Historisch Archief 1877-1940
N°. 2240
Zaterdag 29 Mei
A°1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. O. W. KERN KAMP *
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE GASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARËNDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar| | Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam | | Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekostcn
INHOUD : 1. Naar aanleiding van het Con
gres der S.D.A.P., door Prof. dr. O. W.
Kernkamp ; Oroote-Stadslucht, door C.
KElout; Tijdgenooten door, dr. W. G. C.
Byvanck. 2. Predikantstractementen in
de Hervormde Kerk, door prof. dr. J. R.
Slotemaker de Bruine ; Buitenlandsch Over
zicht, door prof. mr. J. C. van Oven.
3. Het Roode Lampje, door dr. Fred. van
Eeden. 5. Voor de Vrouwen : Poolsche
Volkskunst, door Elis. M. Rogge ; Het Huis
en zijn Inrichting, door A. B. Sch. B. H.;
Gewichtige dagen, door Ariëtte;
Vrouwenbelangen, door C. S. Groot; Mededeeling,
door E. M. R.; Uit de Natuur, door Jac. P.
Thijsse.?7.!Bolsjewisme en Chineesch Nationa
lisme, door Oei Kiauw Pik ; De doodrijder,
teekening van George van Raemsdonck;
Een en ander over den Heraldischen Adelaar,
door C. W. H. Verster. 9. Muziek in de
hoofdstad: Mahlerfeest (II), door H. J. den
Hertog; Je Maintiendrai, teekening van
Jordaan; Nieuwe Engelsche Boeken, door
Willem van Doorn. 10. Belgiëen Neder
land, door dr. C. F. Haje ; Inflatie als een
Wereldprobleem, door J. D. Santilhano;
Medische Kroniek : Woninghygiene en ver
spreiding van besmettelijke ziekten, door
dr. L. J. Sieburgh. *?12. Charivaria ; Uit
het Kladschrift van Jantje ; Onze Puzzle ;
Leekenspiegel; Feuilleton : Het onbegrepene,
door Henk van Benthem. 13. Het Congres
van de S.D.A.P. teekening van
Joh.Braakensiek; Feuilleton : KleineMisères: Afgunst, door
Minca Verster?Bosch Reitz.
Bijvoegsel: De penetratie van het Oosten
door het Bolsjewisme, teekening van Joh.
Braakensiek.
, NAAR AANLEIDING VAN HET
CONGRES DER S D. A. P.
Toen ik indertijd mijne schutterlijke
plichten zou gaan vervullen, had ik
met eenige collega's bij een
adjudantonderofficier van de schutterij les ge
nomen in de handgrepen". Dat be
zorgde hem een bijverdienste en ons
vrijstelling van de exercities voor re
kruten.
De adjudant vergat zijne oudleer
lingen niet en nam hen onder zijne
bescherming, wanneer zij in schutter
lijke moeilijkheden geraakten. Toen
ik eens van een grooter aantal oefe
ningen weg was gebleven, dan oog
luikend werd toegelaten te verzuimen,
werd ik voor den schutterskrijgsraad
gedaagd; aan dien krijgsraad was de
adjudant ook verbonden, ik weet niet
meer in welke functie; maar hij was
er blijkbaar een man van gewicht.
Immers, toen ik een gedrukt for
mulier aan kuis bezorgd kreeg, met
het plechtige opschrift: ,,In naam des
Konings ", waarbij den schutter zoo
en zoo gelast werd op een aangegeven
dag en uur voor den krijgsraad te ver
schijnen, stond op den breeden rand
met groote letters, in potlood, geschre
ven : ,,U hoeft niet te komen." En
daaronder de handteekening van den
braven adjudant.
Hou je maar kalm, zoo riepen zijne
woorden mij toe ; het zal zoo'n vaart
niet loopen; met een paar guldens
boete zal je er wel afkomen.
Aan dat hu'selijke bijschrift bij het
dreigende document werd ik herinnerd,
toen ik het verslag las van het congres,
dat de S. D. A. P. met Pinksteren heeft
gehouden.
Op die vergaderingen zijn heel wat
dreunende en dreigende woorden ge
zegd ; maar zoodra je een beetje onder
den indruk daarvan begon te komen,
werd je weer gerust gesteld door de
kantteekening: het zal zoo'n vaart
niet loopen!
Er stond veel in majeur, maar ook
veel in mineur.
Er werd gedreigd met ,,de revolu
tie" ; maar de revolutie werd ook weer
afgelast.
Als bazuinklanken, die den dag des
oordeels opriepen, klonken woorden
als deze :
,,Aan het groot-kapitaal, dat zijn
onwil, zijne onmacht, zijne
verderflijkheid getoond en namelooze ellende
over de wereld gebracht heeft, moet de
macht ontnomen worden". Wij
moeten ons niet aanpassen aan den
toestand, maar den klassenstrijd ster
ker maken. Met een revolutionair-voe
lende arbeidersklasse moeten wij de
toekomst ingaan. De tijd van compro
missen is voorbij ; die van den revolu
tionairen strijd is aangebroken. De ar
beiders moeten niet wachten met het
in handen nemen van de macht totdat
zij de meerderheid hebben. Directe
actie en revolutie zijn geen ondemo
cratische strijdmiddelen. Er kan een
oogenblik komen, dat tot verovering
der politieke macht andere middelen
dan de wettelijk geoorloofde moeten
worden gebruikt. Als het oogenblik
gekomen is, waarop men door revolu
tionaire maatregelen als algetneene
werkstaking de verschuiving van de
politieke macht wil bewerkstelligen,
dan zal men niet meer vragen of het
rnag."
Maar naast die dreigende woorden
schreef de adjudant dan weer zijn :
Het zal zoo'n vaart niet loopen !"
Op he,t congres van de S. D. A. P. werd
dat met deze woorden te kennen gege
ven :
Voor den wederopbouw der wereld
is vrede tusschen de volken en de klas
sen noodig." Het eenige middel
om ons doel te bereiken is de democra
tie ; alle andere middelen brengen sto
ring in de ingewikkelde machine der
maatschappij." De staatsmacht
moet langs politieken weg veroverd
worden. Als daarvoor een grooter macht
mobiel moet worden gemaakt dan waar
over de sociaaldemocratie nu beschikt,
dan zal die macht wel komen door den
steun van hen, die inzien dat het dien
weg op moet" door den steun dus
van niet-sociaaldemocraten, die met de
S. D. A. P. willen samenwerken op het
stuk van socialisatie. Immers : in den
strijd voor socialisatie kan samenwer
king met de burgerlijke partijen aan
vaard worden." Men moet het intel
lect niet van te voren afstooten, omdat
men het noodig heeft bij de socialisa
tie."
Zoo heeft het jongste congres van de
S. D. A. P. dus weer aangetoond, dat
deze partij nog altijd verdeeld is, wan
neer de revolutie" op de proppen
komt.
En die verdeeldheid vindt men juist
bij de kopstukken van de partij.
Het waren de heeren Troelstra en
van der Goes, die de democratie aan
hun laars lapten en de dictatuur van een
minderheid over een meerderheid ver
dedigden.
Het was de heer Schaper, die op
kwam tegen de tendenzen van Troel
stra ten opzichte van een algemeene
werkstaking" ; het waren de heeren
Albarda, Vliegen en Bonger, die de
democratie tegen Troelstra verdedig
den of hem verweten, dat hij zich klei
neerend over het parlement uitliet.
Er is een tijd geweest, waarin de heer
Troelstra meer bevrediging vond in
zijne parlementaire werkzaamheid
en waarin hij in onze volksvertegen
woordiging ook meer gewaardeerd werd
en daar grooter invloed uitoefende dan
thans.
Maar sinds den oorlog is het
Nederlandsche parlement te klein geworden
voor de volle ontplooiing van het staats
manstalent van den heer Troelstra. De
lotgevallen van Europa heeft hij mede
willen leiden; op de conferentie te
Stockholm heeft hij een eerste rol
willen spelen.
Doch vooral November 1913 werd
een beslissend moment in zijn leven. Al
heeft hij zich, in vroeger jaren, een
behendig tacticus getoond, ook in de
volksvertegenwoordiging, niet hierin
school zijn eigenlijke kracht. Die be
stond in : het wekken van het revolu
tionair instinct van de massa. In hem
zelf gloeit het revolutionaire vuur;
van huis uit is hij een romanticus.
Daarom hebben de gebeurtenissen
van November 1918, met hun vooruit
zicht van een wereldrevolutie, die aan
de arbeiders de politieke macht zou
geven, hem diep in de ziel gegrepen.
Een oogenblik waande hij, dat hem
zelf de rol zou beschoren zijn, de leider
te worden van het Nederlandsche volk,
in en na de revolutie. Het bleek een
vergissing" te zijn.
Maar alleen een vergissing in de ge
schiktheid van het oogenblik. Sinds
November 1918 heeft de heer Troelstra
met de democratie gebroken met
de democratie in den zin van : een re
geering volgens den uitgesproken
wenscfi van de meerderheid van het
volk.
En sinds dat oogenblik heeft hij tegen
zich gekregen alle burgerlijke" demo
craten, ook hen, die een heel eind weegs
medegaan met het economische pro
gramma der sociaaldemocratie, maar
'die het vertikken om zich met geweld
te laten dwingen. Zoo zijn wij Neder
landers nu eenmaal: als het kwaad
schiks gaat, verzetten wij ons tegen
wat wij, goedschiks, zouden kunnen en
willen bevorderen.
Ook de heer Troelstra heeft op het
Pinkstercongres een enkele maal in
mineur gesproken, in plaats van in
majeur.
Dezelfde Troelstra, die verscherping
van den klassenstrijd predikte, had
eerst verkondigd, dat voor den weder
opbouw der wereld vrede tusschen de
volken en de klassen noodig is". Ook
hij riep voor de socialisatie de mede
werking in van de intellectueelen.
Er zijn onder die intellectueelen
zeker verscheidenen, die tegen het
begrip socialisatie" niet in vijandige
houdingstaan ; die tot diep ingrijpende
hervormingen van ons maatschappelijk
stelsel de hand zouden willen leenen,
wanneer zij de mogelijkheid daarvan
erkennen en inzien, dat de maatschappij
in haar geheel er door zal worden ge
baat.
Maar zoolang de heer Troelstra er
mede blijft dreigen, dat hij en-zijn geest
verwanten, ook al zijn zij in de min
derheid, zich op een gegeven oogenblik
meester zullen maken van de politieke
macht, zal zijn oproep tot samenwer
king weinig gehoor vinden.
Want geen burgerlijk" democraat
zal in de hand van den heer Troelstra
willen slaan, zoolang hij de man van
,..November 1918" blijft.
KERNRAMP
GROOTE-STADSLUCHT
Weldra zal de Tweede Kamer een aanvang
maken met de behandeling van het ontwerp
tot verruiming van het belastinggebied
der gemeenten. Het is mijn doel niet, dat
ontwerp hier nu in zijn geheel te gaan be
spreken : ik wil alleen aandacht vragen voor
een belangrijk onderdeel ervan : de voorge
nomen verdubbeling (want daarop komt het
voor de meesten ongevetr neer) der forensen
belasting.
De tegenwoordige regeling is zoo : Wie
forens is betaalt in de woongemeente den
vollen aanslag, in de werkgemeente 1/3 van
den aanslag in die gemeente. In het ontwerp,.
zooals het nu luidt, wordt onderscheid ge
maakt tusschen ivoonforcnsen (dat zijn zij die
buiten hun domicilie een woning hebben,
een landhuis b.v., waar ze, gedurende meer
dan O dagen in het jaar nachtverblijf houden
of voor zich of hun gezin een gemeubileerd
verblijf beschikbaar hebben) en bedrijfs- of
iw/rforensen, die buiten wonen maar elders
(in den regel natuurlijk in een stad) gedurende
minstens 90 dagen 's jaars hun bezigheden
verrichten. Voor de eerstgenoemde categorie
bluft de regeling zooals ze nu is : de volle
aanslag in de plaats van hoofdverblijf en
l 3 Vanjden aanslag in de andere plaats. Voor
de werkforensen echter wordt de toestand
aanmerkelijk anders ; in plaats van
onderscheidelijk 33 en l,3 zullen zij volgens het
ililtMiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiililiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiii
nut iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuii iiiDttitiiiiiiimimiiiiiiiiiiiiimiuiiiMiiuiiiiii iiiiiiniiiiiiii
LLOYD GEORGE
i.
Het is niet kwaad de betrekking met be
kenden van tijd tot tijd te vernieuwen.
Harold Spender, van de Daily News", die
vroeger een leven van Asquith heeft samen
gesteld, schreef er thans een van den
tegenwoordigen Engelschen premier, en het is
nog iets anders geworden dan een biographie
in een lijst, zooals men ze van beroemde
mannen in de kamer van zijn herinnering
ophangt.
Het zijn, voor een deel, meer de opmer
kingen en ervaringen van een kameraad die
het leven van zijn held heeft meegemaakt.
En zoo wil men den levensgang van Lloyd
George wel vóór zich hebben, men kan zich
den man niet op een strikten afstand voor
stellen. Hij moet, nu en dan, eens op ons
toekomen met zijn leuk-glimlachende oogen,
hij moet familiaar worden, hij moet ons
willen opnemen in zijn atmosfeer van vroolijk
vertrouwen. Want i^ hij niet de man waar
wij wat aan hebben om met hem mee te
leven?
Spender heeft zijn best gedaan voor de
jeugd van den staatsman; hij heeft daarvan
een aantrekkelijk en flink samenhangend
verhaal gemaakt. Maar ik denk er niet aan,
de spijs die al zoo dikwijls op tafel is ge
weest, u nog eens voor te zetten.
Wij weten alles van het huis en de om
geving, waarinhij zijn'opvoeding kreeg, van
zijn strijd om in de wereld de plaats te vinden
die hem toekwam, van zijn verkiezing in
het Parlement, zijn voorstaan der belangen
van het enger vaderland, Wales, zijn ver
dediging der Boeren tegenover de Engelsche
hatelijke opwinding, zijn ministerschap in
het groote liberale ministerie van 1900, en
ook weten wij van de rol welke hij in dat
ministerie heeft vervuld als hervormer der
belastingen. Met het doel om den arbeiders
stand een verzekerd bestaan te verschaffen.
Dat zijn bekende dingen. Hij is in de
woelige, vechtlustige dagen van zijn jeugd
en mannelijken leeftijd als een stormvogel
die het gevaar zoekt en dwars gaat door het
misprijzend oordeel van de menschen. Zijn
moed houdt hem op, zijn Beloof in zijn ster,
maar ooi; een mystieke ader in zijn Welsh
bloed. Met trots rekent hij zich een lid
van dat oudste volk der wereld. Hij speurt
in /ich de bezieling van hun borden. Zij
maakt hem onkwetsbaar in den nood.
Spender vertelt van een boodschap die hij
aan Lloyd George moest overbrengen van de
policie: hoe de stemming in Londen zoo
heftig tegen hem was, dat zijn leven, wan
neer hij over straat ging, gevaar liep. Hij
antwoordde met een versregel uit een Welsh
gezang, waarvan zijn vriend geen woord be
greep ; alleen het tintelend oog zei hem, dat
;-et een jubellied v as. Trekt ge het u
dan niet aan?" vroeg Spender hem. Neen,"
kwam er terug, waar de wind raast daar
heb ik pleizier. Ik houd van dit inslaan van
ruiten en dit rumoer van het volk. Een van
onze groote mannen preekte eens: Zulk een
beroering van de wereld verbeeldt altoos een
groote beweging in de sferen daarboven",
het is een weerklinken op aarde van een
worsteling in den hemel. Ik geloof dat het
waar is".
Lloyd George kijkt boven den storm uit.
Hij geeft hem een nieuwe aandoening, hij
ontrukt hem aan de engte van eigenbelang,
en de bezieling drijft hem voorl.
Men moet hem in Wales te midden van
zijn volksgenooten hebben gezien om de
macht van den man te beseffen.
Tijdens den Boerenoorlog wilde niemand
iets van Lloyd George weten; ook in zijn
eigen kiesdistrict, Carnarvon, was iedereen
tegen hem gekeerd. Nu had de regeering een
nieuwe keus uitgeschreven. Natuurlijk, dat
hij naar Carnarvon ging om zich candidaat
te stellen.
Spender was met hem op dien
verkiezingstocht. In 't eerst leek hij bijna geen vrienden
te hebben. De menschen hielden zich apart;
wanneer /.ij niet vijandig waren, keken zij
/uur. Wonderlijk, zooals Lloyd George, zonder
te haasten of opdringerig te zijn, bedaard en
n voor n, hun vertrouwen herwon. Hij
sprak de kiezers aan in hun eigen taal, daar
konden zij niet tegen. Zij luisterden, zij
voelden weder den ouden band.
Ondertusschen berekende hij heel gezet en
heel slim zijn kansen, hij noteerde voort
durend getallen en namen in zijn zakboekje,
hij telde op, becijferde en was \an den och
tend tot den avond in de weer. Met dit
resultaat: dat I-ij werd gekozen door een
grooter aantal stemmen c!an hij vroeger had
behaald.
En het wonder is dat de opwinding over
Lloyd Gi-orge's succes op hel geheele publiek
oversloeg. Men had zijn beeltenis willen ver
branden, nu greep men fiambouwen om hem
's avonds in koninklijken optocht naar huis
te geleiden.
Daar aangekomen stond hij rechtop in zijn
rijtuig, en vroeg het volk het nationale lie.l
van Wales te zingen : Hef land onzer vaderen.
Dat was een tooneel van ernst en aandoe
ning en van onvergetelijke verheffing. Met
zijn zilveren tont heeft Lloyd George dat
gedaan gekregen.
Hij heeft heel zware tijden gekend gedu
rende de eerste jaren van de 20ste eeuw.
Het was er om gedaan hem er onder te
krijgen. Zijn kantoor werd geboycot, zijn
kinderen op school werden gegriefd, het
leven moest ondragelijk voor hem worden
gemaakt. En hoeveel hebbeu de menschen,
die om hem waren niet van hem gehouden
in die dagen van benauwdheid! zoo ongerept
als zijn humeur bleef in huis, zoo vroolijke
IIIIIIIIM iiiiiiiiiiiniiiiiiiii tmiiiui i nu iimiiiiiiiiiiimiiiim
wandelingen als er werden gemaakt, zooals
de echte Lloyd George in al zijn bekorenden
eenvoud en zijn opgewekte hartelijkheid uit
die zedelijke donkerte te voorschijn kwam!
Maar de goede jaren naderen. Wij komen
in de buurt van zijn groote ministerie als
hii zijn voorbereiding treft, bij den minister
van financiën, voor het budget van 1909.
Samen met Horace Spender kunnen wij hem
volgen op zijn reis door Duitschland in 1908.
Want Duitschland met zijn voorbeeldige
organisatie zou hem veel kunnen leeren
omtrent het pensioen- en verzekeringswezen.
Lloyd eorge was de reisgast van een rijk
liberaal lid van het Parlement. Spender was
de derde van het gezelschap ; het bracht van
Frankrijk uit per automobiel over de
Vogezenstreek een bezoek aan de Duitsche hoofd
steden.
In Berlijn ontving hen Bethmann-Hollwcg
met de grootste vriendelijkheid en stelde
zijn ambtenaren voor inlichtingen beschikbaar.
Waarvan Lloyd eorge, altoos noteerend
in zijn zakboekje, een ijverig gebruik maakte.
Welk een leerzame, schrandere man!
dachten, of iu allen geval, zeiden de
Duitschers. Eens slechts kwam het tot een uit
barsting.
Gij wilt ons insluiten", zeide
BethmannHollweg, gij en Frankrijk en Rusland willen
ons wurgen". George wou hem bedaren,
maar de Duitscher het was zeker op het
eind van het diner, sloeg met zijn vuist
op de tafel en riep uit: De regeering heeft
maar den vinger op te houden en iedere
Pruis zal den dood tegemoet gaan voor het
vaderland".
En de andere Duitschers, wat zullen die
doen?" vroeg Lloyd George belangstellend.
Een schaduw trok over het gezicht van
Bethmann-Hollweg 'alsof hij de opmerking
indiscreet vond.
O, die komen natuurlijk mee", antwoordde
hij, ..die komen mee".
Spender vertelt dan van een avonddiscours
met Lloyd eorge in ten tuin waar muziek
Regeeringsvoorstel in beide gemeenten 23 te
betalen krijgen.
Deze verandering beteekent natuurlijk :
Ie nadeel voor de forensen (waar ik hier,
en in 't vervolg, van forensen" spreek bedoel
ik uitsluitend de werkforensen) die, tegenover
het geringe voordeel eener?aanvankelijke!
vermindering van den aanslag met 1/3 in de
woongemeente, een verdubbeling van hun
tegenwoordigen aanslag in de werkgemeente
krijgen, terwijl deze laatste aanslag meestal
vél hooger is : ,
2e nadeel voor de woongemeenten, die zich
1/3 van de belastingopbrengst over hun meest
draagkrachtige contribuabelen zien ontnemen,
welke zware schade zij alleen kunnen dekken
door het verhoogen van de eigen belastingen
die op alle belastingschuldigen en niet alleen
op de forensen drukken, zoodat het eind
resultaat moet zijn, dat alle belastingschul
digen van de plattelands-forensengemeenten
meebetalen aan de vermeerdering van in
komsten die den grooten steden wordt bezorgd;
3e voordeel alleen voor de forensen-werk
plaatsen en dus in 't bijzonder voor de groote
steden, welk voordeel echter, in percenten
uitgedrukt van de kolossale budgetten dier
groote plaatsen, naar verhouding geringer is
dan het nadeel dat de vermindering der
forensenaanslagen met 1/3 zal berokkenen aan
de kleine budgetten der woongemeenten.
Het is waarlijk te begrijpen, dat deze
nieuwe regeling blijkens het verslag der
commissie over het tweede
afdeelingsonderzoek, bij vele leden" ernstige bedenking
heeft gevonden, dat slechts eenige leden"
haar verdedigden en dat de Commissie in elk
geval aan hst bestaande stelsel de voorkeur
gaf beven het voorgestelde. Wat thans voor
gesteld wordt is immers, zooals ik hierboven
kort aanwees en zooals men ook in het verslag
o.a. op blz. 8 uiteengezet kan vinden, een krasse
begunstiging van de groote stad boven het
platteland. Om de groote stad aan, naar
verhouding, ivaf meer inkomsten te helpen,
zullen de plattelandsforensengemeenten van
een, naar verhouding, aanzienlijk deel van
haar inkomsten worden beroofd. Weinig
voordeel voor de kas der groote stad dus,
tegenover een zeer groot nadeel voor de kas
der plattelandsgemeente. Allén om deze
ongelukkige balans reeds moet dit voorstel
verwerpelijk heeten en is het te hopen, dat, in
den geest van de leden die onderaan op blz. 8
aan het woord zijn, dit deel van het
Regeeringsontwerp worde geschrapt hoe dan ook
overigens het lot van dat ontwerp moge zijn.
De Minister verdedigt zijn voorstel met de
bewering dat het een juistere verdeeling van
lasten" zal brengen. Er is niets van aan en
deze bewering *s een volkomen gratuite. Een
theoretisch althans sinistre verdeeling van
lasten zou het splitsingsstelsel bezorgen, dat
veel verdediging in de afdeelingen blijkt te
hebben gevonden en ook in de Commissie.
Theoretisch is er alles voor te zeggen en het
zou dwaasheden uit de wereld helpen als die
van dit mij bekende geval: Een lector aan
een van onze Hoogescholen, maar wonend in
den Haag, betaalt in de plaats waar die
Hoogeschool is gevestigd, meer aan forensen
belasting dan zijn heele inkomen uit het
lectoraat bedraagt.... doordien hij eenig
vermogen heeft en zijn forensenbelasting
wordt betaald over zijn gansche, niet slechts
over zijn arbeidsinkomen. Maar ik erken dat
het moeilijk is, een juist en practisch goed
toepasselijk splitsingsstelsel te construeeren.
Behalve de bezwaren, die de Minister ertegen
aanvoert, zien wij nog deze : dat het moeilijk
is, precies uit te maken, welk aandeel in den
arbeid op elke gemeente komt (het nadenken
is een belangrijk deel van den arbeid en menige
forens krijgt misschien de beste invallen voor
zijn werk niet op zijn kantoor, maar in de
rust van zijn woongemeente) en voorts,
dat een consequent toegepaste splitsing de
minst draagkrachtige forensen het zwaarst
werd gemaakt en bier werd gedronken. Hij
sprak daarin uitbundig over den wedstrijd
in de oudheid tusschen Carthagers en Romei
nen en scheen mee te gevoelen met de
interessante koopliedennatie van de oude
wereld.
Maar het is zeker dat de
Duitschers-Romeinen toch ook een deel van Lloyd George's
sympathie bezaten. Hoe kon een Engelschman
anders dan ingenomen zijn met de Romeinen!
De houding tegenover de Duitschers van
den Engelschen minister, in de jaren vóór
het uitbreken van den grooten oorlog, is niet
altijd dezelfde geweest; maar zij behoeft
daarom nog niet eigenaardig te worden ge
noemd, zij was heelj natuurlijk. Hij heeft,
als goed financieminister, hen wel voorge
sproken, als zij niet verlangden te worden
ingesloten", en daarom hun krijgsmacht
uitbreidden: dat was voor hem geen reden
om den Engelschen belastingbetaler op
hoogere kosten te jagen, ten behoeve van
de Engelsche weermacht. Maar zoodra het
er om was te doen, als in het jaar 1911
tijdens de Marocco-crisis, om Engelands eer
als groote Europeesche mogendheid op te
houden, dan liet hij zich vinden, hij de
vredesman, om Duitschland een hartig
woordje toe te roepen. Dat insloeg.
Lloyd George was op zijn Duitsche reis
onder" den indruk gekomen van de aanhan
kelijkheid der Elzassers aan Frankrijk; hij
kon niet verdragen dat Duitschland met
geweld meester wou zijn in een...veroverd
gebied.
Dat was een gevoelszaak. Maar dat gevoel
kwam telkens boven wanneer Duitschland
de baas wilde spelen. Zoo was hij Zaterdag
l Augustus 1914 nog in 't geheel niet voor
den oorlog gestemd, ja, besloten zijn ontslag te
nemen wanneer het kabinet hem aan Duitsch
land wilde verklaren. Eerst op 3 Augustus
is hij bekeerd.
Maar laat ons hier een nieuw hoofdstuk
openen.
W. G. C. BYVANCK