Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Juni '20. - No. 2241
SOCIALISME ALS
CULTUURIDEAAL
FRIEDRICH MUCKLE. Das Cultur-Ideal
des Sozialisrnns." Verl. Duncker und
Humblot. 1919.
,,Het hierbij aangeboden werk, geschreven
in de dagen van de groote cultureele ver
nedering van Duitschland, wil zoo gaarne bij
diegenen om aandacht verzoeken, wier zin
tuigen temidden van het oproer van een uit
hare voegen geraakte wereld, nog gevoelig
zijn gebleven voor fijnere klanken. Het
socialisme, dat het tot in zijn diepste diepten
omgewoelde proletariaat in zijne vanen ge
schreven heeft, komt, naar het den schrijver
tot zijn schrik is gebleken, zelfs velen ont
wikkelden als niets anders meer voor dan als
een kreet van de straat, als een schreeuw
van de massa, als een oorlogsleus van wilde
horden."
Zoo moge zich dit werk dan in de eerste
plaats dus wenden tot de ontwikkelden onder
de verachters van het socialisme en wellicht
zal het hun kunnen bewijzen, dat het socialis
me, eenmaal omhoog geheven uit den nevel
en den chaos van een verwilderd geslacht,
een cultuur-beschouwing is die ook voor den
mensch van de hoogste ontwikkeling, wanneer
hij zich in hare diepten onderdompelt, tot een
?? meesleepende openbaring kan worden."
f* Aldus dient zich dit boek aan, dat juist
in dezen tijd in hooge mate de aandacht van
een ieder verdient, voor wie de benauwen
de sociale worstelingen even over onze eigen
grenzen verdubbelde aanleiding tot nadenken
zijn geworden.
Er is inderdaad aanleiding om te vreezen
dat onder de rauwe krefen, die er van de
straat tot ons opstijgen, den schreeuw die de
steden vervult, en de industrie-gebieden in
het naburig Duitschland doet beven onder
de gewapende opstanden van steeds wil
der wordende horden", de groote
cultuur-beteekenis van het socialisme onder
de voeten van de elkander te vuur en te
zwaard bevechtende legers, dreigt te worden
vermorzeld.
Er is groot gevaar dat allen, voor wie het
aspect van het Bolsjewisme niets minder dan
een afgrond doet opengaan, waarin de geheele
West-Europeeschc beschaving dreigt te worden
verslonden, hierom nu ook ied^r socialistisch
ideaal den rug zullen willen toekeeren. Aldus
den weg banend tot een reactie, die slechts
de gapingen van dien afgrond zal
vergrooten en ons den ondergang zooveel te zekerder
zal doen naderen.
Voor al diegenen die het geloof in het
socialisme als maatschappij-vorm en als levens
vorm niet willen en niet mogen verliezen ;
voor <"llen voor wie vooruitgang en beschaving
den weg wijzer, naar hoogere idealen, hoogere
levensvormen en een betere inrichting onzer
samenleving in economisch opzicht, waarvoor
een socialistische levensbeschouwing het pad
kan effenen, mag dit boek van Friedrich
Muckle als geroepen zijn.
Het is aan de nagedachtenis gewijd van
Kurt Eisner: den edelen vriend en den
yerjonger van het Duitsche socialisme". Het
is doortrokken van een subliemcn geest
van menschenliefde en wijst naar idealen,
Vrachtautomobielen
Wilt ge de transportkosten in Uw
bedrijf tot een minimum reduceeren,
koopt dan een
2 tons WHITE
Vrachtauto
het meest economische vervoermiddel.
n 2 tons WHITE" doet hetzelfde
werk als 2 menschen met 4 paarden
en 2 wagens, hetwelk wij met bewijzen
en attesten kunnen staven. Maakt Uwe
berekening.
FirmaGebr.NEFKMS,
Filiaal Amsterdam
26 Jac. Obrechtstraat.
Tel. Z. 2507
die van de oudste tijden af geleefd en
gewerkt hebben in alle ware humanisten en
in het socialisme nieuwen maatschappelijken
en geestelijken inhoud hebben gekregen.
Niet in het socialisme zoozeer, dat zich
als vorm van arbeidersbeweging oorspronke
lijk bijna uitsluitend richtte op de verbetering
van de stoffelijke levensverhoudingen van de
groote volksmassaas het socialisme als een
kwestie van de maag maar in het socialisme
in den zin eencr verandering van de
produktieverhoudingen; als de kwestie van eene
diep-ingrijpendehervvormingen opvoeding des
volks, als een zaak van beschaving en
levenshouding.
De geest die door dit met dichterlijken
gloed geschreven, voorname boek van
Muckle zoo weldadig trilt, is die van ver
dieping van de socialistische gedachte, die
het zoeken van onzen tijd naar nieuwe idealen,
nieuwe levensvormen en een nieuwen
levensinhoud, richt op de vrijmaking der samen
leving uit een stoffelijk en zielsvermoorderd
kapitalisme.
Een gevaarlijk scepticisme, dat met opzet
mogelijk, uit walging of uit gemakzucht zich
onder cie geweldige sociale, moreele en psy
chische koortsverschiinselen en stuiptrekkin
gen van onzen tijd, van elk groot ideaal
afwendt; een dweepziek, zuiver negatief com
munisme, dat alleen maar weet te ver
nielen en tot eenig opbouwen uitteraard
onmachtig is: tusschen deze twee groote
gevaren in, mag het opbouwend geloof aan de
mogelijkheden van het socialisme niet verloren
gaan. Geschiedt dit wél, dan is hiermede ook
alles verloren. Dan zal ook de geheele
WestEuropeesche cultuur te gronde moeten gaan,
zooals zij reilt en zeilt.
* * *
De menschheid staat voor sociale vraag
stukken, geweldiger en omvattender dan ooit,
in welk tijdperk harer geschiedenis ook. De
kapitalistische produktiewijze ligt als het ware
in stukken. Hare ineenstorting is een feit,
hoewel uit andere oorzaken en op andere
wijze, dan een Karl Marx zich haar
gedacht heeft. Daaruit vloeit een ellende
voort, die zich naar den vorm zeker in ieder
opzicht met de eens door Marx gedachte
verelendung" volkomen dekt, hoewel
alweer uit andere verhoudingen voort
spruitend, dnn hij zich voorgesteld had.
De catastrophe waarin de oorlog de
volkeren heeft gestort, door de matelooze
verarming van de wereld, roept overal, in
staten die door den oorlog zijn getroffen
natuurlijk het meest, 'maar ook in die welke
daarvan verschoond zijn gebleven, een onder
consumptie in het leven, waarvan de
beteekenis en de draagwijdte vooralsnog onze voor
stelling verre te boven gaan.
De ontzettende tragiek van dezen tijd is
hierbij, dat de massaas tot demokratisch be
wustzijn zijn gekomen, bijmillioenen en op de
snelle manier die de oorlog heeft veroorzaakt,
in een tijd waarin nog nooit de uitputting
van de economische krachten hun socialen
doeleinden zoo scherp in den weg is gekomen.
Dit is echter juist een reden, waarom de
weg tot socialistisclien ombouw van de maat
schappij, krachtiger dan ooit dient te worden
ingeslagen.
Even ver van een nuchter scepticisme als
hij staat van een illusionistisch utopisme,
houdt Muckle zich in het fraai geschreven
hoofdstuk van zijn boek, dat de beloften
van het socialisme" behandelt, met de moge
lijkheden der verwezenlijking van het socia
listisch ideaal bczjo.
Tweeërlei materialisme houdt den geest
gebannen. Het eene ligt in het verleden.
Het is de geest van een kapitalisme, dat onder
den geweldigen afkeer van millioencn zich
niet meer op die wijze zal kunnen oprichten,
waarop het eenmaal overheerscht heeft.
Het andere rekt zich in zijn scnerpsten
tegenhanger, maar dat te zeer doortrokken
is van zijn eigen geest, om een werkelijk
sociale toekomst te kunnen hebben. Wij
meenen het bolsjewisme als zoodanig te
mogen bestempelen.
Tusschen demokratie en diktatiiur moet
onze tijd kiezen. Maar wil hij de diktatiiur
terecht kunnen blijven verwerpen als een even
verouderde als verderfelijke methode van
sociale vernieuwing, dan behoort hij de demo
kratie te vullen met een nieuwen socialen
inhoud, die haar het schragen van millioenen
werkenden wezenlijk waard doet zijn. Niet
enkel uit belang, maar ook uit liefde.
Dit fijngevoelde en warm geschreven boek
van Friedrich Muckle, is een waarlijk lichtende
gids in het zoeken van onzen tijd, die onder
ontzettende soc'ale weeën toch den uitweg
vinden moet. Jos. LOOP UIT
Geachte Redactie,
Het zij mij veroorloofd naar aanleiding van
het interessante artikel van den heer dr.
N. J. Singels, in uw nummer van 22 Mei,
een opmerking te maken.
De geachte schrijver noemt den
tegenwoordigen (.onservator van het
PlantijnMuseum, dr. Maurits Sabbe, den opvolger
van wijlen Max Rooses. Daarin vergist hij
zich echter. Max Rooses stierf reeds in 1913.
Op zijn uitdrukkelijk verzoek en ook door
toedoen van wij'en prof. Fredericq werd toen
(vóór den oorlog dus) tot zijn opvolger be
noemd dr. J. Etfnucé, destijds onderdirecteur
van het Museum.
Dr. J. Denucé, ook professor in de ge
schiedkundige --aardrijkskunde aan de Vrije
Universiteit te Brussel, geldt als ren van de
beste Plantijnkenners. Onder zijn leiding werd
begonnen met de uitgave der brieven van
Plantijn, een onmisbaar werk voor de be
studeering van den drukker. Ook verscheen
van zijn hand over dit onderwerp :
OudNederlandsche kaartmakers in betrekking
met Piantijn-Antwerpen 1912."
Prof. Denucéwerd na den oorlog, evenals
de conservator van het andere groote Mu
seum te Antwerpen: Pol de Mont, door de
Belgische regeering wegens
Vlaamschgezindheid tijdens de bezetting ontslagen.
Pas daarna is de heer Sabbe conservator
geworden.
Met dank voor plaatsing,
Hoogachtend,
E. A. H !?' MAN
ifffiiiiififffnmfffiiifif(fftfiftiiiiHfiii(iffi!fffffifffiiiHiiff(if(rmf
intrii i ui uu m,u n IIIIIIMIII
Illl ..... lltll ....... MUI ...... IIMIII
GEDIGTE VAN A D. KEET
(Uitgave van Swets en Zeitlinger, te Amster
dam, 1920).
DIGTER IS HIJ
Digter is^hij, wat digters taal)
Diep uit die grond van sijn hart kan haal ;
En hij voelt in sijn hart 'n heerlike drang
Om 'n vlugtige stemming in woorde te vang.
Digter is hij, wat verse maak
Verse wat duisende harte kan raak.
Maar hij weet nie waar hij die mag van haal,
Dis 'n gawe, wat bo uit die hemel daal.
Digter is hij, wat oog en oor
Tref met 'n pragtige woordekoor,
En hij hef sijn stem op 'n lieflike maat
Van die more vroeg tot die awend laat.
Digter is hij, wat deur en deur
Voel wat rondom en in hom gebeur;
Wat sijn siel se gevoelens uit kan giet
In 'n lewende, sprekende, roerende lied.
Zó beschrijft de heer Keet de dichter in
zijn onlangs verschenen bundeltje.
Dr. A. D. Keet is een Afrikaner die jaren in
Amsterdam gestudeerd en ondertussen ijve
rig gedichten gemaakt heeft. Zozeer vielen
deze gedichten in verscheiden tijdschriften
opgenomen in de smaak dat hij er, na afloop
van zijn studiën, toe kon overgaan een bun
deltje uit te geven. Het werkje is bescheiden
van omvang ; de gedichten zelf zijn alle korte
stukjes ,,'n vlugtige stemming in woorden
gevang" ; en ook wat taal en techniek betreft,
onthoudt de dichter zich met de bescheiden
heid die een beginner past van alle waag
halzerij. En toch zit er onder dit bescheiden
uiterlik een rijpheid en doorwrochtheid die
de verschijning van het boekje tot een merk
waardige gebeurtenis maakt. De korte ge
dichtjes zijn alle kleine juweeltjes geworden
met fijne klankeffecten, met subtiel gevoel,
met ieder woord precies op zijn plaats. Het
spreekt van zelf dat de dichter er niet in ge
slaagd is alle techniese moeilikheden te over
winnen ; welke dichter doet dat ook? Een
stoplap als: glo vir my (p. 34), een onecht rijm
als : mans.... dans (p. 91), een nietbestaande
woordvorm als: gcsauil (p. 25), vindt men er
na lang zoeken al is het kenmerkende
van de bundel juist de zorg waarmee naar
juistheid gestreefd is.
Al de wisselende stemmingen van dit boekje
en de metriese vertolking daarvan hier te
illustreeren is onmogelik. We wijzen dus enkel
op twee uitersten de lichte, vloeiend
huppelende, van klankenspel overlopende,
maar toch aandoenlike beelden of fanta
sieën en daarentegen de zware, stapvoets
gaande, dreunende overpeinzingen. Als voor
beeld van het eerste noemen wij
Amsterdam :
Ou Amsterdam is tog so mooi
Met al sijn liggies uitgetooi
In donker, donker nagte.
Dis liggies hier en liggis daar
In lange rijc aanmekaar.
Wat flikker in die gragte.
En honderd duisend ogies loer
Op spieelgladde watervloer
Daar bowe uit die hemel.
Dis liggies hier en liggies daar
En bootjies, wat so saggies vaar,
Dat ligte golfies weinel.
Die liggies soek mekaar weer op
In water, wat teen walle klop
Op stormagtig' nagte.
So toweragtig, lief en skoon
Is liggies, wat op walle woon
En flonker in die gragte.
en van het tweede
Liefde :
Mirakelkrag. wat mcnse sainesnoer
Met kettings sterker dan die sterkste staal
Hoe swak en hulp'loos laat jij mij nou voel !
Swak als 'n man wat op sij sterfbed lè,
En weet dat hij hom daarin moet berus
Hulp'loos als 'n pasgebore kind....
O, ik voel dit nou, die iewc is
'n Stroom waarop die mens al-eeuwig drijf
En wilskrag is maar ingebeelde skijn.
Hoe kragtig het ik mij nie steeds gewaan,
Gin ding of ik kon mij daarteen verset
Met vaste wil en regopstaande hoof.
Maar nou is ik geboei, en of ik wil
Of nie, ik gaan mij liefde tegemoet
So seker als oor so veel jaar mij dood !
*) Meisje.
Mevr. H. te D. Zoudt u mij kunnen inlich
ten of H. M. de Koningin, H. M. de
KoninginMoeder en Z. K. H. de .Prins der Nederlanden
ook vermogens- en inkomstenbelasting betalen
evenals gewone staatsburgers en of zij ook aan
de ' gedwongen Staatsleening hebben moeten
meedoen ?
Art. 26 van onze Grondwet zegt: De
Koning en de Prins van Oranje zijn vrij
van alle persotiSêle lasten. Geen vrijdom
van eenige andetVbelastirfg wordt door Hen
genoten."
Die vrijdom van belasting omvat, met uit
zondering van de grondbelasting, alle directe
belastingen, welke vooraf beschreven en
volgens vastgestelde kohieren ingevorderd
worden, dus ook de belastingen op de in
komsten. Zonder daartoe verplicht te zijn
heeft H. M. de Koningin vrijwillig deelge
nomen in de verschillende door onze Regee
ring in de laatste jaren uitgeschreven
Staatsleeningen.
H. M. de Koningin-Moeder en Z. K- H. de
Prins .der Nederlanden genieten geen vrij
dom van belastingen. Art. 175 van onze
Grondwet bepaalt: Geen privilegiën kunnen
in het stuk van belastingen worden verleend."
Hieraan wordt zoo gestreng de hand gehou
den dat zelfs tijdens Haar Regentschap H.
M. de Koningin-Moeder niet, zooais de
Koningin, vrij was van alle persoonlijke
lasten.
IIMIII UMI IIIIIIIMMMMMIMMMMI Illlllllllm MMMIMlnlMMMMIMMIIIM
J. S. MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
Illlllllllllllllll IIIIIIIIIIIMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Een bizonder kenmerk van deze dichter
is zijn fijne, persoonlike zin voor humor, die
telkens om het hoekje komt kijken en waarvan
het volgende ter illustratie diene :
IK HAAT DIE FELLE DAGL1G.
Ik haat die felle daglig,
Verag die grote son
Ik sou hul albei martel
En ophang, als ik kon !
Gist'rawend in die maanskijn
Het ik mij nooi*) gesoen
Vandag toe ik haar aankijk,
Wou sij dit nie weer doen !
Ik min die sagte streling,
Die streling van die maan
Die daglig breng verveling,
En niaak mij nooi net skaam !
De indeling in vier rubrieken : Van die
Natuur, Van die Lewe, Van Liefde, Van
Vulk en Vaderland is van minder belang,
omdat de hele bundel een niet te miskennen
nheid biedt, n nheid die gevormd wordt
door 's dichters geest, waarvan de wisselende
stemmingen telkens opgevangen en in een keu
rig, goed afgewerkt, gedichtje wordt weer
gegeven. Vooral de afdeling Van Liefde"
is met veel liefde" bewerkt en de dichter
stelt dan ook de verschijning van een aparte
bundel Minneliedjes in uitzicht zo deze in
de smaak vallen. Wees daar niet bevreesd voor
Mnr. Keet, geef gerust die bundel uit, want
deze minneliederen hebben grote bekoring,
doordat ze zo echt gevoeld zijn. Er is geen
opgeschroefdhcid, geen kunstmatige versiering,
geen gewichtig-docnerij, alleen maar waar
gevoel in gedichten als het volgende
!
1NJTJIE STILTE VAN MIJ KAMER.
In die stilte van mij kamer
Het ik n aand stil gesit,
En, toe het ik jouw klein beeldjie
Ure lang aanbid.
Ure lang het ik gemijmer
Oor ons liefde, oor ons leed ;
Oor die grenslose mysterie
Waar ons niks van weet.
Financiën & Economie
Op den Economischen UitkQk
Van Kamers, Raden enz.
Het is wel eigenaardig, te moeten vaststel
len dat in ons land de wetgever er nog niet
in geslaagd is, levenskrachtige organisaties
van patroons en van arbeiders gezamenlijk
te scheppen. Bij zoodanige organisaties denkt
men natuurlijk in de eerste plaats aan de
Kamers van Arbeid, bij welker wettelijke
creatie een goed bedoelde poging werd ge
waagd lichamen in het leven te roepen.waarin
werkgevers en werknemers in eenzelfde be
drijf of eenzelfden bedrijfstak elkaar zouden
ontmoeten als de aangewezen vertegenwoor
digers van hun vakgenooten en dan in ge
meenschappelijk overleg allerlei nuttige bezig
heden zouden verrichten : gegevens verzame
len en advies geven aan overheids-organen
en als verzoeningsraad optreden bij arbeids
geschillen enz. Dit alles was prachtig.... in
theorie,en beloofde aanvankelijk ook wel iets.
Maar iedereen weet, dat deze belofte niet is
vervuld geworden ; er ontstonden geschillen
in den boezem der Kamers en men had niet
het gevoel dat men wezenlijk practisch werk
kon tot stand brengen en zoo ging de animo"
er af. Misschien zijn er ook nog wel andere
oorzaken geweest, die tot de kwijning van deze
colleges een en ander hebben bijgedragen
maar zeker is in elk geval dat die kwijning
een feit is, hetwelk, geloof ik, niemand zal te
genspreken. Niet zoo heel lang geleden is op
een vergadering der Vereeniging van Voor
zitters en Secretarissen van Kamers van Ar
beid de vraag aan de orde gesteld,of het
oogenblik niet gekomen was om de Vereeniging op
te heffen ; ook daar werd vastgesteld, dat van
de Kamers eigenlijk in 't geheel geen kracht
meer uitging. Sommigen weten dit feit daar
aan, dat de Regeering niet genoeg rekening
hield met het bestaan van deze colleges. Doch
ik voor mij oordeel, dat dit verwijt niet juist
was en dat hier gevolg en oorzaak werden
verward. Waren deze Kamers gebleken in
stellingen te zijn, die goed werk leverden, dan
weet ik niet, waarom eenige Regeering ze zou
voorbijgaan ; nu zij bleken weinig nut op te
leveren, is het heel begrijpelijk dat de Regee
ring zich maar weinig aan deze colleges gele
gen liet liggen.
Een tweede voorbeeld van zulke lichamen,
uit werkgevers en werknemers samengesteld,
en waarvan men gunstige verwachtingen
koesterde, die in 't geheel niet werden ver
vuld, zijn de commissies bedoeld bij art. 80
der Ongevallenwet 1901." Hier ook meende
de wetgever eens een heel gelukkigen greep
te hebben gedaan. Deze commissies zouden
oordeelen over rente-toekenningen door de
Rijksverzekeringsbank. Midden in het be
drijfsleven staande" zooals dan gezegd
wordt zouden zij volkomen geschikt zijn
om na te gaan of de Rijksverzekeringsbank
wel steeds juiste beslissingen nam. Het aan
hangig ontwerp tot (technische) wijziging van
de Ongevallenwet heeft over deze commissies
de doodsklok geluid en van haar werking ?
voorzoover zij werkten een zoo weinig
vleiend beeld opgehangen, dat niemand haar
verdwijning, die aanstaande is, zal kunnen
betreuren.
Mij dunkt, deze twee sprekende voorbeel
den zijn voldoende om in 't licht te stellen,
dat zulke op wettelijk gezag ingestelde col
leges van patroons en van arbeiders bij ons
'geen behoorlijke levenskans schijnen te hebben.
Waarom toch niet ?
Bij de overweging van die vraag, is bij mij
wel eens de gedachte opgekomen of de fout
ook hieraan kon liggen : dat de wetgever het
noodig oordeelde een onpartijdigen derde",
die noch werkgever noch werknemer zijn zou,
aan zulke commissies toe te voegen, of wel te
bepalen dat om beurten hetzij een werkgever
hetzij een arbeider met de leiding zou zijn be
last. Deze waarborg" moest natuurlijk den
indruk wekken, dat zoo iets noodig was en
dat anders de zaken scheef zouden gaan,
m. a. w. de wetgever onderstelde dat hier
twee groepen met aan elkaar tegenoverge
stelde belangen elkaar ontmoeten zouden
en dat er dus iets op moest worden gevonden
om den evenaar daartusschen recht te houden.
Maar ik weet waarlijk niet, of alles met deze
Kamers en deze commissies zooveel beter zou
zijn gegaan, wanneer de wetgever eens niet
dit standpunt van den klassenstrijd" had
aanvaard en de regeling van de leiding aan
de heeren zelven had overgelaten. Ik geloof
n.l., dat althans de arbeiders ook zonder zoo
danige vingerwijzing van boven af, zich zou
den hebben gevoeld als geroepen om
arbeidersbelangen in de colleges te behartigen en te ver
dedigen, terwijl natuurlijk de juiste opvat
ting van hun taak was: dat zij het algemeen
belang of althans het vakbelang in het oog
hielden en zonder aanzien van persoon (of
van klasse") beslissingen namen. Dit juiste,
dit ruimere standpunt zal men, meen ik, eer
der ingenomen zien door werkgevers, omdat
dezen een breederen blik zullen hebben op
wat van hen in zulk een college mag worden
verwacht. De arbeiders zien in hun deelne
ming aan zulke zaken een soort van machts
middel en vaardigen hun vakgenooten in
zoodanige colleges af om daarin een arbei
ders-stem" uit te brengen en het arbeiders
standpunt" in te nemen. Misschien staat de
zaak wel zoo : dat de werkgevers, dit gewaar
wordend, alle liefhebberij in het werk verlie
zen. Want in zulk een college moet worden
beraadslaagd, moet althans kans op over
reding en overtuiging zijn. Doch wanneer,
al is 't maar aan n kant, de neuzen vooraf
reeds zijn geteld en dus de zaak beslist voor
dat zij besproken is, dan is het begrijpelijk
dat de aardigheid er gauw af is bij hen, die
zitting hadden genomen met de illusie, dat
er voor vruchtbare debatten plaats zou zijn.
Het kan ook wel zijn als bijkomstige
reden dat een zekere nationale eigenaar
digheid tot de mislukking van zulke colleges
heeft meegewerkt: ik bedoel ons gemis aan
public spirit " Wij, Neder-landers, voelen
ons volstrekt niet zoo gelukkig of gevleid,
wanner de overheid ons een taak opdraagt
en wij ons bij K. B. of hoe dan ook benoemd
zien tot lid van dit of dat college, deze of gene
commissie. Indien wij stellig weten, dat er in
zoo'n hoedanigheid wezenlijk nuttig werk te
doen valt, nu, dan zijn er onder ons nog wel,
die daaraan wat tijd of wat moeite willen
geven. Maar een industrieel of ander zaken
man bedenkt al heel gauw, dat hij zijn tijd
wel beter besteden kan. Heeft hij zelf met
anderen een organisatie opgericht, dan deed
hij dat, omdat hij van haar nut overtuigd was
en dan zal hij daaraan dus wel naar behooren
meewerken, maar voor de officieele lichamen
heeft een groot deel onzer zakenlieden een bijna
instinctieven .afkeer. In zijn hart veracht hij
den baantjesjager", den man, die lid is van
allerlei ambtelijke colleges en beschouwt hem
niet als een serieus zakenman.
Wellicht zijn er nog wel andere oorzaken,
die het verschijnsel kunnen verklaren ; ik maak
er in 't geheel geen aanspraaak op ze hier al
aan te wijzen. In hoofdzaak is het mij erom
te doen op het verschijnsel zelf de aandacht
te vestigen en dat wel in verband met meer
publiekrechtelijke verzekerings-organisatie.
Men weet het: de Raden van Arbeid zijn ge
roepen tot medewerking aan de uitvoering van
de verzekeringswetten. En Talma, de vader"
van de Radenwet en vader ook van deze
Raden van Arbeid, had met deze colleges
nog verder-strekkende bedoelingen : zij zou
den worden, zij zouden moeten zijn organen
van den arbeid, zoodat men in deze Raden
van Arbeid en de daarboven geplaatste Ver
zekeringsraden zou verkrijgen heel een orga
nisatie van den arbeid", een denkbeeld, dat
ook aan Minister Aalberse zeer sympathiek
is, trouwens geheel ligt in de lijn van de Katho
lieke Staatsleer onzer dagen.
Wij zullen dus deze Raden van Arbeid aan
het werk ziet, niet alleen op het beperkte
veld, waarop zij zich tot nu toe bewegen
maar straks op een veel ruimer terrein....
Het zal belangwekkend zijn, ze daarbij te
volgen in hun evoluties. Voorloopig zijn ze
onder leiding van hun voorzitters begonnen
met heel dure huizen te koopen en zien zij
zich belast met een wanhopig omslachtige
administratie. Hoopvol is dit debuut niet.
Men zal moeten afwachten hoe zij zich verder
ontwikkelen. Er zal nog wel eens gelegenheid
zijn daarop te letten en er de aandacht op te.
vestigen. Ik voor mij wil wel zeggen, dat ik
nog al zeer sceptisch gestemd ben ten aanzien
van het nuttig, practisch werk, dat wij van
deze colleges mogen tegemoet zien. Het zijn
weer van die genootschappen, waarin onze
wetgever patroons en arbeiders onder leiding
van een onpartijdige derde" bijeenbrengt
en ik zei u immers reeds, dat hij nog nooit
daarin is geslaagd.... SMISSAERT
Wat is liefde, wat die lewe,
Wat is vreugde, wat is smart?
Kind, ik blij die antwoord skuldig,
Maar ik volg mij hart!
De hoofdschotel is echter de afdeling Van
Volk en Vaderland", en juist hierin komt een
andere belangrijke zijde van deze dichter
aan het licht. Niet dat het algemeen karakter
van deze afdeling van de rest van het boek
zou verschillen, noch dat het gehalte hoger
zou staan hier en daar komt zelfs een zwak
ke regel voor maar de dichter is hier ook
patriot, en als zodanig geeft hij ons in een reeks
stemmingsbeelden wat in de vier oorlogsjaren
in zijn, en in het hart van zovele van zijn
volksgenoten, is omgegaan ; ja mér
in verse wat duisende harte kan raak",
wekt hij op tot de strijd en spreekt hij de
genen die verwante idealefi hebben in
dezen vrijwel het hele Afrikaanse volk
moed in voor de toekomst. Hoor het hem maar
uitbazuinen in Sing uit jouw Lied :
Sing uit jouw lied, in vrijheidsnaam,
En wees nie skaam, en wees nie skaam.
Wat baat jouw frisse, vrije lug,
Als jij maar eeuwig deur moet sug?
Sing uit jouw lied, en wees nie skaam.
Suid-Afrikaander, hoog jouw naam!
Sing uit jouw lied, en maak jou vrij,
'n Volk kan nie in kettings blij.
Al is die hek nog steeds gesluit,
Jij moet daaruit, jij moet daaruit.
Sing uit jouw lied, o volk van mij,
Jij mag nie meer in kettings blij!
Sing uit jouw lied, oor velde ruim,
Die vijand druk op jou sij duim ;
Verweer jou goed, laat loop jouw bloed,
Na bitter strijd smaak vrijheid soet.
Verweer jou goed, o volk van mij,
Ik sien jou vrij, ik sien jou vrij !
Het is duidelik, de heer Keet is een
waardig lid van 'n overheerde kleine natie,
'n idealist met welsprekendheid, kunstzin
en moed begaafd, die onder invloed van de
vele ielike daden en mooie leuzen van de
jaren 1914-18 de drang naarvrijheidmetnieuwe
kracht in zich heeft voelen herleven en door
zulke verzen wordt hij een voorvechter in de
strijd. De nuchtere kritiek van
buitenstaanNavigatie en Mooi-Nederland
DE ELITE-SIGARENMERKEN
Verkrijgbaar bij de voornaamste winkeliers
Fabr.: Firma RAPPARD & POTT ? Tiel
ders is hem niet onbekend, doch hun opmer
kingen met even nuchtere en materialistiese
argumenten te weerleggen vindt hij niet noo
dig. Hij stelt ze slechts een vraagje :
Kan jij voel die gevoel wat 'n volk moet voel
Als hij veg vir sij reg en sij taal?
En die land orn hom heen van die magte
krijoel,
Wat dreig om hom neer te haal?
Kan jij voel hoe'n dapper klein nasie noet voel
Onder vreemdeling-heerskappij,
Wat hom veel vergun, maar sij lewe se doel
In die stilte skipbreuk laat lij?
Doch genoeg orn aan te tonen, dat de heer
Keet, die, van Afrikaanse geboorte, zijn vor
ming voor een groot deel aan Nederland te
danken heeft wat ook zijn taal hier en daar
verraadt streeft naar een groot
onafhankelik Zuid-Afrika met een Groot-Nederlandse
kuituur en dat hij met zijn korte gedichtjes
zelf bijdraagt tot de kultuur-verrijking van
alleDiets-sprekendegewesten. De bundel sluit
met een vers dat er uitziet als een gunstige
voorbode van de toekomst. Die twee
Boodskappers" is heel wat langer dan
de andere gedichten, biedt 'n rijke af
wisseling, en is 'n volmaakt geheel geworden.
Zijn we niet gerechtigd dit te beschouwen als
een aankondiging dat nu, met de studietijd
van de heer Keet, ook is afgelopen de tijd van
proefnemingen, waarvan zijn eerste bundel
't resultaat is, doch waarin hij ons slechts
kleine diamantjes heeft willen aanbieden, zijn
terugkeer naar zijn vaderland betekent dat hij
ook op weg is om de grote, de Cullinan-steen
te ontdekken?
J. J. L E R o u x