De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 22 mei pagina 12

22 mei 1920 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOÜR NEDERLAND 22 Mei '20. No. 2239 CHARIVARIA Aanval op politiebarakken. Drie honderd man deden heden een aanval op de politiebarakken in Wexford. Zes politieagenten verdedigden de barakken." (N. C.) Wie Engelsen kent, begrijpt het wel. Hij deed dit alles zonder achtergedachten." (N. K. C.) Wie Fransch kent, begrijpt het wel. Aangeboden een rotatiepers in rollen." (Adv. Hbl.) Wie Duitsch kent, begrijpt het wel. (Rotationsmachine Einrolle). De gretigaards Het bad was voor de meeste jongens eerst een pijnbank, later een gretig ge noten genot. Het gretig gebruik van de bibliotheek bewees het." (H. P.) Een stampvolle zaal heeft met gre tige aandacht de voorstelling gevolgd." (N. R. C.) Journalistiek optimisme Door eenige jongens werd deze week een rijwiel gevonden in een kolk bezijden het huis van den heer D. R. Het zadel, stuur, banden en trappers ontbraken, doch het rijwiel was nog in zeer goeden staat." (U. D.) Met bebloed aangezicht werd hij opgenomen. Dr. S. uit Arum 'werd in allerijl opgespoord. Hij reinigde de hoofd wonden. 24 uur na het ongeluk wist de getroffene zelf nog niet wat hem was overkomen, doch de toestand moet als gunstig afgeloopen worden beschouwd." (De Jong's Nbl.) De heer Braat legde in de Kamer alleen zijn beenen op een tafel, maar Duymaer ging er met een ander lichaams deel op zitten." (Notenkr.) Wij kunnen wel raden met welk, en vinden de praestatie niet opmerkelijk. Veel knapper lijkt ons het volgende: En met de beenen, naar Amerikaanschen trant, naar de vier windstreken uitgestoken, kon ik ongestoord van het landschap genieten." (Hbl.) De kinderen in Noord-Sleeswijk schijnen veelal een ongewoon hoogen leeftijd te be reiken. Het is gisteren een dag van groote beteekenis geweest voor de scholen in Haderslev," schrijft het Hbl. De kinderen hebben daar voor het eerst sedert 1864 gedurende de lesuren de Deensche taal hooren spreken." SCHILDERKUNST-KRONIEK STEDELIJKE ZORG Het is een verderfelijk standpunt geweest van de overheid, toen zij, meenende dat de zorg'der schoonheid enkel aan het individu kon blijven toevertrouwd, zich teruggetrok ken heeft van die schoonheid, en een brutaal schennen heeft gedoogd ? waarvan we nu de niet meer te verhelpen bewijzen, tot in het kleinste dorp, gemakkelijk vinden. Het was een standpunt, dat ook ekonomisch nooit is te verdedigen. Ik heb het meer geschreven : een stad rijk aan architectuur is een stad vol vreemdelingen ; is een stad vol verkeer om de schoonheid; is een stad vol inbreng door die schoonheid. Half Italiëis daarvan voortHET LEVEN door MARIE SCHAIITZ Het leek Rina toe het haangekraal te zijn, dat haar bewustzijn optrok uit den slaap. Half-wakker, met gesloten oogen luisterend naar het morgen-frissche geluid, besefte zij het nog slapend al te hebben gehoord. Een weerzin tegen dit begin van wat een onover komelijke zwarigheid leek,kroop als een licha melijk onbehagen wee in haar op. Zij trachtte nog den slaap vast te houden, maar een meedoogenloozèhelderheid begon al haar gedach ten open te woelen. Langzaam keerde zij zich op den rug en voelde hoe het effen morgenlicht streek over haar sla"ap-warme gezicht. Zonder den blik nog te heffen, zag zij op den witten muur de fijne lichtstreep, die de zon boorde door een reet in de groene blinden. Het was als eiken morgen. Wanneer zij haar oogen langs de lichtstreep liet otnhoügkruipen, dan zouden zij het schilderijtje vinden, het groene boschstudietje, dat in het halflicht en op dezen af stand de duidelijkheid van zijn voorstelling verloor. Daarin had zij, op een druiligenregendag hier ziek liggend en gedachteloos turend naar wat haar kijken vasthield, plotseling en vreemd-duidelijk gezien wat haar sindsdien niet meer losliet: in de donker-schaduwige boomgroep het profiel van een grijnzende tronie, irriteerend in zijn ziellooze starre stompheid en, terugwijkend naast dit duistere, een bleek zacht kindergezicht in de lichtvlekken van het open verschiet. En eiken morgen bij het ontwaken wanneer, juist omdat zij dit zoo heftig niet wilde, steeds ditzelfde plekje haar blik omhoog trok, dan voelde zij het als een ongeluk bijna dat altijd weer het die stomme donkere grijnskop was en nooit het blanke kindergezicht, die het eerst van haar besef bezit. nam. Zij zag naar den roestigen wekker op het ta feltje. Over zeven, nog vroeg genoeg. Toch kon ze evengoed opstaan, met slapen was 't gedaan. Maar schoon het voornemen zich in haar hechtte, volvoerde zij 't niet, de loome weeëweerzin sloeg iedere aandrift lam. Evert slaapt nog," peinsde ze, beluisterend de zwaar-regelmatige ademing uit het bed naast het hare. Die!" dacht ze, ironisch en benijdend tevens,, als ik hem niet wekte, sliep hij morgen nog." Zij wendde zacht het hoofd, zag de warrige blonde haarmassa in de schaduwholte van het kussen en de rustige deining van het gestrekte lichaam. Zij zuchtte ; een plots rijzende droefheid, warm in de kilte van haar weerzin, overfloerste haar wijde donkere oogen, trok haar mondhoeken neer. Zoo is 't nu eenmaal, hij de rust en ik de tobdurend de zekerheid; veel plaatsjes in ons land, zelfs geschonden, ervaren dat nog ; Frankrijk, beter bekend, zou dat kunnen ervaren. We zijn, niet te vroeg (o, gaten in onze steden) van dat standpunt teruggekomen. Sommige plaatsen zijn meer vernield door het vroeger inzicht, dan door een fel bombarde ment, maar we zijn er van terug gekomen. De vraag is nu te stellen: wat is der over heid nu tot zorg, wat moet ze doen ? Zij moet: Ie zooveel mogelijk handhaven; 2e zoo goed mogelijk vernieuwen; 3e 200 zuiver mogelijk helpen, steunen ; Ie. Zij moet handhaven. Het is altijd een dwaasheid geweest, dat weg te gooien, wat niet meer te krijgen was, en wat schoon was. Het is onvoorzichtig, onredelijk, onprak tisch. De overheid, of het orgaan daarvan, aangewezen, om hierin te ageeren, mag dus nooit zonder schroom huis, hof, brug noch boomenreeks laten neergooien, zonder dat daarvoor een te billijken reden is. Zij mag het stadsgezicht niet zijn type laten verlie zen?zoo er geen reden voor is. Zij mag zeker onkundigen of beeldenstormers van professie niet de vrije hand laten ter ontsiering. Het gemakkelijkst toe te staan is in deze het rooien van boomen herplant, herwinnen zij d'oude statigheid, en de tijdgenooten van den aanplant etc. missen alleen hun spiegeling in de grachten, hun licht en schaduw, hun toppen even hoog als de huizen Het amoveeren van een huis, van een reeks huizen, van een straat het wordt een zaak voor lange overweging. Het kan alleen toe gestaan worden, zoo door verkeer of door iets anders het onomgaanbaar noodig is ? en zao, voor het nieuwe te bouwen deel architekten bestaan, die en bekwaam zijn, en pieus, die nieuw en oud niet zien als absoluut vijandig. maar beide als noodzakelijkheen, gebouwd naar juiste traditie, zij de schakeering in deze periode anders Ik hoop toch, dat we ons zoo sterk gevoelen, dat we boven de enkele negatie gekomen zijn ; een tijd, die bevestigt, is niet angstig voor 't oude, omdat zij zeker in zich de elementen van het nieuwe voelt. 2e. We moeten vernieuwen, dus nieuw maken, zoo we dat kunnen. Dat vernieuwen is een noodzakelijkheid. En alle drang, die sterk is, uit zich juist, uit zich zuiver. Het tegen woordig aanzicht van onze geschonden steden is geen bewijs tegen het vernieuwen; het is alleen een bewijs tegen de voorgaande periode, die in de architektuur heeft bewezen, dat geen werkelijke drang in haar was. Want de architektuur is altijd het probaat bewijs, wat een tijd bezit aan gemeenschappelijke ge dachte, aan eender gerichte Idee. Zij is een bewijs in steen, of eer in ruimten. We moeten dus in een tijd vol vernieuwing, en niet eer, zij het latente eensgezindheid, de architekten niet binden. Het is een te gelukkig verschijnsel, dat we in n tijdperk bouwers bezitten als ?de Bazel en Berlage, om hun niet alle gelegen heid tot werken te geven, vooral nu zij hun persoonlijke harmonie hebben gevonden. We moeten ze ook niet op stang jagen door hen (te eigener versmalling) te laten concurreeren in prijsvragen we moeten hun zooveel mogelijk vrij laten scheppen. Doen we dat, dan kunnen we weer steden krijgen, rijk aan een eigen, Hollandsche bouwkunst, en die niet, vol vreemde en hier niet beklijvende elementen, stoornis is in dien groei van die bouwkunst, maar weer bevestiging van die bouwkunst en van haar groei. De overheid moet bij de eigen vernieuwin gen den nieuwen architekten zoo veel moge lijk kans geven (er zijn architekten nu in Holiiui in iiiiraiiuiiiinnt uut t mu m uiii berijen. En ik kan er niet eens over praten als me de zorgen over den kop loopen! Als ik er maar over begin, dan verandert zijn gezicht. En altijd hetzelfde antwoord: Jij bent zoo'n handig vrouwtje Mijn kleine Rineke weet 't best hoe ze de dingen op moet knappen. .God! Ik kan toch niet altijd alles alleen verduwen! Als hij maar achter zijn ezel zit bij zijn koetjes en z'n weien, dan is er allang niets anders meer voor hem. En Rineke moet maar zien hoe ze 't klaar speelt met 't leven.." Haar warme volle droefheid schrompelde tot wrange bitterheid en in een plotse impuls, door haar gevoel gestuwd, wierp zij het dek van zich af en gleed het bed uit. Zij huiverde even in de koelte van den mor gen, voelde, als bij het wakker worden maar sterker nu, een vaag lichamelijk onbehagen. Als ik maar niet ziek word!" flitste het door haar denken met een schroeiing van schrik. Waarom ben ik ook anders zoo gedrukt ?" Ziek worden! Ais een dreiging zweefde deze mogelijkheid over haar gedachten. Ziek wor den, dat beteekende een breuk in den afgepast-rustigen gang van hun leventje.een scheur in fyet voorzichtig-geweven gewoontetjes-net. Vreemde hulp in huis clat kostte geld, het ergst van al, altijd en bij alles weer het kardinale punt hier. Zij boog het hoofd in de wijde waschkom en liet het koele water langs haar hals loopen. Even leidde de prikkelende verfrissching haar gedachten uit het spoor, zij sloot de oogen, proefde bewust het fijne genot van de water vloeiing langs haar warme huid. Maar toen zij met de ruwe handdoek zich droogwreef en de oogen opende naar de lichte muurplek, was 't onverhoeds nu nog het grijnzende pro fiel dat uit het kleine boschstudietje haar tegenblikte. Met een schok vielen de even afge wentelde gedachten weer op haar ziel. Voor Evert zou het 't ergst zijn, als zij eens kwam ziek te liggen, Zij zag hem rondloopen, onhandig en zielig-ontdaan, uit zijn werk ge haald, uit zijn evenwicht geslagen door dit buitensporige, dat al zijn lieve gewoontetjes stoorde. Och, een jongen was hij, een groot onhandig kind! Een zachte verteedering zwol in haar open, stuwde haar oogen vol warme tranen. Hij kon 't per slot niet heipen dat hij was zooals hij was, levend binnen den rond zichzelf getrokken cirkel voor wat zijn diepste verlangen bevredigde: zijn werk. Met een zweem van ironie dacht zij nog: Wat er dan nog aan verlangen in hem overbleef, was wel voor haar." En ook was 't zijn schuld niet dat hij weinig verkocht en de tijden zoo moei lijk waren. Zij zuchtte even met een onwillekeurigen blik naar den bewegingloozen slaper. Hem deerden de zorgen weinig, hij had wat hem alles vergoedde en vergeten deed : zijn werk, maar wat bleef haar ? Langzaam knoopte zij het koord van haar blouse, terwijl zij al naar de deur liep. Ziezoo, de dag kon weer beginnen. In het smalle gangetje, dat het kleine eenverdiepings-buitenhuisje van voor tot achter doorsneed, speelde de zon al op de donkergrijze vloertegels. Rina nam den sleutel van het X7IT mittiimtittiitititiHUimtttititiiittiuiitttiimu JU. (IRLUS MM 12 ets. sigaar, HATTINK & Co. REMBRANDTPLEIN 62 Hoek Amstelstraat, AMSTERDAM. iiiiiiiimtiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiii land), maar ze moet, wikkend en wegend, ter wille van de gemeenschap, niet den wankelen beginneling kiezen, die nog experimenteert (dat doen velen lang tegenwoordig) maar zij moet hen kiezen, die, in vollen bloei van hun werken zijnd, zooveel mogelijk zekerheid geven. 3e. De overheid moet steunen ; helpen. De overheid is niet baas over alles; ze grijpt niet met een sterken, diepgrijpenden vinger in iedere wond, of in iederen wensch. Maar ze kan veel steunen, helpen. Zij kan ten eerste verhinderend optreden tegen het leelijke; zij kan de daarin onbeschroomden doen afIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIM1I1MIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIII haakje, opende de achterdeur en trad naar buiten. Over het kleine tuintje met zijn koolen slaplanten, zijn popperige groente-bedjes, zijn klimkers.tegen het houten hekje en over de rustige verre weilanden daarachter stond de dag al groot en blauw en goud-glanzig. Een glimlachje zweemde om Rina's mondhoeken, terwijl zij stilkens uittuurde in de blanke verte. Een zoete rust, een troostrijke vreugde leek op te ademen uit de innigheid van dit bekende. Zij rilde even in het aanzoeven van een klein windje, dat de bponenplanten wiegelen deed tusschen de gekruiste staken en uit haar roerloosheid gewekt ging zij de luiken van het keukenraam lichten/Dan, langzaam en onwil lig, want het zoete buiten hield haar vast, ging zij het huis in. De enge omslotenheid drukte weer en neep als een klem, terwijl zij traag en weerzinnig de gewone werkjes aanvatte. Weer scheerde even, vluchtig, het denkbeeld van ziek wor den langs haar gedachten. Maar toen zij over de gruttenbrij, die /.ij iederen morgen voor Evert's ontbijt bereidde, stond gebogen en de walm van de heete pap haar in 't gezicht sloeg, golfde plotseling een zoo zware walg in haar op, dat zij bevend de pan van zich afschoof en met de handen tegen den mond gedrukt uit het nauwe keukentje naar buiten vluchtte. Op den rand van de regenton zat ze, de vingers ineengeklemd, en voelde hoe in de koelte de heete walging langzaam zakte. Dan wendde zij het hoofd en zag weg in het zonverschiet. Wat heb ik toch ?" vroeg zij zich, terwijl zij haar klamme handen over elkaar streek. Een oogenblik was het stil in haar, of haar hoofd leeg viel van denken. In haar wijd open oogen spiegelden zich het tuintje, de effen groene weiden onder de hemeikoepeling. Doch plotseling en als uit onnaspeurbare diepte ge rezen was daar in haar de gedachte, die als een vlam door haar wezen sloeg. Als onder een ban zat ze, roerloos, starend als naar een innerlijk visioen. De fijne scherpe kreet van een vogel die over haar heen vloog wekte haar. Zij boog het hoofd en zag op haar handen neer, Dat is 't," peinsde ze. Dat ik daar niet eerder aan gedacht heb." Haar oogen knipten, een trekking voer door haar mond, een strakke vreemdheid leek haar wezen te omspannen. Dan schuchter en voor zichtig, als wilde zij den klank der woorden proeven, fluisterde zij voor zich heen : ,,lk krijg een kind...." Zij hief het hoofd en staarde langs het huisje in het Jichtverschiet weg. Een cindelooze weemoed was om haar lippen. Zij dacht aan wat tot heden voor hen beiden een vanzelf sprekendheid was geweest: geen kind. Hoe konden zij 't bekostigen een kind te hebben ? Wat zou er terecht komen van Evert's werk wanneer deze grootere zorg nog drukken kwam ? Zij vouwde de bevende handen in den schoot. Een zoete reuk van zomer was ijl en vluchtig om haar henen, een windvleugje aaide de losse haren langs haar nek, waarop zacht en laten, voordat zij begonnen.. Zij kan zorgen voor wat openbaar is en zij kan inlichten. Zij kan niet alleen voorgaan, maar zij moet ook nagaan, alles wat buiten 't haar eigen ligt. Zij moet voorgaan door niet ijdellijk neerhalen ; ze moet niet lichtveerdig zijn om trent de schoonheid, en niet te gemakkelijk zich willen dekken met die elastieke eisenen van 't verkeer, die soms alleen eischen van te weinig belanghebbenden zijn. Een stad is een organisme, dat evenmin als elk ander organisme alles verdraagt. Een stads-schoon kan radicaal verdwijnen, of afwezig blijven gedurende langen tijd (zie den Haag); laat de overheid dus binden wat ontbinden wil, doen bederven daar heeft ze macht toe. Laat ze voorgaan in het juiste, in het schoone ; laat ze zelf een voorbeeld zijn van zuiveren eerbied, en van zuiveren wil. De rest volgt, in dezen tijd, dan wel van zelven. SAARTJE BISSCHOP PESIIER SURREY Het is de eerste keer, dat Saartje Bisschop uitkomt met een tentoonstelling, enkel van haar werken. ||En wat is daarin kenmerkend? Bt Bekend was uit haar etsen (zie hier die naar haar Moeder's werken, 35, 36, 37 en den meisjesk'op met muts, en de vogels 33, 34,) dat kleur het eerste zou zijn, wat ge kondt vinden. Ge vindt inderdaad kleur als het eerste in Esher Surrey. Die kleur is naar het innerlijk gericht. Ze is groot gehouden, eer zwaar (is dat te verwonderen?) maar levend, hoewel soms wat troebel. Die innerlijkheid iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiMiiittiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiit iiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiii donzig de zonnewarnite woog. Een teedere innigheid doortrilde haar wezen, een zacht kloppen ging opbonzen in haar borst: Ik krijg een kind, ik krijg een kind...." Nu ontlook warm de gloed in haar oogen, en om haar lippen bloeide de glimlach open. Zij ademde diep op en liet zich afzakken van de regenton. Zij stond en het leek of zij lichter geworden was, of haar voeten den grond maar even raakten. Met den glimlach nog rond haar open lippen,zag zij om zich in de zonnige stille zomerwereld. Een dieper straling leek te glan zen over de effen landen, in welker wijdheid de huisjes zich verloren, een vuriger gloed vlamde op uit de kelkbloemen van de kers, een diepe trilling leek te zingen in het windje, dat van over het dak kwam glijden. Zij voelde een warme vochtigheid naar haar oogen wel len en als een zuchtje fluisterde zij nog eens voor zich heen : Ik krijg een kind...." Nu brak het geluk in haar open, rijp en stralend. Langzaam liep zij langs de grasranden, tusschen de groentebedjes. Zij streelde de blaren van de booneplanten, die oprankten langs de stokken, de oranje en fluweelbruine kersbloemen, die gloeiden bij het hekje, zij bezag haar vingers en het leek haar toe dat zij anders geworden waren, fijner en teerder. Ik krijg een kind," zong de stille jubel in haar. Op lichte voeten, als gedragen, liep zij om het huisje heen. Op den weg bleef zij staan en luisterde, naar het rttischen in de boomen : er was dezelfde trillende jtiiching in, die zij in zichzelf vernam. Door de koele stilte van het huisje liep zij als in droom. Zij ging de slaapkamer binnen, waar het groenige half-licht hing dat door de blinden zeefde, liep op het bed toe en zette zich op den rand. Het wekkertje wees half negen; acht uur was de tijd, dat zij Evert wekken moest. Hij voelde haar aanwezigheid en keerde zich op den rug; zijn oogen gingen naar haar open. Morgen jongen," groette zij zacht met lip pen waar rond de glimlach nog trilde en zij hoorde zelf den diepen klank van haar stem. Hij rekte de armen boven het hoofd en geeuwde : HHoe laat is 't ?" vroeg hij loom. Half negen," zei ze, hem aanziend. Een geweldige boosheid schoot over zijn trekken, hij duwde het dek terug. Half ne gen .... Waarom heb je me dan niet om acht uur geroepen ?" Haar gezicht veranderde niet. Langzaam antwoordde zij: Och.... ik ben geen machine Ik kan ook wel eens iets vergeten...." En de glim lach lichtte sterker over haar gezicht. Verwondering overvfeugde zijn gezicht, maar hij zweeg. Bij het raam, waarachter zij de blinden openstiet, zoodat de volle dag naarbinnen gudste, hoorde zij hem opstaan, water plensen in de waschkom. Zij bleef uitzien in de spran kelende klaarte van den zonmorgen, die de trillende lichtheid van haar innerlijk leek te spiegelen. Dan hoorde zij plotseling zijn stem, zacht vragend : vindt ge in de kinderen (3, 4) tegen de achter gronden van blauw en grijs; in de zonnebloemen (de pot, waarin ze staan is zwak); in het oog van de danseres in 't geel (in het oog in het licht). Er is verwantschap met haar Moeder's werk, ten slotte en toch persoonlijkheid. UÏ5 CHARLEY TOOROP, BIJ D'AUDRETSCH. Deze verzameling geeft me aanleiding tot n nieuwe opmerking. Ge weet, dat Charley Toorop in een zwart-wit teekening symbolische figuur soms bindt met een arabesk, dat haar kleur soms helsch is in een kermis; dat meer haar drijft dan ze kan, maar nu trof me, dat we haar ook kunnen zien als de schilderes van Het Gezin. Dit is het nieuwe voor mij, dat ik duidelijk in haar erkende. WJLLEM VANKONIJNENBURG BIJ|D'AUDRETSCH. Drie teekeningen zijn er te zien : een vol ledige Macht" waarvan een grootere bestaat (met de perfecte potlood-techniek); een andere, met de vondst der evenwijdigheid duidelijk erin ; een satyrische van Jozef Israëls, zittend voor zijn ezel, bezig met schilderen, nijdig, met iets van een aap (Deze teekening ware een aardig bezit voor het Haagsche museum) en met iets dat aan een voorganger herinnert. GAUGUIN her-kent ge in de mat-rijke kleuren van les Parolesldu Diable," ; RAEDECKER'S zwierig en fijn gevuld gesneden paneel staat er (te lang!) nog steeds. PLASSCHAERT f/| l S S R L R N C H E ClGRRETTES Wat heb je Rineke ?" Zij wendde zich af van het wijde licht en geleund in de vensterbank zag ze hem aan. Hij stond daar, steunend op de waschtafel, zijn warrige blonde hoofd al half naar het water neergebogen. Met een stil, haast vroom gebaar vouwde zij de handen ineen en zacht, effen, zeide zij: Wij krijgen een kind." Een seconde stond hij roerloos, dan schokte de schrik zijn kop omhoog, sperde zijn blauwe oogen open. Ben je gek ! Een kind ! Je weet dat dat niet kan " Alles kan," zei ze zacht en glimlachend. Even bleef hij haar sprakeloos aanstaren, dan trad hij op haar toe en rustiger~hu, maar klemmender ook, sprak hij: Kind, wat bezielt je ? Je weet toch even goed als ik, nee ,nog beter, dat dat onmogelijk is. Jijzelf klaagt altijd 't ergst, dat wij zoo tobben moeten, dat we er nooit komen Je zit altijd in de zorg.... Hoe kan je dan dit willen ?" Alle dingen zijn mogelijk," antwoordde zij op haar zelfden zachten toon. Waarom dit niet ? Als 't zoo gebeuren moet, dan is dit ook goed. Voor alle dingen in er plaats in de wereld." Hiervoor niet!" kreet hij met een stem, waarin de driftige ontdaanheid uitbrak. M'n God, denk toch na, Rine! Wat moet er van ons leven worden? Hoe moet 't met mijn werk? Ternauwernood voor ons beiden kan ik en dan een kind dat stelt eischen, dat weet je ook wel Rine je hebt toch zelf ook altijd gewild je hebt toch ook altijd goed gevonden dat we geen kind.." Haar oogen, waarin de glans niet doofde, lieten hem niet los. Ja," sprak ze, rustig als tevoren. Vroeger toen wist ik nog niet beter. Maar nu niet meer." Zwijgend bezag hij haar; de felheid van zijn wanhopig verzet brak op haar blanke zekerheid. Dan wendde hij zich af, een vloek verbijtend tusschen zijn lippen, zijn kop was bleek en starontdaan. Zonder een woord, op stille lichte voeten, ging zij de kamer uit, het smalle gangetje door en liep den weg op. Boven haar ruischte de zang der zomerboomen. Als vreemde verre klanken hoorde zij nog Evert's trillend-bewogen woorden, vaag hervoelde zij wat even als pijn had geschrijnd : dat hij het kind niet liefhebben zou, dat zijn leven breken kwam, maar het nevelde al in onwezenlijkheid weg. Als een kostelijke bloem bloeide de blijd schap in haar open. Haar voeten gingen in licht-veerend rythme, haar handen die langs haar neerhingen, openden zich als tot het ont vangen van een gift. En haar hoofd boog zich achterover, met de oogen wijd in glans en om haar lippen trilde wat heel haar wezen door zong: het warme diepe geluk van het leven.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl