De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 5 juni pagina 8

5 juni 1920 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Juni '20. - No. 2241 SOCIALISME ALS CULTUURIDEAAL FRIEDRICH MUCKLE. Das Cultur-Ideal des Sozialisrnns." Verl. Duncker und Humblot. 1919. ,,Het hierbij aangeboden werk, geschreven in de dagen van de groote cultureele ver nedering van Duitschland, wil zoo gaarne bij diegenen om aandacht verzoeken, wier zin tuigen temidden van het oproer van een uit hare voegen geraakte wereld, nog gevoelig zijn gebleven voor fijnere klanken. Het socialisme, dat het tot in zijn diepste diepten omgewoelde proletariaat in zijne vanen ge schreven heeft, komt, naar het den schrijver tot zijn schrik is gebleken, zelfs velen ont wikkelden als niets anders meer voor dan als een kreet van de straat, als een schreeuw van de massa, als een oorlogsleus van wilde horden." Zoo moge zich dit werk dan in de eerste plaats dus wenden tot de ontwikkelden onder de verachters van het socialisme en wellicht zal het hun kunnen bewijzen, dat het socialis me, eenmaal omhoog geheven uit den nevel en den chaos van een verwilderd geslacht, een cultuur-beschouwing is die ook voor den mensch van de hoogste ontwikkeling, wanneer hij zich in hare diepten onderdompelt, tot een ?? meesleepende openbaring kan worden." f* Aldus dient zich dit boek aan, dat juist in dezen tijd in hooge mate de aandacht van een ieder verdient, voor wie de benauwen de sociale worstelingen even over onze eigen grenzen verdubbelde aanleiding tot nadenken zijn geworden. Er is inderdaad aanleiding om te vreezen dat onder de rauwe krefen, die er van de straat tot ons opstijgen, den schreeuw die de steden vervult, en de industrie-gebieden in het naburig Duitschland doet beven onder de gewapende opstanden van steeds wil der wordende horden", de groote cultuur-beteekenis van het socialisme onder de voeten van de elkander te vuur en te zwaard bevechtende legers, dreigt te worden vermorzeld. Er is groot gevaar dat allen, voor wie het aspect van het Bolsjewisme niets minder dan een afgrond doet opengaan, waarin de geheele West-Europeeschc beschaving dreigt te worden verslonden, hierom nu ook ied^r socialistisch ideaal den rug zullen willen toekeeren. Aldus den weg banend tot een reactie, die slechts de gapingen van dien afgrond zal vergrooten en ons den ondergang zooveel te zekerder zal doen naderen. Voor al diegenen die het geloof in het socialisme als maatschappij-vorm en als levens vorm niet willen en niet mogen verliezen ; voor <"llen voor wie vooruitgang en beschaving den weg wijzer, naar hoogere idealen, hoogere levensvormen en een betere inrichting onzer samenleving in economisch opzicht, waarvoor een socialistische levensbeschouwing het pad kan effenen, mag dit boek van Friedrich Muckle als geroepen zijn. Het is aan de nagedachtenis gewijd van Kurt Eisner: den edelen vriend en den yerjonger van het Duitsche socialisme". Het is doortrokken van een subliemcn geest van menschenliefde en wijst naar idealen, Vrachtautomobielen Wilt ge de transportkosten in Uw bedrijf tot een minimum reduceeren, koopt dan een 2 tons WHITE Vrachtauto het meest economische vervoermiddel. n 2 tons WHITE" doet hetzelfde werk als 2 menschen met 4 paarden en 2 wagens, hetwelk wij met bewijzen en attesten kunnen staven. Maakt Uwe berekening. FirmaGebr.NEFKMS, Filiaal Amsterdam 26 Jac. Obrechtstraat. Tel. Z. 2507 die van de oudste tijden af geleefd en gewerkt hebben in alle ware humanisten en in het socialisme nieuwen maatschappelijken en geestelijken inhoud hebben gekregen. Niet in het socialisme zoozeer, dat zich als vorm van arbeidersbeweging oorspronke lijk bijna uitsluitend richtte op de verbetering van de stoffelijke levensverhoudingen van de groote volksmassaas het socialisme als een kwestie van de maag maar in het socialisme in den zin eencr verandering van de produktieverhoudingen; als de kwestie van eene diep-ingrijpendehervvormingen opvoeding des volks, als een zaak van beschaving en levenshouding. De geest die door dit met dichterlijken gloed geschreven, voorname boek van Muckle zoo weldadig trilt, is die van ver dieping van de socialistische gedachte, die het zoeken van onzen tijd naar nieuwe idealen, nieuwe levensvormen en een nieuwen levensinhoud, richt op de vrijmaking der samen leving uit een stoffelijk en zielsvermoorderd kapitalisme. Een gevaarlijk scepticisme, dat met opzet mogelijk, uit walging of uit gemakzucht zich onder cie geweldige sociale, moreele en psy chische koortsverschiinselen en stuiptrekkin gen van onzen tijd, van elk groot ideaal afwendt; een dweepziek, zuiver negatief com munisme, dat alleen maar weet te ver nielen en tot eenig opbouwen uitteraard onmachtig is: tusschen deze twee groote gevaren in, mag het opbouwend geloof aan de mogelijkheden van het socialisme niet verloren gaan. Geschiedt dit wél, dan is hiermede ook alles verloren. Dan zal ook de geheele WestEuropeesche cultuur te gronde moeten gaan, zooals zij reilt en zeilt. * * * De menschheid staat voor sociale vraag stukken, geweldiger en omvattender dan ooit, in welk tijdperk harer geschiedenis ook. De kapitalistische produktiewijze ligt als het ware in stukken. Hare ineenstorting is een feit, hoewel uit andere oorzaken en op andere wijze, dan een Karl Marx zich haar gedacht heeft. Daaruit vloeit een ellende voort, die zich naar den vorm zeker in ieder opzicht met de eens door Marx gedachte verelendung" volkomen dekt, hoewel alweer uit andere verhoudingen voort spruitend, dnn hij zich voorgesteld had. De catastrophe waarin de oorlog de volkeren heeft gestort, door de matelooze verarming van de wereld, roept overal, in staten die door den oorlog zijn getroffen natuurlijk het meest, 'maar ook in die welke daarvan verschoond zijn gebleven, een onder consumptie in het leven, waarvan de beteekenis en de draagwijdte vooralsnog onze voor stelling verre te boven gaan. De ontzettende tragiek van dezen tijd is hierbij, dat de massaas tot demokratisch be wustzijn zijn gekomen, bijmillioenen en op de snelle manier die de oorlog heeft veroorzaakt, in een tijd waarin nog nooit de uitputting van de economische krachten hun socialen doeleinden zoo scherp in den weg is gekomen. Dit is echter juist een reden, waarom de weg tot socialistisclien ombouw van de maat schappij, krachtiger dan ooit dient te worden ingeslagen. Even ver van een nuchter scepticisme als hij staat van een illusionistisch utopisme, houdt Muckle zich in het fraai geschreven hoofdstuk van zijn boek, dat de beloften van het socialisme" behandelt, met de moge lijkheden der verwezenlijking van het socia listisch ideaal bczjo. Tweeërlei materialisme houdt den geest gebannen. Het eene ligt in het verleden. Het is de geest van een kapitalisme, dat onder den geweldigen afkeer van millioencn zich niet meer op die wijze zal kunnen oprichten, waarop het eenmaal overheerscht heeft. Het andere rekt zich in zijn scnerpsten tegenhanger, maar dat te zeer doortrokken is van zijn eigen geest, om een werkelijk sociale toekomst te kunnen hebben. Wij meenen het bolsjewisme als zoodanig te mogen bestempelen. Tusschen demokratie en diktatiiur moet onze tijd kiezen. Maar wil hij de diktatiiur terecht kunnen blijven verwerpen als een even verouderde als verderfelijke methode van sociale vernieuwing, dan behoort hij de demo kratie te vullen met een nieuwen socialen inhoud, die haar het schragen van millioenen werkenden wezenlijk waard doet zijn. Niet enkel uit belang, maar ook uit liefde. Dit fijngevoelde en warm geschreven boek van Friedrich Muckle, is een waarlijk lichtende gids in het zoeken van onzen tijd, die onder ontzettende soc'ale weeën toch den uitweg vinden moet. Jos. LOOP UIT Geachte Redactie, Het zij mij veroorloofd naar aanleiding van het interessante artikel van den heer dr. N. J. Singels, in uw nummer van 22 Mei, een opmerking te maken. De geachte schrijver noemt den tegenwoordigen (.onservator van het PlantijnMuseum, dr. Maurits Sabbe, den opvolger van wijlen Max Rooses. Daarin vergist hij zich echter. Max Rooses stierf reeds in 1913. Op zijn uitdrukkelijk verzoek en ook door toedoen van wij'en prof. Fredericq werd toen (vóór den oorlog dus) tot zijn opvolger be noemd dr. J. Etfnucé, destijds onderdirecteur van het Museum. Dr. J. Denucé, ook professor in de ge schiedkundige --aardrijkskunde aan de Vrije Universiteit te Brussel, geldt als ren van de beste Plantijnkenners. Onder zijn leiding werd begonnen met de uitgave der brieven van Plantijn, een onmisbaar werk voor de be studeering van den drukker. Ook verscheen van zijn hand over dit onderwerp : OudNederlandsche kaartmakers in betrekking met Piantijn-Antwerpen 1912." Prof. Denucéwerd na den oorlog, evenals de conservator van het andere groote Mu seum te Antwerpen: Pol de Mont, door de Belgische regeering wegens Vlaamschgezindheid tijdens de bezetting ontslagen. Pas daarna is de heer Sabbe conservator geworden. Met dank voor plaatsing, Hoogachtend, E. A. H !?' MAN ifffiiiiififffnmfffiiifif(fftfiftiiiiHfiii(iffi!fffffifffiiiHiiff(if(rmf intrii i ui uu m,u n IIIIIIMIII Illl ..... lltll ....... MUI ...... IIMIII GEDIGTE VAN A D. KEET (Uitgave van Swets en Zeitlinger, te Amster dam, 1920). DIGTER IS HIJ Digter is^hij, wat digters taal) Diep uit die grond van sijn hart kan haal ; En hij voelt in sijn hart 'n heerlike drang Om 'n vlugtige stemming in woorde te vang. Digter is hij, wat verse maak Verse wat duisende harte kan raak. Maar hij weet nie waar hij die mag van haal, Dis 'n gawe, wat bo uit die hemel daal. Digter is hij, wat oog en oor Tref met 'n pragtige woordekoor, En hij hef sijn stem op 'n lieflike maat Van die more vroeg tot die awend laat. Digter is hij, wat deur en deur Voel wat rondom en in hom gebeur; Wat sijn siel se gevoelens uit kan giet In 'n lewende, sprekende, roerende lied. Zó beschrijft de heer Keet de dichter in zijn onlangs verschenen bundeltje. Dr. A. D. Keet is een Afrikaner die jaren in Amsterdam gestudeerd en ondertussen ijve rig gedichten gemaakt heeft. Zozeer vielen deze gedichten in verscheiden tijdschriften opgenomen in de smaak dat hij er, na afloop van zijn studiën, toe kon overgaan een bun deltje uit te geven. Het werkje is bescheiden van omvang ; de gedichten zelf zijn alle korte stukjes ,,'n vlugtige stemming in woorden gevang" ; en ook wat taal en techniek betreft, onthoudt de dichter zich met de bescheiden heid die een beginner past van alle waag halzerij. En toch zit er onder dit bescheiden uiterlik een rijpheid en doorwrochtheid die de verschijning van het boekje tot een merk waardige gebeurtenis maakt. De korte ge dichtjes zijn alle kleine juweeltjes geworden met fijne klankeffecten, met subtiel gevoel, met ieder woord precies op zijn plaats. Het spreekt van zelf dat de dichter er niet in ge slaagd is alle techniese moeilikheden te over winnen ; welke dichter doet dat ook? Een stoplap als: glo vir my (p. 34), een onecht rijm als : mans.... dans (p. 91), een nietbestaande woordvorm als: gcsauil (p. 25), vindt men er na lang zoeken al is het kenmerkende van de bundel juist de zorg waarmee naar juistheid gestreefd is. Al de wisselende stemmingen van dit boekje en de metriese vertolking daarvan hier te illustreeren is onmogelik. We wijzen dus enkel op twee uitersten de lichte, vloeiend huppelende, van klankenspel overlopende, maar toch aandoenlike beelden of fanta sieën en daarentegen de zware, stapvoets gaande, dreunende overpeinzingen. Als voor beeld van het eerste noemen wij Amsterdam : Ou Amsterdam is tog so mooi Met al sijn liggies uitgetooi In donker, donker nagte. Dis liggies hier en liggis daar In lange rijc aanmekaar. Wat flikker in die gragte. En honderd duisend ogies loer Op spieelgladde watervloer Daar bowe uit die hemel. Dis liggies hier en liggies daar En bootjies, wat so saggies vaar, Dat ligte golfies weinel. Die liggies soek mekaar weer op In water, wat teen walle klop Op stormagtig' nagte. So toweragtig, lief en skoon Is liggies, wat op walle woon En flonker in die gragte. en van het tweede Liefde : Mirakelkrag. wat mcnse sainesnoer Met kettings sterker dan die sterkste staal Hoe swak en hulp'loos laat jij mij nou voel ! Swak als 'n man wat op sij sterfbed lè, En weet dat hij hom daarin moet berus Hulp'loos als 'n pasgebore kind.... O, ik voel dit nou, die iewc is 'n Stroom waarop die mens al-eeuwig drijf En wilskrag is maar ingebeelde skijn. Hoe kragtig het ik mij nie steeds gewaan, Gin ding of ik kon mij daarteen verset Met vaste wil en regopstaande hoof. Maar nou is ik geboei, en of ik wil Of nie, ik gaan mij liefde tegemoet So seker als oor so veel jaar mij dood ! *) Meisje. Mevr. H. te D. Zoudt u mij kunnen inlich ten of H. M. de Koningin, H. M. de KoninginMoeder en Z. K. H. de .Prins der Nederlanden ook vermogens- en inkomstenbelasting betalen evenals gewone staatsburgers en of zij ook aan de ' gedwongen Staatsleening hebben moeten meedoen ? Art. 26 van onze Grondwet zegt: De Koning en de Prins van Oranje zijn vrij van alle persotiSêle lasten. Geen vrijdom van eenige andetVbelastirfg wordt door Hen genoten." Die vrijdom van belasting omvat, met uit zondering van de grondbelasting, alle directe belastingen, welke vooraf beschreven en volgens vastgestelde kohieren ingevorderd worden, dus ook de belastingen op de in komsten. Zonder daartoe verplicht te zijn heeft H. M. de Koningin vrijwillig deelge nomen in de verschillende door onze Regee ring in de laatste jaren uitgeschreven Staatsleeningen. H. M. de Koningin-Moeder en Z. K- H. de Prins .der Nederlanden genieten geen vrij dom van belastingen. Art. 175 van onze Grondwet bepaalt: Geen privilegiën kunnen in het stuk van belastingen worden verleend." Hieraan wordt zoo gestreng de hand gehou den dat zelfs tijdens Haar Regentschap H. M. de Koningin-Moeder niet, zooais de Koningin, vrij was van alle persoonlijke lasten. IIMIII UMI IIIIIIIMMMMMIMMMMI Illlllllllm MMMIMlnlMMMMIMMIIIM J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND Illlllllllllllllll IIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Een bizonder kenmerk van deze dichter is zijn fijne, persoonlike zin voor humor, die telkens om het hoekje komt kijken en waarvan het volgende ter illustratie diene : IK HAAT DIE FELLE DAGL1G. Ik haat die felle daglig, Verag die grote son Ik sou hul albei martel En ophang, als ik kon ! Gist'rawend in die maanskijn Het ik mij nooi*) gesoen Vandag toe ik haar aankijk, Wou sij dit nie weer doen ! Ik min die sagte streling, Die streling van die maan Die daglig breng verveling, En niaak mij nooi net skaam ! De indeling in vier rubrieken : Van die Natuur, Van die Lewe, Van Liefde, Van Vulk en Vaderland is van minder belang, omdat de hele bundel een niet te miskennen nheid biedt, n nheid die gevormd wordt door 's dichters geest, waarvan de wisselende stemmingen telkens opgevangen en in een keu rig, goed afgewerkt, gedichtje wordt weer gegeven. Vooral de afdeling Van Liefde" is met veel liefde" bewerkt en de dichter stelt dan ook de verschijning van een aparte bundel Minneliedjes in uitzicht zo deze in de smaak vallen. Wees daar niet bevreesd voor Mnr. Keet, geef gerust die bundel uit, want deze minneliederen hebben grote bekoring, doordat ze zo echt gevoeld zijn. Er is geen opgeschroefdhcid, geen kunstmatige versiering, geen gewichtig-docnerij, alleen maar waar gevoel in gedichten als het volgende ! 1NJTJIE STILTE VAN MIJ KAMER. In die stilte van mij kamer Het ik n aand stil gesit, En, toe het ik jouw klein beeldjie Ure lang aanbid. Ure lang het ik gemijmer Oor ons liefde, oor ons leed ; Oor die grenslose mysterie Waar ons niks van weet. Financiën & Economie Op den Economischen UitkQk Van Kamers, Raden enz. Het is wel eigenaardig, te moeten vaststel len dat in ons land de wetgever er nog niet in geslaagd is, levenskrachtige organisaties van patroons en van arbeiders gezamenlijk te scheppen. Bij zoodanige organisaties denkt men natuurlijk in de eerste plaats aan de Kamers van Arbeid, bij welker wettelijke creatie een goed bedoelde poging werd ge waagd lichamen in het leven te roepen.waarin werkgevers en werknemers in eenzelfde be drijf of eenzelfden bedrijfstak elkaar zouden ontmoeten als de aangewezen vertegenwoor digers van hun vakgenooten en dan in ge meenschappelijk overleg allerlei nuttige bezig heden zouden verrichten : gegevens verzame len en advies geven aan overheids-organen en als verzoeningsraad optreden bij arbeids geschillen enz. Dit alles was prachtig.... in theorie,en beloofde aanvankelijk ook wel iets. Maar iedereen weet, dat deze belofte niet is vervuld geworden ; er ontstonden geschillen in den boezem der Kamers en men had niet het gevoel dat men wezenlijk practisch werk kon tot stand brengen en zoo ging de animo" er af. Misschien zijn er ook nog wel andere oorzaken geweest, die tot de kwijning van deze colleges een en ander hebben bijgedragen maar zeker is in elk geval dat die kwijning een feit is, hetwelk, geloof ik, niemand zal te genspreken. Niet zoo heel lang geleden is op een vergadering der Vereeniging van Voor zitters en Secretarissen van Kamers van Ar beid de vraag aan de orde gesteld,of het oogenblik niet gekomen was om de Vereeniging op te heffen ; ook daar werd vastgesteld, dat van de Kamers eigenlijk in 't geheel geen kracht meer uitging. Sommigen weten dit feit daar aan, dat de Regeering niet genoeg rekening hield met het bestaan van deze colleges. Doch ik voor mij oordeel, dat dit verwijt niet juist was en dat hier gevolg en oorzaak werden verward. Waren deze Kamers gebleken in stellingen te zijn, die goed werk leverden, dan weet ik niet, waarom eenige Regeering ze zou voorbijgaan ; nu zij bleken weinig nut op te leveren, is het heel begrijpelijk dat de Regee ring zich maar weinig aan deze colleges gele gen liet liggen. Een tweede voorbeeld van zulke lichamen, uit werkgevers en werknemers samengesteld, en waarvan men gunstige verwachtingen koesterde, die in 't geheel niet werden ver vuld, zijn de commissies bedoeld bij art. 80 der Ongevallenwet 1901." Hier ook meende de wetgever eens een heel gelukkigen greep te hebben gedaan. Deze commissies zouden oordeelen over rente-toekenningen door de Rijksverzekeringsbank. Midden in het be drijfsleven staande" zooals dan gezegd wordt zouden zij volkomen geschikt zijn om na te gaan of de Rijksverzekeringsbank wel steeds juiste beslissingen nam. Het aan hangig ontwerp tot (technische) wijziging van de Ongevallenwet heeft over deze commissies de doodsklok geluid en van haar werking ? voorzoover zij werkten een zoo weinig vleiend beeld opgehangen, dat niemand haar verdwijning, die aanstaande is, zal kunnen betreuren. Mij dunkt, deze twee sprekende voorbeel den zijn voldoende om in 't licht te stellen, dat zulke op wettelijk gezag ingestelde col leges van patroons en van arbeiders bij ons 'geen behoorlijke levenskans schijnen te hebben. Waarom toch niet ? Bij de overweging van die vraag, is bij mij wel eens de gedachte opgekomen of de fout ook hieraan kon liggen : dat de wetgever het noodig oordeelde een onpartijdigen derde", die noch werkgever noch werknemer zijn zou, aan zulke commissies toe te voegen, of wel te bepalen dat om beurten hetzij een werkgever hetzij een arbeider met de leiding zou zijn be last. Deze waarborg" moest natuurlijk den indruk wekken, dat zoo iets noodig was en dat anders de zaken scheef zouden gaan, m. a. w. de wetgever onderstelde dat hier twee groepen met aan elkaar tegenoverge stelde belangen elkaar ontmoeten zouden en dat er dus iets op moest worden gevonden om den evenaar daartusschen recht te houden. Maar ik weet waarlijk niet, of alles met deze Kamers en deze commissies zooveel beter zou zijn gegaan, wanneer de wetgever eens niet dit standpunt van den klassenstrijd" had aanvaard en de regeling van de leiding aan de heeren zelven had overgelaten. Ik geloof n.l., dat althans de arbeiders ook zonder zoo danige vingerwijzing van boven af, zich zou den hebben gevoeld als geroepen om arbeidersbelangen in de colleges te behartigen en te ver dedigen, terwijl natuurlijk de juiste opvat ting van hun taak was: dat zij het algemeen belang of althans het vakbelang in het oog hielden en zonder aanzien van persoon (of van klasse") beslissingen namen. Dit juiste, dit ruimere standpunt zal men, meen ik, eer der ingenomen zien door werkgevers, omdat dezen een breederen blik zullen hebben op wat van hen in zulk een college mag worden verwacht. De arbeiders zien in hun deelne ming aan zulke zaken een soort van machts middel en vaardigen hun vakgenooten in zoodanige colleges af om daarin een arbei ders-stem" uit te brengen en het arbeiders standpunt" in te nemen. Misschien staat de zaak wel zoo : dat de werkgevers, dit gewaar wordend, alle liefhebberij in het werk verlie zen. Want in zulk een college moet worden beraadslaagd, moet althans kans op over reding en overtuiging zijn. Doch wanneer, al is 't maar aan n kant, de neuzen vooraf reeds zijn geteld en dus de zaak beslist voor dat zij besproken is, dan is het begrijpelijk dat de aardigheid er gauw af is bij hen, die zitting hadden genomen met de illusie, dat er voor vruchtbare debatten plaats zou zijn. Het kan ook wel zijn als bijkomstige reden dat een zekere nationale eigenaar digheid tot de mislukking van zulke colleges heeft meegewerkt: ik bedoel ons gemis aan public spirit " Wij, Neder-landers, voelen ons volstrekt niet zoo gelukkig of gevleid, wanner de overheid ons een taak opdraagt en wij ons bij K. B. of hoe dan ook benoemd zien tot lid van dit of dat college, deze of gene commissie. Indien wij stellig weten, dat er in zoo'n hoedanigheid wezenlijk nuttig werk te doen valt, nu, dan zijn er onder ons nog wel, die daaraan wat tijd of wat moeite willen geven. Maar een industrieel of ander zaken man bedenkt al heel gauw, dat hij zijn tijd wel beter besteden kan. Heeft hij zelf met anderen een organisatie opgericht, dan deed hij dat, omdat hij van haar nut overtuigd was en dan zal hij daaraan dus wel naar behooren meewerken, maar voor de officieele lichamen heeft een groot deel onzer zakenlieden een bijna instinctieven .afkeer. In zijn hart veracht hij den baantjesjager", den man, die lid is van allerlei ambtelijke colleges en beschouwt hem niet als een serieus zakenman. Wellicht zijn er nog wel andere oorzaken, die het verschijnsel kunnen verklaren ; ik maak er in 't geheel geen aanspraaak op ze hier al aan te wijzen. In hoofdzaak is het mij erom te doen op het verschijnsel zelf de aandacht te vestigen en dat wel in verband met meer publiekrechtelijke verzekerings-organisatie. Men weet het: de Raden van Arbeid zijn ge roepen tot medewerking aan de uitvoering van de verzekeringswetten. En Talma, de vader" van de Radenwet en vader ook van deze Raden van Arbeid, had met deze colleges nog verder-strekkende bedoelingen : zij zou den worden, zij zouden moeten zijn organen van den arbeid, zoodat men in deze Raden van Arbeid en de daarboven geplaatste Ver zekeringsraden zou verkrijgen heel een orga nisatie van den arbeid", een denkbeeld, dat ook aan Minister Aalberse zeer sympathiek is, trouwens geheel ligt in de lijn van de Katho lieke Staatsleer onzer dagen. Wij zullen dus deze Raden van Arbeid aan het werk ziet, niet alleen op het beperkte veld, waarop zij zich tot nu toe bewegen maar straks op een veel ruimer terrein.... Het zal belangwekkend zijn, ze daarbij te volgen in hun evoluties. Voorloopig zijn ze onder leiding van hun voorzitters begonnen met heel dure huizen te koopen en zien zij zich belast met een wanhopig omslachtige administratie. Hoopvol is dit debuut niet. Men zal moeten afwachten hoe zij zich verder ontwikkelen. Er zal nog wel eens gelegenheid zijn daarop te letten en er de aandacht op te. vestigen. Ik voor mij wil wel zeggen, dat ik nog al zeer sceptisch gestemd ben ten aanzien van het nuttig, practisch werk, dat wij van deze colleges mogen tegemoet zien. Het zijn weer van die genootschappen, waarin onze wetgever patroons en arbeiders onder leiding van een onpartijdige derde" bijeenbrengt en ik zei u immers reeds, dat hij nog nooit daarin is geslaagd.... SMISSAERT Wat is liefde, wat die lewe, Wat is vreugde, wat is smart? Kind, ik blij die antwoord skuldig, Maar ik volg mij hart! De hoofdschotel is echter de afdeling Van Volk en Vaderland", en juist hierin komt een andere belangrijke zijde van deze dichter aan het licht. Niet dat het algemeen karakter van deze afdeling van de rest van het boek zou verschillen, noch dat het gehalte hoger zou staan hier en daar komt zelfs een zwak ke regel voor maar de dichter is hier ook patriot, en als zodanig geeft hij ons in een reeks stemmingsbeelden wat in de vier oorlogsjaren in zijn, en in het hart van zovele van zijn volksgenoten, is omgegaan ; ja mér in verse wat duisende harte kan raak", wekt hij op tot de strijd en spreekt hij de genen die verwante idealefi hebben in dezen vrijwel het hele Afrikaanse volk moed in voor de toekomst. Hoor het hem maar uitbazuinen in Sing uit jouw Lied : Sing uit jouw lied, in vrijheidsnaam, En wees nie skaam, en wees nie skaam. Wat baat jouw frisse, vrije lug, Als jij maar eeuwig deur moet sug? Sing uit jouw lied, en wees nie skaam. Suid-Afrikaander, hoog jouw naam! Sing uit jouw lied, en maak jou vrij, 'n Volk kan nie in kettings blij. Al is die hek nog steeds gesluit, Jij moet daaruit, jij moet daaruit. Sing uit jouw lied, o volk van mij, Jij mag nie meer in kettings blij! Sing uit jouw lied, oor velde ruim, Die vijand druk op jou sij duim ; Verweer jou goed, laat loop jouw bloed, Na bitter strijd smaak vrijheid soet. Verweer jou goed, o volk van mij, Ik sien jou vrij, ik sien jou vrij ! Het is duidelik, de heer Keet is een waardig lid van 'n overheerde kleine natie, 'n idealist met welsprekendheid, kunstzin en moed begaafd, die onder invloed van de vele ielike daden en mooie leuzen van de jaren 1914-18 de drang naarvrijheidmetnieuwe kracht in zich heeft voelen herleven en door zulke verzen wordt hij een voorvechter in de strijd. De nuchtere kritiek van buitenstaanNavigatie en Mooi-Nederland DE ELITE-SIGARENMERKEN Verkrijgbaar bij de voornaamste winkeliers Fabr.: Firma RAPPARD & POTT ? Tiel ders is hem niet onbekend, doch hun opmer kingen met even nuchtere en materialistiese argumenten te weerleggen vindt hij niet noo dig. Hij stelt ze slechts een vraagje : Kan jij voel die gevoel wat 'n volk moet voel Als hij veg vir sij reg en sij taal? En die land orn hom heen van die magte krijoel, Wat dreig om hom neer te haal? Kan jij voel hoe'n dapper klein nasie noet voel Onder vreemdeling-heerskappij, Wat hom veel vergun, maar sij lewe se doel In die stilte skipbreuk laat lij? Doch genoeg orn aan te tonen, dat de heer Keet, die, van Afrikaanse geboorte, zijn vor ming voor een groot deel aan Nederland te danken heeft wat ook zijn taal hier en daar verraadt streeft naar een groot onafhankelik Zuid-Afrika met een Groot-Nederlandse kuituur en dat hij met zijn korte gedichtjes zelf bijdraagt tot de kultuur-verrijking van alleDiets-sprekendegewesten. De bundel sluit met een vers dat er uitziet als een gunstige voorbode van de toekomst. Die twee Boodskappers" is heel wat langer dan de andere gedichten, biedt 'n rijke af wisseling, en is 'n volmaakt geheel geworden. Zijn we niet gerechtigd dit te beschouwen als een aankondiging dat nu, met de studietijd van de heer Keet, ook is afgelopen de tijd van proefnemingen, waarvan zijn eerste bundel 't resultaat is, doch waarin hij ons slechts kleine diamantjes heeft willen aanbieden, zijn terugkeer naar zijn vaderland betekent dat hij ook op weg is om de grote, de Cullinan-steen te ontdekken? J. J. L E R o u x

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl