De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 29 mei pagina 13

29 mei 1920 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

29 Mei '20. , No. 2240 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 (Daily Express, Lomion) HET CONGRES VAN DE S. D. A. P. Teekening voor De Amsterdammer" van Joh. Braakensiek. Troelstra: Die socialisatie-muziek van Wibaut trekt de menschen nog niet genoeg; ik zal er de groote trom der revolutie bij roeren," KLEINE MISÈRES Afgunst Onwennig nog zat ze, lang, schriel, spichtig, in die wijde omgeving van groote keuken, die haar nog vreemd was, keuken bestemd voor veel personeel, veel drukte, veel roesemoesend leven, maar waar nu voortaan zij alleen zou zijn, zij n mevrouw die kookte. En sullig kauwend haar ontbijt dat mal eenzaam, maar een heel klein gedeelte van de groote vierkante keukentafel innam, keek ze met schuwe nieuwsgierigheid naar de vele dingen op planken geborgen, en gehangen aan de witgekalkte muren, dingen die zij ook wel eens in winkels had gezien maar nooit in de simpele burgerdienstjes waarin haar arme, heel eerste jeugdjaren verjakkerd waren geworden. En van zelf gleden haar gedachten terug naar dagen van vroeger toen, zelf haast kind nog, zij de zorg en de ^verantwoording had te dragen voor de kinderen, of de huis houding, of soms voor allebei, van klein burgerlijke, uithuizige mevrouwen .... dagen die 's morgens vóór zes uur begonnen en soms 's avonds na elven pas eindigden, dagen van oververmoeidheid en ondervoeding .... Soezerig kauwde ze voort, kijkend naar de gereedschappen voor de fijne keuken" ; toen, onwillekeurig schokte haar hoofd welge vallig op en neer, trok een genoegelijke glimlach over 't magere, droomerige gelaat; ja, ja, hier kreeg ze 't nou best.... volop te ete .... veel vrij .... en gén zorg of ver antwoording .... ze had 't effe fijn getroffe! . . te blijven, dan zou er toch ns een tijd komen dat iets van 't zelfverdiende geld, haar eigen bleef. Zoo, stil aan, droomde zij haar weelde-droom .... de eenige weelde die zij kende : 't zacht, voornaam pronken in zoo'n keurige zwarte japon. Dagen gleden voorbij. Mevrouw, een der vele nouveaux-pauvres, energiek zich schik kend in de nieuwe levensomstandigheden, ging dagelijks meer met haar, de nu eenige dienstbode om, dan zij 't ooit te voren met haar personeel had gedaan, en daar zij de tact en 't doorzicht miste om de meid tot zich op te heffen, daalde zij, in dien dagelijkschen omgang, goedig-vriendelijk tot haar af; haarzelf schaadde dat niemendal, en 't schiep rondom 't vroeger steeds gejakkerde kind, een atmosfeer van goedgezinde, gezellige gemeenzaamheid. weer eens wat nieuws, en heusch erg prettig om je eigen schoenen te poetsen, en je eigen bed op te maken, en zelf eens de tafel te dekken of af te ruimen! En meer dan te voren nog, behandelde mevrouw, bij 't samenzijn in de keuken, haar met toegefelijke gemeenzaamheid. 't Verwarde haar nog meer, deed haar eigen onbegrepen wrok stil-broeiend aan groeien. Want waarom waren al die men schen die toch haar werk deden, beter dan zij .... Waarom gebruikten ze haar keuken om hun karweitjes te doen, waarom waren ze wél bij haar als ze schoenen poetsten, of kolen schepten, of kopjes waschten, maar trokken allemaal weer bij elkaar in de kamer om daar hun gezelligheid te hebben, hun. gezelligheid voor hun eigen alleen te houden. Waarom toch op drukke dagen hadden allen bij elkaar meegeholpen aan wat te doen was, en zat zij toch weer na afloop, heel alleen, in de wijde verlatenheid van de groote keuken luisterend soms met een gek wee verdriet dat ze niet heelemaal begreep, naar de drukke gezelligheid van 't heele gezin dat zij in de vroolijke woonkamer bij elkaar wist. Waar om ... waarom was dat toch allemaal zoo? . .. En nu begon zij er een schunnig plezier in te krijgen om minder ijverig te worden : . . . lekker! als ze dit of dat noodig hadden en 't was nog niet schoon, dan moesten ze 't zelf maar doen .... En niet een haast treiterend plezier zag zij op 'n keer mevrouw een pan uitschrobben, die nog vuil stond en dadelijk noodig was .... En tevreden leunde ze achterover, met een kleine glinstering van geluk in de grijze oogen, de groote, uitgewerkte roode handen mal plomp aan de magere, kinderlijke polsen, onbezig aan weerskanten van 't nu leege bordje rustend. Totdat ze opschrikte van mevrouw, die goedig lachte om haar schrik, wetend haar verleden van voortgejakkerd, afgebeuld hitje .... En terwijl ze nu bedrijvig af en aan liep., en 't huiswerk verrichtte dat haar werd opge dragen, bleef mevrouw in de keuken bezig. Zoo gingen de dagen, gelijk aan elkander, voorbij. Zooveel mogelijk trachtte zij óók in de keuken te zijn tegelijk met mevrouw ; dan scheen die reusachtige keuken minder groot, minder eenzaam, de tafel, beladen met bas?cule, kommetjes, borden, zakken, pannetjes, minder ongezellig, 't leutig laaiende fornuis met de kokende, stovende en bradende dingen, minder somber.... En mevrouw vriendelijker, spraakzamer . . toegankelijker dan 't overige van den dag in haar eigener omgeving van salon of woon kamer. In die dagen was lichtheid in haar, licht heid zooals zij die nooit gekend had in haar moeizaam hitten-bestaantje, en knus glunderig bestaarde ze een toekomstbeeld dat haar altijd een onverwezenlijkbare droom had toegeschenen, een toekomstbeeld van haar zelf als rijkelui's tweede-meisje in een zwarte japon. Ze wist dat ze nu nog langen tijd a! haar loon aan haar ouders had aftedragen, want die waren arm, en 't gezin thuis was groot. Maar ,als ze in dezen flinken dienst nu maarkanszag Totdat op zekeren dag een der kinderen jarig was. Glunderend van mee-levende feestjool bracht ze de taart binnen, de taart door mevrouw zelf gebakken. En 't gejuich van 't heele gezin nam toe, omving haar, scheen haar nóg te omvangen toen ze alweer alleen, in de keuken terug was. De jarige bracht haar een stuk van de taart, n een glaasje ,,feest"-wijn, en mal eenzaam stond weer dat ene bordje met dat ene glas op de groote vierkante keukentafel waaraan plaats was voor velen, maar waar zij alleen aanzat, lang, schriel en spichtig in die wijde -omgeving van groote keuken die haar plotseling weer vreemd leek, vreemd als op den eersten dag dat zij daar was. Ver weg, binnen in de eetkamer hoorde zij noj? al maar 't praten en lachen, 't juichend gedruisch van vroolijk jong leven, toen, even, vlijmde pün in haar hart. Ze begreep die gewaarwording zelf niet, sufte even, doezelig voor zich heen, begon toen lusteloos haar stuk taart Ie eten. En al kauwend keek ze om zich heen .... raar toch dat ze daar nou 7.00 alleen zat" .... sufte ze voort, en in gedachte doorleefde ze weer de gezelligheid van dien morgen .... de knusse genoegelijkheid van mevrouw al maar bakkende, en bezig in haar nabijheid . . . Van dat oogenblik af veranderde haar leven, begon zij op te merken, te vergelijken, te oordeelen. 't Maakte haar stil, soms wel stuursch, want haar warrig denken wist zij niet tot helderheid te brengen, en de onbegrepen dingen die zich aan haar opdron gen, maakten haar wrokkig. Maar mevrouw die haar stemmingsveran dering aan andere oorzaken toeschreef, ver dubbelde in vriendelijkheid, en vergemakke lijkte haar leven door ook de kinderen en andere huisgenooten iets van de dagelijksche bezigheden op te dragen. En die deden 't graag, zelfs met veel drukte en gelach, 't Was 't Gaf haar een dolle, overmoedige voldoe ning : er kwam een lichtheid over haar, van gekoelde wraak, en een losse vroolijke levens lust .... blij toekomstbeeld weer van de eenige weelde die zij kende : haar pronken later, als rijkelui's tweede-meid, in de mooie zachte zwarte japon.... Maar 's avonds al weer begon de stille, stugge wrok te kan keren, toen ze dicht langs mevrouw ging, 't zoete vleugje parfum rook .... de goedverzorgde blanke handen met wat fijn hand werk bezig zag, aan de groote huiskamer-tafel waar bloemen onder 't zachte licht van de geelzijden kap stonden, en ieder genoegelijk rondom zat .... En nu voelde ze een nog nooit gekenden haat tegen die vrouw die gewillig 't zelfde vuile werk deed als zij .... en toch .... tóch haar meerdere bleef.... Dien avond had zij vrij ; 't was Nieuwjaar geweest, ze vertelde thuis van de royale fooi die zij ontvangen had. Moeder legde er beslag op ; vader werkte niet, 't haven bedrijf lag stil, heviger armoe nog dan te voren stond 't groote gezin te wachten. Fel verdedigde ze haar eigendom . . . ze droeg immers al haar heele loon af... Mocht ze de fooien nou maar houwe" .... Waar vóór?" ruziede de moeder ze had omrners d'r kost en d'r inwoning en d'r wasch .... waar had ze dan nog cente voor noodig! . . ." Toen, ten einde raad, dwingend, huilend, om dat ene toch maar niet af te staan, hak kelde ze onwillig haar stille begeerte : de zwarte japon. Zou het veiligheidsscheermes niet beter zijn in 't gebruik ? HllllinillllllllllllllllllllllllllllllllltlllllHIIHIIIIIIIIII De F OW O E R S rijwielen onderscheiden zich door hun bouw, constructie, af werking en vele andere goede eigenschappen. De FONGERS is het rijwiel bij uitnemendheid. DBÜroningerlüwiBlenfabriikiFONfiEIJ! Moeder zat eerst stom van verbazing; toen sloeg ze bruut met de groote werkhanden op haar knieën, schommelde al maar, 't slappe, zak-achtige paflijf heen en weer.... nee maar.... had je ooit zoo'n sloerie gezien! had je nou ooit zoo ies . . . nee maar zóó ies!" En 't mensen relde, relde van mateiooze, nijdige vroolijkheid! Dat mot je nou van je kindere gebeure! Daar werk je nou voor! slove, slove! ja natuurlijk, dat weet je vooruit.... voor hun soort mensche was 't leve niet anders .... maar dat zoo'n meid, . . zoo'n sloerie gemodereerd d'r cente an ... . an pronk wou gaan besteeje, terwijl ze zelf met de heele zooi van honger krepeerde. Zou je je niet an zoo'n meid bedoen? . . . ." Stug-vijandig felden haar oogen naar de dochter aan de overkant van de leege tafel .... de dochter die nu geld verdienen moest voor allemaal, en aan pronk dacht.... aan pronk! Vroeger dan noodig was, ging ze naar haar dienst terug, 'n Lauwe zwoelte dreef om haar heen, die haar moe en bezweet maakte op den langen tocht; ze sloomde voort, sulüg, wrokkend .... Op haar schellen deed meneer open. Ze hadden haar nog niet verwacht . . . Meenden dat een kennis nog op bezoek kwam. En me neer, in praatzieke stemming nog, van wege den vermeenden bezoeker, informeerde naar 't weer, en of 't niet koud was, nee? en dat er zeker weer storm op til was .... En mevrouw, erg tevreden omdat ze zoo buitensporig vroeg binnen was .... dat was nu nog eens een meid die wat voor je over had, en niet tot 't uiterste nippertje uitbleef," .... mevrouw liet haar door een der kinderen een kopje thee brengen met een koekje op 't schoteltje .... ja ja, 't was heusch we! een aardige meid die 't best verdiende dat je goed voor haar was, . . . en die dat ook wél waardeerde . . . ." Maar scheef neergezakt op denmattenstoel, hing de meid sullig tegen de groote, kaalgeruimde keukentafel, sukkelde sloom, 't gekijk van haar lustelooze oogen door de groote, eenzame keukenruimte, waar de baby-brander slechts schemerlicht gaf.... En met een murwcn veeg wegwrijvend de haarslierten van 't klamwarme gezicht, begon ze futloos d'r thee te slurpen .... d'r thee die ze niet eens effe binne mocht opdrinke . . . binne .... bij .. hun! in .. lui n gezelligheid! . . d'r thee .... die d'r.... nagebracht moest worre .... die ze toch vooral in d'r eenzaam heid moest opdrinke.... in .... in d'r kéuke!" .... Die volgende dagen sukkelde ze tam van den eenen dagelijkschen plicht naar de;i ander ; ze was vergeetachtig en in zichzelf gekeerd; haar gedachten die geheel los waren van haar bezigheden, omvatten maar n treiterende, obsedeerende vraag : waaróm is alles zoo . . . ? waarom is mijn leven anders dan 't hunne .... waarom doen zij allemaal in huis, 't zelfde als ik, en waarom zijn ze tóch tegen mij anders dan tegen elkaar . . . .?" Voor 't eerst kreeg zij voor veronachtzaamd werk, een korte vermaning, toen nóg een, . . . toen, een standje. Ze gaf een brutaal ant woord terug .... Toen schrikte ze, bedacht dat 't eens Uit de Mei-Tijdschriften Mercure de France van l Mei bevat: Michel Puy, L'Effort des Peintres modernes : Ren Chornette, L'Ile des Monstres; RenéSchwob, Poésies; Jean Melia, L'Etrange Existence de l'Abbéde Choisy (suite VIII-XI) Louis Courthion, A propos des Méditations; Lamartine en Suisse; son Mariage a Genève; dr. RenéCruchet, Paris, Foyer de d centralisation universitaire; Henri Bachelin, Le Bélier, Ia Brebis en Ie Mouton, roman (suite). De derde allevering van het Tweemaandelijksch tijdschrift: De Nieuwe Taalgids bevat: Ph. J. Simons, Graduering; S. Kalff, Koloniale Idiomen; C. G. N. de Vooys, Uit en over oude Spraakkunsten; Aankondigingen en Mededeelingen, Boekbeoordeelingen, enz. bezitten van haar zwarte japon, afhing van haar lang-in-dienst-blijven. Toch bleef ze wrokkig . . . Had niet iedereen z'n werkzaam heden in huis? deed niet iedereen wel eens wat verkeerd? Vergat mevrouw óók niet wel eens wat? Waarom werd dan op haar alleen gevit? ... Waarom hadden zij 't recht om haar werk na te gaan, en zij niet 't hunne waarom .... waarom .... waarom? .... Moest zij dan alles zwijgend slikken?. . . Stugge, nog half onbegrepen vijandschap kwam tusschen haar en mevrouw; zich nauwelijks bewuste afgunst aan de ene kant. . . teleurgestelde toegefelijkheid aan de andere. » Toen viel een sterfgeval in de familie. Dagen was de gewone loop der huishouding ver stoord ; daarna vertoonde mevrouw zich weer in de keuken, deed stil aan, gehuld in haar zachte rouwjapon, de bezigheden die zij te doen gewoon was .... Maar opeens als in dreigende zwijging stond daar de meid, lang, schriel en spichtig, de futlooze oogen fel nu, en onafgewend op die zwarte gestalte .... Mevrouw vroeg iets .... eens .... twee maal. De meid gaf geen antwoord. In haar brandde haat, haat tegen die vrouw die alles had .... alles krijgen kon, god och god .... al/es , alles wat zij niet bereiken kon en waar ze naar hunkerde, hunkerde .... hunkerde . . 't Was alsof haar oogen zich vastgezogen hadden aan dat zwarte gewaad, die stille pronk van zachte zwarte plooiïng.... Hoor je me niet?" vroeg mevrouw zacht. Die vriendelijkheid deed haar woede ineens uitlaaien; ze snauwde een antwoord zóó heftig, dat mevrouw zich omkeerde, haar hooghartig in de oogen keek. En ze fclde schamper dien blik terug, lachend nu met uitdagend, gierend gegrinnik . Dienzelfden middag werd ze uit haar dienst ontslagen. Je hebt haar verwend," zei meneer tot mevrouw, zulke meiden moet je op een afstand houden...', ze kennen geen onder scheid" .... Toen zij wegging 's avonds, voor goed, mocht zij in de gezelligheid van de huiskamer komen : . . . daar telde meneer haar loon uit, teekende zij de quitantie . . . fonkelde zacht 't licht onder de geelzijden kap, over de bloemen op tafel, de theekopjes en over de keurige pronk van mevrouw's zwarte japon, waaruit de goedverzorgde handen nóg blan ker schenen, de zoete parfum nóg ijler scheen uit te vleugen .... 'n Oogenblik later liep ze op straat, 'n Vreemde, onbegrepen, weeé' triestheid wurgde haar keel toe. Ze dacht aan de dagen achter haar. . . aan de dagen die komen gingen .... Waaróm gebeurde alles toch zoo.... waarom?.... Toen, futloos,' sloomde ze naar huis .... MINCA VERSTER-BOSCH REITZ

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl