Historisch Archief 1877-1940
22 Mei '20. No. 2239
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HUUR-NIVELLEERING *)
In onze socialistische wereld rijpen velerlei
plannen. Rijpen is eigenlijk niet het juiste
woord. Zéschieten als onkruid welig op, trek
ken korten tijd de aandacht, wekken even de
bewondering der getrouwen, om dan weer e
verdwijnen. Als mode-artikelen.
Zoo was het voor kort met de nuizen-soci
alisatie. Een pracht-idee. Doch het verdween,
toen een uit socialistischen kring, een deskun
dige op dit gebied, het onder 't mes nam en
de onuitvoerbaarheid aantoonde. Dadelijk
volgde echter een nieuw plan, de nivelleering
der huren. Een reuzen-vinding! En toch heel
eenvoudig. Men laat de huren der oude huizen
stijgen, stijgen met 60 pCt. van de vroegere
huren. Daarvan eischt men de helft (dus 30
pCt.) voor den staat op tot vorming van een
fonds. Uit dat fonds betaalt men den bijslag,
die op den nieuwbouw wordt verleend, waar
door de nieuwe huizen zooveel goedkooper
kunnen verhuurd worden. En de nivelleering
der huren is gevonden.
Van dit plan is het merkwaardigste dat het
Gemeentebestuur van Amsterdam er inge
vlogen is. Inderdaad hebben B. en W. der
hoofdstad (althans de meerderheid van het
college) den Raad een adres voorgelegd, te
richten tot de Regeering, waarin verzocht
werd dat nivelleeringsplan op te nemen in
de huurcommissiewet; in stede van het voor
stel der Regeering om de huurcommissie toe
te staan de huren geleidelijk te doen stijgen
tot de prijzen van het vrije verkeer.
Dat adres heeft in den Gemeenteraad aan
sterke bestrijding bloot gestaan, zooals te ver
wachten was en de Raad heeft geweigerd het
voor zijn rekening te nemen.
Beziet menJiet wat nader, dan blijkt het
plan al zeer weinig doordacht. De SOpCt.voor
het fonds zouden genomen worden van de ver
hooging der huren (n.l. de helft der verhoo
ging). Dus alleen van die huiseigenaren, die
hun woningen verhuren ; zoodat alle huis
eigenaren die ze)f hun huizen bewonen, vrij
uit gingen. Toch was de berekening van het
bedrag dat in het fonds vloeien zou, gebaseerd
op de huurwaarde van alle huizen; derhalve
een sterk geflatteerde berekening. Verder
bleven buiten schot al die eigenaren die hun
huizen de laatste jaren tegen buitensporige
prijzen hebben verkocht; dat zijn zij die de
hooge huren hebben weten te kapitaliseeren
in de ontvangen verkoopprijzen, geslagen uit
den nood der koopende slachtoffers. Hoe be
langrijk die groep is, kan hier uit blijken dat
de onroerende goederen in publieke veiling
verkocht, alleen te Amsterdam in. de jaren
1917?'19 niet minder dan 76 millioen hebben
opgebracht. Bleven dus belangrijke catego
rieën van profiteerende huiseigenaren vrij van
deze extra-heffing, aan de andere zijde zoude
zij groote groepen treffen, die niet waren ver
rijkt. Zoo bijv: de evenbedoelde slachtoffers,
die, gedwongen duur te koopen, nu ook huis
eigenaren zijn geworden. Nog sterker springt
dat in 't oog als men denkt aan de vele huisei
genaren die door de oorlogsomstandigheden
groote verliezen hebben geleden. Ik wijs bv.
op een verzekeringmaatschappij, wier effecten
bezit door den oorlog sterk in waarde is ge
daald. Naar den regel van een voorzichtig
beleid heeft zij hare gelden deels in effecten,
deels in hypotheken en deels in onroerend
goed belegd. In de stijging van het onroerend
goed zal zij een kleine compensatie vinden
voor het verlies, op haar effectenbezit geleden.
En toch zal zij misschien niet in staat zijn de
haar toevertrouwde spaarpenningen aan hare
verzekerden ten volle terug te betalen. Is dat
een huiseigenaar, wien men ontnemen moet
de waardestijging op n deel zijner bezittin
gen, terwijl hij op het andere deel door dezelfde
oorlogsomstandigheden een veel grooter ver
lies heeft te boeken ? En zoo zijn er duizen
den, particulieren of maatschappijen.
Wil men voor de huur-nivetleering een fonds
vormen, wijl in 't algemeen belang vereischt,
dan zal men het geld moeten heffen naar den
maatstaf der draagkracht of van de onredelijke
verrijking. Onder hen die men dan treft, zullen
dan zeker ook vele huiseigenaren behooren,
maar ook velen die hun huizen hebben tejgelde
gemaakt, ook velen bv. .met aandeelenbezit
in scheepvaartmaatschappijen of petroleum-,
suiker-ondernemingen enz. groepen die
het socialistische plan buiten schot laat. En
van den anderen kant zullen onder de getrof
fenen niet behooren de velen die, ofschoon ze
een Lhuis of huizen bezaten, toch niet ver
rijkt zijn.
ut reizen van /\oel Janszoon Tolman
en Franchoys Jacobszoon Visscher ter
nadere ontdekking van liet Zuidland in
1642/3 en 1644, uitgegeven door R.
POSTHUMUS MEYJES. Met tien kaarten
en 68 schetskaarten, landverkenningen
en platen. 's-Gravenhage, Martintls
Nijhoff, 1919. Werken uitgegeven door
de Linschoten-Vereeniging XVII.
Abel Tasman is noch ten onzent noch in
den vreemde een onbekende. Onze jeugd
leertAhem reeds op de lagere school kennen
als den ontdekker van het vijfde werelddeel
ten minste dat was vroeger zoo en dat be
hoort ook zoo. Engeland, dat de 'door hem
nagevorschte eilandenwereld goeddeels
beheerscht, heeft zijn naam verbonden aan het
groote eiland, dat hij heeft ontdekt. Ook
Tasmans journaal kenden wij reeds voordat
de heer Posthumus Meyjes het voor de
Linschoten-Vereeniging uitgaf. Jaren geleden gaf
de Amsterdamsche boekhandelaar Jacobus
Swart, die het handschrift in zijn bezit had,
het journaal uit in de door hem geredigeerde
Verhandelingen en berigten betrekkelijk het
zeewezen en de zeevaart en daarna in 1860
nog eens in boekvorm. Bijna veertig jaar later,
in 1898, gaf prof. Heeres een
photo-lithographischen facsimile-afdruk van het journaal,
met een Engelsche vertaling en bijlagen.
Dat niettemin de Linschoten-Vereeniging
een nieuwe uitgave in haar werken het licht
doet zien, is alleszins begrijpelijk en toe te
juichen, want de door Swart gegeven tekst
is zeer onnauwkeurig en bovendien moeilijk
te krijgen. De uitgave van prof. Heeres was
een prachtwerk, dat alleen in bibliotheken
kan worden geraadpleegd, bovendien door
het folio-formaat voor wetenschappelijk on
derzoek om niet te spreken van de gewone
Men ziet hoe ondoordacht het was, dat so
cialistisch fonds-plan, hoe oppervlakkig de
grondslag: alle verhurende huiseigenaren te
belasten alleen omdat ze verhuurders waren;
met volledige miskenning van de democra
tische grondslagen : draagkracht en onrede
lijke verrijking nog gezwegen van andere
ernstige bezwaren, aan de uitvoering van het
plan verbonden. Geen wonder dat de verde
diging van wethouder Wlbaut, die trouwens
op de geopperde bezwaren nauwelijks inging,
het voorstel niet redden kon.
Hierbij kon ik het laten, ware het niet dat
dit onderwerp een mooi voorbeeld biedt van
de wijze waarop de socialisten worden voor
gelicht door hun orgaan het Volk". Wat ik
nl. hierboven schreef is de saamvatting van
een betoog, door mij in den gemeenteraad
gehouden tegen het adres aan de Regeering.
Het raadsverslag van het Volk zegt daarvan:
Mr. Z. van den Bergh zal tegenstemmen, om
dat het adresstellingen bevat, waarmede hij
zich niet kan vereenigen.
En in het raadsoverzicht staat het volgende
te lezen :
Gistermiddag werd het ontwerp-adres
behandeld. En het was merkwaardig gade te
slaan hoe de stukken op het bord kwamen
te staan. Of eigenlijk was het niet merkwaar
dig, het was volkomen natuurlijk. Al wat
burgerlijk denkt en al wat burgerlijke belan
gen te verdedigen heeft, viel op het ontwerp
aan, hapte er naar, beet er in, scheurde er
aan. Van Diepenhorst, over Jules N. de Vries
tot Van den Bergh, dat halfsleetsche
demokraatje, toe. Al deze dienaren van het bezit
zongen den lof van den huisjesmelker. De heer
Diepenhorst deed het op welluidende wijze,
de heer De Vries als een waterkraan die men
vergeten had dicht te draaien, de heer Van
den Bergh met zijn schor tenortje.
Iedereen aldus redeneerden al deze
heeren heeft in de oorlogsjaren gelegenheid
gehad een mazzeltje" te maken. Het werd
nu tijd, dat de huisbazen aan beurt kwamen.
En het zou hoogst onrechtvaardig zijn als
deze gentlemen hun 200 millioen guldens per
jaar niet kregen."
Welk een denkbeeld ontvangen de lezers
van het Volk aldus van hetgeen door hun
tegenstanders wordt betoogd. Inderdaad is er
geen blad in ons land dat zoover gaat in de
stelselmatige verleugening.
Z. V A N D E N B E R G H
*X Tot ons leedwezen werd dit artikel te
laat' ontvangen om in het vorige nummer te
worden opgenomen. RED.
flIIM'lltHIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIflIlHHI!
PSYCHOLOGIE DER DIEREN *)
Er is een groot'verschll of men een roman
moet bespreken, dan wel een boek, dat zijne
lezers omtrent eene vrij nieuwe weten
schap wil inlichten. De recensent van een
roman moet op de kwaliteit van het kunstwerk
wijzen, of het al dan niet waard is gelezen
te worden.Bij Buijtendijks boek vraagt de lezer
eener recensie: wat is psychologie der dieren,
alvorens hij voor eene bespreking der wijze,
waarop deze psychologie in het boek behandeld
wordt, eenige belangstelling heeft. Ik be
schouw het als mijne hoofdtaak aan dezen
rechtmatigen wensch te gemoet te komen.
Wanneer men zielkunde opvat als de leer
van hetgeen in het bewustzijn gebeurt, en
als men eischt, dat iedere wetenschap zich
daartoe bepaalt, wat zij rechtstreeks kan waar
nemen, dan bestaat er in het geheel geen psy
chologie der dieren. Het bewustzijn met zijn
inhoud en hetgeen in het bewustzijn gebeurt,
kent iedereen slechts bij zich zelve. Buiten
ons nemen wij slechts bewegingen waar.
Tegenover deze beperking staat echter het
feit, dat deze bewegingen, die wij waarnemen,
op onze eigen handelingen lijken, en de ge
dachte dringt zich aan ons op, dat ook zij
evenals bij ons door psychisch gebeuren
opgewekt worden. Deze analogie werd vroeger
erg overschat. ledere beweging, reactie"
van een dier werd als uiting van een wil of
van een gevoel opgevat. Charles Darwin meen
de van de intelligentie van een regenworm te
mogen spreken en over het geheel was toen
de psychologie^der dieren niets anders dan
eene verzameling van verhalen over bewonde
renswaardige handelingen van dieren,
huis
*) F. J. J. BUIJTENDIJK. Psychologie der
Dieren. Haarlem, Erven F. Bonn 1920,
254 pp. 36 figg.
(VolksuniversiteitsBibliotheek 3) geb. Fl. 2.50.
dieren vooral, waarbij vermenschelijkmg
(anthropomorphisme) op hoogst onwetenschap
pelijke wijze hoogtij vierde.
Er kwam een kentering. Men leerde veie
bewegingen van dieren als gevolgen van een
voudig causaal" gebeuren in de lage
zenuwcentra (b.v. het ruggemerg) kennen, als z.g.
reflexen". Reflexen n.l. zijn stereotype
antwoordbewegingen op bepaalde, eenvoudige
prikkels. Men vond b.v. dat bewegingen,
die als uiting van pijn werden beschouwd,
niet achterwege blijven, als men de geheele
hersenen, als het orgaan van de bewuste
waarneming, verwijdert, en slechts het rugge
merg overlaat. Een onthoofde kikvorsch
veegt zuur af, dat op zijn huid gebracht werd.
Meer en meer vatte men de dierlijke beweging
op als het werk van de dierlijke machine en
beschouwde ruire verklaring door psychisch
gebeuren, door wil, als onwetenschappelijk.
Er stonden bekende zenuwphysiologen op
die verklaarden, dat er geen
dierenpsycho'ogie bestaat en kan bestaan. (1899.)
En ziet, het gevolg van dit doodsvonnis
is eene geweldige literaire discussie over zijne
ju'stheiJ, duidelijker en duidelijker worden
de beginselen eener wetenschappelijke
dierenpsychologie, en de gevonnisde jonge weten
schap geraakt tot ongekenden bloei! Talrijke
bekwame onderzoekers in de eerste
plaats zijn Amerikanen, maar ook een
Franschman, Georges Bohn, te noemen
wijden hun werk aan dit onderzoek. De opper
vlakkige analogie is van de baan. Niet meer
het bewustzijn der dieren, met zijn
ondoorgrondelijken inhoud, is voorwerp des
onderzoeks, maar de handelingen van de dieren.
Men ging zich afvragen, of deze handelingen
al dan niet door een psychisch proces opgewekt
werden, om zoodoende het psychische, al
was het dan ook niet het bewustzijn, te
bestudeeren. De zenuwphysiologen kenden
slechts de bewegingen, nu kwamen de hande
lingen aan de beurt, als bewegingscomplexen
die als geheel eene beteekenis (voor het dier)
hebben; de verschillen tusschen deze twee
verschijnselen had men over het hoofd gezien.
Er zijn inderdaad ook handelingen van
mensch en dier, die gén psychischen grond
slag hebben, zoo b.v. het sluiten van een
ooglid bij aanraking van het oog; andere
handelingen worden wél psychisch opgewekt.
Welke zijn dit? Een voorbeeld zal dit vraag
stuk toelichten.
Een automaat levert een plak chocolaad
vóór een stuiver. Eene vierkante plaat, van
gelijke grootte als de stuiver en van voldoend
gewicht, bereikt hetzelfde effect. Zoo sluit
zich ons oog automatisch" in gelijke wijze voor
een schadelijken prikkel en voor den oogarts.
Dezelfde plaat, die door den automaat
aanvaard" wordt, wordt door den winkelier
die b. v. ook chocolade levert geweigerd.
Waarom? omdat de echte stuiver eene bij
zondere beteekenis" heeft. Hij werkt hier niet
als prikkel zooals dat bij den automaat het
geval was, maar door het feit, dat de winke
lier uit ervaring weet, dat hij op zijn beurt
den stuiver in betaling kan geven.
i Dat is de beteekenis van den stuiver, die
op het oogenblik als de winkelier de choco
lade verkoopt niet waarneembaar is, dus niet
als oorzaak of prikkel kan werken en toch
de handeling bepaalt. Onze psyche heeft het
vermogen samen te vatten, verband te leggen,
dus het vermogen der synthese. Zooals zij
de enkele zintuigelijke gegevens samenvat
tot de voorstelling van het ding, den stuiver
b.v., zoo vat zij het ding samen met gegevens
dienaangaande, die echter in een anderen tijd
verkregen kunnen zijn, en door deze synthese
verkrijgt het ding zijn beteekenis. Het product
dier synthese wekt de handeling op. Het ver
mogen om te handelen niet alleen volgens een
prikkel, maar overeenkomstig de beteekenis
van de dingen, ziedaar het eenvoudigste
kenmerk van het psychische. Het jonge
kuiken," zegt Buijtendijk op bldz. 83, pikt
zooals Morgan beschrijft, niet alleen naar zaad
korrels, maar ook naar alle mogelijke andere
voorwerpen, zooals draadjes, de eigen teenen,
de kraaloogjes van andere kuikens enz. Door
ervaring krijgen echter de waargenomen voor
werpen eene verschillende beteekenis," in
het vervolg beperken de dieren zich dan ook
tot zaadkorrels.
Waar het nu geldt, na te gaan, of een dier,
overeenkomstig ebeteekenisvaneen voorwerp
handelt dan wel, of de zintuigelijke waar
neming slechts als prikkel eene reactie op
wekt, is het het beste door eene proef van
een bepaald voorwerp een nieuwe beteekenis
te doen verkrijgen. Dit is de studie der ge
woontevorming, die in de psychologie der
dieren eene zeer belangrijke plaats inneemt.
Gewoonte n.l. is dit verschijnsel, dat dieren
tegenover bepaalde dingen hun gedrag ver
anderen, nadat-deze dingen door de ervaring
voor de dieren eene nieuwe beteekenis hebben
gekregen. Het ding op zich zelve werd niet
veranderd, het'kan dus niet als prikkel aan
sprakelijk zijn voor het gewijzigde gedrag.
Twee wegen b.v. staan open aan een dier,
hetwelk geenerlei voorkeur vertoont. Als
het echter een paar maal op den eenen weg
een electrischen schok, op den anderen weg
voedsel ontvangt, dan zal het in het vervolg
dien laatsten weg kiezen, ook al laten wij zoo
wel straf als belooning achterwege. Op dit
gebied hebben Buijtendijk en zijne leerlingen
veel gepresteerd. Gewoontevorming is dan
ook het grootste en ook wel het belangrijkste
hoofdstuk uit het boek met talrijke interes
sante voorbeelden.
Nu rijst de vraag naar den samenhang
tusschen ervaring en handeling.
Bij ncelllge dieren is van geenerlei er
varing sprake. Hier heerscht in hoofdzaak de
eenvoudige reactie reflex". Bij hoogere
dieren is dat anders. Vele handelingen, die
vroeger als automatisch d.w.z. als meer of
minder ingewikkelde -reflexen werden be
schouwd, blijken dit niet te zijn. De al te een
voudige tropieleer van Jacques Loeb wordt door
Buijtendijk weerlegd vooral voor den
watervloo Daphnia: Phototropie beteekent de
beweging naar den lichtbron in de rechte lijn.
Blees, een leerling van Buijtendijk, toonde
onlangs aan, dat Daphnia er toe gebracht
kan worden langs zeer verschillende wegen
naar het licht te zwemmen. Instincten zijn com
plexe handelingen, die het dier verricht
zonder ze geleerd te hebben, vaak zonder het
doel ook maar te kunnen weten. Dienten
gevolge werden zij als ref lexketenen beschouwd,
dus als onveranderlijke automatie. In werke
lijkheid zijn het volgens Buijtendijk slechts
handelingsschemata, waardoor het dier wel
gedwongen wordt onbewust doelmatig te
handelen, die echter door ervaring zoo ge
wijzigd kunnen worden, dat van automatie
geen sprake is b.v. webbouw van spinnen,
nestbouw van vogels met hunne aanpassing
aan de situatie, die niet als prikkel, maar in
haar beteekenis voor den bouw, dus psychisch
waargenomen wordt, en dus ook een psy
chische grondslag van de instincten beduidt.
t Het leeren van nieuwe handelingen. Als een
mensch leert de viool te bespelen, dan moet hij
in de eerste plaats leeren de vingerspieren zóó
te bewegen, dat de vingertop nauwkeurig
een punt van de snaar treft. Hij probeert dit
zoo lang te doen, tot de toon, dien hij voort
brengt, zijn oor voldoet. Na eenigen tijd kent
hij eene zekere gewaarwording in de vinger
spieren, die hij naar wensch kan opwekken,
er volgt eene beweging, en de juistheid van
den toon bewijst, dat deze juist gegrepen
werd. De weg tot het bereiken van het doel
moest door probeeren, dus toevallig, gevonden
worden. Eens gevonden en onthouden wordt hij
met het doel tot een geheel gemaakt, geassoci
eerd", dit alles zonder eenig besef van den weg,
waarlangs het doel bereikt wordt. Men behoeft
geene voorstelling te hebben van de zenuw
vezels in hersens en ruggemerg, of van de
spieren in de vingers om de viool te kunnen
'eeren bespelen. Up eenzelfde wijze leert de
hond b.v. eene deur door het drukken op
een hefboom te openen. De hond is niet in staat
de beteekenis van den hefboom te {begrijpen
ook al doet men hem de gewenschte beweging
voor. Hij moet eerst door toeval b.v. tenge
volge van zinnelooze probeerbewegingen
met zijne pooten op den hefboom terecht zijn
gekomen, wil hij eens vooraltijd?leeren de
deur te openen. De samenvatting associ
atie" die hier een geheel vormt, is het voor
den hond onanalyseerbare (onbegrijpelijke)
complex, waarvan de hefboom een deel uit
maakt, met het gevoel van de juiste spier
beweging. Dat dit zoo is, en ieder inzicht in den
samenhang tusschen doel en middel ontbreekt,
blijkt volgens Thorndike daaruit, dat de
hond nooit leert, wanneer men zijne poot
in de hand neemt en haar passief de gewensch
te beweging doet uitvoeren. Een kind leert
hierdoor wel, omdat het begrijpt, de hond niet,
omdat bij de passieve beweging het leidende
spiergevoel niet^opgewekt werd. Dus het
spiergevoel staat bij hem in de plaats van
het inzicht. Slechts het speciale spiergevoel
heeft eene nieuwe beteekenis gekregen.
Een stap verder : de werking van den
hefIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllttllllllllllltlHIIIIIIIItlHIIIIIIII
lectuur niet bijzonder geschikt. Zoo is er
voor een nieuwe uitgave van Tasmans jour
naal alle reden. Wijjeggen den nadruk op Tas
mans journaal; want minder noodzakelijk
schijnt het ons voor de bijlagen, die prof.
Heeres aan zijn facsimile-uitgave had toege
voegd. Het is natuurlijk volkomen waar; aie
bijlagen zijn^voor de_kennis van den persoon
van Tasman en "vooral van zijn reizen na
tuurlijk onmisbaar ; van zijn tweede groote
reis naar Australië, die van 1644, hebben wij
geenj journaal en zijn wij dus geheel aange
wezen op de instructiën en anüere^stukken,
die daarvan in de koloniale archieven zijn
overgebleven. Maar een herdruk is toch, waar
dergelijke stukken eigenlijk alleen voor weten
schappelijke studie worden gebruikt, in dit
geval toch minder voor de hand liggend, te
minder, daar deze bijlagen niet naar de
origineele stukken zijn afgedrukt, maar eenvoudig
uit de publicatie van prof. Heeres zijn over
genomen. In dezen tijd van exorbitant hooge
drukkosten lijkt dat een weinig overdadig. ,
Intusschen, een bezwaar kan dat natuurlijk
moeilijk zijn, al had een collatie van deze stuk
ken met de origineele wel voor de hand gele
gen. In ieder geval heeft deze herdruk dit
voor, dat wij alles wat op de merkwaardige
reizen van Tasman betrekking heeft, nu in
een kloek, handig deel bij elkaar hebben. Wij
zeggen met opzet de reizen van Tasman,
hoewel de titel Franchoysjacobsz. Visscher in
de eer laat deelen. Mij dunkt, niet geheel te
recht. Natuurlijk kan Visschers beteekenis
voor deze tochten niet worden betwist; wat
hij op wetenschappelijk gebied beteekende,
is duidelijk genoeg; van hem is het plan voor
de groote reisjiaar het Zuidland afkomstig;
hij heeft^ook ~de_kaarten geteekend, waarin
de ontdeükingenjn beeld werden gebracht.
Dat zijn raad'voor Tasman dikwijls van
groote waarde is geweest, is duidelijk. Maar
zijn naam. behoeft toch niet zoo vast aan de
geheele expeditie te worden verbonden als die
van Tasman. Want hoewel Visscher een man
van meer kennis en beschaving blijkt, wordt
Tasman toch telkens weer aan het hoofd der
expeditie gesteld; stellig is hij toch een lei
dende figuur geweest, die zfch wist t« doen_
gehoorzamen ook door hen, die in ontwikke
ling boven hem stonden. ^
Daarmede is Tasmans beteekenis natuurlijk
nog geen voldoende recht gedaan. Hij was
bovendien een zeeman van de bovenste plank,
aan wien men veilig de moeilijkste expeditiën
kon toevertrouwen. Dat hij zulk een grooten
tocht als die van 1642 en 1643 kon volbrengen
met zulk een onbeduidend verlies aan
menschenlevens, pleit zeer bijzonder voor hem.
Zijn vaart door de koraalriffen van de
Fidjieilanden wordt terecht als een meesterstuk
van zeeinanschap geroemd ; het was een dier
tochten, waarbij het behoud van schip en
bemanning van liet scherp inzicht en het kloek
beleid van den kapitein afhangen. Bij die
gelegenheid ook kan men opmerken, hoezeer
Tasman door zijn schepelingen wordt ver
trouwd l zonder aarzeling geven zij zich aan
zijn leiding over.
Tasman moet dus een uitnemend zeeman
zijn geweest. Toch schijnen hem in niet ge
ringe mate ook de gebreken van zijn deug
den eigen te zijn geweest. De Indische regee
ring, stelligtot oordeelen ruimschoots bevoegd,
oordeelde niet gunstig over de door hem ver
kregen resultaten. Dat zij hem niettemin ten
tweeden male met hetzelfde doel uitzond, be
wijst toch ook weer, hoe_hoog men hem schatte.
Maar erger is, dat hem a'llerlei ergerlijk machts
misbruik werd ten laste gelegd. Teekenend
is het ook wel, dat met de expeditie van 1644
ook zijn rol is uitgespeeld. Hij werd na dien
niet meer in dienst genomen, hoewel hij eerst
in 1659 te Batavia is gestorven.
Het ongenoegen over de door Tasmans reis
gewonnen resultaten was zeker niet ongegrond.
Men doet den gouverneur-generaal yan
Diemen onrecht, wanneer men hem het juiste
begrip van de waarde van dergelijke ontdek
kingsreizen ontzegt. Dat Tasman geen han
delsbetrekkingen van beteekenis in Australi
heeft kunnen aanknoopen, was zijn schuld
waarlijk niet en is hem ook nimmer verweten.
Het ongeluk wilde, dat hij Nieuw-Holland
van'de ongunstigste zijde naderde, waar het
weinig meer is dan een onvruchtbare zand
vlakte. Maar wat men Tasman verweet en
.terecht verweet, was dat hij niet scherp had
waargenomen wat hij eigenlijk vond in de on
bekende zuidelijke zeeën, dat hij zich niet
voldoende rekenschap gaf van de taak, die
hem was opgedragen. Met n woord, men con
stateerde, dat Tasman een zeer uitnemend
zeeman, maar geen doortastend ontdekker
was._Dat kan men aan de resultaten van zijn
reizeli gemakkelijk aanwijzen. Stellig heeft hij
ook als ontdekker groote verdiensten; hij
heeft de kust van Nieuw-Holland voor een
groot gedeelte nagespeurd; hij heeft Tasmania
en Nieuw-Zeeland, bovendien de
Fidjieilanden en andere groepen in Oceaniëont
dekt. Maar in andere dingen schoot hij stellig
te kort. Dat hij Nieuw-Zeeland niet als een
eiland herkende of liever als twee eilanden,
is even opmerkelijk als dit merkwaardige
feit, dat hij tot tweemaal toe de Torresstraat
is voorbijgevaren en dus niet heeft geconsta
teerd, dat Nieuw-Holland en Nieuw-Guinea
door die straat van elkander zijn gescheiden.
En dat, hoewel in het begin der zestiende
eeuw de Spanjaard Torres de naar hem ge
noemde straat reeds had doorgevaren, het
is waar, zonder daarvan de beteekenis te
vermoeden !
Er waren evenwel ernstiger bezwaren tegen
Tasman dan deze. Bij den terugkeer der vloot
in 1644 werd door een schepeling een aan
klacht tegen hem bij den Raad van Indiëin
gediend wegens zware mishandeling. Nu
waren het zeker ruwe tijden en aan een schip
per kon op de hooge zee veel worden vergeven.
Ook oordeelde men in den regel niet al te
streng over wat superieuren tegen hun' onder
geschikten deden, zelfs misdeden. Het is daar
om wel teekenend, dat Tasman bij vonnis van
den Raad van Indiëvan zijn rang vervallen
werd verklaard met stilstand van traktement;
hij werd bovendien veroordeeld tot openlijke
boetedoening, tot schadevergoeding aan den
mishandelde en bovendien tot een zware
boete. Nooit is hij weer in regeeringsdienst
geweest. Zelfs uit den kerkeraad van Batavia
werd hij geweerd.
Dat zijn ernstige feiten en voordat men te
Lutjegast een standbeeld voor Abel Tasman
gaat oprichten, zal men goed doen de acten
van dit proces eens door te lezen. Maar dat
boom of "een ander werktuig krijgt beteekenic
voor de dierlijke handeling. Hier voor het
eerst wordt een samenhang tusschen het doel
en het middel beseft. Als volgens Kohier een
Chimpansee, zonder toepassing van de be
sproken probeermethode,. een stok bezigt
om een banaan te bereiken, dan kan men dit
als een voorbeeld van het inzicht in eenvoudige
ding-relatie aanvaarden (causaliteit in con
creto). En nog een stap verder is de abstractie 1):
het abstracte begrip van de functie, van de
beteekenis van een middel of een werktuig.
Een hefboom is niet meer een bepaald ding,
waarvan slechts de relatie met naburige dingen
begrepen kan worden. Het" begrip hefboom is
niet aan een bijzonderen vorm van dit werk
tuig gebonden, slechts aan het causale in
zicht van zijne functie, als middel voor een
bepaald doel. Zoo beteekent abstractie:
algemeen maken van de (causale) relatie 2)
De mensch heeft niet zooals de aap, slechts
het vermogen om van eene gegeven situatie
gebruik te maken, maar nieuwe, door geen
ervaring nog gegeven situatie, nuttig, voor een
bepaald doel, te scheppen, d.w.z. uit te vinden,
te denken. Aangezien dit vermogen bij dieren
nog niet aangetoond is kunnen worden (men
denke pok aan het ontbreken van eene echte
taal bij dieren) zoo kan men zeggen : slechts
de mensch is uitvinder en denker.
Ziedaar een kort overzichtje van het materiaal
in Buijtendijks boek behandeld. Wat betreft
mijn oordeel over de wijze, waarop het be
handeld wordt, kan ik kort zijn. De feiten
zijn helder en overzichtelijk medegedeeld.
De algemeene deducties zullen voor hen, dje
zonder den cursus van Buijtendijk te volgen
het boek willen lezen, niet altijd even gemak
kelijk zijn. Zoo b.v. op bldz. 227 het criterium
van het psychische gegeven als citaat van
H. Driesch :
seeiischeDingesindmittelpunktbezogen" etc. Niet velen zullen dit gezegde
zonder verklaring begrijpen. Zeer weinig vol
doen mij de afbeeldingen. Kortom, zooals
in ieder menschelijk werk, men kan dit en dat
aanmerken, mè,n jtou over dit en dat kunnen
discussiëeren, '<li£ heeft echter niets te maken
met ons oordeel over de waarde van het boek.
Het kan aan iedereen, die inlichting wenscht
over het onderhavige gebied, worden aanbe
volen. Laten wij dankbaar zijn, dat de eenige
werkelijke beoefenaar van dit jonge vak in
Nederland een nederlandsch boek hierover
heeft willen schrijven. Ook behoeft men niet
bevreesd te zijn, dat dit boek, geschreven door
een hoogleeraar aan de vrije universiteit,
lijdt onder eenige vooropgestelde meening van
zijn schrijver. Zeker, op het verschil tusschen
dier en mensch had wat minder nadruk
kunnen worden gelegd. Maar wat geeft dat?
Een meening heeft ten slotte ieder schrijver
en Buijtendijk is vél minder dogmatisch
dan al die schrijvers die gepoogd hebben het
psychische materialistisch-mechanistisch te
verklaren.
Utrecht
H. J O R D A N
1) Abstractie heeft niets te maken met
begripsvorming!
2) Abstracte causaliteit beteekent dus
het zich losmaken van een gegeven geval
en de mogelijkheid om de causale relatie aan
alle mogelijke situaties aantepassen, het besef
van eiken mogelijken weg tot het bereiken
van het doel.
Vrachtautomobielen
Wilt ge de transportkosten in Uw
bedrijf tot een minimam reduceeren,
koopt dan ten
2 tons WHITE
Vrachtauto
het meest economische vervoermiddel.
n a tons WHITE" doet hetzelfde
werk als 2 menschen met 4 paarden
en 2 wagens, hetwelk wij met bewijzen
en attesten kunnen staven. Maakt Uwe
berekening.
FirmaGebr.NEFKENS,
Filiaal Amsterdam
l 26 Jac. Obrechfstraat. Tel. Z. 2307
llllltlllllllllllltlllllllltllllHIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIIililllflIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIimtlllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllMflI'lllllllllllllllllllllll
niiiHiiiiniiitimiimiHiNiitnimtimiiiiimimiuiiiii
vermindert wel onze achting voor Tasmans
karakter, maar niet zijn historische betee
kenis als ontdekker van ons vijfde werelddeel.
Zijn werk is niet voortgezet; twat men te
Batavia van het Zuidland, de Terra Australis,
weten wilde, daarvan had men nu kennis ge
kregen ; handelsrelatiën bleken niet mogelijk
in dat onherbergzame land. Eerst meer dan een
eeuw later heeft James Cook opnieuw die
streken van den aardbol onderzocht en ook
heel wat nieuws ontdekt. Maar het is voor
onzen Ommelander boerenzoon toch wel
een groote eer, dat Cook op zijn reizen de wegen
volgde van Abel Tasman. 4
De uitgave van het journaal en de andere
stukken was bij den heer Posthumus Meyjes
in de beste handen. Met groote belangstelling
namen wij kennis van zijn inleiding. Om een
enkel punt naar voren te brengen, in de aan
wijzing van de beteekenis van het
handschriftHuydecoper heeft de heer Meyjes ons tegen
over prof. Heeres overtuigd. Zoo zou er meer
zijn aan te geven. De geheele inleiding is dui
delijk, hier en daar zelfs suggestief geschreven.
Ten slotte een opmerking. Een document
van groote waarde in de zaak van Tasmans
ontdekkingsreizen is de groote kaart in mar
mer en koper, die vroeger in de groote burger
zaal van het stadhuis lag enj sedert het begin
der negentiende eeuw in de vloer van de groote
krijgsraadskamer is geplaatst. Die zeer belang
rijke kaart is thans niet^meer te zien. Menjheef t
namelijk in 1895 den slechten smaak gehad
de ook na haar onttakeling nog prachtig»
krijgsraadskamer te bestemmen tot slaap
kamer der lakeien.Daartoe is zijdoor schutten
in een aantal hokjes verdeeld. Bovendien is
over den marmeren vloer een houten plankier
gelegd, waardoor de eerste natuurlijk geheel
aan het oog is onttrokken. Om de kaart dus
te zien moet men den houten vloer openbreken.
Dat is ook op verzoek van den heer Posthu
mus Meyjes gebeurd; zoo heeft deze de foto
kunnen nemen, die tegenover den titel staat
van zijn boek. Dat alles is in orde. Maar be
wijzen zulke dingen toch niet, op hoe wonder
lijke wijze er wordt omgegaan met het oude
stadhuis van Amsterdam ?
H. BRUGMANS