden, waarom het er weinig toe doet, of de wet aange nomen wordt of verworpen. De laatste alinea van art. 9 het artikel, dat de bepaling bevat over het verbod van openbare vermakelijk heden geeft inderdaad aan den gemeenteraad de bevoegdheid om voor de uren na den middag uitzonderingen toe te staan op het zooeven genoemde verbod. Zoo de wet mocht worden aange nomen, zullen de meeste gemeente raden van deze bevoegdheid wel ge bruik maken. Maar er zullen ook gemeenten zijn, waar een anti-revolutionaire meerder heid in den raad de minderheid van de burgerij zal beletten om desZondagsmiddags een voetbalwedstrijd bij te wonen of des Zondagsavonds naar de komedie te gaan. Tegen zulk een dwang komen ook zij in verzet, die nog nooit een goal hebben zien maken en hunne Zondag avonden niet voor schouwburgbezoek plegen te gebruiken ; want er wordt geen enkel algemeen belang mede gediend ; Zondagsheiliging is immers geen algemeen belang, maar een viering van den Zondag, die voortvloeit uit de godsdienstige overtuiging van een minderheid van ons volk. Maar zelfs al zou er geen enkele gemeenteraad zijn, die art. 9 niet tot een doode letter maakte, dan toch zou men het moeten betreuren, indien de wet ongewijzigd werd aangenomen. Want een wet mag geen algemeenen regel voorschrijven, waarvan in de practijk door de meeste gemeenten zal worden afgeweken, omdat de regel ingaat tegen de volkszeden. Indien de Kamerleden naar hunne persoonlijke overtuiging stemden, en niet naar het parool, dat door de leiders der politieke partijen wordt uitgegeven, zou men er niet aan behoeven te twij felen, of althans art. 9 van het wets ontwerp zal met groote meerderheid worden verworpen; ook de meeste Katholieke Kamerleden zouden er dan tegen stemmen. Wij hopen, dat het aantal Katholieke Kamerleden, dat zijne stem niet door politieke redenen laat bepalen, althans groot genoeg zal zijn om de verwerping van art. 9 te verzekeren. KERNRAMP NATIONALE DAMPROBLEMENEN OPLOSSERS-WEDSTRIJD De Amsterdammer" Wisselwedstrijd De Jury deelt door dezen mede, dat zijn ingezonden'13 problemen, waarvan 8 op meer dan een manier oplosbaar zijn en dus buiten beschouwing of mededinging blijven. De navolgende bleken correct te zijn Motto Koekoek", H. D. C.", De Tijd", Toch een schijf op 36" met klein naspel, Black and White". De Jury betreurt het ten zeerste dat meer dan de helft der ingezondenen bij-oplossingen bevatten en stelden dan ook de vraag of de inzenders wel doordrongen waren van de hooge eischen die werden gesteld. Het gehalte der problemen liet zeer veel te wenschen over en bepaald iets nieuws werd niet ingezonden. Het probleem onder het Motto" KOEKOEK" ontving het hoogst aantal punten. Bij opening van het couvert bleek de auteur te zijn de Heer S. VAN HEERWAARDEN Cocksdorp (Texe). De wisselprijs zal, na voorzien te zijn van den naam van den bekroonde, zoo spoedig mogelijk worden toegezonden. Voor uitvoerige mededeelingen zie men de Damrubriek" pag. 11. OVER DUITSCHE PROFESSOREN EN STUDENTEN door KONRAT HAENISCH, Pruisisch Minister van Wetenschap, Kunst en Volksopvoeding uiiniiiitiiiiiiHiiiiiiiiiiimiiiiiiii iiiiiiiiiiitMiiiMiiMliitniilliiniMiiiniiiiiMiliiiiniiiiiiniiiiiiiiiiiiuiMiMiiiiMiiiiMiiii Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll [? TJyDGENGOf EN:\J fc/iiii:7f'^i'jn'i.1 i .1 i.,i'. .'i/iV REVOLUTIONNAIR n Om de toekomst moest worden gedacht. De jonge Karl Liebkneclit, toen de twintig in zicht kwam, wou de leer van Marx propngeeren en zich aar. volkseconomie wijden. De kameraden in de hoogste klasse van het gymnasium en vnn den eersten studententijd te Leipzig zagen in hem misschien al een leider evenals zijn vader. Maar de vader zelf, Wilhelm Liebknecht, maakte zich boos als zijn kind met zulke plannen voor den dag kwam. Hij zag er een aanmatiging in, de talenten van den jongen strekten niet zoo ver en zelf had hij -te veel in den bitteren kamp met het leven ondervonden om niet vooreerst zeker heid van het bestaan te vorderen, voor den jongen man die zijn weg zocht. Er stak nog veel burgerlüks" in die oude revolutionnairen van '48. Toen de familie in 1891 naar Berlijn ver huisde, heeft Karl Liebknecht aan de Univer siteit in jurisprudeniie gestudeerd, zonder de politiek geheel te laten varen, hij heeft zijn twee militiejaren te Potsdam in het regiment doorgebracht en, na afgelegd examen, is hij de ambtelijke wereld binnengetreden als refe rendaris. Zijn plaatsing vond hij in Westfalen. Dan keerde hij terug, naar Berlijn, zette er zich neer, werd advocaat en procureur, kreeg een praktijk. Was in de politiek een rol voor hem weg gelegd ? De oude Liebknecht stierf (1900), als Karl zijn eerste lauweren op arheidersvergaderingen trachtte te behalen. De erfenis van den naam viel op hem. Hij miste de eerbiedwekkende verschijning van zijn vader, met de hooge gestalte, de wuivende zilveren haren, de vloeiende taal. In vergelijking met hem was hij onaanzienlijk, zijn woorden kwamen niet vlot, hij agiteerde zich, zijn stem sloeg over. Hij had wat te zeggen, en hij wilde het zeggen, maar de passie van dien wil bleek te duidelijk, om] op iedere vergadering zijn rede ingang te doen vinden. Hij was geen meester van zich zelf, kon hij het van anderen worden '?> Maar hij verrichtte zijn werk, hij verdedigde den kleinen man, wanneer hij hulp bij hem. zocht, hij moeide zich in de zaken van den arbeid, en deed den naam Liebknecht geen oneer aan. Hij oefende kritiek uit op zichzelf. Lid geworden van den Pruisischen Landdag, een van de eerste socialistische afgevaardigden in die conservatieve vergadering, wist hij zich invloed te verschaffen als de aanklager van het onrecht in de maatschappij. Hij was de aanklager. Dus leerde hij alleen staan. Het grootste onrecht had hij gevoeld ge durende zijn militie-dienstjaren te Potsdam. De onderdrukking door het militarisme, den steun der Pruisische staatsmacht, wilde hij te keer gaan door de onderdrukking van het militair. Hij pakte, voor het publiek, den vijand breed en krachtig aan in zijn geschrift : Militarismus und Antimilitaristnus. De re geering thans klaagde hem aan wegens hoog verraad.*. » Hij werd veroordeeld tot anderhalf jaar vestingstraf. Daarmee kreeg hij^voor 't eerst zijn eigen heldenroem. Hij zag de opwinding van het volk bij zijn veroordeeling. Men mag hem niet voor een gewoon man houden. Als hij daar, in de kracht van zijn leven, op zijn zeven en dertigste jaar te latz zijn vestingstijd afzit, blijven zijn gedachten voortdurend bezig en opteekeningen na opteekeningen maakt hij over de levende machten, werkzaam in de maatschap pij. Hij neemt het werk van Marx aan, maar hij heeft het gevoel dat het meer een strijd schrift is, geschikt voor een tijd van agitatie en kamp, dan een ontdekking van het wezen der samenleving. Hij overzag een wijder veld. Hij had de groote schrijvers gelezen, ook de groote mystieken, maar evenzeer had hij zijn oogen en zijn geest opengehouden bij de er varingen van zijn loopbaan. De jaren in Westfalen doorgebracht waren niet spoorloos voorbijgegaan. Hij had er een boerenvolk gevonden, uiterlijk zonder be schaving, innerlijk echter vast en zelfstandig in zijn zeden van vele honderden jaren her, daarnaast stond een inheemsche adel, wiens tradities reikten tot het hart der Middeleeu wen, zelfstandig en zeker van zichzelf als de boer op zijn erf. De katholieke kerk had daarom heen een geestelijke wereld geschapen, en het was een natuurlijk geheel geworden, op geschoten en gegroeid uit de diepten'van het leven en daaruit zijn kracht puttend. Dat was geen ideaal van samenleving, misschien ; zij toonde echter het oervermogen van den mensen. Van die oorspronkelijke kracht moest de beschouwing der maatschappij uitgaan, niet van den arbeid die slechts een product was dier kracht. Liebknecht erkende hierbij Marx zeker, maar hij wou hem ruimer en dieper, niet als een schema en een rede neering ; hij wou hem als een levensinhoud. Na zijn ontslag uit de gevangenis en een bezoek aan de Vereenigde_Staten, komen zijn strijdjaren in den Rijksdag. Want zijn ge vangenschap heeft hem lid gemaakt van het Duitsche Parlement, Wederom staat hij daar veelal alleen als de bittere aarfldager: de groo te oorlog dan scheidt hem geheel van zijn partijgenooten. In dien oorlog zag hij het onrecht belichaamd dat de regeering het volk aandeed. Niet den eersten dag nog dat de slag' viel, brak hij met de socialisten, hij onderwierp zich aan de partijdiscipline en stemde mede tot goedkeu ring van het oorlogsbudget. Maar daarop stelde hij zijn eigen onderzoek in, hij ging naar België,en op het eind van 1914 gaf hij zijn verklaring. Hij kreeg iedereen tegen zich. De regeering stopte hem in een regiment, stuurde hem naar het front tegen den vijand. Wanneer hij, gedurende zijn verlof, in den Rijks dag verscheen, is het zouver gegaan dat men hem tütjouwde'als^hij'naar de tribune wilde ; zijn papier werd hem uit de handen gerukt, hij zelf bijna weggesleurd. Men stootte hem uit in'patriotische opwinding. Hij, de kleine man in zijn gehavenden pionniersuniform, rekende zich opgewassen tegen de bende, hij gaf niets toe ; want hij zag te midden van zijn vernedering de aanstaande komst van de republiek en in zijn Spartacusblaadjes verdedigde hij haar tegen de bloed honden Scheidemann, Ebert, Landsberg. Wanneer zou de dag van afrekening met hen komen? Onderwijl diende hij, zonder wapenen, aan het Oosterfront. Hij verrichtte graafwerk. Een ritmeester vond hem aan het mistkruien. Hoe bevalt u dat?" vroeg hem de militair. ,,Och, als het maar vrede was !" kreeg hij ten antwoord. Natuurlijk, dan zoudt ge dit niet doen." Integendeel", zei Liebknecht, dan zou ik het graag doen." En nu niet graag?" In den oorlog kan ik niets graag doen, wat den oorlog dient." Deze dialoog van ritmeester en pionnier is ontleend aan een brief dien Liebknecht naat huis schreef aan zijn, tweede, vrouw, een Russische. Men zou daar meer uit willen aanhalen. Want hier is het geen aanklager van het lot die ons voor oogen komt, maar, een moedig man die zich tracht terecht te vinden in de omstandigheden. Hij neemt het leven ernstig genoeg, maar waar het zijn verbeelding of zijn gevoel raakt, weet hij den luister daar van vol te smaken. Hoe geniet hij in OostPruisen de nachten van den laten ctober, wanneer de maan glinstert over den besneeuwden boschgrond. Hij is in extase over het feeën-schouwspel. Waarom kunt gij, kunnen de kinderen niet deelen in deze groote heerlijkheid! Wat be klaag ik u, om uwen regenherfst. !" Als hij dan, l Mei 1916, wasopgepakt,omdat hij onder het volk in 't openbaar vliegende blaadjes uitdeelde: Nieder rnit dem Krieg, nieder mit der Regierung, en daarvoor werd ver oordeeld tot vier jaren tuchthuisstraf en dwang arbeid, leert men wederom uit zijn brieven naar huis zijn stemming kennen. Karl Haenisch Minister Haenisch werd in 1876 in Greifswald, in Pommeren, geboren. Zijn vader was een hoog ambtenaar. Hij bezocht het gymnasium in zijn geboorte stad, waarvan hij echter, in de hoogste iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiinMiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Is"hier alles eigenlijk niet beterjdan wij 't ons hadden voorgesteld? Ik zit nujal acht en een halve maand. Hoe razend snel is de tijd voorbijgegaan ! Sterk zijn en de wereld over winnen, dat is de manier om optimist tezijn." Ik heb mijn notities in 't duister leeren schrijven," het zijn de noten voor de re dactie van zijn groote werk over de bewegings wetten der samenleving (thans gedeeltelijk gepubliceerd) waarvoor hij den grondslag had gelegd in de gevangenis te Olatz, bij het licht lees ik s'avonds een paar uren Shakespeare en Homerus." ? Ik hamer volgens u altoos op hetzelfde aambeeld,is uw klacht," heet het in een brief van September 1918, toen de volgende maand reeds de bevrijding zou brengen. Ja, het is hameren, de spijker moet vastzitten. De tragen en laffen moeten opstaan en handelen. Duizend levens zou ik willen opofferen om mee te helpen aan het eenige wat de Rus sische revolutie en de wereld kan dienen. Verdoemde onmacht! Ik sloot me stuk tegen den muur." Hoort men wel, hoe Karl Liebknecht in zich den toorn voelt rijzen, tegen het uur dat de regeering genoopt zal zijn den muur voor hem te openen om getuigenis af te leggen van haar liberaliteit in het uur van het gevaar! Het volk van Berlijn draagt hem op de handen. Hij is de afgod van het oogenblik. Maar weer voelt hij zich alleen staan. De bloed honden", Ebert en Scheidemann, hebben het gevestigde gezag in handen. Karl Liebknecht kan niet met hen samengaan. Dan, door een brutale poging, het Spartacisten-geweld van Januari 1919, wil hij het volk met een slag tot de hoogte van zijn hemel verheffen en hij tuimelt doodgeschoten in den nacht, eenzaam, gejaagd en verwoed, als een hond, niet geoordeeld. Maar kon en wou hij geoordeeld worden? W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl