Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
22 Mei '20. - No. 2239
CHRISTOFFEL PLANTIJN
Geboren s4 (?) Mei 1520, gestorven i Juli 1589
Uva
v on
tantim twuot gt iflt vtm
Portret van Christoffel Plantijn
Le bonheur de ce monde.
(Sonnet composépar Plantin).
Avoir une maison commode, propre et belle
LJn jardin tapiséd'espaliers odorans,
Des fruits, d'excellent vin, peu de train,
peu d'enfans,
Posseder seul sans bruit une femme fidele.
1 N'avoir dettes, amour, ni proces, ni querelle,
Ni de partage a faire avecque ses parens,
Se contenter de peu .n'esperer ricn des grands, '
Regier tous ses desseins sur un juste modele.
Vivre avecque franchise et sans ambition,
S'adonner sans scrupule a la dévotion;
Domter ses passions, les rendre obéissantes,
Conserver '.'esprit libre et Ie jugement fort,
Dire sort chapelet en cultivant ses antes,
C'est attendre chez soi bien doucement la mort.
De dichter van bovenstaand frisch en gees
tig sonnet is Christoffel Plantijn, die zich
door deze poëtische uiting aan ons voorstelt
als een practisch, gemoedelijk man, een man
van vele ideeën, die hij tijdens den duur van
zijn vijfenzeventigjarig leven in ruime mate
gekoesterd en ook verwezenlijkt heeft gezien.
Als Christophe Plantin in Frankrijk te St.
A vertin bij Tours geboren, kwam hij op
dertigjarigen leeftijd, in 1550, naar de Zuidelijke
Nederlanden, waar hij zich in Antwerpen
vestigde. Voor slechts enkele tusschenpoozen
Kijkje in den binnenhof van 't
Museum Plantijn
heeft hij die stad verlaten. De Scheldestad
werd en bleef zijn vaderstad en aan Antwerpen
blijft zijn roemrijke naam voortaan verbonden.
Het indrukwekkende Museum
PlantijnMoretus verkondigt er zijn lof, zijn smaak,
llfflllllltlllllttlflIMflllllllfIMflllllllUIHII
BOEKBESPREKING
Dr. A. G. VAN HAMEL, Litteraire Stroo
mingen. Dorsman en Odé's Boekhandel,
Vlaardingen, 1919.
; ARTHUR VAN SCHENDEL, Pandorra.
J. M. Meulenhoff, Amsterdam, 1919.
P. C. BOUTENS, Platoons Phaidoon.
W. L. en J. Brusse's uitg. Mij. Rotter
dam, 1919. .
Het boek van den heer Van Hamel bevat
eigenlijk de courantenverslagen door den heer
J. P. van der Linden naar voordrachten, ge
houden door v. H. in de Volksuniversiteit te
Vlaardingen en Rotterdam.
Ik wil gaarne aannemen, dat Dr. v. H. daar
interessante en leerrijke lessen gegeven heeft,
doch het met volkomen instemming van den
docent uitgegeven dictaat geeft mij daarvan
niet de volle overtuiging. Dit boekje is mij
een psychologisch raadsel.
k Toen Fruin dood was en al zijn werken werden
uitgegeven, miste men zijn qollege over onze
politieke historie. Colenbrander heeft toen zijn
eigen nauwkeurig dictaat vergeleken met ver
schillende andere, daaruit een zoo betrouw
baar mogelijken tekst samengesteld en zijn
eigen notities en aanvullingen eraan toege
voegd. Dat was, nu Fruin zelf niet meer het
boek redigeeren kon, volkomen in orde.
Maar hoe een wetenschappelijk gevormd
man tijdens zijn leven, in de kracht van zijn
leven het kan aanzien, dat een van zijn hoor
ders zijn notities uitgeeft, zonder hevige erger
nis over de grenzenlooze slordigheid en on
nauwkeurigheid van den tekst, dat is me een
raadsel. Zoo iemand moet zelf slordig en
oppervlakkig denken.
Bovendien, wat toch is de eerste eisch
voor een boekje als dat van Dr. v, H. ?
Zijn bestaan is alleen gewettigd door den
vorm. Nieuws voor den vakman bevat het
natuurlijk absoluut niet. Het is bestemd
voor menschen die geen of zoo goed als geen
inzicht hebben in een volkomen bekend deel
der wetenschap. Alles komt er nu op aan om
al dat bekende voor leeken scherper en dui
delijker te zeggen dan het tot nu toe gezegd
is, zoo, dat voor den leek, die met gezond
verstand gewapend aan het lezen gaat, geen
vergissingen mogelijk zijn, zoo dat hij een vol
komen heldere en juiste voorstelling krijgt
van de verschijnselen. Wie kan beter dan de
auteur zelf, voorzichtig wikkend en wegend,
dien meest pakkenden en klaren vorm vast
stellen ? Dr. v. H. verklaart, dat hij daartoe
geen tijd had, geen tijd om te doen het eenige
waaraan zijn -boek het recht van bestaan
danken kon. Ik kan me niet begrijpen dat
Dr. V. H. den heer van der Linden met zijn
kranten-verslagen niet naar huis gestuurd
zijn werk, zijn kunstzin en de viering van zijn
geboortefeest in de Mei-maand van dit jaar
(of wellicht iets later), is geen opgeschroefde
verheerlijking. Heel de geleerde wereld heeft
verplichting aan den man die de wetenschap
diende door zijn practischen ondernemings
geest als boekdrukker. Een Academische zitting
zal hem eeren, waarin de hulpvaardige
directeur van het Museum Plantijn-Moretus,
Dr. Maurits Sabbe (opvolger van wijlen Max
Rooses, aan wiens met goud bekroonde levens
beschrijving van Plantijn wij voor dit artikel
veel ontleenden) zal spreken over de
Antwerpsche Typographie vóór Plantijn. Prof.
Pirenne zal er het woord voeren over
den drukker en den geleerde zeif, Onze
landgenoot Pater Bonaventura Kruitwagen
zal hoogst waarschijnlijk Nederland vertegen
woordigen, en de Sorbonne van Parijs zal er
Frankrijk's en Oxford Engeland's dankbaar
heid vertolken.
Wie was Plantijn (of, verl'atiniseerd,
Christophorus Plantinus), de man wien na 400
jaren deze eervolle en dankbare herdenking
te beurt valt?
Aangelokt door Antwerpen's bloei, dat na
Brugge's langzaam verval de leiding op velerlei
gebied had overgenomen, kwam de boekbinder
Plantin uit Frankrijk naar de Zuidelijke Neder
landen. Het terrein voor zijn vak, in het al
gemeen voor al wat boeken betrof, was in
de zich merkwaardig ontwikkelende koopstad
bijzonder gunstig. Een man die gevoel voor
kunst in zich vereenigde met handelstalenten
kon er zich ontplooien.En het toeval diende hem
Cela voyant, j'ay Ie métier leti,
Qui m'a nourri en liant des volumes.
L'estoc reeen puis apres m'a meu
De les crire a la presse sans plumes.
v
Zóó schreef hij in n zijner Dialogues
Frangois" waarin hij ons vertelt, dat hij van
boekbinder boekdrukker werd, dat een degen
stoot, dien hij bij vergissing opliep, hem als
schadevergoeding een goede som gelds op
bracht. Hij werd hierdoor instaat gesteldeen
paar drukpersen te koopen en zich te scharen
onder de 65 drukkers, toenmaals bekend in
de Nederlandsche gewesten. Dit was het be
ginvan zijn schitterende loopbaan als
typograaf en uitgever. Bescheiden was de aan
vang. Het eerste knopje aan zijn
drukkerstuin ontsproten" zooals hij schrijft, droeg
hij op aan de Antwerpsche overheid en na
enkele jaren neemt hij »
als drukkersmerk aan:
het teeken van den Pas
ser met de spreuk :
Labore et
Constantia" waarbij de vast
staande passerpunt
symoliseert de
Constantia," terwijl het
draaiende been van
den passer het Werk"
karakteriseert.
Van dcneersten tijd af
neemt veel werk hem
in beslag. Hij is onder
nemend en onvermoeid.
Hij is een j' geducht
mededinger voor de
dertig drukkerijen, die
bij zijn komst in Ant
werpen persen aan het
xwerk .hadden. In , de
eerste twaalf jaren vul
lend zijne uitgaven van
Latijnsche auteurs, Bij
bels en getijboeken meer
dan 12.000 pagina's ! j
Laster ging niet voor
bij aan den man, die
zooveel voorspoed ge
noot, zooveel energie
toonde en de landvoog
des Margaretha van Parma verdacht hem, een
als kettersch aangemerkt boekje, Briefve
instruction pour prier," tb hebben gedrukt. Of
schoon eenige zijner drukkersgezellen wél schul
dig bevonden en naar de galeien gezonden wer
den, kon tegen PJantijn geen bewijs worden ge
leverd. Erbleef echter iets van hangen.Want vele
jaren later leed een uitgave door Plantijn van
Vatikaansche boekenschatten, schipbreuk op
zijn vermeendekettersche gevoelens, waarvan
hij door laster werd beticht.
Een oógenblik wierpen dergelijke aantij
gingen een schaduw op zijn pad en in 1562/3
schijnt zich nige vermindering van lust tot
uitgeven te toonen. Maar de moed herleeft
weldra en zijne persen brengen schatten van
allerlei aard aan het licht. Niet h?t minst strekt
het Plantijn tot eer dat hij de mannen zoo juist
wist te kiezen, die zijne denkbeelden ten uit voer
kenden leggen. Een man als Kiel (Kiliaan)
te bezitten als corrector en medehelper,
(wiens woordenboek, talrijke malen herdrukt,
nóg vaak voor geleerden een vraagbaak is)
was een niet genoeg te waardeercn voorrecht.
Een geleerde als Jushrs Lipsius onder zijn
vrienden te mogen rekenen, gaf hem voordeel
en vertrouwen. Daarbij was Plantijn zelf, zooal
geen boven anderen uitstekend geleerde, toch
een veelzijdig ontwikkeld en hoogst bekwaam
man,t huis in al de talen,waarin hij werken uitgaf.
De uitbreiding zijner zaken, boekhandel
zoowel als boekdrukkerij, deed hem ook in
andere middelpunten van wetenschap zijn
vleugels uitslaan, m Parijs en in Leiden vestigde
hij winkels en liet Iiij persen werken. In de
laatst fgenoemde stad gaf hij de leiding aan
zijn schoonzoon van Raveliiigen, terwijl hij
er persoonlijk het bestuur overnam, toen hij in
Leiden korten tijd aan de Academie het pro
fessoraat in het Hebreeuwsch vervulde.
Zijn tweede schoonzoon Jan Moereturf, meer
bekend onder den naam Moretus, werd in
Antwerpen het-hoofd en de ziel der zaken en
stichter van het stamhuis Plantijn-Moretus,
naar wien thans nog het Museum den naam
draagt. Dit bezit, bevattende het woonhuis, den
winkel, de boekerij en de drukkerij, werd
met al zijn schatten in 1875 door den Belgi
schen Staat en de stad Antwerpen aangekocht
en ter eerc van het geslacht Plantijn-Moretus
tot Museum ingericht. De talrijk familie
portretten uit de drukkersfamilie, van de
hand van Rubens,van Dijk e.a., doen voor het
nageslacht de gestalten der vroegere bewoners
voortleven, terwijl de koperen platen en
houtDe ingangen naar 't Plantijn-Miiseum in^den binnenhof
blokken toonen hoe de drukwerken, in de
bibliotheek aanwezig, ontstonden.
Als drukker was Plantijn ongeëvenaard.
Nauwkeurig in de hoogste mate waren zijne
Uitgaven. Zijne correctoren leverden werk,
waarop nagenoeg geen aanmerkingen te
maken zijn. Men zegt, dat hij de drukproeven
vóór de drukkerij ten toon hing, om den studen
ten gelegenheid te geven drukfouten aan te
wijzen. Zijn letters waren met zorg gesneden,
zóóscherpen fijn, dat men vertelde dat hij met
zilveren lettervormen drukte. Zijn zakedities
van klassieke schrijvers, in het bijzonder Latijn
sche, zijn nog vol waarde en een begeerd bezit.
De uitgaven zijner misboeken, met en zonder
prenten,verdienen hoogenlof.Maarhet grootste
voordeel voor Plantijn en zijne firma, ook in la
tere tijden, was het privilege door Philips II hem
in 1570 geschonken als drukker van gods
dienstige werken. Missalen en diurnalen,
getijboeken en Bijbels, ze werden aan de firma
besteld bij duizenden en nog eens duizenden.
Zoo bijv.in 1571,een bestelling van den Hertog
van Alva: elke drie maanden zes a zeven duizend
getijboeken, evenveel diurnalen, vier duizend
misboeken.
Deze bestellingen gaven Plantijn's persen
volop arbeid. Talrijker dan aan andere Ant
werpsche drukkerijen, waren zijne persen,
en zijn personee',. Doch Plantijn's levens
werk is geworden de uitgave van de Biblia
Polyglotta, eene veeltalige Bijbelvertaiing
waaraan gedurende vier jaar (1568-72) dage
lijks veertig drukkersgezellen bezigheid hebben
gevonden. Het is de basis van zijn faam als
groot uitgever.
Aangevangen werd de uitgave met moreelen
en geldelijkeu steun van Philips II, die van alle
afgedrukte vellen een eerste exemplaarontving.
De vorst verleende zijn hulp op deze voorwaar
de: dat zijn vertrouwensman Arias Montanus
mede de leiding zou krijgen.
Het werk grootsch opgezet, werd ten slotte
na vele wederwaardigheden, na tal van teleur
stellingen, een triumf voor Plantijn. Pauselijke
steun, moreel, werd hem aanvankelijk door
allerlei kuiperijen onthouden. Pius V was voor
de uitgave niet te winnen eu werkte tegen.
Zijn opvolger, Gregorius X, gaf zijn zegen en
eerst toen konden de acht folio prachtdeelen
achtereenvolgens het licht zien. Geldelijk voor
deel behaalde Plantijn evenwel niet. Philips II
toch, beloof de. veel, maar deed zeer weinig en
Plantijn was vaak de wanhoop nabij. Hij moest
zelfs zijn boekwinkels in Parijs verkoopen, zijn
boeken voor prijzen ver
beneden de waarde van
de liatid doen om zijn
kostbare ondernemingen,
die geld verslonden, te
kunnen voortzetten.
Doch ten slotte over
won Plantijn's
wils? kracht Het werk werd
voltooid. Het strekte den
uitgever eu diens volhar
ding tot zulk een glorie,
dat de Raad van Ant
werpen hem met een
eeregeschenk huldigde,
omdat hij de stad door
zijn arbeid roem be
zorgde. Philips I! had
hem reeds in 1570 den
titel van Aartsdrukker
verleend, waardoor hij als
Inspecteur o ver a! (e druk
kerijen van hetSpaansche
rijk werd aangesteld. Een
lijfrente was hem tevens
uit de goederen van den
Graaf van Hoogstraten
toegekend een lijfrente
die hem nooit is uitbe
taald.Doordeze en andere
teleurstellingen aangezet
kon Plantijn zich niet
Borstbeeld van Christoffel Plantijn
weerhouden een memorie uitte geven over zijn
tegenspoed waarin hij verklaarde in ongereede
omstandigheden te zijn gekomen gedurende
vijftien jaren of ongeveer,1 omdat ik aan het
bevel van Zijne «Majesteit gehoorzaamde
zonder betaling of belooning van hem ont
vangen te hebben."Een onderzoekhieromtrent
werd in 1587 aan Parma gelast, doch nimmer
ten uitvoer gebracht. Men verneemt er althans
niets van.
Het zou ons te ver voeren in het korte
bestek ons hier toegestaan, de talrijke'uit
gaven van werken te bespreken, die bij Plantijn
het licht zagen-en waaraan hij zijne drukkers
talenten besteedde.. Een enkel cijfer moge
volstaan. Tijdens zijn Leidsch verblijf.
(158485) zagen aldaar 20 uitgaven het licht, terwijl
in diezelfde twee jaren 70 edities in Antwerpen
verschenen ! In pracht van uitgave, in
royaliteit en nauwkeurigheid, kunnen zijne edi
ties glansrijk de vergelijking doorstaan met
die van zijne tijdgenooten, de beroemdste
drukkers: de Aldi, de Estiennes.
Toen Plantijn den len Juli 1589 (naar zijn
grafschrift mededeelt op 75 jarigen leeftijd)
stierf ,gaf hij zijn drukkerij over aan zijn schoon
zoon Moretus, op wiens geslacht de eervolle
taak rustte het werk, door Plantijn begonnen,
door te zetten. De familie bleef werkzaam tot
in het midden der 19e eeuw.
De man wiens helderziend oog en vernuft
veel, wat vroeger verborgen was, hebben op
geklaard ; die uitingen van geleerdheid, te
voren weggedoken, aan het licht heeft ge
bracht en tot gemeengoed heeft gemaakt, die
man verdient dat men hem herdenkt.
Hij was een baanbreker, die de meester
stukken der oudheid in een helder licht stelde,
die de vruchten der wijsheid van voorbij
gegane geslachten vóórdiende op sierlijke en
onberispelijke wijze, die in handelbare en
goedkoope uitgaven de wereld voorzag van
Een der zalen van 't Museum
geestelijkespijsendaarioegeeii opoffering voor
zich persoonlijk te groot of te kostbaar achtte.
Dat men zulk een man dankbaar herdenkt
gelijk dit in de eerstvolgende maanden te
Antwerpen zal geschieden, is zeker niet meer
dan een verplicht voldoen van een eereschuld.
Utrecht N. J. S i N c, E i, s
,11 || | | m Illl Illl III UMI l III III l l
heeft, inplaats van zich volmondig aan te
sluiten bij den dank" die de cursisten den'jour
nalist ? zouden schuldig zijn.
* Want ik mag toch bijna niet aannemen,
dat een wetenschappelijk gevormd man zoo
weinig zijn taal voelt, zoo weinig logisch inzicht
heeft in de dingen, waarover hij spreekt, ais
ik uit deze verslagen voor Dr. v. H. zou
moeten opmaken.
Eenige voorbeelden. Ze staan eigenlijk op
iedere bladzij. Nemen we het hoofdstukje
over Humanisme en Renaissance. Ik laat 'in
het midden of het juist is, het Humanisme
voor te stellen als een nieuw gebouw op de
puinhoopen" van een oud. Er is een natuur
lijke groei naar Hum. en Ren. van diep uit
de M. E.
Ik bepaal me tot details en vraag me tel
kens af: wat moet de volksstudent zich voor
stellen, als hij dat leest ?"
Wanneer men echter in de middeleeuwen
iets aan de klassieken ontleende, dan werd
dat pasklaar gemaakt voor den tijd waarin
men leefde" (25). Wie iets pasklaar maakt,
redeneert welbewust : zoo kan ik mijn stof
niet gebruiken, ze snappen het niet, laat ik
met overleg een vorm er voor zoeken die tot
hen spreekt en een keus doen uit de stof.
Heeft zoo b. v. Bennoit de Sainte-More
gewerkt ? Wel neeti immers.
Hij zelf zag de oudheid als een kind, ze niet
begrijpend, ze gevend zoo als hij haar zag, ze
pasklaar maken deed hij niet. Er iets aan
ontleenen deed hij al evenmin, met heel zijn ziel
leefde hij in die schoone wereld en hij beeldde
ze naïevelijk in geestdrift uit voor zijn
standgenooten.
De Humanisten wilden den geest van het
oude Rome kennen, zegt Dr. v. H :,,En dien
geest wilde men putten uit de litteratuur, de
geschriften van de uude dichters en schrijvers.
In de eerste plaats van de oude Romeinen.
Maar de Grieken voegden zich er spoedig bij."
Waarbij ? Bij het putten van geest ? De be
doeling zal wel zijn, dat men den geest der
oudheid ook en vooral bij de Grieken 'ging
zoeken. Maar dat ging niet uit van de Grieken.
Petrarca al in het midden der 14de eeuw
is doordrongen van de noodzakelijkheid
Grieksch te kennen ; men is uiterst gelukkig
te Florence na tal van mislukte pogingen
eindelijk in Chrysoloras iemand gevonden
te hebben, die Grieksch kan en wil doceeren.
Als men later de Rederijkerskamers krijgt,
is die macht der organisatie nog zoo groot,
dat de namen van de dichters niet eens be
kend zijn, omdat de roem van den dichter
kwam op naam van de rederijkerskamer,
waartoe hij behoorde. Het Humanisme kwam
daartegen op." (26).
Hoe ging dat, dat er-tegenop-komen ?
Schreef het Humanisme brochures om dien
roem voortaan anders te verdeden ? Ik
weet wel dat b.v. onze Van Hout erg tegen de
rederijkers heeft gesputterd, maar dat is toch
nog wat anders dan wat ik in de woorden van
v. H. moet lezen. En hoe ging het, waar geen
rederijkers waren ? Want eigenlijk waren toch
maar vooral Frankrijk en de Nederlanden met
die hecren gezegend.
Nadat v. H. ons al tot Coornhcrt gevoerd
heeft, brengt hij ons plotseling weer bij Pe
trarca. Deze vereerde zeer de oude
Romeinsche schrijvers en schreef o. a. brieven aan
Cicero en Vergilius" (28). Ik kan me levendig
voorstellen, dat hier den volksstudent ontvalt:
Maar was de kerel dan gek ! ?" Ja, wat moet
de man zich bij zoo'n meedeeling voorstellen,
als hij niet is ingewijd in den aard en de
beteekenis van den epistotairen vorm voor de
Humanistische litteratuur?
Een paar regels verder : Men verzorgde
bovenal ook den vorm, die in de middeleeuwen
niets waard was." (20). Wat moet dat
beteekenen ? Wat bedoelt v. H. onder den vorm ?
Enkel maat, rhytme, rijm ? Of ook woorden
keus, beeldspraak ? Bedoelt hij, dat de vorm
slecht was ? Of dat men er geen waarde aan
hechtte, dat hij slechts bij toeval dragelijk
was ? Het een zoowel als het andere is immers
dwaasheid !
Wat denkt men van een zin ais dtv,c : ,,De
beweging kwam ook in andere landen en
Erasmtis was wel een van de beroemdsten"(21.))?
Ik zou wol eens willen weten wat de
volkssttidijnt zich van Erasmus voorstelt, als hij
verder over hem leest : Hij was een typisch
humanist, schreef nooit aviders dan in het
Latijn en voelde zich geen Nederlander, maar
wereldburger, individualist en classicist. Hij
was op en de op aristocraat en hield het
,,vulgus",dejnassa van zich af. Hij was priester,
maar liet zich de gelofte weder terug geven. Hij
was een zwerveling" (2(.>). Hoe ging dat met
die massa ? Drong zich die dan aan Erasmus
op ? Wat wilden ze van hem? Erasmus heeft
de massa gezocht, hij heeft met liefde het vul
gus bestudeerd om er zijn zuiver HoIIandsche
kunst van te maken in zijn Colloquia. Ja
Dr. v. H., gij bedoelt wat anders. Dat is het
hem juist. Gij moet leeren, wat ge bedoelt
zoo te zeggen, dat uw leerlingen zich er een
juiste voorstelling van kunnen maken.
Lees een enkelen dialoog van Erasmus
voor in goede vertaling, haal er uit, wat het
typisch humanistische is. Laat den
grootengedachtengang zien van de Laus ; lees eenige
fragmenten voor waarin de moderne levens
opvatting van het Humanisme uitkomt
tegenover die der middeleeuwen. Daar zullen
uw leerlingen meer aan hebben dan aan de
meedeeling, dat Erasmus een aristocratische
zwerveling was, die de massa van zich af wist
te houden.
Wat moet de volksstudent denken van een
Michel Angelo die zijn gaven als 't ware maar
te~verkwisten had" ? Van een Ariosto die
draagt een wereld van classieke en roman
tische fantasiebeelden in zich, die hij naar
eigen smaak herschept" ?
Er is letterlijk geen bladzij in dit boek,
waar men niet nu't zekere verbazing
vraagof uitroepteekens zetten kan. De belang
stelling en het geestelijk leven maakten in
dien tijd (vermoedelijk de tijd van het ontstaan
van het Frankische epos. P.) een grootsche
ontwikkeling door." (10). Welke belangstel
ling ? Waarvoor? Voor de litteraire kunst ?
Weet Dr. v. H. iets van beteekenis over die
belangstelling in dien tijd ?
Het gaat over de ridderschap die over haar
hoogtepunt heen geleefd" blijkt : Wat kracht
was en verteederd geworden was, werd ver
wijfdheid en omstreeks 1200 kon deze stand
van meiischen niet meer de eerste stand blij
ven, maar had zich overleefd." (14). Wat ?
Vcrteederde kracht en verwijfdheid bij de
ridderschap van 1200 ? 't Is immers te mal.
Ik Iaat het hierbij. Ieder die met een kri
tisch oog dit boek doorloopt zal op iedere
pagina slapheid, vaagheid, onjuistheid van
uitdrukking vinden, verkeerde voorstelling
van de feiten. Om dit nog uitvoeriger aan te
toonen, mis ik Uier de ruimte. Ik wil met
plezier gelooven, dat Dr. v. H. dat alles anders
heeft bedoeld, zelfs dat hij het beter en juister
heeft gezegd, maar hij draagt toch ten slotte
zelf de verantwoordelijkheid voor dit
abominaöele boekje.
Pandorra is een Renaissance-drama, dat
bij den eersten aanslag even aan Monna
Vanna van Maeterlinck doet denken ; maar
het is toch geheel anders van toon ; het heeft
niet het vlovicnd gemakkelijke van Maeter
linck; er is iets breeds, iets schijnbaar stugs
en straks in, als in de forsche strakke lijnen
van Toorops teekeningen. Het teekeningetje
van Toorop voor den titel drukt in zijn fieren
lijnzwaai goed de idee van het spel uit.
Ook hier als in Monna Vanna is het de
vrouwenliefde,die haar offer brengt.Mira is de vrouw
die veel en velen heeft liefgehad, orndat
ze in de liefde iets groots zocht, omdat ze
allen liefhad, geen vrouw was. Ik dacht",
zegt ze tot Perino, dat ik altijd hard was tot
aan dien eenen|dag op de Piazza, maar de groot
heid die ik voel is a.'tijd hier geweest van het
allereerste dat ik mij herinner.Het /al mijn moe
der geweest zijn, misschien ook was 't een
ander. Het wasén warme dag, ik denk een mor
gen, omdat ik die zachtheid enkel van den mor
gen ken ; ik zat op het gras, boven mij waren
twee oogen, en daar boven de hemel. Die oogen
wilde ik hebben en wat daar in de hoogte was,
en ik schreide; toen nam een hand mij op
en-vk hield iets vast, ik weet niet meer
wat, zooals ik jou hand in de mijne heb. En
later bij het keren, of wanneer ik voor het
J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
venster zat, of soms ook in de drukte van de
straat, kwam die warmte over mij, kwam de
zon naar binnen en het was of ik' alles, alles
kuste. Dat was geluk, dan had ik alles aan
mijn borst. Ja, zoo is het, omdat ik dat zoo
vroeg ai kende, had ik niet n mensch lief,
Ik wilde alles, ik was geen vrouw."
Doch op de Piazza is het groote moment in
haar leven gekomen, de inkeer, het moment
dat haar aangreep, dat haar openbaarde de
zuivere liefde, de band tuschen Perino en haar.
Maar Perino's liefde voor zijn stad is grooter
dan voor haar. En als ze weet, dat bovendien
Serafina hem in haar hart draagt, dan komt
haar hoogste liefdesuiting, haar vrijwilligen
afstand van den beminde, haar bereid-zijn om
een ander in ballingschap te volgen. Maar
Perino brengt haar den dood. Beiden sterven
rijp voor een hooger leven.
Ik versta het Grieksch te weinig om een
oordcel te mogen hebben over de volkomen
zuiverheid der vertaling van Plato's Phaidoon
in bijzonderheden ; maar toch genoeg Grieksch
en Hollandsen om te kunnen genieten van
Boutens' mooie gedegene Hollandsen, dat
klinkt eu loopt alsof het Grieksch was. Ik
heb zelden een proza-vertaling uit het Grieksch
in het Nederlandsen gelezen waarin zoo zeer
de Grieksche toon, het Grieksche karakter is
bewaard. We mogen Boutens zeer dankbaar
zijn voor dergelijke vertalingen.
Dichters zijn de beste vertalers van den
dichterüjksteu der wijsgeeren. Shelley gaf
een goede vertaling van het Symposion. Bou
tens gaf thans het gesprek over de onsterfe
lijkheid der ziel, zooals Socrates die zou bere
deneerd hebben, voor hij den giftbeker dronk.
J. P R i N s E N J. L,zn.
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L E M"
Wllsonsplein 11
DE VOORDEELIOSTE TARIEVEN
iiiiiiuiimfiiiiiHmmimmiitmmiii
Nieuwe Uitgaven
Gedenkboek der Stoomvaart-maatschappij
Nederland" (1870?1920), samengesteld door
dr. mr. G. de Boer, uitgave der Maat
schappij.
Wilhelm Mengelberg, Gedenkboek
1895?1920. Uitgave van Martinus Nyhoff,
den Haag.
Vijfentwintig jaar onder de menschen",
door M. J. B r u s s e, uitgave van W. L.
en J. Baisse. Uitgeversmaatschappij, Rot
terdam.