Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOÜR NEDERLAND
22 Mei '20. No. 2239
CHARIVARIA
Aanval op politiebarakken. Drie
honderd man deden heden een aanval
op de politiebarakken in Wexford. Zes
politieagenten verdedigden de barakken."
(N. C.)
Wie Engelsen kent, begrijpt het wel.
Hij deed dit alles zonder
achtergedachten." (N. K. C.)
Wie Fransch kent, begrijpt het wel.
Aangeboden een rotatiepers in rollen."
(Adv. Hbl.)
Wie Duitsch kent, begrijpt het wel.
(Rotationsmachine Einrolle).
De gretigaards
Het bad was voor de meeste jongens
eerst een pijnbank, later een gretig ge
noten genot. Het gretig gebruik van
de bibliotheek bewees het." (H. P.)
Een stampvolle zaal heeft met gre
tige aandacht de voorstelling gevolgd."
(N. R. C.)
Journalistiek optimisme
Door eenige jongens werd deze week
een rijwiel gevonden in een kolk bezijden
het huis van den heer D. R. Het zadel,
stuur, banden en trappers ontbraken,
doch het rijwiel was nog in zeer goeden
staat." (U. D.)
Met bebloed aangezicht werd hij
opgenomen. Dr. S. uit Arum 'werd in
allerijl opgespoord. Hij reinigde de hoofd
wonden. 24 uur na het ongeluk wist de
getroffene zelf nog niet wat hem was
overkomen, doch de toestand moet als
gunstig afgeloopen worden beschouwd."
(De Jong's Nbl.)
De heer Braat legde in de Kamer
alleen zijn beenen op een tafel, maar
Duymaer ging er met een ander lichaams
deel op zitten." (Notenkr.)
Wij kunnen wel raden met welk, en vinden
de praestatie niet opmerkelijk. Veel knapper
lijkt ons het volgende:
En met de beenen, naar
Amerikaanschen trant, naar de vier windstreken
uitgestoken, kon ik ongestoord van het
landschap genieten." (Hbl.)
De kinderen in Noord-Sleeswijk schijnen
veelal een ongewoon hoogen leeftijd te be
reiken. Het is gisteren een dag van groote
beteekenis geweest voor de scholen in
Haderslev," schrijft het Hbl. De kinderen hebben
daar voor het eerst sedert 1864 gedurende
de lesuren de Deensche taal hooren spreken."
SCHILDERKUNST-KRONIEK
STEDELIJKE ZORG
Het is een verderfelijk standpunt geweest
van de overheid, toen zij, meenende dat de
zorg'der schoonheid enkel aan het individu
kon blijven toevertrouwd, zich teruggetrok
ken heeft van die schoonheid, en een brutaal
schennen heeft gedoogd ? waarvan we nu
de niet meer te verhelpen bewijzen, tot in het
kleinste dorp, gemakkelijk vinden. Het was
een standpunt, dat ook ekonomisch nooit is
te verdedigen. Ik heb het meer geschreven :
een stad rijk aan architectuur is een stad vol
vreemdelingen ; is een stad vol verkeer om
de schoonheid; is een stad vol inbreng door
die schoonheid. Half Italiëis daarvan
voortHET LEVEN
door MARIE SCHAIITZ
Het leek Rina toe het haangekraal te zijn,
dat haar bewustzijn optrok uit den slaap.
Half-wakker, met gesloten oogen luisterend
naar het morgen-frissche geluid, besefte zij
het nog slapend al te hebben gehoord. Een
weerzin tegen dit begin van wat een onover
komelijke zwarigheid leek,kroop als een licha
melijk onbehagen wee in haar op. Zij trachtte
nog den slaap vast te houden, maar een
meedoogenloozèhelderheid begon al haar gedach
ten open te woelen.
Langzaam keerde zij zich op den rug en
voelde hoe het effen morgenlicht streek over
haar sla"ap-warme gezicht. Zonder den blik
nog te heffen, zag zij op den witten muur de
fijne lichtstreep, die de zon boorde door een
reet in de groene blinden. Het was als eiken
morgen. Wanneer zij haar oogen langs de
lichtstreep liet otnhoügkruipen, dan zouden
zij het schilderijtje vinden, het groene
boschstudietje, dat in het halflicht en op dezen af
stand de duidelijkheid van zijn voorstelling
verloor. Daarin had zij, op een
druiligenregendag hier ziek liggend en gedachteloos turend
naar wat haar kijken vasthield, plotseling en
vreemd-duidelijk gezien wat haar sindsdien
niet meer losliet: in de donker-schaduwige
boomgroep het profiel van een grijnzende
tronie, irriteerend in zijn ziellooze starre
stompheid en, terugwijkend naast dit duistere,
een bleek zacht kindergezicht in de
lichtvlekken van het open verschiet. En eiken morgen
bij het ontwaken wanneer, juist omdat zij dit
zoo heftig niet wilde, steeds ditzelfde plekje
haar blik omhoog trok, dan voelde zij het als
een ongeluk bijna dat altijd weer het die
stomme donkere grijnskop was en nooit het
blanke kindergezicht, die het eerst van haar
besef bezit. nam.
Zij zag naar den roestigen wekker op het ta
feltje. Over zeven, nog vroeg genoeg. Toch
kon ze evengoed opstaan, met slapen was 't
gedaan. Maar schoon het voornemen zich in
haar hechtte, volvoerde zij 't niet, de loome
weeëweerzin sloeg iedere aandrift lam.
Evert slaapt nog," peinsde ze, beluisterend
de zwaar-regelmatige ademing uit het bed
naast het hare. Die!" dacht ze, ironisch en
benijdend tevens,, als ik hem niet wekte,
sliep hij morgen nog." Zij wendde zacht het
hoofd, zag de warrige blonde haarmassa in
de schaduwholte van het kussen en de rustige
deining van het gestrekte lichaam. Zij zuchtte ;
een plots rijzende droefheid, warm in de kilte
van haar weerzin, overfloerste haar wijde
donkere oogen, trok haar mondhoeken neer.
Zoo is 't nu eenmaal, hij de rust en ik de
tobdurend de zekerheid; veel plaatsjes in ons
land, zelfs geschonden, ervaren dat nog ;
Frankrijk, beter bekend, zou dat kunnen
ervaren.
We zijn, niet te vroeg (o, gaten in onze
steden) van dat standpunt teruggekomen.
Sommige plaatsen zijn meer vernield door het
vroeger inzicht, dan door een fel bombarde
ment, maar we zijn er van terug gekomen.
De vraag is nu te stellen: wat is der over
heid nu tot zorg, wat moet ze doen ?
Zij moet:
Ie zooveel mogelijk handhaven;
2e zoo goed mogelijk vernieuwen;
3e 200 zuiver mogelijk helpen, steunen ;
Ie. Zij moet handhaven. Het is altijd een
dwaasheid geweest, dat weg te gooien, wat
niet meer te krijgen was, en wat schoon was.
Het is onvoorzichtig, onredelijk, onprak
tisch. De overheid, of het orgaan daarvan,
aangewezen, om hierin te ageeren, mag dus
nooit zonder schroom huis, hof, brug noch
boomenreeks laten neergooien, zonder dat
daarvoor een te billijken reden is. Zij mag
het stadsgezicht niet zijn type laten verlie
zen?zoo er geen reden voor is. Zij mag zeker
onkundigen of beeldenstormers van professie
niet de vrije hand laten ter ontsiering. Het
gemakkelijkst toe te staan is in deze het rooien
van boomen herplant, herwinnen zij
d'oude statigheid, en de tijdgenooten van den
aanplant etc. missen alleen hun spiegeling
in de grachten, hun licht en schaduw, hun
toppen even hoog als de huizen
Het amoveeren van een huis, van een reeks
huizen, van een straat het wordt een zaak
voor lange overweging. Het kan alleen toe
gestaan worden, zoo door verkeer of door iets
anders het onomgaanbaar noodig is ? en zao,
voor het nieuwe te bouwen deel architekten
bestaan, die en bekwaam zijn, en pieus, die
nieuw en oud niet zien als absoluut vijandig.
maar beide als noodzakelijkheen, gebouwd
naar juiste traditie, zij de schakeering in deze
periode anders
Ik hoop toch, dat we ons zoo sterk gevoelen,
dat we boven de enkele negatie gekomen zijn ;
een tijd, die bevestigt, is niet angstig voor 't
oude, omdat zij zeker in zich de elementen
van het nieuwe voelt.
2e. We moeten vernieuwen, dus nieuw
maken, zoo we dat kunnen. Dat vernieuwen is
een noodzakelijkheid. En alle drang, die sterk
is, uit zich juist, uit zich zuiver. Het tegen
woordig aanzicht van onze geschonden steden
is geen bewijs tegen het vernieuwen; het is
alleen een bewijs tegen de voorgaande periode,
die in de architektuur heeft bewezen, dat geen
werkelijke drang in haar was. Want de
architektuur is altijd het probaat bewijs, wat
een tijd bezit aan gemeenschappelijke ge
dachte, aan eender gerichte Idee. Zij is een
bewijs in steen, of eer in ruimten. We moeten
dus in een tijd vol vernieuwing, en niet eer, zij
het latente eensgezindheid, de architekten
niet binden. Het is een te gelukkig verschijnsel,
dat we in n tijdperk bouwers bezitten als
?de Bazel en Berlage, om hun niet alle gelegen
heid tot werken te geven, vooral nu zij hun
persoonlijke harmonie hebben gevonden. We
moeten ze ook niet op stang jagen door hen
(te eigener versmalling) te laten concurreeren
in prijsvragen we moeten hun zooveel
mogelijk vrij laten scheppen. Doen we dat,
dan kunnen we weer steden krijgen, rijk aan
een eigen, Hollandsche bouwkunst, en die
niet, vol vreemde en hier niet beklijvende
elementen, stoornis is in dien groei van die
bouwkunst, maar weer bevestiging van die
bouwkunst en van haar groei.
De overheid moet bij de eigen vernieuwin
gen den nieuwen architekten zoo veel moge
lijk kans geven (er zijn architekten nu in
Holiiui in iiiiraiiuiiiinnt uut t mu m uiii
berijen. En ik kan er niet eens over praten als
me de zorgen over den kop loopen! Als ik er
maar over begin, dan verandert zijn gezicht.
En altijd hetzelfde antwoord: Jij bent zoo'n
handig vrouwtje Mijn kleine Rineke weet
't best hoe ze de dingen op moet knappen.
.God! Ik kan toch niet altijd alles alleen
verduwen! Als hij maar achter zijn ezel zit bij
zijn koetjes en z'n weien, dan is er allang
niets anders meer voor hem. En Rineke moet
maar zien hoe ze 't klaar speelt met 't leven.."
Haar warme volle droefheid schrompelde
tot wrange bitterheid en in een plotse impuls,
door haar gevoel gestuwd, wierp zij het dek
van zich af en gleed het bed uit.
Zij huiverde even in de koelte van den mor
gen, voelde, als bij het wakker worden maar
sterker nu, een vaag lichamelijk onbehagen.
Als ik maar niet ziek word!" flitste het door
haar denken met een schroeiing van schrik.
Waarom ben ik ook anders zoo gedrukt ?"
Ziek worden! Ais een dreiging zweefde deze
mogelijkheid over haar gedachten. Ziek wor
den, dat beteekende een breuk in den
afgepast-rustigen gang van hun leventje.een scheur
in fyet voorzichtig-geweven gewoontetjes-net.
Vreemde hulp in huis clat kostte geld,
het ergst van al, altijd en bij alles weer het
kardinale punt hier.
Zij boog het hoofd in de wijde waschkom
en liet het koele water langs haar hals loopen.
Even leidde de prikkelende verfrissching haar
gedachten uit het spoor, zij sloot de oogen,
proefde bewust het fijne genot van de water
vloeiing langs haar warme huid. Maar toen
zij met de ruwe handdoek zich droogwreef
en de oogen opende naar de lichte muurplek,
was 't onverhoeds nu nog het grijnzende pro
fiel dat uit het kleine boschstudietje haar
tegenblikte. Met een schok vielen de even afge
wentelde gedachten weer op haar ziel.
Voor Evert zou het 't ergst zijn, als zij eens
kwam ziek te liggen, Zij zag hem rondloopen,
onhandig en zielig-ontdaan, uit zijn werk ge
haald, uit zijn evenwicht geslagen door dit
buitensporige, dat al zijn lieve gewoontetjes
stoorde. Och, een jongen was hij, een groot
onhandig kind! Een zachte verteedering
zwol in haar open, stuwde haar oogen vol
warme tranen. Hij kon 't per slot niet heipen
dat hij was zooals hij was, levend binnen den
rond zichzelf getrokken cirkel voor wat zijn
diepste verlangen bevredigde: zijn werk. Met
een zweem van ironie dacht zij nog: Wat er
dan nog aan verlangen in hem overbleef, was
wel voor haar." En ook was 't zijn schuld niet
dat hij weinig verkocht en de tijden zoo moei
lijk waren. Zij zuchtte even met een
onwillekeurigen blik naar den bewegingloozen slaper.
Hem deerden de zorgen weinig, hij had wat
hem alles vergoedde en vergeten deed : zijn
werk, maar wat bleef haar ?
Langzaam knoopte zij het koord van haar
blouse, terwijl zij al naar de deur liep. Ziezoo,
de dag kon weer beginnen.
In het smalle gangetje, dat het kleine
eenverdiepings-buitenhuisje van voor tot achter
doorsneed, speelde de zon al op de donkergrijze
vloertegels. Rina nam den sleutel van het
X7IT
mittiimtittiitititiHUimtttititiiittiuiitttiimu
JU. (IRLUS
MM 12 ets. sigaar,
HATTINK & Co.
REMBRANDTPLEIN 62
Hoek Amstelstraat,
AMSTERDAM.
iiiiiiiimtiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii
land), maar ze moet, wikkend en wegend, ter
wille van de gemeenschap, niet den wankelen
beginneling kiezen, die nog experimenteert
(dat doen velen lang tegenwoordig) maar zij
moet hen kiezen, die, in vollen bloei van hun
werken zijnd, zooveel mogelijk zekerheid
geven.
3e. De overheid moet steunen ; helpen. De
overheid is niet baas over alles; ze grijpt
niet met een sterken, diepgrijpenden vinger
in iedere wond, of in iederen wensch. Maar ze
kan veel steunen, helpen. Zij kan ten eerste
verhinderend optreden tegen het leelijke;
zij kan de daarin onbeschroomden doen
afIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIM1I1MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIII
haakje, opende de achterdeur en trad naar
buiten. Over het kleine tuintje met zijn
koolen slaplanten, zijn popperige groente-bedjes,
zijn klimkers.tegen het houten hekje en over
de rustige verre weilanden daarachter stond
de dag al groot en blauw en goud-glanzig. Een
glimlachje zweemde om Rina's mondhoeken,
terwijl zij stilkens uittuurde in de blanke
verte. Een zoete rust, een troostrijke vreugde
leek op te ademen uit de innigheid van dit
bekende.
Zij rilde even in het aanzoeven van een
klein windje, dat de bponenplanten wiegelen
deed tusschen de gekruiste staken en uit haar
roerloosheid gewekt ging zij de luiken van het
keukenraam lichten/Dan, langzaam en onwil
lig, want het zoete buiten hield haar vast,
ging zij het huis in.
De enge omslotenheid drukte weer en neep
als een klem, terwijl zij traag en weerzinnig de
gewone werkjes aanvatte. Weer scheerde
even, vluchtig, het denkbeeld van ziek wor
den langs haar gedachten. Maar toen zij over de
gruttenbrij, die /.ij iederen morgen voor Evert's
ontbijt bereidde, stond gebogen en de walm
van de heete pap haar in 't gezicht sloeg,
golfde plotseling een zoo zware walg in haar op,
dat zij bevend de pan van zich afschoof en
met de handen tegen den mond gedrukt uit
het nauwe keukentje naar buiten vluchtte.
Op den rand van de regenton zat ze, de
vingers ineengeklemd, en voelde hoe in de
koelte de heete walging langzaam zakte. Dan
wendde zij het hoofd en zag weg in het
zonverschiet. Wat heb ik toch ?" vroeg zij zich,
terwijl zij haar klamme handen over elkaar
streek.
Een oogenblik was het stil in haar, of haar
hoofd leeg viel van denken. In haar wijd open
oogen spiegelden zich het tuintje, de effen
groene weiden onder de hemeikoepeling. Doch
plotseling en als uit onnaspeurbare diepte ge
rezen was daar in haar de gedachte, die als
een vlam door haar wezen sloeg.
Als onder een ban zat ze, roerloos, starend
als naar een innerlijk visioen. De fijne scherpe
kreet van een vogel die over haar heen vloog
wekte haar. Zij boog het hoofd en zag op haar
handen neer, Dat is 't," peinsde ze. Dat
ik daar niet eerder aan gedacht heb." Haar
oogen knipten, een trekking voer door haar
mond, een strakke vreemdheid leek haar
wezen te omspannen. Dan schuchter en voor
zichtig, als wilde zij den klank der woorden
proeven, fluisterde zij voor zich heen : ,,lk
krijg een kind...."
Zij hief het hoofd en staarde langs het huisje
in het Jichtverschiet weg. Een cindelooze
weemoed was om haar lippen. Zij dacht aan
wat tot heden voor hen beiden een vanzelf
sprekendheid was geweest: geen kind. Hoe
konden zij 't bekostigen een kind te hebben ?
Wat zou er terecht komen van Evert's
werk wanneer deze grootere zorg nog drukken
kwam ?
Zij vouwde de bevende handen in den schoot.
Een zoete reuk van zomer was ijl en vluchtig
om haar henen, een windvleugje aaide de
losse haren langs haar nek, waarop zacht en
laten, voordat zij begonnen.. Zij kan zorgen
voor wat openbaar is en zij kan inlichten.
Zij kan niet alleen voorgaan, maar zij moet
ook nagaan, alles wat buiten 't haar eigen
ligt. Zij moet voorgaan door niet ijdellijk
neerhalen ; ze moet niet lichtveerdig zijn om
trent de schoonheid, en niet te gemakkelijk
zich willen dekken met die elastieke eisenen
van 't verkeer, die soms alleen eischen van
te weinig belanghebbenden zijn.
Een stad is een organisme, dat evenmin
als elk ander organisme alles verdraagt. Een
stads-schoon kan radicaal verdwijnen, of
afwezig blijven gedurende langen tijd (zie
den Haag); laat de overheid dus binden wat
ontbinden wil, doen bederven daar heeft
ze macht toe. Laat ze voorgaan in het juiste,
in het schoone ; laat ze zelf een voorbeeld zijn
van zuiveren eerbied, en van zuiveren wil.
De rest volgt, in dezen tijd, dan wel van
zelven.
SAARTJE BISSCHOP PESIIER SURREY
Het is de eerste keer, dat Saartje Bisschop
uitkomt met een tentoonstelling, enkel van
haar werken.
||En wat is daarin kenmerkend?
Bt Bekend was uit haar etsen (zie hier die
naar haar Moeder's werken, 35, 36, 37 en
den meisjesk'op met muts, en de vogels 33,
34,) dat kleur het eerste zou zijn, wat ge kondt
vinden. Ge vindt inderdaad kleur als het
eerste in Esher Surrey. Die kleur is naar het
innerlijk gericht. Ze is groot gehouden,
eer zwaar (is dat te verwonderen?) maar levend,
hoewel soms wat troebel. Die innerlijkheid
iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiMiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit iiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii
donzig de zonnewarnite woog. Een teedere
innigheid doortrilde haar wezen, een zacht
kloppen ging opbonzen in haar borst: Ik
krijg een kind, ik krijg een kind...."
Nu ontlook warm de gloed in haar oogen,
en om haar lippen bloeide de glimlach open.
Zij ademde diep op en liet zich afzakken van
de regenton. Zij stond en het leek of zij lichter
geworden was, of haar voeten den grond maar
even raakten. Met den glimlach nog rond haar
open lippen,zag zij om zich in de zonnige stille
zomerwereld. Een dieper straling leek te glan
zen over de effen landen, in welker wijdheid
de huisjes zich verloren, een vuriger gloed
vlamde op uit de kelkbloemen van de kers,
een diepe trilling leek te zingen in het windje,
dat van over het dak kwam glijden. Zij voelde
een warme vochtigheid naar haar oogen wel
len en als een zuchtje fluisterde zij nog eens
voor zich heen : Ik krijg een kind...."
Nu brak het geluk in haar open, rijp en
stralend. Langzaam liep zij langs de
grasranden, tusschen de groentebedjes. Zij streelde
de blaren van de booneplanten, die oprankten
langs de stokken, de oranje en fluweelbruine
kersbloemen, die gloeiden bij het hekje, zij
bezag haar vingers en het leek haar toe dat zij
anders geworden waren, fijner en teerder. Ik
krijg een kind," zong de stille jubel in haar.
Op lichte voeten, als gedragen, liep zij om
het huisje heen. Op den weg bleef zij staan en
luisterde, naar het rttischen in de boomen :
er was dezelfde trillende jtiiching in, die zij in
zichzelf vernam.
Door de koele stilte van het huisje liep zij
als in droom. Zij ging de slaapkamer binnen,
waar het groenige half-licht hing dat door de
blinden zeefde, liep op het bed toe en zette
zich op den rand. Het wekkertje wees half
negen; acht uur was de tijd, dat zij Evert
wekken moest.
Hij voelde haar aanwezigheid en keerde
zich op den rug; zijn oogen gingen naar haar
open.
Morgen jongen," groette zij zacht met lip
pen waar rond de glimlach nog trilde en zij
hoorde zelf den diepen klank van haar stem.
Hij rekte de armen boven het hoofd en
geeuwde : HHoe laat is 't ?" vroeg hij loom.
Half negen," zei ze, hem aanziend.
Een geweldige boosheid schoot over zijn
trekken, hij duwde het dek terug. Half ne
gen .... Waarom heb je me dan niet om
acht uur geroepen ?"
Haar gezicht veranderde niet. Langzaam
antwoordde zij:
Och.... ik ben geen machine Ik kan
ook wel eens iets vergeten...." En de glim
lach lichtte sterker over haar gezicht.
Verwondering overvfeugde zijn gezicht,
maar hij zweeg.
Bij het raam, waarachter zij de blinden
openstiet, zoodat de volle dag naarbinnen
gudste, hoorde zij hem opstaan, water plensen
in de waschkom. Zij bleef uitzien in de spran
kelende klaarte van den zonmorgen, die de
trillende lichtheid van haar innerlijk leek te
spiegelen. Dan hoorde zij plotseling zijn stem,
zacht vragend :
vindt ge in de kinderen (3, 4) tegen de achter
gronden van blauw en grijs; in de zonnebloemen
(de pot, waarin ze staan is zwak); in het oog
van de danseres in 't geel (in het oog in het
licht).
Er is verwantschap met haar Moeder's werk,
ten slotte en toch persoonlijkheid.
UÏ5 CHARLEY TOOROP, BIJ D'AUDRETSCH.
Deze verzameling geeft me aanleiding tot
n nieuwe opmerking. Ge weet, dat Charley
Toorop in een zwart-wit teekening symbolische
figuur soms bindt met een arabesk, dat haar
kleur soms helsch is in een kermis; dat meer
haar drijft dan ze kan, maar nu trof me, dat
we haar ook kunnen zien als de schilderes
van Het Gezin. Dit is het nieuwe voor mij, dat
ik duidelijk in haar erkende.
WJLLEM VANKONIJNENBURG BIJ|D'AUDRETSCH.
Drie teekeningen zijn er te zien : een vol
ledige Macht" waarvan een grootere bestaat
(met de perfecte potlood-techniek); een andere,
met de vondst der evenwijdigheid duidelijk
erin ; een satyrische van Jozef Israëls, zittend
voor zijn ezel, bezig met schilderen, nijdig,
met iets van een aap (Deze teekening ware een
aardig bezit voor het Haagsche museum) en
met iets dat aan een voorganger herinnert.
GAUGUIN her-kent ge in de mat-rijke kleuren
van les Parolesldu Diable," ; RAEDECKER'S
zwierig en fijn gevuld gesneden paneel staat
er (te lang!) nog steeds.
PLASSCHAERT
f/| l S S R L R N C H E
ClGRRETTES
Wat heb je Rineke ?"
Zij wendde zich af van het wijde licht en
geleund in de vensterbank zag ze hem aan.
Hij stond daar, steunend op de waschtafel,
zijn warrige blonde hoofd al half naar het
water neergebogen. Met een stil, haast vroom
gebaar vouwde zij de handen ineen en zacht,
effen, zeide zij:
Wij krijgen een kind."
Een seconde stond hij roerloos, dan schokte
de schrik zijn kop omhoog, sperde zijn blauwe
oogen open.
Ben je gek ! Een kind ! Je weet dat dat
niet kan "
Alles kan," zei ze zacht en glimlachend.
Even bleef hij haar sprakeloos aanstaren,
dan trad hij op haar toe en rustiger~hu, maar
klemmender ook, sprak hij:
Kind, wat bezielt je ? Je weet toch even
goed als ik, nee ,nog beter, dat dat onmogelijk
is. Jijzelf klaagt altijd 't ergst, dat wij zoo
tobben moeten, dat we er nooit komen
Je zit altijd in de zorg.... Hoe kan je dan
dit willen ?"
Alle dingen zijn mogelijk," antwoordde
zij op haar zelfden zachten toon. Waarom
dit niet ? Als 't zoo gebeuren moet, dan is
dit ook goed. Voor alle dingen in er plaats
in de wereld."
Hiervoor niet!" kreet hij met een stem,
waarin de driftige ontdaanheid uitbrak. M'n
God, denk toch na, Rine! Wat moet er van
ons leven worden? Hoe moet 't met mijn werk?
Ternauwernood voor ons beiden kan ik
en dan een kind dat stelt eischen, dat
weet je ook wel Rine je hebt toch
zelf ook altijd gewild je hebt toch ook
altijd goed gevonden dat we geen kind.."
Haar oogen, waarin de glans niet doofde,
lieten hem niet los. Ja," sprak ze, rustig als
tevoren. Vroeger toen wist ik nog niet
beter. Maar nu niet meer."
Zwijgend bezag hij haar; de felheid van
zijn wanhopig verzet brak op haar blanke
zekerheid. Dan wendde hij zich af, een vloek
verbijtend tusschen zijn lippen, zijn kop was
bleek en starontdaan.
Zonder een woord, op stille lichte voeten,
ging zij de kamer uit, het smalle gangetje
door en liep den weg op. Boven haar ruischte
de zang der zomerboomen. Als vreemde verre
klanken hoorde zij nog Evert's
trillend-bewogen woorden, vaag hervoelde zij wat even
als pijn had geschrijnd : dat hij het kind niet
liefhebben zou, dat zijn leven breken kwam,
maar het nevelde al in onwezenlijkheid weg.
Als een kostelijke bloem bloeide de blijd
schap in haar open. Haar voeten gingen in
licht-veerend rythme, haar handen die langs
haar neerhingen, openden zich als tot het ont
vangen van een gift. En haar hoofd boog zich
achterover, met de oogen wijd in glans en om
haar lippen trilde wat heel haar wezen door
zong: het warme diepe geluk van het leven.