Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Mei '20. No. 2240
CHARIVARIA
Met wie (n) ?
Toen H. M. uitstapte, schreed Prins
Hendrik naar voren, en beiden wisselden
een kus." (Tel.)
De hall van het hotel was als uit
gestorven ; een enkele heer ontvouwde
krakend de courant." (H. P.)
Wedden dat de krant meekraakte?
Nieuwe bijzonderheden uit het leven van Job.
De zeer gunstig bekend staande
familie Smit alhier, die onlangs, evenals
Job, in korten tijd bij lage verzekering
twee kinderen, have en goed door brand
verloor, wordt door de ingezetenen mild
bedacht." (Asser Ct.)
Op de glibberige paden.
Spreker gelooft echter niet, dat men
het kan noemen een standpunt, waarin
geen richting is. (Kort Verslag).
Daar moet met klem op gewezen
worden." (Jaarverst. Tooneelsch.)
Hij moest met ons zóó lang hameren
op dat aambeeld, tot andere wegen
ingeslagen waren." (De Arbeid)
Prof. Hartman schrijft in de N. R. C.
Beproef het maar eens met iets
doodgewoons: ga maar eens een aardigen brief
schrijven aan iemand die niet in levenden lijve
vóór u staat." Wij cursiveeren. Dat stellen wij
altijd als voorwaarde bij onze correspondentie.
Wij moeten onzen lezers uitdrukkelijk
mededeelen dat er voor knipsels als het vol
gende, uit een artikel in de H. P. over Nell
Gwijnn : Als zij een enkele keer wat deed,
dan kwam het uit een zuivere bron voort"
in on/e rubriek geen plaats is.
W. Galjaard te Kraksaan bij Probolingo en
Mevr. G. M. Brocx te Bandar Barve Est,
Arnhemia.
De heer E. Voet Jr. te Bloemendaal won
den puzzleprijs.
TJIT
"V--A.3ST
<d2.w&<&
\
A zegt tegen B :
Ik ben nu tweemaal zoo oud als jij waart,
toen ik zoo oud was als jij nu bent.
Als hij zoo oud bent, als ik nu ben, ben ik
60 jaar.
Hoe oud zijn beiden nu?
Deze puzzle zal men eerst zeven keeren
moeten lezen, voordat men dezelve goed
begrijpt.
Oplossingen voor Vrijdag a.s. onder letters
A. B. aan het Redactie-bureau.
Voor de oplossing verwijzen wij naar de
teekening, die voor zich zelf spreekt; de
soldaat en de hond zijn juist om het hoekje
gegaan. De bajonet en het kwispelende
staartpuntje zijn nog net even te zien.
Goede oplossingen zonden: Mevr. dr. B.
te Laag-Keppel, A. H. B. te Wormerveer,
E. M. G. te Oss, Mevr. K- te Laag-Keppel,
J. C. K. te Utrecht, C. v.d. P. te Dordrecht,
. P. te Amsterdam, L. S. te Leiden (H.B.S.)
D. S. Jr., te Amsterdam, Y. L. S. te Bussum,
N. S. te Hilversum, E. V. Jr. te Bloemendaal,
Mej. E. C. Z. te Rotterdam, A. E. v.d. Z. te
Noordbroek.
Uit Indië's binnenlanden werden oplossingen
ontvangen van E. J. v.d. Berg te Rembang,
VRAQENRUBRIEK
voor
Algemeene Wetenswaardigheden
Men gelieve de vragen voor deze rubriek in
te zenden aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto Leekenspiegel", en
onder opgave van naam en adres (die als
vertrouwelijk zullen worden beschouwd).
E. E. te H. Wat beteekent het woord
Nausikaa en wat heeft dit uit te staan met het
korfbalspel ?
Nausikaa was de dochter van Alcinoiis,
koning der Féaken. Zij en hare dienstmaag
den vermaakten zich aan den oever van een
rivier met balspel, juist op de plek waar
Odysseus, nèeen schipbreuk, op het strand is
geworpen. Het verhaal is te vinden in den
zesden zang van Homerus' Odyssee. Aan dit
verhaal hebben de Amsterdamsche gymna
siasten blijkbaar den naam voor hun
korfbalclub ontleend.
iiiiiiiiliiiiiliiiliiiimiiiiminililii iiiiiiiiiiiiiiu
SS BLRNCHE
ClCF\RETTES
illililllllllllllllllllll
Nieuwe Uitgaven
Van Drankzucht en hoe die tegen te «aan,
van F e l i x O r 11 is bij den Ned.
Vegatariêrsbond een tweede druk verschenen; ins
gelijks bij dezelfde, firma van: Het dure
Vleesch, door F e l i x O r 11.
De Chincezcn en het nationaliteitsbeginsel,
de rede door mr. P. H. F r o m b e r g, ge
houden te 's Gravenhage op 6 Maart jl. voor
de Vereeniging Chtmg Hwa Hui is door den
schrijver in 't licht gegeven.
l J. H. DE BOIS, Kruisweg 68, HAARLEM
l Schilderijen - Prentkunst - Boeken over Kunst
CATALOGI OP AANVRAAG
SLUITUW LEVENSVERZEKERING B
.AMSTERDAMSCHE
VERZEKERD BEDRAG 65 M ILLIOEN
mimiiimiiiiiimiMiiiimiiiiiituiiiiiiimiitiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Illlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
nmiMiiiMiiiiiiiiiiirmHmimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiHiiiiiM
HET ONBEGREPENE
DOOR
HENK VAN BENTHEM
Toeval of beschikking ?" Ziedaar de vraag,
waartoe we immer komen als die voorvallen
ons passeeren die uitmunten door bijzonder
tragische of wel enkel blijde loop. En even
min als door nadenken wij omvatten het be
grip oneindigheid, evenmin vinden wij een
helder antwoord op boven geopperde vraag.
Want hoe meer wij weten hoe duidelijker
het ons wordt, hoe weinig wij begrijpen. En
velen berusten daarbij, geloovend afhankelijk
te zijn van machten onbekend en onbegrijpe
lijk voor hun.
Anderen gelooven dat niet, maar
denkensmoe berusten zij ook, besluitend dat alleen
hun beknopte weten oorzaak is van hun wei
nig begrijpen. Slechts enkele onvermoeiden
blijven denken en rekenen, willende weten en
begrijpen. Als zij verdwijnen, nemen anderen
hun spel, hun techniek over, geloovend, eens
het onbegrepene schaakmat te zetten.
Schaakmat, een uitdrukking uit het schaak
spel, het spel dat zich zoo prachtig leent ver
geleken te worden bij het levensspel. Het
levensspel waarin de mensch speelt tegen toeval en
natuurwetten of het menschdom tegen onbe
kende machten, want zeer moeilijk te verde
digen is de stelling dat de mensch speelt als
persoon tegen een rechtvaardige macht, dat
elk staat voor zich zelf en toeval slechts schijn
is. Als dat zoo was lag het verloop aan den
mensch, speelde hij zuiver, dan was het einde
remise en slagen waren de gevolgen zijner
fouten. Als het zoo was; maar hoe is het?
Want als we eens op sommige borden het
spel gadeslaan en we vragen ons, is dat overal
gelijk, is dat overal rechtvaardig, dan moeten
wij antwoorden, neen. En dan vragen we
weer : zijn wij de spelers, of de stukken
waarmee gespeeld wordt," is alles toeval"
of beschikking ?"
Ik vraag het me weer nu ik het portret
bezie van een gewezen vriend die was. Het is
geen mooi protret, de helft maar van een
visiteformaat, de andere helft is er afgesneden,
omwikkeld door twee courantenstrookjes
lag het tusschen de bladen van mijn dagboek.
Niets nog oyer hem schrijvend, zette ik me
neer, om eenige regelen te wijden aan hem, die
weinig geluk gekend heeft.
Toen het mijn tijd was in dienst te treden
en ik met veel nieuws kennis maakte, kwam
ik ook in aanraking met hem. Hij behoorde
tot de korporaals die lagen op de kamer welke
ons (de nieuwe lichting) toegewezen was. En
reeds aanstonds gevoelde ik mij door zijn sym
pathiek voorkomen aangetrokken. Tusschen
al die gewone alledaagsche gezichten was het
zijne te meer opvallend. Ondanks zijn scherpe
trekken lag er iets zachtmoedigs over, iets
dat sprak van ondervonden leed en ook van
berusting.
Toen ik langer op de kamer lag en de jongens
eenigszins begon te leeren kennen, bemerkte
ik dat hij niet was als al de anderen. Hoewel
gul, openhartig en hulpvaardig, isoleerde hij
zich toch eenigszins. Wildet ge gaan loopen,
goed, hij ging mee, vroegt ge hem tot een spel
letje, hij was van de partij, maar, had je het
over naar Scala, Flora of Bioscoop gaan, dan
bedankte hij steeds en hij deed dat op zoo'n
handige manier dat langer aandringen niet
bij je opkwam.
Dan bleef hij op de kamer, liep voor de thuis
blijvers naar de cantine, nam een wachtje over
of lag op zijn krib te lezen; zoo kenden de jon
gens van de ouwe lichting hem reeds l Va
jaar, zoo was hij gekomen en zoo zou hij wel
gaan, onbegrepen, onbekend.
Brieven kreeg hij zelden, zijn ouders zag
hij nooit, die stierven voor ze blij venden indruk
op hem konden maken en een meisje had hij
niet. Ze zijn me te duur," was meest zijn
antwoord, als men hem polste.
Toch was zijn karakter niet koel, integen
deel, niemand had meer voor zijn paard over
dan hij, geen knol had zorgzamer baas. 's Mor
gens, onder staltijd, kreeg zijn bruin een halve
kug, 's middags een ketel rats en 's avonds
zag men hem met een waschblik de kamer
afzoeken naar overgeschoten brokken. Dan
stond zijn paard te wachten en hinnikte als
het den voetstap van zijn baas hoorde. Maar
zooals in al zijn doen iets typeerendswas, zoo
vond men het ook terug in deze oplettend
heid voor zijn ros. Hij deed dit als een soort
plicht, als een offerande, die hij moest bren
gen. Nooit zag men hem zijn bruin overdre-.
ven liefkoozen, wat hij deed, deed hij rustig.
Dan legde hij licht zijn hand op de schoft van
zijn paard dat dan zijn kop wendde en bleef
kijken naar zijn baas, op hem richtend zijn
groote vage weemoedige oogen dat
was al.
Toen kwam de groote verandering,
demoblilisatie, was die niet gekomen dan had ik dit
portret niet voor me, en deze regels waren niet
geschreven. Hij stond op het punt om af te
gaan en ik had slechts een enkelen stand uit
zijn leven gezien,niet het einde, niet het schaak
mat
Enkele weken na* het uitbreken der
moblilisatie werden we verplaatst naar de grenzen,
we moesten douanendienst verrichten. De
consignes waren streng, ns aanroepen, dan
vuren.
We werden allen ingekwartierd en de in
deeling bracht hem en mij in n kwartier.
Toen, zoo ingekwartierd, waar het leven zoo
vele malen intiemer is dan in de kazerne,
kwam ik iets van hem te weten.
Het begon met enkele woorden door hem
geuit, terwijl we over het erf, van de stallen
naar de stee gingen. En zijn mond sprak deze
woorden, onwillekeurig, vertolkend zijn ge
dachten : gelukkig toch zoo'n paard
zonder weten, zonder begrijpen en bijna geen
hartstochten dat egale rustige leven "
We dachten daar beiden over en spraken
verder niet.
Maar ' avonds toen we liepen door de hei,
die in bloei stond, begon hij weer:
Zeg, graaf", (dit was mijn bijnaam)
Ja," vroeg ik, heb je wat op 't hart ?"
En naar hem ziende begreep ik dat er iets
veranderd was, zijn stem trilde even en om
zijn lippen speelde een verlegen lachje. Dan
ging hij voort.:
>>Ja> graaf, ik moet je er van spreken rnaar 't
blijft onder ons ik ben verliefd "
Toen hij dit gezegd had, wachtte ik, als moest
er nog iets komen, zooals we wachten na den
donderslag op een hellen bliksemstraal. Maar
hij zei niets meer en ik ging denken over het
vreemde van dat hij verliefd was, hij.... of
hij het al lang was.... of pas geworden, maar
waar dan hier ?
Hier"?., vroeg ik onwillekeurig.
Ja hier", glimlachte hij hier, op het eerste
meisje dat ik zag, 't is wonder en....
het komt goed ook.... ik gevoel het.... zoo
begon het den eersten keer ook.... den eersten
keer...."
Toen haalde hij uit zijn zak een portret dat
we beiden bezagen. Hij zelf stond er op met
een meisje naast hem. En met zijn mes sneed
hij het midden door, de helft met het meisje
eraf, deze helft scheurde hij in vele kleine
stukjes en wierp ze weg, de andere helft gaf
hij mij.
Hier, zei hij bitter hier heb je een kiek
van mij, je hebt er wel eens naar gevraagd,
mooi is ze niet maar je kan toch zien dat ik
het ben, ten minste dat ik het geweest ben.
Want mijn trekken zijn harder en mijn hart
is kouder geworden, toen stond het in vlam,
brandend van liefde voor haar.... wat was
ik gelukkig! Maar het ging voorbij en toen
kwam de ellende en het leed"
Dan vraagde ik zacht :
Is ze toen gestorven ?"
Ja," zei hij dof voor mij is zij toen ge
storven en ik heb haar beweend, jaren lang
ik heb geleden. Levend ben ik dood geweest,
want hoe moeilijk ook, in me heb ik onder
drukt de begeerte naar het wilde hartstoch
telijke leven.... ik verlangde naar mijn dood
.... naar het einde, en nu ben ik hier ver
liefd geworden "
Toen sprak hij niet meer en ik zweeg ook,
we gingen naar huis, denkend.
Nu nog enkele zetten, ja enkele, maar na
dezen stand. Zoo kalm bekeken als toeschou
wer lijkt ons dit nog geen eindstand, we ken
nen nu eenigzins de loop van het spel, de kalme
opening, het eerst gelukkig spel, van den klei
nen speler en dan, na eenige nonchalente zet
ten, de zware slag hem toegebracht ; toen zijn
rustig uitgerekend verdedigend spel, waarbij
hij shcijnbaar opspeelt tegen zijn partner
en nu ten slotte, door het spelen zijner konin
gin, eenig overwicht schijnt te krijgen.
Tot hier zijn we, maar nu verder :
Ach niet veel valt te zeggen over deze laat
ste zetten, ze zijn hard, onmeedoogenloos
hard en onverwacht van een autematisch
speler.... doch als we door ondervinding
zoo'n speler daar niet zoeken maar een met
bedoelingen, een speler die ondanks alles het
spel wil leiden naar een door hem gewenscht
punt, dan zien we een vraagteeken boven dit
laatste succes van den kleinen speler, we
vreezen een strik. En zoo was het, zijn konin
gin, als we dit stuk gebruiken als symbool
voor z'n hoogste gevoelens, bij den laatsten zet
in het spel gebracht, wordt genomen met als
slot, na enkele zetten, het aan alles een einde
makend mat.
Ik zal verder kort zijn waar het spel kort
was.
Hij was verliefd en hij bleef verliefd, wel
merkten weinig anderen het, maar ik, met
den toestand op de hoogte', zag aan vele klei
nigheden de vorderingen, die hij maakte. Hij
sprak weinig over haar; zijn ontboezeming
op de heide bleef de eenigste keer dat hij in
vertrouwelijkheden trad. Maar zijn trekken
weerkaatsten, duidelijker dan vroeger, zijn
zieleleven ; voor en nadien zag ik nooit in die
mate, wat een vrouw vermag. De strenge
lijnen om zijn mond werden vloeiender en
uit zijn oogen straalde het blijde licht, dat zij
hem scheen te geven.
Door eikaars nabijzijn waren ze gelukkig.
Soms liepen ze uren over de hei, tot de zon
met zijn laatste stralen ons kerktorentje in
gloed zette, dan keerden ze terug naar het
dorp, invergeten van geluk.
Hun liefde was schoon.
Tot op een namiddag wij langs de grens
reden, hij en ik. We keken naar de zon, naar
de heibloempjes, en soms ook of we geen
smokkelaars zagen. We spraken weinig maar
dachten, ik aan hetjverleden, hij aan het heden,
het straks. Ik zag dat aan het wenden van
zijn hoofd als hij staren bleef naar het kerk
torentje, dat even uitstak boven het bosch.
Daar waren we ingekwartierd, daar woonde
zij, z'n alles!
Dan zagen we op een paar honderd meter
afstand, van achter een boschje een vrouw
komen, vlug liep ze in de richting van de gren
zen.
Halt daar ", riep ik.
,,'k Zal ze bang maken," glimlachte hij, en
de karabijn van zijn rug halend, richtte hij
op den blauwen hemel boven ons.
Toen nam zijn paard een sprong zooals een
paard doet wanneer een daas zich vast steekt
op zijn kruis en z'n karabijn ging af.
Hoe het gebeurde weet ik niet en waar het
schot bleef was niet te zien, maar terwijl z'n
paard steigerde, zag ik de vrouw voor ons val
len. En in dat gedeelte eener seconde terwijl
mijn hart stilstond, gingen ontzettende ge
dachten door mijn hoofd. Ik herkende haar,
ik zag de gevolgen, en gevoelde dat op dit
oogenblik twee menschenlevens eindigden....
Toen we onze paarden tot rust hadden, zagen,
wij elkaar aan en keken dan naar haar die
nog lag zooals ze viel.
O od!" bracht hij uit.
Ik vloekte.
En we bleven kijken naar haar en m'n ge
dachten vreeselijk maar hij dacht
hetzelfde.
Ga jij," zei hij schor eens kijken of
ge ze ook kent".
Toen zag ik naar hem, en hij zat daar als
een steenen beeld en die oogen o....
nog zie ik ze staren, smart! ontzetting! haat!
Dan m'n teugels hem gewend, steeg ik af,
om te zien naar wie we wisten, datdaarlag.
Ze lag voorover, en ik raakte haar niet aan
maar boog me om 't gezicht te zien.
Toen ging ik terug en kon zeggen :
Ze is het."
Ik nam zijn paard over en hij kroop er af
als een oude man, voet voor voet ging hij, tot
hij bij haar was, dan zette hij zich op z'n
knieën, legde zijn hoofd op het hare en snikte
snikte
Als hij weer opstond, was ik naast hem en
hij vroeg me :
Ga jij naar het dorp ?"
Ik geloof," zei ik, dat het beter is dat jij
gaat."
En ik gaf hem zijn paard over waar ik hem
ophielp.... toen galoppeerde hij weg, inde
richting van het torentje, achter het
dennebosch.
Toen werd ik bang, niet van het lijk, waar
ik alleen mee was op de donkere hei, maarvoor
hem. Misschien, dacht ik, is hier over een uur
nog niemand, dan zal ik zelf gaan.
Doch binnen het uur waren er menschen,
veel menschen, die bespraken het voorval,'
vraagden, vraagden, en dan wegbrachten
het lijk. t
Maar weinig weet ik van die dagen, half
slechts was ik bij het officieele gedoe en bij de
verklaringen die ik moest afleggen. Ik lette
alleen op hem.
Ook las ik niet het courantenbericht van
een vrouw door de grenswacht doodgescho
ten", dat kreeg ik later in handen, toen ik het
uitknipte tegelijk met dat andere bericht over
een ongeluk met doodelijken afloop" later
had ik daar interesse voor, toen lette ik alleen
op hem.
Ongemerkt trachte ik te volgen al zijn doen.
Als hij zwemmen ging, ging ik mee, wanneer
zijn karabijn geladen was zag ik stil of de haan
pal wel in de rust stond en steeds zorgde ik
in zijne nabijheid te zijn, tot hij eenigszins ver
geten zou.
Toen werden we verplaatst naar een ander
dorp, ook langs de grenzen en daar gebeurde
het.
We moesten rijden, hij, ik en een ander
korporaal. Die andere korporaal bracht mee
een paard dat zeer moeilijk te berijden was,
stug hard en onhoudbaar. De wachtmeester'
schudde zijn hoofd en zei :
Moet jij dat paard rijden, daar kan niets
van terecht komen, niets."
Toen steeg hij, op wien ik steeds lette, af,
en aan die andere zijn paard gevend zei 'hij :
Neem jij deze, je kent hem, ik zal dien knol
wel rijden."
Hij steeg op, reed een volte en bracht het
paard weer op den straatweg in de richting
van de grenzen, maar gemakkelijk ging dat
niet, het paard wilde naar z'n stal en
niet'zooals z'n meester, en deze, zich tot een huzaar
wendend, zei :
Heb je geen zweep of riem ? Geef hem er
van langs hoor, als ie niet goed wil, dan maar
kwaad."
Toen gaf de huzaar het paard een slag op
z'n kruis zoodat het steigerde en wegsprong
in wilden galop, de straatweg af, in den richting
der grenzen.
Mijn paard aanzetten en in galop brengen,
was het werk van een oogenblik, maar hij
was te ver voor; toch trachte ik hem in te halen,
vloog over den weg, bij eiken sprong vonken
slaand uit de keien, maar mijn paard was niet
zoo snel als dat voor me, ik verloor. Toen riep
ik zoo hard mij mogelijk was:
Van de keien af, een zandpad in.... "
Maar hij scheen mij niet te hooren en' ging
zoo mogelijk nog harder. Bijeen bocht van den
weg verloor ik hem uit het oog, ik moest m'n
paard inhouden, het beest kon niet meer. Toen
met de wanhoop in het hart, reed ik verder om
te zien hoe ik hem vinden zou. Ik kon niet
langer bij hem zijn.
Bij den infanteriepost, even voor de grenzen,
daar vond ik hem, zijn paard lag links hij
rechts van de n straat weg, infanteristen stonden
rond hem, wit en bevend.
Ik steeg af en drong door hen heen.
Is het erg ?" vroeg ik.
Heel erg," zei een en vervolgde dan, daar
gleed die knol uit en hij schoof over de keien
tot hij het met z'n hoofd tegen dezen paal
sloeg."
Ik keek naar hem en zag dat dit het eind was
Heeft hij nog iets gezegd ?" vroeg ik
daarna.
Ja," was het antwoord, als we zijn hoofd
«oplichten zei hij nog: zoo is het goed
zoo is ,t goed...." toen was het gedaan."