De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 22 mei pagina 10

22 mei 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Mei '20. - No. 2239 CHRISTOFFEL PLANTIJN Geboren s4 (?) Mei 1520, gestorven i Juli 1589 Uva v on tantim twuot gt iflt vtm Portret van Christoffel Plantijn Le bonheur de ce monde. (Sonnet composépar Plantin). Avoir une maison commode, propre et belle LJn jardin tapiséd'espaliers odorans, Des fruits, d'excellent vin, peu de train, peu d'enfans, Posseder seul sans bruit une femme fidele. 1 N'avoir dettes, amour, ni proces, ni querelle, Ni de partage a faire avecque ses parens, Se contenter de peu .n'esperer ricn des grands, ' Regier tous ses desseins sur un juste modele. Vivre avecque franchise et sans ambition, S'adonner sans scrupule a la dévotion; Domter ses passions, les rendre obéissantes, Conserver '.'esprit libre et Ie jugement fort, Dire sort chapelet en cultivant ses antes, C'est attendre chez soi bien doucement la mort. De dichter van bovenstaand frisch en gees tig sonnet is Christoffel Plantijn, die zich door deze poëtische uiting aan ons voorstelt als een practisch, gemoedelijk man, een man van vele ideeën, die hij tijdens den duur van zijn vijfenzeventigjarig leven in ruime mate gekoesterd en ook verwezenlijkt heeft gezien. Als Christophe Plantin in Frankrijk te St. A vertin bij Tours geboren, kwam hij op dertigjarigen leeftijd, in 1550, naar de Zuidelijke Nederlanden, waar hij zich in Antwerpen vestigde. Voor slechts enkele tusschenpoozen Kijkje in den binnenhof van 't Museum Plantijn heeft hij die stad verlaten. De Scheldestad werd en bleef zijn vaderstad en aan Antwerpen blijft zijn roemrijke naam voortaan verbonden. Het indrukwekkende Museum PlantijnMoretus verkondigt er zijn lof, zijn smaak, llfflllllltlllllttlflIMflllllllfIMflllllllUIHII BOEKBESPREKING Dr. A. G. VAN HAMEL, Litteraire Stroo mingen. Dorsman en Odé's Boekhandel, Vlaardingen, 1919. ; ARTHUR VAN SCHENDEL, Pandorra. J. M. Meulenhoff, Amsterdam, 1919. P. C. BOUTENS, Platoons Phaidoon. W. L. en J. Brusse's uitg. Mij. Rotter dam, 1919. . Het boek van den heer Van Hamel bevat eigenlijk de courantenverslagen door den heer J. P. van der Linden naar voordrachten, ge houden door v. H. in de Volksuniversiteit te Vlaardingen en Rotterdam. Ik wil gaarne aannemen, dat Dr. v. H. daar interessante en leerrijke lessen gegeven heeft, doch het met volkomen instemming van den docent uitgegeven dictaat geeft mij daarvan niet de volle overtuiging. Dit boekje is mij een psychologisch raadsel. k Toen Fruin dood was en al zijn werken werden uitgegeven, miste men zijn qollege over onze politieke historie. Colenbrander heeft toen zijn eigen nauwkeurig dictaat vergeleken met ver schillende andere, daaruit een zoo betrouw baar mogelijken tekst samengesteld en zijn eigen notities en aanvullingen eraan toege voegd. Dat was, nu Fruin zelf niet meer het boek redigeeren kon, volkomen in orde. Maar hoe een wetenschappelijk gevormd man tijdens zijn leven, in de kracht van zijn leven het kan aanzien, dat een van zijn hoor ders zijn notities uitgeeft, zonder hevige erger nis over de grenzenlooze slordigheid en on nauwkeurigheid van den tekst, dat is me een raadsel. Zoo iemand moet zelf slordig en oppervlakkig denken. Bovendien, wat toch is de eerste eisch voor een boekje als dat van Dr. v, H. ? Zijn bestaan is alleen gewettigd door den vorm. Nieuws voor den vakman bevat het natuurlijk absoluut niet. Het is bestemd voor menschen die geen of zoo goed als geen inzicht hebben in een volkomen bekend deel der wetenschap. Alles komt er nu op aan om al dat bekende voor leeken scherper en dui delijker te zeggen dan het tot nu toe gezegd is, zoo, dat voor den leek, die met gezond verstand gewapend aan het lezen gaat, geen vergissingen mogelijk zijn, zoo dat hij een vol komen heldere en juiste voorstelling krijgt van de verschijnselen. Wie kan beter dan de auteur zelf, voorzichtig wikkend en wegend, dien meest pakkenden en klaren vorm vast stellen ? Dr. v. H. verklaart, dat hij daartoe geen tijd had, geen tijd om te doen het eenige waaraan zijn -boek het recht van bestaan danken kon. Ik kan me niet begrijpen dat Dr. V. H. den heer van der Linden met zijn kranten-verslagen niet naar huis gestuurd zijn werk, zijn kunstzin en de viering van zijn geboortefeest in de Mei-maand van dit jaar (of wellicht iets later), is geen opgeschroefde verheerlijking. Heel de geleerde wereld heeft verplichting aan den man die de wetenschap diende door zijn practischen ondernemings geest als boekdrukker. Een Academische zitting zal hem eeren, waarin de hulpvaardige directeur van het Museum Plantijn-Moretus, Dr. Maurits Sabbe (opvolger van wijlen Max Rooses, aan wiens met goud bekroonde levens beschrijving van Plantijn wij voor dit artikel veel ontleenden) zal spreken over de Antwerpsche Typographie vóór Plantijn. Prof. Pirenne zal er het woord voeren over den drukker en den geleerde zeif, Onze landgenoot Pater Bonaventura Kruitwagen zal hoogst waarschijnlijk Nederland vertegen woordigen, en de Sorbonne van Parijs zal er Frankrijk's en Oxford Engeland's dankbaar heid vertolken. Wie was Plantijn (of, verl'atiniseerd, Christophorus Plantinus), de man wien na 400 jaren deze eervolle en dankbare herdenking te beurt valt? Aangelokt door Antwerpen's bloei, dat na Brugge's langzaam verval de leiding op velerlei gebied had overgenomen, kwam de boekbinder Plantin uit Frankrijk naar de Zuidelijke Neder landen. Het terrein voor zijn vak, in het al gemeen voor al wat boeken betrof, was in de zich merkwaardig ontwikkelende koopstad bijzonder gunstig. Een man die gevoel voor kunst in zich vereenigde met handelstalenten kon er zich ontplooien.En het toeval diende hem Cela voyant, j'ay Ie métier leti, Qui m'a nourri en liant des volumes. L'estoc reeen puis apres m'a meu De les crire a la presse sans plumes. v Zóó schreef hij in n zijner Dialogues Frangois" waarin hij ons vertelt, dat hij van boekbinder boekdrukker werd, dat een degen stoot, dien hij bij vergissing opliep, hem als schadevergoeding een goede som gelds op bracht. Hij werd hierdoor instaat gesteldeen paar drukpersen te koopen en zich te scharen onder de 65 drukkers, toenmaals bekend in de Nederlandsche gewesten. Dit was het be ginvan zijn schitterende loopbaan als typograaf en uitgever. Bescheiden was de aan vang. Het eerste knopje aan zijn drukkerstuin ontsproten" zooals hij schrijft, droeg hij op aan de Antwerpsche overheid en na enkele jaren neemt hij » als drukkersmerk aan: het teeken van den Pas ser met de spreuk : Labore et Constantia" waarbij de vast staande passerpunt symoliseert de Constantia," terwijl het draaiende been van den passer het Werk" karakteriseert. Van dcneersten tijd af neemt veel werk hem in beslag. Hij is onder nemend en onvermoeid. Hij is een j' geducht mededinger voor de dertig drukkerijen, die bij zijn komst in Ant werpen persen aan het xwerk .hadden. In , de eerste twaalf jaren vul lend zijne uitgaven van Latijnsche auteurs, Bij bels en getijboeken meer dan 12.000 pagina's ! j Laster ging niet voor bij aan den man, die zooveel voorspoed ge noot, zooveel energie toonde en de landvoog des Margaretha van Parma verdacht hem, een als kettersch aangemerkt boekje, Briefve instruction pour prier," tb hebben gedrukt. Of schoon eenige zijner drukkersgezellen wél schul dig bevonden en naar de galeien gezonden wer den, kon tegen PJantijn geen bewijs worden ge leverd. Erbleef echter iets van hangen.Want vele jaren later leed een uitgave door Plantijn van Vatikaansche boekenschatten, schipbreuk op zijn vermeendekettersche gevoelens, waarvan hij door laster werd beticht. Een oógenblik wierpen dergelijke aantij gingen een schaduw op zijn pad en in 1562/3 schijnt zich nige vermindering van lust tot uitgeven te toonen. Maar de moed herleeft weldra en zijne persen brengen schatten van allerlei aard aan het licht. Niet h?t minst strekt het Plantijn tot eer dat hij de mannen zoo juist wist te kiezen, die zijne denkbeelden ten uit voer kenden leggen. Een man als Kiel (Kiliaan) te bezitten als corrector en medehelper, (wiens woordenboek, talrijke malen herdrukt, nóg vaak voor geleerden een vraagbaak is) was een niet genoeg te waardeercn voorrecht. Een geleerde als Jushrs Lipsius onder zijn vrienden te mogen rekenen, gaf hem voordeel en vertrouwen. Daarbij was Plantijn zelf, zooal geen boven anderen uitstekend geleerde, toch een veelzijdig ontwikkeld en hoogst bekwaam man,t huis in al de talen,waarin hij werken uitgaf. De uitbreiding zijner zaken, boekhandel zoowel als boekdrukkerij, deed hem ook in andere middelpunten van wetenschap zijn vleugels uitslaan, m Parijs en in Leiden vestigde hij winkels en liet Iiij persen werken. In de laatst fgenoemde stad gaf hij de leiding aan zijn schoonzoon van Raveliiigen, terwijl hij er persoonlijk het bestuur overnam, toen hij in Leiden korten tijd aan de Academie het pro fessoraat in het Hebreeuwsch vervulde. Zijn tweede schoonzoon Jan Moereturf, meer bekend onder den naam Moretus, werd in Antwerpen het-hoofd en de ziel der zaken en stichter van het stamhuis Plantijn-Moretus, naar wien thans nog het Museum den naam draagt. Dit bezit, bevattende het woonhuis, den winkel, de boekerij en de drukkerij, werd met al zijn schatten in 1875 door den Belgi schen Staat en de stad Antwerpen aangekocht en ter eerc van het geslacht Plantijn-Moretus tot Museum ingericht. De talrijk familie portretten uit de drukkersfamilie, van de hand van Rubens,van Dijk e.a., doen voor het nageslacht de gestalten der vroegere bewoners voortleven, terwijl de koperen platen en houtDe ingangen naar 't Plantijn-Miiseum in^den binnenhof blokken toonen hoe de drukwerken, in de bibliotheek aanwezig, ontstonden. Als drukker was Plantijn ongeëvenaard. Nauwkeurig in de hoogste mate waren zijne Uitgaven. Zijne correctoren leverden werk, waarop nagenoeg geen aanmerkingen te maken zijn. Men zegt, dat hij de drukproeven vóór de drukkerij ten toon hing, om den studen ten gelegenheid te geven drukfouten aan te wijzen. Zijn letters waren met zorg gesneden, zóóscherpen fijn, dat men vertelde dat hij met zilveren lettervormen drukte. Zijn zakedities van klassieke schrijvers, in het bijzonder Latijn sche, zijn nog vol waarde en een begeerd bezit. De uitgaven zijner misboeken, met en zonder prenten,verdienen hoogenlof.Maarhet grootste voordeel voor Plantijn en zijne firma, ook in la tere tijden, was het privilege door Philips II hem in 1570 geschonken als drukker van gods dienstige werken. Missalen en diurnalen, getijboeken en Bijbels, ze werden aan de firma besteld bij duizenden en nog eens duizenden. Zoo bijv.in 1571,een bestelling van den Hertog van Alva: elke drie maanden zes a zeven duizend getijboeken, evenveel diurnalen, vier duizend misboeken. Deze bestellingen gaven Plantijn's persen volop arbeid. Talrijker dan aan andere Ant werpsche drukkerijen, waren zijne persen, en zijn personee',. Doch Plantijn's levens werk is geworden de uitgave van de Biblia Polyglotta, eene veeltalige Bijbelvertaiing waaraan gedurende vier jaar (1568-72) dage lijks veertig drukkersgezellen bezigheid hebben gevonden. Het is de basis van zijn faam als groot uitgever. Aangevangen werd de uitgave met moreelen en geldelijkeu steun van Philips II, die van alle afgedrukte vellen een eerste exemplaarontving. De vorst verleende zijn hulp op deze voorwaar de: dat zijn vertrouwensman Arias Montanus mede de leiding zou krijgen. Het werk grootsch opgezet, werd ten slotte na vele wederwaardigheden, na tal van teleur stellingen, een triumf voor Plantijn. Pauselijke steun, moreel, werd hem aanvankelijk door allerlei kuiperijen onthouden. Pius V was voor de uitgave niet te winnen eu werkte tegen. Zijn opvolger, Gregorius X, gaf zijn zegen en eerst toen konden de acht folio prachtdeelen achtereenvolgens het licht zien. Geldelijk voor deel behaalde Plantijn evenwel niet. Philips II toch, beloof de. veel, maar deed zeer weinig en Plantijn was vaak de wanhoop nabij. Hij moest zelfs zijn boekwinkels in Parijs verkoopen, zijn boeken voor prijzen ver beneden de waarde van de liatid doen om zijn kostbare ondernemingen, die geld verslonden, te kunnen voortzetten. Doch ten slotte over won Plantijn's wils? kracht Het werk werd voltooid. Het strekte den uitgever eu diens volhar ding tot zulk een glorie, dat de Raad van Ant werpen hem met een eeregeschenk huldigde, omdat hij de stad door zijn arbeid roem be zorgde. Philips I! had hem reeds in 1570 den titel van Aartsdrukker verleend, waardoor hij als Inspecteur o ver a! (e druk kerijen van hetSpaansche rijk werd aangesteld. Een lijfrente was hem tevens uit de goederen van den Graaf van Hoogstraten toegekend een lijfrente die hem nooit is uitbe taald.Doordeze en andere teleurstellingen aangezet kon Plantijn zich niet Borstbeeld van Christoffel Plantijn weerhouden een memorie uitte geven over zijn tegenspoed waarin hij verklaarde in ongereede omstandigheden te zijn gekomen gedurende vijftien jaren of ongeveer,1 omdat ik aan het bevel van Zijne «Majesteit gehoorzaamde zonder betaling of belooning van hem ont vangen te hebben."Een onderzoekhieromtrent werd in 1587 aan Parma gelast, doch nimmer ten uitvoer gebracht. Men verneemt er althans niets van. Het zou ons te ver voeren in het korte bestek ons hier toegestaan, de talrijke'uit gaven van werken te bespreken, die bij Plantijn het licht zagen-en waaraan hij zijne drukkers talenten besteedde.. Een enkel cijfer moge volstaan. Tijdens zijn Leidsch verblijf. (158485) zagen aldaar 20 uitgaven het licht, terwijl in diezelfde twee jaren 70 edities in Antwerpen verschenen ! In pracht van uitgave, in royaliteit en nauwkeurigheid, kunnen zijne edi ties glansrijk de vergelijking doorstaan met die van zijne tijdgenooten, de beroemdste drukkers: de Aldi, de Estiennes. Toen Plantijn den len Juli 1589 (naar zijn grafschrift mededeelt op 75 jarigen leeftijd) stierf ,gaf hij zijn drukkerij over aan zijn schoon zoon Moretus, op wiens geslacht de eervolle taak rustte het werk, door Plantijn begonnen, door te zetten. De familie bleef werkzaam tot in het midden der 19e eeuw. De man wiens helderziend oog en vernuft veel, wat vroeger verborgen was, hebben op geklaard ; die uitingen van geleerdheid, te voren weggedoken, aan het licht heeft ge bracht en tot gemeengoed heeft gemaakt, die man verdient dat men hem herdenkt. Hij was een baanbreker, die de meester stukken der oudheid in een helder licht stelde, die de vruchten der wijsheid van voorbij gegane geslachten vóórdiende op sierlijke en onberispelijke wijze, die in handelbare en goedkoope uitgaven de wereld voorzag van Een der zalen van 't Museum geestelijkespijsendaarioegeeii opoffering voor zich persoonlijk te groot of te kostbaar achtte. Dat men zulk een man dankbaar herdenkt gelijk dit in de eerstvolgende maanden te Antwerpen zal geschieden, is zeker niet meer dan een verplicht voldoen van een eereschuld. Utrecht N. J. S i N c, E i, s ,11 || | | m Illl Illl III UMI l III III l l heeft, inplaats van zich volmondig aan te sluiten bij den dank" die de cursisten den'jour nalist ? zouden schuldig zijn. * Want ik mag toch bijna niet aannemen, dat een wetenschappelijk gevormd man zoo weinig zijn taal voelt, zoo weinig logisch inzicht heeft in de dingen, waarover hij spreekt, ais ik uit deze verslagen voor Dr. v. H. zou moeten opmaken. Eenige voorbeelden. Ze staan eigenlijk op iedere bladzij. Nemen we het hoofdstukje over Humanisme en Renaissance. Ik laat 'in het midden of het juist is, het Humanisme voor te stellen als een nieuw gebouw op de puinhoopen" van een oud. Er is een natuur lijke groei naar Hum. en Ren. van diep uit de M. E. Ik bepaal me tot details en vraag me tel kens af: wat moet de volksstudent zich voor stellen, als hij dat leest ?" Wanneer men echter in de middeleeuwen iets aan de klassieken ontleende, dan werd dat pasklaar gemaakt voor den tijd waarin men leefde" (25). Wie iets pasklaar maakt, redeneert welbewust : zoo kan ik mijn stof niet gebruiken, ze snappen het niet, laat ik met overleg een vorm er voor zoeken die tot hen spreekt en een keus doen uit de stof. Heeft zoo b. v. Bennoit de Sainte-More gewerkt ? Wel neeti immers. Hij zelf zag de oudheid als een kind, ze niet begrijpend, ze gevend zoo als hij haar zag, ze pasklaar maken deed hij niet. Er iets aan ontleenen deed hij al evenmin, met heel zijn ziel leefde hij in die schoone wereld en hij beeldde ze naïevelijk in geestdrift uit voor zijn standgenooten. De Humanisten wilden den geest van het oude Rome kennen, zegt Dr. v. H :,,En dien geest wilde men putten uit de litteratuur, de geschriften van de uude dichters en schrijvers. In de eerste plaats van de oude Romeinen. Maar de Grieken voegden zich er spoedig bij." Waarbij ? Bij het putten van geest ? De be doeling zal wel zijn, dat men den geest der oudheid ook en vooral bij de Grieken 'ging zoeken. Maar dat ging niet uit van de Grieken. Petrarca al in het midden der 14de eeuw is doordrongen van de noodzakelijkheid Grieksch te kennen ; men is uiterst gelukkig te Florence na tal van mislukte pogingen eindelijk in Chrysoloras iemand gevonden te hebben, die Grieksch kan en wil doceeren. Als men later de Rederijkerskamers krijgt, is die macht der organisatie nog zoo groot, dat de namen van de dichters niet eens be kend zijn, omdat de roem van den dichter kwam op naam van de rederijkerskamer, waartoe hij behoorde. Het Humanisme kwam daartegen op." (26). Hoe ging dat, dat er-tegenop-komen ? Schreef het Humanisme brochures om dien roem voortaan anders te verdeden ? Ik weet wel dat b.v. onze Van Hout erg tegen de rederijkers heeft gesputterd, maar dat is toch nog wat anders dan wat ik in de woorden van v. H. moet lezen. En hoe ging het, waar geen rederijkers waren ? Want eigenlijk waren toch maar vooral Frankrijk en de Nederlanden met die hecren gezegend. Nadat v. H. ons al tot Coornhcrt gevoerd heeft, brengt hij ons plotseling weer bij Pe trarca. Deze vereerde zeer de oude Romeinsche schrijvers en schreef o. a. brieven aan Cicero en Vergilius" (28). Ik kan me levendig voorstellen, dat hier den volksstudent ontvalt: Maar was de kerel dan gek ! ?" Ja, wat moet de man zich bij zoo'n meedeeling voorstellen, als hij niet is ingewijd in den aard en de beteekenis van den epistotairen vorm voor de Humanistische litteratuur? Een paar regels verder : Men verzorgde bovenal ook den vorm, die in de middeleeuwen niets waard was." (20). Wat moet dat beteekenen ? Wat bedoelt v. H. onder den vorm ? Enkel maat, rhytme, rijm ? Of ook woorden keus, beeldspraak ? Bedoelt hij, dat de vorm slecht was ? Of dat men er geen waarde aan hechtte, dat hij slechts bij toeval dragelijk was ? Het een zoowel als het andere is immers dwaasheid ! Wat denkt men van een zin ais dtv,c : ,,De beweging kwam ook in andere landen en Erasmtis was wel een van de beroemdsten"(21.))? Ik zou wol eens willen weten wat de volkssttidijnt zich van Erasmus voorstelt, als hij verder over hem leest : Hij was een typisch humanist, schreef nooit aviders dan in het Latijn en voelde zich geen Nederlander, maar wereldburger, individualist en classicist. Hij was op en de op aristocraat en hield het ,,vulgus",dejnassa van zich af. Hij was priester, maar liet zich de gelofte weder terug geven. Hij was een zwerveling" (2(.>). Hoe ging dat met die massa ? Drong zich die dan aan Erasmus op ? Wat wilden ze van hem? Erasmus heeft de massa gezocht, hij heeft met liefde het vul gus bestudeerd om er zijn zuiver HoIIandsche kunst van te maken in zijn Colloquia. Ja Dr. v. H., gij bedoelt wat anders. Dat is het hem juist. Gij moet leeren, wat ge bedoelt zoo te zeggen, dat uw leerlingen zich er een juiste voorstelling van kunnen maken. Lees een enkelen dialoog van Erasmus voor in goede vertaling, haal er uit, wat het typisch humanistische is. Laat den grootengedachtengang zien van de Laus ; lees eenige fragmenten voor waarin de moderne levens opvatting van het Humanisme uitkomt tegenover die der middeleeuwen. Daar zullen uw leerlingen meer aan hebben dan aan de meedeeling, dat Erasmus een aristocratische zwerveling was, die de massa van zich af wist te houden. Wat moet de volksstudent denken van een Michel Angelo die zijn gaven als 't ware maar te~verkwisten had" ? Van een Ariosto die draagt een wereld van classieke en roman tische fantasiebeelden in zich, die hij naar eigen smaak herschept" ? Er is letterlijk geen bladzij in dit boek, waar men niet nu't zekere verbazing vraagof uitroepteekens zetten kan. De belang stelling en het geestelijk leven maakten in dien tijd (vermoedelijk de tijd van het ontstaan van het Frankische epos. P.) een grootsche ontwikkeling door." (10). Welke belangstel ling ? Waarvoor? Voor de litteraire kunst ? Weet Dr. v. H. iets van beteekenis over die belangstelling in dien tijd ? Het gaat over de ridderschap die over haar hoogtepunt heen geleefd" blijkt : Wat kracht was en verteederd geworden was, werd ver wijfdheid en omstreeks 1200 kon deze stand van meiischen niet meer de eerste stand blij ven, maar had zich overleefd." (14). Wat ? Vcrteederde kracht en verwijfdheid bij de ridderschap van 1200 ? 't Is immers te mal. Ik Iaat het hierbij. Ieder die met een kri tisch oog dit boek doorloopt zal op iedere pagina slapheid, vaagheid, onjuistheid van uitdrukking vinden, verkeerde voorstelling van de feiten. Om dit nog uitvoeriger aan te toonen, mis ik Uier de ruimte. Ik wil met plezier gelooven, dat Dr. v. H. dat alles anders heeft bedoeld, zelfs dat hij het beter en juister heeft gezegd, maar hij draagt toch ten slotte zelf de verantwoordelijkheid voor dit abominaöele boekje. Pandorra is een Renaissance-drama, dat bij den eersten aanslag even aan Monna Vanna van Maeterlinck doet denken ; maar het is toch geheel anders van toon ; het heeft niet het vlovicnd gemakkelijke van Maeter linck; er is iets breeds, iets schijnbaar stugs en straks in, als in de forsche strakke lijnen van Toorops teekeningen. Het teekeningetje van Toorop voor den titel drukt in zijn fieren lijnzwaai goed de idee van het spel uit. Ook hier als in Monna Vanna is het de vrouwenliefde,die haar offer brengt.Mira is de vrouw die veel en velen heeft liefgehad, orndat ze in de liefde iets groots zocht, omdat ze allen liefhad, geen vrouw was. Ik dacht", zegt ze tot Perino, dat ik altijd hard was tot aan dien eenen|dag op de Piazza, maar de groot heid die ik voel is a.'tijd hier geweest van het allereerste dat ik mij herinner.Het /al mijn moe der geweest zijn, misschien ook was 't een ander. Het wasén warme dag, ik denk een mor gen, omdat ik die zachtheid enkel van den mor gen ken ; ik zat op het gras, boven mij waren twee oogen, en daar boven de hemel. Die oogen wilde ik hebben en wat daar in de hoogte was, en ik schreide; toen nam een hand mij op en-vk hield iets vast, ik weet niet meer wat, zooals ik jou hand in de mijne heb. En later bij het keren, of wanneer ik voor het J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND venster zat, of soms ook in de drukte van de straat, kwam die warmte over mij, kwam de zon naar binnen en het was of ik' alles, alles kuste. Dat was geluk, dan had ik alles aan mijn borst. Ja, zoo is het, omdat ik dat zoo vroeg ai kende, had ik niet n mensch lief, Ik wilde alles, ik was geen vrouw." Doch op de Piazza is het groote moment in haar leven gekomen, de inkeer, het moment dat haar aangreep, dat haar openbaarde de zuivere liefde, de band tuschen Perino en haar. Maar Perino's liefde voor zijn stad is grooter dan voor haar. En als ze weet, dat bovendien Serafina hem in haar hart draagt, dan komt haar hoogste liefdesuiting, haar vrijwilligen afstand van den beminde, haar bereid-zijn om een ander in ballingschap te volgen. Maar Perino brengt haar den dood. Beiden sterven rijp voor een hooger leven. Ik versta het Grieksch te weinig om een oordcel te mogen hebben over de volkomen zuiverheid der vertaling van Plato's Phaidoon in bijzonderheden ; maar toch genoeg Grieksch en Hollandsen om te kunnen genieten van Boutens' mooie gedegene Hollandsen, dat klinkt eu loopt alsof het Grieksch was. Ik heb zelden een proza-vertaling uit het Grieksch in het Nederlandsen gelezen waarin zoo zeer de Grieksche toon, het Grieksche karakter is bewaard. We mogen Boutens zeer dankbaar zijn voor dergelijke vertalingen. Dichters zijn de beste vertalers van den dichterüjksteu der wijsgeeren. Shelley gaf een goede vertaling van het Symposion. Bou tens gaf thans het gesprek over de onsterfe lijkheid der ziel, zooals Socrates die zou bere deneerd hebben, voor hij den giftbeker dronk. J. P R i N s E N J. L,zn. Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wllsonsplein 11 DE VOORDEELIOSTE TARIEVEN iiiiiiuiimfiiiiiHmmimmiitmmiii Nieuwe Uitgaven Gedenkboek der Stoomvaart-maatschappij Nederland" (1870?1920), samengesteld door dr. mr. G. de Boer, uitgave der Maat schappij. Wilhelm Mengelberg, Gedenkboek 1895?1920. Uitgave van Martinus Nyhoff, den Haag. Vijfentwintig jaar onder de menschen", door M. J. B r u s s e, uitgave van W. L. en J. Baisse. Uitgeversmaatschappij, Rot terdam.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl