Historisch Archief 1877-1940
N . 8842
Zaterdag 12 Juni
A 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. K ER N KAMP
«edacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekostcn~]
INHOUD. BJadz. 1. Een gezocht standje,
door prof. dr. O. W. Kernkamp; Staatsburger
en onderdaan, door dr. Edw. Stilgebauer;
Tijdgenooten, Lloyd Oeorge (III), door dr.
W. G. C. Byvanck. 2. Het Congres van
IndiëWeerbaar te Bandoeng, door W. J. M,
Linden; Obstructie in de Kamer, teekening
van Jordaan; Buitenlandsch Overzicht.
3. Sir William Crookes door dr. Frederik
van Eeden. 5. Voor de Vrouwen (onder
redactie van Mej. Elis. M. Rogge);: Het Huis
en zijn Inrichting, door A. H. Loeff-Bokma;
8ste Congres van den Wereldbond voor
Vrouwenkiesrecht, door mevr. N.
Mansfeldtde Witt Huberts; Kiekje, door J. N. J. de
Booy; Vrouwenbelangen, door mej. C. S.
Sloot; Uit de Natuur;: De Heimansstichting,
door Jac. P. Thysse. 7. De Openbaarheid
der pers, door W. C. van Meurs; Hofstad en
Hofstedelingen, door Nuchterling; Boek
bespreking, door prof. dr. J. Boeke. 8.
Schilderkunst-Kroniek, door A. Plasschaert;
Finantiën en Economie;: Het
Hypotheekbedrijf in 1919 en in de Oorlogsjaren, door
D. F. Santilhano; Italië's Letterkunde, deor
Romano Guarnieri; Uit de Juni-tijdschriften.
10. Charivaria; Uit het Kladschrift van
Jantje; Gerh. van Dijk, Bouquetje Sophistiek;
Verpakkingsquaesties, door dr. J. F. van Oss ;
Onze Puzzle; O Jezus, gedicht van Berta
Velderman. 11. Voorzitter Fock, teeke
ning van Joh. Braakensiek; Schaken, door
dr. A. G. Olland; Feuilleton,
Wondervertellinkje, door A. M. Spruyt.
Bijvoegsel;.: De agitatie tegen de
antirevolutie-wet, teekening van Joh. Braakensiek.
EEN GEZOCHT STANDJE
Om een kraamkamer moet het rustig
zijn, vooral wanneer het kindje wat
stumperig is. Maar dit geldt niet voor
de kraamkamer, waarin een wetsont
werp wordt gebakerd. Hoe zwakker
dit is uitgevallen, des te meer rumoer
wordt er hij zijne wieg gemaakt.
Want voor dezen zuigeling geldt
het oud-Spartaansche gebruik: zoo
het kindje misvormd of ziekelijk ter
wereld is gekomen, moet het terstond
worden afgemaakt. De offideele ver
tegenwoordigers van het volk hebben
daarover te beslissen ; bij verschil van
meening gaat het dan weieens luid
ruchtig toe.
Het wetsontwerp houdende nadere
voorzieningen tot bestrijding van revo
lutionaire woelingen," bij verkorting
en bij anticipatie de
anti-revolutiewet" genoemd, heeft al een hizonder
onrustige kraamkamer gehad. Want
het was gericht tegen allen, die, met of
zonder hulp uit het buitenland, een
aanslag willen doen op den bestaanden
regeeringsvorm. Tegen allen : eventueel
dus ook tegen reactionairen, die de ab
solute monarchie zouden willen in
voeren ; maar voorloopig komen de
sociaaldemocraten en communisten het
eerst aan bod, wanneer er gedacht wordt
aan pogingen tot revolutie. Waar zij
zelf de macht in handen hebben, ple
gen zij dergelijke pogingen streng te
straffen ; waar dit niet het geval is,
plegen zij de strafbaarstelling e/van
voor een aanslag op de vrijheid" uit
te krijten.
En zoo heeft het land gedaverd
van het rumoer, dat zij maakten te
gen de kluister"-, muilkorf"- oftewel
wurgwet" ; want communisten en
sociaaldemocraten verheugen zich in
het bezit van een geweldigen mond ;
zij kunnen een keel opzetten als bij
Homerus de god des oorlogs, die.
schreeuwde als tienduizend mannen,
toen Diomedes hem wondde.
Maar zij waren niet de eenigen, die
het wetsontwerp een misgeboorte noem
den. Ook van vrijzinnige zijde werd de
meening geuit, dat men een kindje
met zooveel gebreken niet in het leven
moest laten.
Sommigen betwijfelden zelfs, of het
schepsel wel verwekt had mogen wor
den. Waarom, zoo vroegen zij, moet de
regeering een wetsontwerp indienen,
dat, zoo het al eenige nuttige uitwer
king mocht hebben, in elk geval de
politieke hartstochten in beweging zal
brengen en bij velen de revolutionaire
gezindheid juist zal. versterken ?
Voor dit laatste argument gevoelen
wij weinig. Indien het mogelijk ware,
wettelijke bepalingen aldus te formu
leeren, dat bv. communisten, die zich
uit het buitenland geld of wapenen
laten toezenden om met hulp daarvan
hier een revolutie te verwekken, of
sociaaldemocraten, die een aanslag
voorbereiden om zich met geweld van
de staatsmacht meester te maken, kon
den worden gestraft, zonder dat door
deze bepalingen tevens afbreuk werd
gedaan aan rechten, op het behoud
waarvan wij prijs stellen, dan zouden
wij ons er weinig om bekreunen, of de
revolutionairgezinden hierdoor zouden
worden geprikkeld.
Evenmin onderschrijven wij de
meening van sommige vrijzinnigen, die de
strafbaarstelling van pogingen tot revo
lutie een reactionair"_bedrijf achten;
ja, een enkele vindt het zelfs noodig
ons te herinneren aan den opstand
tegen Spanje en de afzwering van Phi
lips 11 : uw voorvaderen, zoo zal dit
dan moeten beteekenen, hebben door
een revolutie Nederland's vrijheid be
vochten ; zoudt gij dan een poging tot
revolutie strafbaar willen stellen ?
Wij zouden daarop willen antwoor
den : elke staat heeft het recht, en wij
aarzelen niet daaraan toe te voegen: ook
den plicht, hen te bestraffen, die met
terdaad een omwenteling voorberei
den. Wie dit erkent, ontkent niet het
moreele recht van, zij het een
meerderof een minderheid, om in verzet te
komen tegen een regeering, die zich
schuldig zou maken aan tirannie. Onze
voorvaderen hadden het moreele recht
om een vorst af te zweren, die slecht
regeerde ; maar indien hij een goed re
geerder ware geweest, zouden zij hem
het recht niet hebben betwist, hen te
straffen, die zijn gezag omver wilden
werpen. Des te meer reden is er thans
om aan een regeering, die uit den volks
wil is voortgekomen, het recht niet te
onthouden om het wettig staatsgezag
ook door strafbepalingen te bescher
men tegen pogingen tot revolutie.
Waar het bij de beoordeeling van het
anti-revolutie-ontwerp alleen op aan
komt, is dit: zijn de bepalingen van het
geldende strafwetboek niet reeds vol
doende ? is een aanvulling of wijzi
ging daarvan noodzakelijk ? en zoo ja,
voldoen de nieuwe bepalingen aan de
eischen van het rechtsbegrip en bie
den zij de waarborg, dat de vrijheid
van spreken en schrijven, die de
overgroote meerderheid van ons volk ge
handhaafd wil zien, niet bedreigd
wordt?
Op zulke vragen kan alleen worden
geantwoord door kenners van het recht,
niet door de menigte.
Van vrijzinnige zijde is dit antwoord
gegeven : in sommige dagbladen, in
het Voorloopig Verslag van de Tweede
Kamer, maar met name door prof.
Simons in het Weekblad van het recht. De
vrijzinnige juristen hebben aangetoond,
dat het oorspronkelijke ontwerp de be
doelde waarborgen niet aanbood ; niet
het minst aan de door prof. Simons
uitgeoefende kritiek zal het te danken
zijn, dat het gewijzigd ontwerp vele
der geopperde bedenkingen ophief.
Vele, maar niet alle. Het gewijzigd
ontwerp bevat nog enkele ruim gestelde
bepalingen, die in hare toepassing door
de rechterlijke macht gevaar kunnen
opleveren o. a. voor de vrijheid van
gedachtenopenbaring. Vrijzinnige Ka
merleden van verschillende fracties
hebben amendementen ingediend, om
het ontwerp zoowel in dit als in zuiver
juridisch opzicht te verbeteren. Er
bestaat eenige kans, dat deze pogingen
tot verbetering ook aan de rechterzijde
instemming zullen vinden ; maar indien
het ontwerp ten slotte van de meeste
smetten gezuiverd zal sijn, zal dit hoofd
zakelijk aan de kritiek der vrijzinnigen
te danken wezen.
.Van dit alles hebben de Nederlanders
die zich alleen door sociaaldemocraten
of communisten laten voorlichten, wei
nig vernomen. Van de belangrijke wij
zigingen, die in het oorspronkelijke
ontwerp zijn aangebracht, bleven zij
vrijwel onkundig ; bij de agitatie, die
tegen de wurgwet" werd- opgezet,
paste dan ook kwalijk de erkenning,
dat de grootste bezwaren tegen het
ontwerp reeds waren weggenomen.
Evenmin paste daarbij de vermelding
van de oppositie, die van vrijzinnigen
kant tegen het ontwerp werd gevoerd.
De sociaaldemocratie pleegt te werken
met begrippen als reactie" en bour
geoisie", waarbij het alleen om het gro
ve effect, niet om het betrachten van
rechtvaardigheid te doen is.
Allerminst komt liet in haar kraam
te pas, tegenover de menigte gewag
r/Tj>bGENGDfEN'\J
tl M'?!,!, ', ' i i il M , M .,'.'[/,»
LLOYD GEORGE
in
Hij maakte niet alleen krijgsplannen bij
het begin van den oorlog, de bestuurder der
Engelsche schatkist, maar hij strekte ook zijn
directe bemoeienis uit tot de voorvallende
wapenfeiten.
Weerhoud er dien bewegelijken man eens
van om naar Frankrijk over te steken en met
eigen oogen inspectie te houden van de En
gelsche troepen ! Zijn ze wel voorzien van
alles wat zij noodig hebben? Staan zij niet
ten achter bij het Duitsche leger dat de lange
vredesjaren heeft gebruikt voor een vol
maakte krijgsuitrusting?
In Frankrijk was de zaak van de
ammunitie voor de armee flink ter hand genomen
door een van de ministers; Lloyd George
drong er op aan, dat het Engelsche ministerie
het Fransche voorbeeld zou volgen. Er werd
een speciaal comitébenoemd, en hij was
daarvan voorzitter.
Maar hoe weinig bevoegdheid had zoo'n
commissie !
Het ministerie van Oorlog met zijn
almachtigen minister, Lord Kitchener, zag er
op neer, en het verschafte geen gegevens ;
de eerste minister Asquith, op zijn overtui
gende gezagdragende wijs, verzekerde dat het
leger overvloed had van kanonnen en
schietvoorraad, en het was niet zoo : de klachten
lieten zich al luider en luider hooren. Lloyd
George, ongeduldig, vond het beter tot de
oppositie over te gaan. Hij diende zijn ont
slag in.
Asquith bedacht zich, hij bouwde zijn
cabinet om, nam er de Tory-partij in op, en
maakte George tot minister van ammunitie.
Die begon nu zijn militair administratieve
carrière.
Hij moest zijn ministerie scheppen en zijn
methode.
Zijn ambtenaren kreeg hij wel bij elkaar,
hij wist hen te bezielen, maar zij moesten nog
leeren de zaken snel af te doen. Hij ging
grootscheeps te werk.
Als hij het plan van zijn leveranties voor
het leger aan Kitchener toonde, zei deze : Dat
zal drie jaar nemen. -- Lloyd George riep de
hoofden en vertegenwoordigers der voor
naamste firma's bijeen, legde hun zijn opgaaf
voor en vroeg spoedig bescheid. Zij kwamen
terug met berekeningen en bezwaren. De
minister van ammunitie schoof met een lossen
zwaai de papieren op zij. Mijnheeren," sprak
hij hen toe, dit moét geschieden, wil Engeland
behouden blijven, en gij zult het doen."
Zij deden het binnen 't jaar.
Kitchener, die niet graag met een ander
deelde, begreep dat hij zijn collega niet kon
missen : wie kon de werklieden overhalen om
ten behoeve van den aanhoudenden arbeid
de regels hunner vereenigingen voor een tijd
op te geven? Dat kon alleen Lloyd George
gedaan krijgen.
In den zomer van 1910, een vol jaar nadat
het ministerie van ammunitie was tot stand
gekomen, liet de krijgshandeling in het Westen
weinig te wenschen over ; Kitchener zou naar
Petrograd vertrekken om met de Russen een
afspraak te maken, die den gang der dingen
herstelde in het Oosten. Daar trof hem het
zeeongeval bij de kust van Schotland, hij
verdween in de golven. Lloyd eorge was zijn
opvolger als minister van Oorlog.
Hij had een groote taak voor zich. Hij
moest het bedrijf van den geheelen arbeid in
Engeland regelen dat het aansloot bij het
werk op het gevechtsterrein,?daartoe voerde
hij een burgerlijke conscriptie in, waarbij ook
aan de vrouwen een rol was toebedeeld ; hij
moest voor een voortdurend toenemenden
stroom van troepen naar het vasteland zorgen,
daarvoor voerde hij den verplichten krijgs
dienst uit, hij, die voorheen had gehoopt dat
Engeland uit zou komen met zijn vrijwilligers ;
hij moest eenheid brengen in de opperleiding
van den oorlog, maar was het mogelijk de
legers van de coalitie te stellen onder n
commando?
Bestond er zelfs wel voldoende samenhang
in de regeering van Engeland?
Als Lloyd George den loop zag. dien de
zaken in 1910 namen, was hij hoogst onte
vreden. Het had hem al verbitterd dat men in
1915 Serviëaan zijn lot had overgelaten. Nu,
op het eind van 1910, herhaalde zich het geval
met Roemenië. De kleinere staten, in bond
met de Entente. schenen wel aan den onder
gang te zijn gewijd. Hij dacht er aan, maar nu,
ernstiger dan ooit, een regeering te verlaten
die op zulk een onhandige manier de oorlogs
politiek aanpakte. In de oppositie zou hij
meer kunnen bereiken dan door de samen
werking met het ministerie.
Of was er een mogelijkheid van hervorming?
Er zou uit het groote tabinet een klein
cabinet kunnen worden gevormd dat tlag aan
dag zitting hield, uitsluitend alle /aken uit
het oogpunt van den oorlog beschouwde en
de overige ministers alleen in zijn midden
riep, wanneer zij voor hun departement advies
hadden te geven. Zelfs de eerste minister, zelfs
de groote Asquith, zou daarin niet zijn opge
nomen om volle vrijheid van tijd te hebben
voor de leiding van het Parlement.
Wat heb ik er veel over te zeggen? De eerste
minister kon het niet dadelijk eens zijn met
den minister van Oorlog die het gewicht van
de regeering wou verplaatsen naar een
oorlogscabinel van drie of vier leden, en hij werd liet
hoe langer hoe minder eens in de paar dagen
dat hij er over nadacht.
Waarvan het gevolg was dat Lloyd eorge
zijn ontslag indiende, en wederom na verloop
van een paar dagen werd belast, niet de
vorte maken van een bestrijding der wet
als die van prof. Simons, zonder eenige
politieke bijgedachte, alleen met de
bedoeling om het ontwerp te toetsen
aan de eischen van recht en billijk
heid. De scherpzinnigen onder de toe
hoorders mochten dan eens gaan twij
felen aan de waarheid van de bewering,
die zij zoo vaak uit den mond hunner
leiders hebben vernomen, dat de
officieele wetenschap de dienares is van
het belang der heerschende klasse."
De sociaaldemocratie zocht sinds
lang naar een gelegenheid om de groote
trom te kunnen roeren en de menigte,
die te veel aandacht begon te geven
aan den concurrent Wijnkoop, voor
wiens etablissement zich altijd een
orchest met volle bezetting laat hooren,
weder tot zich te trekken.
Het anti-revolutie-ontwerp van mi
nister Heemskerk bood die gelegen
heid. Daar zat muziek" in. Het vol
ledige fanfarecorps van de
sociaaldemocratie werd voor de tent geroepen.
Ook de meest geliefde pias van de partij
in zijn vak een man van talent
kwam voor het voetlicht. Het publiek
stroomde weer toe, nu het schetterde
over het marktplein : ,?Weg met de
knevelwetten! Laat de
vakbewegingniet muilkorven ! Biedt het scherpste
verzet tegen dereactie! Op voor vrijheid
en recht, tegen domperij en
gewetensdwang!" En het kromp van het lachen,
toen de pias zijne grappigste kunstjes
vertoonde.
Aan de sociaaldemocratie verwijten
wij niet, dat zij een scherp verzet
voerde tegen het anti-revolutie-ont
werp : dit was haar goed recht.
Maar zij heeft zich te schamen over
de middelen, die zij daartoe heeft ge
bruikt, en over de misleiding van het
volk dat zij heet op te voeden !
waaraan zij zich schuldig heeft gemaakt.
De obstructie in de Kamer niet
het gevolg van de voorstellen omtrent
den dag, waaarop de behandeling, van
het ontwerp zou beginnen : de heer
Troelstra had haar immers reeds lang
tevoren aangekondigd was een
jammerlijke vertooning. Zij kon de
behandeling van het wetsontwerp op
den vastgestelden dag niet tegen
houden en verhinderde alleen dat de
Kamer nuttig werk deed in de dagen
die daaraan voorafgingen.
Die obstructie misbruikte de Kamer
voor agitatorische doeleinden en moest
de vrijzinnige tegenstanders van het
ontwerp prikkelen en ontstemmen
voor zoover bij deze vrijzinnigen al
thans niet dezelfde neigingen sluimer
den als bij prof. Niermeyer, die in De
Telegraaf schrijft : we begroeten deze
methode (nl. de obstructie) met in
stemming, omdat zij een tikje revolu
tionair is, en omdat liet wetje revolu
tionaire neigingen in ons wakker roept."
Maar erger nog was de misleiding
van het volk omtrent den inhoud en de
ming van een ministerie. Leden van de oude
Tory-, zoowel als leden van de oude
Whigpartij nam de nieuwe eerste minister daarin
op en vcrccnigde hen niet leden der arbeiders
partij, zonder ook de Kolonies en de domi
nions van het Britsche Rijk te vergeten. Het
was een recht representatief ministerie, tot
snel handelen in staat door de energie van zijn
kern en van den kern van zijn kern dat Lloyd
George was. Maar het ging tegen de Engelsche
Farlementstraditie, en Asquith stond er buiten.
Hij was vriendelijk en eerbiedig aan den
kant gezet.
Zoo trad men 1017 in, het jaar van den
scherpen duikbootoorlog, van de Russische
revolutie en van de verklaring der Vereenigde
Staten. Er werd meer voorbereid dan afge
daan gedurende dat jaar. In te grijpen ver
mocht Amerika nog niet, in het Oosten broeide
een onweer dat nog niet geheel loskwam, veel
kwaads werd geleden door de onverbiddelijke
vernieling op zee en daar was nog meer kwaads
te vermoeden wanneer dirop n punt ver
zamelde macht van Duitschland zou gaan
uithalen tot een geweldigen slag.
Lloyd George had het voorgevoel van wat
neer zou komen op de hoofden der verbon
denen.
Tegen het eind van het jaar kreeg eerst
Italiëzijn beurt. Van het onheil bij Caporetto
aan de Italiaansche armee overkomen, maakte
de Engelsche eerste minister echter gebruik
om aan zijn plan van eenheid in het commando
der Entente-legers een eersten vorm te geven;
toen dan in Maart 1918 het reuzen-onweer
insloeg in de Engelsche linies, had hij dus
vooruit den grond gelegd voor de maatregelen
die in 1918 redding zouden aanbrengen. In
1915 was Serviëoverweldigd, en men had er
bij toegezien, in 1916 had men Roemeni
laten ten gronde gaan, zoo is het niet gebeurd
met Italiëop het eind van 1917. Daar had
direct op de plaats zelf samenwerking der
mogendheden plaats, en die samenwerking
van allen onder n commando, dat van Foch,
strekkingvan de anti-revolutie-wet. De
overdrijving zat er hier zoo dik op, dat
men het recht heeft van een gezocht
standje" te spreken.
Dat heeft klaarblijkelijk toch ook
een groot deel der
sociaaldemocratische arbeiders gevoeld. Die begrepen
wel, dat in Nederland niet een wets
ontwerp kon worden ingediend, zoo
gedrochtelijk als de wurgwet" hun
werd afgeschilderd.
En ook om die reden is de demon
stratieve werkstaking" op Dinsdag 11.
dan ook zulk een groot succes geweest!
KERNKAMP
STAATSBURGER of ONDERDAAN?
door Dr. EDWARD STILGEBAUER
Niemand zal willen ontkennen, dat het
psychologische probleem van den Duitscher
op 't oogenblik in het brandpunt der wereld
belangstelling staat. Niet de oplossing van
dit probleem, die, helaas, nog wel lang op
zich zal laten wachten, maar alleen een
goed begrip ervan en het heldere inzicht
daarin der andere volken, vooral van Frank
rijk, Engeland en Italië, zullen moge/ijk
kunnen maken, dat binnen afzienbaren tijd
in Europa weer dragelijke toestanden komen.
Het is namelijk heel gemakkelijk alles, wat
nu in het ineengestorte rijk van Wilhelm II
gebeurt, aan moedwil en halstarrigheid toe
te schrijven, ook al mag men dit dikwijls
met recht doen. Maar men moet dezen staat
van politieverordeningen en kazernetucht,
waarop zij, die hem invoerden, maar wat
trotsch waren en waarover de buitenlander
zich vroolijk maakte, men moet, zeg ik, dezen
staat toch wat nauwkeuriger bekijken, als
men de bijna onverklaarbare houding van
het huidige overwonnen Duitschland tegen
over zijne vroegere vijanden zal begrijpen en
wil beproeven hier genezing te brengen.
Om het onderscheid tusschen Duitschland
en de overige beschaafde Europeesche volken
aan te duiden, gebruikte men vóór den oorlog
deze grap : in Duitschland zoo spotte
men is alles verboden, wat niet veroor
loofd is, en in de overige staten is alles ver
oorloofd, wat niet uitdrukkelijk verboden is.
Men zou zich ook anders hebben kunnen
uitdrukken en zeggen, dat in Europa, behalve
dan in het Russische Czarenrijk, staats
burgers, in Duitschland slechts onderdanen
woonden, en dan had men den spijker wel
eens op dej kop kunnen slaan.
Het is dan ook geen toeval, dat de bekende
Duitsche schrijver Heinrich Mann, kort voor
het uitbreken van den oorlog, zijn satyrieken
roman, die speelt tijdens de regeering van
Wilhelm, den titel van Der Untertan" ge
geven heeft ; ja, hij had zijn boek ook een
voudig de Duitscher" kunnen noemen :
een type, dat de onderofficiersschool van
Bismarck in het leven heeft geroepen en dat
de materialistische hoogeschool van Wilhelm
II tot volmaking heeft gebracht.
De ook in het buitenland niet onbekende
tooneelschrijver Graaf Kaiserlingk heeft
onlangs in een Duitsche stad een voordracht
gehouden en wel over het zeer actueele onder
werp : Wat den Duitscher ontbreekt". Aan
't slot van zijne rede zei hij het kort en bondig:
,,hem ontbreekt elk verantwoordelijkheids
gevoel."
Terecht beweert Kaiserlingk, dat b.v. een
Engelschman, ook de onaanzienlijkste en
onbeduidendste, zich steeds bewust blijft, dat
hij als Engelsch burger voor een deel verant
woordelijk is voor het politieke gebeuren in
zijn land, maar de Duitscher laat alles over
aan de daarvoor aangestelde hoogere of
lagere ambtenaren, scheldt geducht, als de
staatsmachine hier of daar stokt, doch het
dringt niet tot hem door, dat hij het zelf in
heeft in 1918 het behoud der vrijheid van
Europa tegen de Duitsche overmacht ver
zekerd.
Er is sprake van geweest in April !918
om de Engelsche macht uit Frankrijk terug
te trekken, omdat men wanhoopte haar
anders te kunnen redden. Lloyd George
heeft daar nooit van willen weten.
Op een der angstige dagen van die maand
stonden in het ministerie enkelen te turen
naar een groote muurkaart van
NoordFrankrijk, zij volgden daar de vorderingen
der Duitschers. Onder hen verscheen plotse
ling de eerste minister.
Hij keek mee op de kaart, maar de spanning
van zijn blik helderde op.
Het ziet er kwaad uit, waagde een te zeggen.
,,Ja," zei Lloyd George, en een tinteling kwam
op in zijn oog, ernstig is het zeker, maar
waarlijk niet om te vertwijfelen. Die streek
benoorden Calais kunnen we onder water zet
ten ; en zelfs al verjagen ze ons daarvandaan,
waarom zouden we ons niet aan de kust
vast houden. Frankrijk is groot genoeg, er
zijn veel havens. Uit Frankrijk terug trekken !
Nooit, wij blijven bij onze bondgenooten."
Zingend ging hij heen.
Het was in die dagen dat hij het gesprek
had met Clemenceau.
Wat moet er worden opgegeven," vroeg
hij den Franschman, als de nood nijpt, en
er moet een keus worden gedaan, Calais of
Parijs?" Parijs," antwoordde Clemenceau
resoluut.
Hij liet de hand van de Engelschen niet
los. Lloyd George stond naast hem. Die twee
hebben het lot van Europa beslist.
Wat was hij blij, de Engelsche minister,
toen hij bij zijn bezoek aan het Engelsche
front als resultaat kon zeggen: Wij zijnde
gehcelc linie langs geweest, en niet een
Engelschman op onzen weg die zijn rug aan
den vijand toonde !"
W. G. C. BYVANCK