De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 12 juni pagina 1

12 juni 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N . 8842 Zaterdag 12 Juni A 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. K ER N KAMP «edacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per half jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekostcn~] INHOUD. BJadz. 1. Een gezocht standje, door prof. dr. O. W. Kernkamp; Staatsburger en onderdaan, door dr. Edw. Stilgebauer; Tijdgenooten, Lloyd Oeorge (III), door dr. W. G. C. Byvanck. 2. Het Congres van IndiëWeerbaar te Bandoeng, door W. J. M, Linden; Obstructie in de Kamer, teekening van Jordaan; Buitenlandsch Overzicht. 3. Sir William Crookes door dr. Frederik van Eeden. 5. Voor de Vrouwen (onder redactie van Mej. Elis. M. Rogge);: Het Huis en zijn Inrichting, door A. H. Loeff-Bokma; 8ste Congres van den Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, door mevr. N. Mansfeldtde Witt Huberts; Kiekje, door J. N. J. de Booy; Vrouwenbelangen, door mej. C. S. Sloot; Uit de Natuur;: De Heimansstichting, door Jac. P. Thysse. 7. De Openbaarheid der pers, door W. C. van Meurs; Hofstad en Hofstedelingen, door Nuchterling; Boek bespreking, door prof. dr. J. Boeke. 8. Schilderkunst-Kroniek, door A. Plasschaert; Finantiën en Economie;: Het Hypotheekbedrijf in 1919 en in de Oorlogsjaren, door D. F. Santilhano; Italië's Letterkunde, deor Romano Guarnieri; Uit de Juni-tijdschriften. 10. Charivaria; Uit het Kladschrift van Jantje; Gerh. van Dijk, Bouquetje Sophistiek; Verpakkingsquaesties, door dr. J. F. van Oss ; Onze Puzzle; O Jezus, gedicht van Berta Velderman. 11. Voorzitter Fock, teeke ning van Joh. Braakensiek; Schaken, door dr. A. G. Olland; Feuilleton, Wondervertellinkje, door A. M. Spruyt. Bijvoegsel;.: De agitatie tegen de antirevolutie-wet, teekening van Joh. Braakensiek. EEN GEZOCHT STANDJE Om een kraamkamer moet het rustig zijn, vooral wanneer het kindje wat stumperig is. Maar dit geldt niet voor de kraamkamer, waarin een wetsont werp wordt gebakerd. Hoe zwakker dit is uitgevallen, des te meer rumoer wordt er hij zijne wieg gemaakt. Want voor dezen zuigeling geldt het oud-Spartaansche gebruik: zoo het kindje misvormd of ziekelijk ter wereld is gekomen, moet het terstond worden afgemaakt. De offideele ver tegenwoordigers van het volk hebben daarover te beslissen ; bij verschil van meening gaat het dan weieens luid ruchtig toe. Het wetsontwerp houdende nadere voorzieningen tot bestrijding van revo lutionaire woelingen," bij verkorting en bij anticipatie de anti-revolutiewet" genoemd, heeft al een hizonder onrustige kraamkamer gehad. Want het was gericht tegen allen, die, met of zonder hulp uit het buitenland, een aanslag willen doen op den bestaanden regeeringsvorm. Tegen allen : eventueel dus ook tegen reactionairen, die de ab solute monarchie zouden willen in voeren ; maar voorloopig komen de sociaaldemocraten en communisten het eerst aan bod, wanneer er gedacht wordt aan pogingen tot revolutie. Waar zij zelf de macht in handen hebben, ple gen zij dergelijke pogingen streng te straffen ; waar dit niet het geval is, plegen zij de strafbaarstelling e/van voor een aanslag op de vrijheid" uit te krijten. En zoo heeft het land gedaverd van het rumoer, dat zij maakten te gen de kluister"-, muilkorf"- oftewel wurgwet" ; want communisten en sociaaldemocraten verheugen zich in het bezit van een geweldigen mond ; zij kunnen een keel opzetten als bij Homerus de god des oorlogs, die. schreeuwde als tienduizend mannen, toen Diomedes hem wondde. Maar zij waren niet de eenigen, die het wetsontwerp een misgeboorte noem den. Ook van vrijzinnige zijde werd de meening geuit, dat men een kindje met zooveel gebreken niet in het leven moest laten. Sommigen betwijfelden zelfs, of het schepsel wel verwekt had mogen wor den. Waarom, zoo vroegen zij, moet de regeering een wetsontwerp indienen, dat, zoo het al eenige nuttige uitwer king mocht hebben, in elk geval de politieke hartstochten in beweging zal brengen en bij velen de revolutionaire gezindheid juist zal. versterken ? Voor dit laatste argument gevoelen wij weinig. Indien het mogelijk ware, wettelijke bepalingen aldus te formu leeren, dat bv. communisten, die zich uit het buitenland geld of wapenen laten toezenden om met hulp daarvan hier een revolutie te verwekken, of sociaaldemocraten, die een aanslag voorbereiden om zich met geweld van de staatsmacht meester te maken, kon den worden gestraft, zonder dat door deze bepalingen tevens afbreuk werd gedaan aan rechten, op het behoud waarvan wij prijs stellen, dan zouden wij ons er weinig om bekreunen, of de revolutionairgezinden hierdoor zouden worden geprikkeld. Evenmin onderschrijven wij de meening van sommige vrijzinnigen, die de strafbaarstelling van pogingen tot revo lutie een reactionair"_bedrijf achten; ja, een enkele vindt het zelfs noodig ons te herinneren aan den opstand tegen Spanje en de afzwering van Phi lips 11 : uw voorvaderen, zoo zal dit dan moeten beteekenen, hebben door een revolutie Nederland's vrijheid be vochten ; zoudt gij dan een poging tot revolutie strafbaar willen stellen ? Wij zouden daarop willen antwoor den : elke staat heeft het recht, en wij aarzelen niet daaraan toe te voegen: ook den plicht, hen te bestraffen, die met terdaad een omwenteling voorberei den. Wie dit erkent, ontkent niet het moreele recht van, zij het een meerderof een minderheid, om in verzet te komen tegen een regeering, die zich schuldig zou maken aan tirannie. Onze voorvaderen hadden het moreele recht om een vorst af te zweren, die slecht regeerde ; maar indien hij een goed re geerder ware geweest, zouden zij hem het recht niet hebben betwist, hen te straffen, die zijn gezag omver wilden werpen. Des te meer reden is er thans om aan een regeering, die uit den volks wil is voortgekomen, het recht niet te onthouden om het wettig staatsgezag ook door strafbepalingen te bescher men tegen pogingen tot revolutie. Waar het bij de beoordeeling van het anti-revolutie-ontwerp alleen op aan komt, is dit: zijn de bepalingen van het geldende strafwetboek niet reeds vol doende ? is een aanvulling of wijzi ging daarvan noodzakelijk ? en zoo ja, voldoen de nieuwe bepalingen aan de eischen van het rechtsbegrip en bie den zij de waarborg, dat de vrijheid van spreken en schrijven, die de overgroote meerderheid van ons volk ge handhaafd wil zien, niet bedreigd wordt? Op zulke vragen kan alleen worden geantwoord door kenners van het recht, niet door de menigte. Van vrijzinnige zijde is dit antwoord gegeven : in sommige dagbladen, in het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer, maar met name door prof. Simons in het Weekblad van het recht. De vrijzinnige juristen hebben aangetoond, dat het oorspronkelijke ontwerp de be doelde waarborgen niet aanbood ; niet het minst aan de door prof. Simons uitgeoefende kritiek zal het te danken zijn, dat het gewijzigd ontwerp vele der geopperde bedenkingen ophief. Vele, maar niet alle. Het gewijzigd ontwerp bevat nog enkele ruim gestelde bepalingen, die in hare toepassing door de rechterlijke macht gevaar kunnen opleveren o. a. voor de vrijheid van gedachtenopenbaring. Vrijzinnige Ka merleden van verschillende fracties hebben amendementen ingediend, om het ontwerp zoowel in dit als in zuiver juridisch opzicht te verbeteren. Er bestaat eenige kans, dat deze pogingen tot verbetering ook aan de rechterzijde instemming zullen vinden ; maar indien het ontwerp ten slotte van de meeste smetten gezuiverd zal sijn, zal dit hoofd zakelijk aan de kritiek der vrijzinnigen te danken wezen. .Van dit alles hebben de Nederlanders die zich alleen door sociaaldemocraten of communisten laten voorlichten, wei nig vernomen. Van de belangrijke wij zigingen, die in het oorspronkelijke ontwerp zijn aangebracht, bleven zij vrijwel onkundig ; bij de agitatie, die tegen de wurgwet" werd- opgezet, paste dan ook kwalijk de erkenning, dat de grootste bezwaren tegen het ontwerp reeds waren weggenomen. Evenmin paste daarbij de vermelding van de oppositie, die van vrijzinnigen kant tegen het ontwerp werd gevoerd. De sociaaldemocratie pleegt te werken met begrippen als reactie" en bour geoisie", waarbij het alleen om het gro ve effect, niet om het betrachten van rechtvaardigheid te doen is. Allerminst komt liet in haar kraam te pas, tegenover de menigte gewag r/Tj>bGENGDfEN'\J tl M'?!,!, ', ' i i il M , M .,'.'[/,» LLOYD GEORGE in Hij maakte niet alleen krijgsplannen bij het begin van den oorlog, de bestuurder der Engelsche schatkist, maar hij strekte ook zijn directe bemoeienis uit tot de voorvallende wapenfeiten. Weerhoud er dien bewegelijken man eens van om naar Frankrijk over te steken en met eigen oogen inspectie te houden van de En gelsche troepen ! Zijn ze wel voorzien van alles wat zij noodig hebben? Staan zij niet ten achter bij het Duitsche leger dat de lange vredesjaren heeft gebruikt voor een vol maakte krijgsuitrusting? In Frankrijk was de zaak van de ammunitie voor de armee flink ter hand genomen door een van de ministers; Lloyd George drong er op aan, dat het Engelsche ministerie het Fransche voorbeeld zou volgen. Er werd een speciaal comitébenoemd, en hij was daarvan voorzitter. Maar hoe weinig bevoegdheid had zoo'n commissie ! Het ministerie van Oorlog met zijn almachtigen minister, Lord Kitchener, zag er op neer, en het verschafte geen gegevens ; de eerste minister Asquith, op zijn overtui gende gezagdragende wijs, verzekerde dat het leger overvloed had van kanonnen en schietvoorraad, en het was niet zoo : de klachten lieten zich al luider en luider hooren. Lloyd George, ongeduldig, vond het beter tot de oppositie over te gaan. Hij diende zijn ont slag in. Asquith bedacht zich, hij bouwde zijn cabinet om, nam er de Tory-partij in op, en maakte George tot minister van ammunitie. Die begon nu zijn militair administratieve carrière. Hij moest zijn ministerie scheppen en zijn methode. Zijn ambtenaren kreeg hij wel bij elkaar, hij wist hen te bezielen, maar zij moesten nog leeren de zaken snel af te doen. Hij ging grootscheeps te werk. Als hij het plan van zijn leveranties voor het leger aan Kitchener toonde, zei deze : Dat zal drie jaar nemen. -- Lloyd George riep de hoofden en vertegenwoordigers der voor naamste firma's bijeen, legde hun zijn opgaaf voor en vroeg spoedig bescheid. Zij kwamen terug met berekeningen en bezwaren. De minister van ammunitie schoof met een lossen zwaai de papieren op zij. Mijnheeren," sprak hij hen toe, dit moét geschieden, wil Engeland behouden blijven, en gij zult het doen." Zij deden het binnen 't jaar. Kitchener, die niet graag met een ander deelde, begreep dat hij zijn collega niet kon missen : wie kon de werklieden overhalen om ten behoeve van den aanhoudenden arbeid de regels hunner vereenigingen voor een tijd op te geven? Dat kon alleen Lloyd George gedaan krijgen. In den zomer van 1910, een vol jaar nadat het ministerie van ammunitie was tot stand gekomen, liet de krijgshandeling in het Westen weinig te wenschen over ; Kitchener zou naar Petrograd vertrekken om met de Russen een afspraak te maken, die den gang der dingen herstelde in het Oosten. Daar trof hem het zeeongeval bij de kust van Schotland, hij verdween in de golven. Lloyd eorge was zijn opvolger als minister van Oorlog. Hij had een groote taak voor zich. Hij moest het bedrijf van den geheelen arbeid in Engeland regelen dat het aansloot bij het werk op het gevechtsterrein,?daartoe voerde hij een burgerlijke conscriptie in, waarbij ook aan de vrouwen een rol was toebedeeld ; hij moest voor een voortdurend toenemenden stroom van troepen naar het vasteland zorgen, daarvoor voerde hij den verplichten krijgs dienst uit, hij, die voorheen had gehoopt dat Engeland uit zou komen met zijn vrijwilligers ; hij moest eenheid brengen in de opperleiding van den oorlog, maar was het mogelijk de legers van de coalitie te stellen onder n commando? Bestond er zelfs wel voldoende samenhang in de regeering van Engeland? Als Lloyd George den loop zag. dien de zaken in 1910 namen, was hij hoogst onte vreden. Het had hem al verbitterd dat men in 1915 Serviëaan zijn lot had overgelaten. Nu, op het eind van 1910, herhaalde zich het geval met Roemenië. De kleinere staten, in bond met de Entente. schenen wel aan den onder gang te zijn gewijd. Hij dacht er aan, maar nu, ernstiger dan ooit, een regeering te verlaten die op zulk een onhandige manier de oorlogs politiek aanpakte. In de oppositie zou hij meer kunnen bereiken dan door de samen werking met het ministerie. Of was er een mogelijkheid van hervorming? Er zou uit het groote tabinet een klein cabinet kunnen worden gevormd dat tlag aan dag zitting hield, uitsluitend alle /aken uit het oogpunt van den oorlog beschouwde en de overige ministers alleen in zijn midden riep, wanneer zij voor hun departement advies hadden te geven. Zelfs de eerste minister, zelfs de groote Asquith, zou daarin niet zijn opge nomen om volle vrijheid van tijd te hebben voor de leiding van het Parlement. Wat heb ik er veel over te zeggen? De eerste minister kon het niet dadelijk eens zijn met den minister van Oorlog die het gewicht van de regeering wou verplaatsen naar een oorlogscabinel van drie of vier leden, en hij werd liet hoe langer hoe minder eens in de paar dagen dat hij er over nadacht. Waarvan het gevolg was dat Lloyd eorge zijn ontslag indiende, en wederom na verloop van een paar dagen werd belast, niet de vorte maken van een bestrijding der wet als die van prof. Simons, zonder eenige politieke bijgedachte, alleen met de bedoeling om het ontwerp te toetsen aan de eischen van recht en billijk heid. De scherpzinnigen onder de toe hoorders mochten dan eens gaan twij felen aan de waarheid van de bewering, die zij zoo vaak uit den mond hunner leiders hebben vernomen, dat de officieele wetenschap de dienares is van het belang der heerschende klasse." De sociaaldemocratie zocht sinds lang naar een gelegenheid om de groote trom te kunnen roeren en de menigte, die te veel aandacht begon te geven aan den concurrent Wijnkoop, voor wiens etablissement zich altijd een orchest met volle bezetting laat hooren, weder tot zich te trekken. Het anti-revolutie-ontwerp van mi nister Heemskerk bood die gelegen heid. Daar zat muziek" in. Het vol ledige fanfarecorps van de sociaaldemocratie werd voor de tent geroepen. Ook de meest geliefde pias van de partij in zijn vak een man van talent kwam voor het voetlicht. Het publiek stroomde weer toe, nu het schetterde over het marktplein : ,?Weg met de knevelwetten! Laat de vakbewegingniet muilkorven ! Biedt het scherpste verzet tegen dereactie! Op voor vrijheid en recht, tegen domperij en gewetensdwang!" En het kromp van het lachen, toen de pias zijne grappigste kunstjes vertoonde. Aan de sociaaldemocratie verwijten wij niet, dat zij een scherp verzet voerde tegen het anti-revolutie-ont werp : dit was haar goed recht. Maar zij heeft zich te schamen over de middelen, die zij daartoe heeft ge bruikt, en over de misleiding van het volk dat zij heet op te voeden ! waaraan zij zich schuldig heeft gemaakt. De obstructie in de Kamer niet het gevolg van de voorstellen omtrent den dag, waaarop de behandeling, van het ontwerp zou beginnen : de heer Troelstra had haar immers reeds lang tevoren aangekondigd was een jammerlijke vertooning. Zij kon de behandeling van het wetsontwerp op den vastgestelden dag niet tegen houden en verhinderde alleen dat de Kamer nuttig werk deed in de dagen die daaraan voorafgingen. Die obstructie misbruikte de Kamer voor agitatorische doeleinden en moest de vrijzinnige tegenstanders van het ontwerp prikkelen en ontstemmen voor zoover bij deze vrijzinnigen al thans niet dezelfde neigingen sluimer den als bij prof. Niermeyer, die in De Telegraaf schrijft : we begroeten deze methode (nl. de obstructie) met in stemming, omdat zij een tikje revolu tionair is, en omdat liet wetje revolu tionaire neigingen in ons wakker roept." Maar erger nog was de misleiding van het volk omtrent den inhoud en de ming van een ministerie. Leden van de oude Tory-, zoowel als leden van de oude Whigpartij nam de nieuwe eerste minister daarin op en vcrccnigde hen niet leden der arbeiders partij, zonder ook de Kolonies en de domi nions van het Britsche Rijk te vergeten. Het was een recht representatief ministerie, tot snel handelen in staat door de energie van zijn kern en van den kern van zijn kern dat Lloyd George was. Maar het ging tegen de Engelsche Farlementstraditie, en Asquith stond er buiten. Hij was vriendelijk en eerbiedig aan den kant gezet. Zoo trad men 1017 in, het jaar van den scherpen duikbootoorlog, van de Russische revolutie en van de verklaring der Vereenigde Staten. Er werd meer voorbereid dan afge daan gedurende dat jaar. In te grijpen ver mocht Amerika nog niet, in het Oosten broeide een onweer dat nog niet geheel loskwam, veel kwaads werd geleden door de onverbiddelijke vernieling op zee en daar was nog meer kwaads te vermoeden wanneer dirop n punt ver zamelde macht van Duitschland zou gaan uithalen tot een geweldigen slag. Lloyd George had het voorgevoel van wat neer zou komen op de hoofden der verbon denen. Tegen het eind van het jaar kreeg eerst Italiëzijn beurt. Van het onheil bij Caporetto aan de Italiaansche armee overkomen, maakte de Engelsche eerste minister echter gebruik om aan zijn plan van eenheid in het commando der Entente-legers een eersten vorm te geven; toen dan in Maart 1918 het reuzen-onweer insloeg in de Engelsche linies, had hij dus vooruit den grond gelegd voor de maatregelen die in 1918 redding zouden aanbrengen. In 1915 was Serviëoverweldigd, en men had er bij toegezien, in 1916 had men Roemeni laten ten gronde gaan, zoo is het niet gebeurd met Italiëop het eind van 1917. Daar had direct op de plaats zelf samenwerking der mogendheden plaats, en die samenwerking van allen onder n commando, dat van Foch, strekkingvan de anti-revolutie-wet. De overdrijving zat er hier zoo dik op, dat men het recht heeft van een gezocht standje" te spreken. Dat heeft klaarblijkelijk toch ook een groot deel der sociaaldemocratische arbeiders gevoeld. Die begrepen wel, dat in Nederland niet een wets ontwerp kon worden ingediend, zoo gedrochtelijk als de wurgwet" hun werd afgeschilderd. En ook om die reden is de demon stratieve werkstaking" op Dinsdag 11. dan ook zulk een groot succes geweest! KERNKAMP STAATSBURGER of ONDERDAAN? door Dr. EDWARD STILGEBAUER Niemand zal willen ontkennen, dat het psychologische probleem van den Duitscher op 't oogenblik in het brandpunt der wereld belangstelling staat. Niet de oplossing van dit probleem, die, helaas, nog wel lang op zich zal laten wachten, maar alleen een goed begrip ervan en het heldere inzicht daarin der andere volken, vooral van Frank rijk, Engeland en Italië, zullen moge/ijk kunnen maken, dat binnen afzienbaren tijd in Europa weer dragelijke toestanden komen. Het is namelijk heel gemakkelijk alles, wat nu in het ineengestorte rijk van Wilhelm II gebeurt, aan moedwil en halstarrigheid toe te schrijven, ook al mag men dit dikwijls met recht doen. Maar men moet dezen staat van politieverordeningen en kazernetucht, waarop zij, die hem invoerden, maar wat trotsch waren en waarover de buitenlander zich vroolijk maakte, men moet, zeg ik, dezen staat toch wat nauwkeuriger bekijken, als men de bijna onverklaarbare houding van het huidige overwonnen Duitschland tegen over zijne vroegere vijanden zal begrijpen en wil beproeven hier genezing te brengen. Om het onderscheid tusschen Duitschland en de overige beschaafde Europeesche volken aan te duiden, gebruikte men vóór den oorlog deze grap : in Duitschland zoo spotte men is alles verboden, wat niet veroor loofd is, en in de overige staten is alles ver oorloofd, wat niet uitdrukkelijk verboden is. Men zou zich ook anders hebben kunnen uitdrukken en zeggen, dat in Europa, behalve dan in het Russische Czarenrijk, staats burgers, in Duitschland slechts onderdanen woonden, en dan had men den spijker wel eens op dej kop kunnen slaan. Het is dan ook geen toeval, dat de bekende Duitsche schrijver Heinrich Mann, kort voor het uitbreken van den oorlog, zijn satyrieken roman, die speelt tijdens de regeering van Wilhelm, den titel van Der Untertan" ge geven heeft ; ja, hij had zijn boek ook een voudig de Duitscher" kunnen noemen : een type, dat de onderofficiersschool van Bismarck in het leven heeft geroepen en dat de materialistische hoogeschool van Wilhelm II tot volmaking heeft gebracht. De ook in het buitenland niet onbekende tooneelschrijver Graaf Kaiserlingk heeft onlangs in een Duitsche stad een voordracht gehouden en wel over het zeer actueele onder werp : Wat den Duitscher ontbreekt". Aan 't slot van zijne rede zei hij het kort en bondig: ,,hem ontbreekt elk verantwoordelijkheids gevoel." Terecht beweert Kaiserlingk, dat b.v. een Engelschman, ook de onaanzienlijkste en onbeduidendste, zich steeds bewust blijft, dat hij als Engelsch burger voor een deel verant woordelijk is voor het politieke gebeuren in zijn land, maar de Duitscher laat alles over aan de daarvoor aangestelde hoogere of lagere ambtenaren, scheldt geducht, als de staatsmachine hier of daar stokt, doch het dringt niet tot hem door, dat hij het zelf in heeft in 1918 het behoud der vrijheid van Europa tegen de Duitsche overmacht ver zekerd. Er is sprake van geweest in April !918 om de Engelsche macht uit Frankrijk terug te trekken, omdat men wanhoopte haar anders te kunnen redden. Lloyd George heeft daar nooit van willen weten. Op een der angstige dagen van die maand stonden in het ministerie enkelen te turen naar een groote muurkaart van NoordFrankrijk, zij volgden daar de vorderingen der Duitschers. Onder hen verscheen plotse ling de eerste minister. Hij keek mee op de kaart, maar de spanning van zijn blik helderde op. Het ziet er kwaad uit, waagde een te zeggen. ,,Ja," zei Lloyd George, en een tinteling kwam op in zijn oog, ernstig is het zeker, maar waarlijk niet om te vertwijfelen. Die streek benoorden Calais kunnen we onder water zet ten ; en zelfs al verjagen ze ons daarvandaan, waarom zouden we ons niet aan de kust vast houden. Frankrijk is groot genoeg, er zijn veel havens. Uit Frankrijk terug trekken ! Nooit, wij blijven bij onze bondgenooten." Zingend ging hij heen. Het was in die dagen dat hij het gesprek had met Clemenceau. Wat moet er worden opgegeven," vroeg hij den Franschman, als de nood nijpt, en er moet een keus worden gedaan, Calais of Parijs?" Parijs," antwoordde Clemenceau resoluut. Hij liet de hand van de Engelschen niet los. Lloyd George stond naast hem. Die twee hebben het lot van Europa beslist. Wat was hij blij, de Engelsche minister, toen hij bij zijn bezoek aan het Engelsche front als resultaat kon zeggen: Wij zijnde gehcelc linie langs geweest, en niet een Engelschman op onzen weg die zijn rug aan den vijand toonde !" W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl