Historisch Archief 1877-1940
Nu. 8848
Zaterdag 19 Juni
A 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. K ER N KAMP
Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per No. f 0.25. Per halt jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekosten
INHOUD : Bladz. 1. De Wielingen, door prof,
dr. G. W. Kernkamp; De gioote Afbraak.
door Erich Gutkind ; Tijdgenooten, door dr.
W. G. C. Byvanck 2. De Beroepwachter,
teekening van Jordaan; Krekelzang, door J. H.
Speenhoff?3.Het roodeLampje.doordr. Fred.
van Eeden. 5. Voor de Vrouwen (onder red.
van mej. Elis. M. Rogge): 8ste Congres van
den wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, door
mevr. N. Mansfeldt-de Wit Huberts; De Mode,
door Ellen Forest; Uit de Natuur, door Jac.
P. Thijsse. 7. Vermoeidheid-Overlading (I)
door dr. J. E. Enklaar; De Wielingen-zaak,
door 't vergrootglas gezien, teekening van
George van Raemdonck. 9. Een herinnering
aan Isaac Esser-Soera Rana, door dr .Ch. F.
Haje; Het Congres IndiëWeerbaar te
Bandoeng, door W. J. M. Linden; Muziek in de
hoofdstad: Mahlerfeest (IV), door H. J. den
Hertog. 10. Jongkind, door Ph. Zilcken;
Question brülante, door Fokko Bos;
Afscheid, door I. Du Ven; Dichtbij den
Dood, gedicht van Israël de Haan.
12. Charivaria; Uit het Kladschrift
van Jantje; Rijksmuseum (De Suppoosten),
door H. V.; Feuilleton : Omkeer, door Ine
van Dillen; Leekespiegel. 13. In het
politieke circus, teekening van Joh.
Braakensiek ; Schaken, door dr. A. G. Olland (Slot);
Dammen, door K- C. De Jonge.
Bijvoegsel: De regeeringscrisis in
Duitschland, teekening van Joh. Braakensiek.
IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllIIIIIIMIIMlmilllllllllllllllllllllllttlllllll
DE WIELINGEN
Toen wij veertien dagen geleden over
de Wielingen-quaestie schreven, had
onze minister van Buitenlandsche Za
ken zijne mededeeling daarover aan
de Tweede Kamer nog niet gedaan.
Dit geschiedde kort daarna. Zoowel
wat hij als wat minister Hijmans ver
volgens in de Belgische Kamer over
deze quaestie te berde heeft gebracht,
geeft ons aanleiding op dit onderwerp
terug te komen.
De heer1 van Karnebeek heeft
zooals wij verwachtten aangetoond,
dat de schuld van het ongeteekend
blijven der tractaten geheel bij de
Belgische Regeering ligt.
Zij heeft de Wielingen-quaestie weder
opgerakeld ; zij heeft de pogingen van
onze Regeering om tot een minnelijke
schikking te geraken, doen mislukken ;
zij heeft zich niet gehouden aan de
afspraak, die ten slotte werd gemaakt,
om de zaak voorloopig te laten rusten
en de beslissing erover te verdagen
tot na het teekenen der tractaten ; zij
is plotseling met den eisch voor den
dag gekomen, dat Nederland afstand
zou doen van zijne souvereiniteit over
de Wielingen en heeft het tot stand
komen der tractaten afhankelijk ge
steld van het al of niet voldoen aan dien
eisch.
Het exposévan de gevoerde onder
handelingen dat onze minister van
Buitenlandsche Zaken in de Tweede
Kamer gaf, heeft aan ieder, die hooren
wilde, te verstaan gegeven al werd
het niet uitdrukkelijk door hem ge
zegd dat de Belgische regeering een
gelegenheid heeft gezocht om de trac
taten te doen mislukken.
Wij gaven de vorige maal als onze
meening te kennen, dat de plotselinge
wending van Belgiëzoowel aan redenen
van binnen- als van buitenlandsche
politiek moest worden toegeschreven.
Na kennis te hebben genomen van
wat sedert over dit onderwerp met
name in de Belgische pers werd ge
schreven, gelooven wij, dat de redenen
van buitenlandsche politiek verreweg
den doorslag hebben gegeven, al valt
het niet te ontkennen, dat in een
land als Belgiëde buitenlandsche
politiek ten nauwste samenhangt met
de binnenlandsche.
Belgiëis klaarblijkelijk op het punt
een verbond met Frankrijk te sluiten
en hoopt door dit verbond nog een
deel van de wenschen vervuld te krijgen,
waarvan het had moeten afzien ten
gevolge van de beslissing, die de groote
mogendheden den vorigen zomer te
Parijs hebben genomen.
Er is voor Nederland geen reden om
zich ongerust te maken over deze
nieuwe wending.
Belgiëheeft reeds nmaal onder
vonden, dat zijne annexionistische poli
tiek door den raad der groote mogend
heden werd gestuit ; wij achten het niet
waarschijnlijk, dat het bij een tweede
poging meer succes zal hebben.
Ook niet, wanneer het door Frankrijk
daarin krachtiger zou worden gesteund
dan de vorige maal.
Want juist naarmate Belgiëmeer
aan den leiband van Frankrijk zal
loopen en zich in de buitenlandsche
politiek tot een vasal-staat van zijn
machtigen buurman zal maken, ver
meerdert het belang, dat Engeland
erbij heeft om te beletten, dat "Belgi
over den Schelde-moncl zal gebieden.
Maar al meenen wij, dat Nederland
den loop der dingen zonder vrees kan
afwachten, wij betreuren het in hooge
mate, dat Belgiëvoor geruimen tijd de
mogelijkheid heeft afgesneden van een
vriendschappelijk samengaan der beide
landen.
De gebeurtenissen van den oorlog
hadden een nauwer samenwerking der
twee volken, di'e in zoo menig opzicht
elkanders hulp behoeven, zoo gunstig
voorbereid.
Door den inval der Duitschers in
Belgiëwas bij het niet licht in beweging
te brengen Nederlandsche volk een diep
gevoel van medelijden gewekt, mis
schien niet in de eerste plaats met het
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllftllllllllllllllt
7 TjyDGENQOf EN'
ki'.CTï.!.- -,'niii.i , H..iVi/
LLOYD OEORGE
IV
Laat mij erkennen dat ik verlegen zit hoe
voorttegaan met mijn onderwerp.
Wanneer men heeft geconstateerd met
welken ijver de Engelsche premier het krijgs
bedrijf van het jaar 1918 heeft gevolgd en
gesteund, wanneer men zijn aanmaningen aan
den President der Vereenigde Staten heeft
vernomen om zoo spoedig mogelijk een aan
zienlijk contingent Amerikaansche troepen
over den Atlantischen Oceaan naar Frankrijk
te zenden, terwijl hij zelf de uiterste maat
regelen neemt ter versterking van het Britsche
front, wanneer men hem overal heeft gezien
waar zijn tegenwoordigheid tot nut en tot
opwekking kon strekken, zoo begeleidt men
hem door dat geheele jaar 1918, alioos bezig,
altoos bij de hand, totdat hij in het gemeente
huis van Londen zijn triomf kan uitroepen :
Duitschland is geoordeeld l" (9 November).
Maar dan, als de overwinning was behaald,
is het niet meer n overmeesterende gedachte
welke zijn handelen drijft.
Wilson is aan 't woord gekomen en heeft
met zijn wijdluftig programma de vredes
onderhandelingen ingeleid, Foch en Clemen
ceau laten hun stem gelden, maar Lloyd
George heeft niet n vast groot doel meer
voor oogen, om hem te bezielen.
Immers hij had bij, en reeds vóór den
wapenstilstand, in hoofdzaak Engelands
wenschen vervuld gekregen. Te Versailles
was een vergadering der Geallieerden bijeen
gekomen om de voorwaarden van dien wapen
stilstand te bepalen. Daar had Lloyd George
aangedrongen dat Duitschland machteloos
zou worden gemaakt den oorlog voort te
zetten : zijn oorlogsvloot zou aan Engeland
worden uitgeleverd, en President Wilson
werd genoopt om uit zijn programma het
artikel over de vrijheid der zee", te lichten.
Engeland had geen controle te duchten in
zijn macht over de wateren, en het oefende
die macht uit zonder eenig bestaand tegen
wicht.
Lloyd George's werk verdeelt zich dus.
Ja, zijn taak is gewichtig genoeg. Gedurende
het laatste bedrijf van den oorlog had hij
telkens gewezen op de groote vraagstukken
van maatschappelijk en economisch leven
waarvoor Engeland zou staan bij het eind
van den strijd. Hij pakte ze thans aan, hij
toonde zich nog den ouden bijlegger van
geschillen, waar stakingen voorkwamen, hij
zocht de opinies te vereenigen.
Hij heeft, door op het eind van 1918 een
nieuwe verkiezing voor het Parlement uit
te schrijven en daarbij een groote meerderheid
te behalen, zich de voorwaarde geschapen
voor gezag en hij weet er gebruik van te maken.
Zijn trachten is de elementen van den Engel
schen staat bijeen te houden, den kring te
vinden waarin aristocraat en arbeider kunnen
samenwerken, maar eveneens den kring waarin
de zelfstandigheid en eigenaardigheid van
verschillende volken zich kunnen samenvoegen
tot de eenheid en de grootheid van het Britsche
rijk.
Voorwaar een groot werk !
Maar zou dat anders te bereiken zijn geweest
dan door een reeks van compromissen:
een geven hier, een nemen daar? Men kon
dat ook, onvriendelijk gezind, een
gelegenheidspolitiek noemen, die zich wist door te zetten,
zonder al te keurig te wezen in de middelen
hoe zij er kwam.
En dit maakt nu de moeilijkheid uit van
een oordeel. Lloyd George stond na den oorlog
in Engeland op het toppunt van aanzien,
geen politicus die zich met hem mocht ver
gelijken. Wat men zou vergeven hebben in
den man die nog op de hoogte moest komen,
wat men in hem een geoorloofde eerzucht zou
hebben genoemd, dat heette bij den Engel
schen premier, hoogstaand boven de anderen,
cynisme en een spelen met de edelste belangen
een gebrek aan overtuiging.
Maar hij is dezelfde gebleven van vroeger.
Hij was nooit een vakman geweest. Zijn
opleiding van zaakwaarnemer heeft hem ge
maakt tot een die, zonder speciale kennis,
dadelijk de gelegenheden van de dingen weet
stamverwante volk, dat de jammeren
van den oorlog moest ondervinden,
maar met den buurman, wien een
onrecht wedervoer, dat ook ons
had kunnen treffen, en wiens macht
evenzeer te kort schoot als de onze dat
zou hebben gedaan om den overwel
diger buiten zijn erf te houden.
Maar straks bewonderden wij hem ook,
toen hij stand hield aan den Ijzer en
met hulp der geallieerden boven een
stuk van Vlaanderen de Belgische vlag
liet blijven wapperen.
Wij hebben de uitgeweken Belgen
geholpen in hun bitteren nood ; wij
hebben ons met hen verheugd over de
bevrijding van hun land ; wij hadden
recht te verwachten niet dat de
Belgen voortaan een plicht van dank
baarheid tegenover ons zouden ge
voelen, maar dat zij een vriendschappe
lijke gezindheid voor ons zouden koes
teren en dat hunne regeering door
daden daarvan zou doen blijken.
Die verwachting is niet vervuld.
De roem, dien Belgiëdoor den oorlog
heeft verworven, is zijne regeering
haar het hoofd gestegen. Met : Belgi
hersteld ! stelde zij zich niet te
vreden; Belgiëgrooter en machtiger!
werd de leus, al zou die vermeerdering
van gebied dan ook op onrechtmatige
wijze moeten worden verkregen en ten
koste van het land dat om het
zacht uit te drukken aan Belgi
geen enkele reden tot vijandige ge
zindheid had gegeven.
Nederland mag dit betreuren het
zal niet bedelen om de vriendschap
van zijn buurman. Noch het Neder
landsche volk, noch zijne regeering
heeft zich iets tegenover Belgiëte
verwijten. Niet wij hebben een spaak
in het wiel gestoken ; niet aan ons is
liet om den wagen der onderhande
lingen weer aan het rollen te brengen.
Naar aanleiding van de
Wielingenquaestie zelve hebbiVi wij echter nog
eene opmerking te maken.
Toen minister van Karnebeek aan
de Tweede Kamer mededeelde, dat
juist op verzoek der Belgische regee
ring bij het uitbreken van den oorlog
geen mijnen waren gelegd in het be
twiste gebied der Wielingen, wischte
hij daardoor den indruk uit, dien een
van de Belgische argumenten op vele
Nederlanders had gemaakt : het argu
ment n.l., dat Nederland tijdens den
oorlog zijne souvereiniteit over de
Wielingen niet gehandhaafd, maar toe
gelaten had, dat in dit zeegebied
oorlogsdaden werden bedreven.
Van Belgische zijde is echter betwist,
dat het bedoelde verzoek in zulk een
vorm zou zijn gedaan, dat het een
verzoek zou mogen worden genoemd.
Het schijnt gewenscht een einde te
maken aan den twijfel, die thans
wederom dienaangaande kan zijn ge
rezen ; het schijnt bovendien gewenscht,
dat de Regeering ons volk nu eens
nauwkeurig mededeele, welke histo
rische" rechten Nederland op de Wie
lingen heeft en wat men onder dezen
laatsten naam heeft te verstaan.
Wat daarover in onze dagbladen is
geschreven, moet verwarrend werken.
Door sommige wordt dit recht
onomstootelijk genoemd ; in andere, in De
Telegraaf b.v., wordt betwist, dat het
historische recht op de Wielingen zich
ook zou uitstrekken over de zee langs
de kust van België. Voor zoover wij
ons een oordeel over deze quaestie
hebben kunnen vormen, zonder daar
voor een opzettelijk onderzoek te
hebben ingesteld, zouden wij althans
zeggen dat ons historisch recht niet
vaststaat.
Maar de regeering heeft wél een
opzettelijk onderzoek daarnaar doen
instellen. Zij kan precies aangeven,
op welke gronden ons historisch recht
berust. Nu wij door de handhaving van
dit recht in internationale moeilijk
heden kunnen worden gewikkeld, rust
op haar de plicht aan ons volk rekenschap
te geven van de aanspraak, die wij
blijven maken. Daardoor verzwakt zij
hare positie in het geschil ook niet;
hare eventueele mededeelingen zullen
aan de Belgische regeering geen ge
heimen openbaren ; de historische docu
menten, waarmede Nederland zijn goed
recht meent te kunnen staven, zijn.
immers ook in Belgiëniet onbekend.
Minister van Karnebeek heeft in de
Tweede Kamer er voor gewaarschuwd,
niet te licht heen te loopen over onze
historische rechten : wie Wielingen
zegt, zegt Schelde ; wie Schelde
zegt, zegt Zeeuwsch-Vlaanderen ; wie
Zeeuwsch-V'laanderen zegt, zegt Ne
derland".
Maar al geven wij toe, dat de quaestie
van de souvereiniteit over de Wielingen
een grooter gebied omspant dan de
Wielingen alleen, onze Regeering zal
bij de handhaving van die souverei
niteit alleen door het Nederlandsche
volk gesteund worden, wanneer dit
weet, dat wij daar recht op hebben.
Nog iets anders dient aan ons volk
duidelijk te worden gemaakt. Er moet
ook antwoord gegeven worden op
vragen als deze : zoo ons historisch
recht vaststaat, moet dit dan niet
wijken voor het recht, dat Belgi
kan laten gelden op de driemijlenstrook
langs zijne kust? en zoo dit laatste
recht moet worden erkend, heeft dit
dan al of niet den voorrang boven het
recht van Nederland, als bezitter van
den mond der Schelde, op een vrijen
uitweg naar zee?
Ook al zou onze regeering bij haar
uiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiii
iiiiiiiitiiiniiiiliiiii
IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIII
en ziet hoe hij ze moet aanvatten om zijn doel
te bereiken.
Het is een der groote gaven van den politi
cus, vakkennis behoort tot een andere sfeer.
Daarbij heeft Lloyd George den meeslependen
pret om een weg op te gaan en hem vol te
houden totdat hij de vreugd van zijn succes
heeft bereikt. Het is het geniale, het nooit
ontmoedigde van den man dat men moet
waardeeren.
Wij hebben den gang en de manier van zijn
binnenlandsch werk even aangeroerd, laat
ons hem voor het slot naar Parijs volgen op
de conferentie voor den vrede. Het mag geen
schitterend of bevredigend einde wezen, den
man leert men er toch wel kennen.
Toen Lloyd George in het begin van 1919
voor zijn vredestaak naar Frankrijk trok,
verkeerde hij zeker nog voor een deel in de
roes van zijn zegepraal. De oorlog was een
geweldige inspanning geweest, nu opende
zich de toegang tot vrede en rust. Zooals
reeds werd gezegd, hij had zijn succes voor
het Britsche rijk al dadelijk bij den wapen
stilstand vermeesterd, hij kwam naar Parijs
voor de algemeene belangen van Europa
en voor enkele bijzondere tropheeën.
In zijn groote rede voor de Parlements
verkiezingen van December 1918 had hij den
Engelschen beloofd dat de krijgsschatting aan
de Duitschers opgelegd zou strekken tot ver
mindering van de schuld, en hij had hun het
vooruitzicht geopend op de veroordeeling van
den keizer door een rechtbank in Londen.
In zijn uitbundigheid had hij zeker aan de
eigen woorden geloofd.
En waarom zou het daar in Parijs niet een
goede tijd worden? De familie van den pre
mier ging mede, het werd een opgewekt leven
in het hotel Majestic, waarin de Engelsche
delegatie haar intrek had genomen. In de
wandeling werd het hotel Megantic genoemd
naar de dochter, Megan, van Lloyd eorge ;
zij was de ziel van de avondvermaken. Dat
was vroolijkheid, Overigens was het leven
in Parijs eerder drukkend.
Van alle deden der wereld waren daar
deputaties bijeengekomen, en zij gingen over
den weg in hun costumes en niet hun belangen,
hun behoeften, hun verdriet!
l'mir Feical, de zoon van den koning van
Hedjaz, die ook zijn eigen plannen had om
te verwezenlijken en Parijs een woestenij
vond, zeide van die processies:
Dat alles doet me aan mijn land denken.
Daar trekken de karavanen door de woestijn
die wel de vergelijking mogen doorstaan van
de legers gedelegeerden en zaakkundigen hier
karavanen van groote kameelen, plechtig
aanstappend de een na den ander, ieder dra
gend aan zijn eigen last. Zij gaan niet waar zij
heen willen, maar waar zij naar toe worden ge
voerd. Want zij hebben zelf niet daarover
te zeggen. Hier houdt ook de vergelijking op,
want de karavaan in de woestijn heeft maar
n leider, een kleinen ezel, en de conferentie
van Parijs wordt geleid door twee groote
ik bedoel twee grooten der aarde."
Werd dit aan hem overgebracht, zoo zou
Lloyd George zeker de eerste zijn geweest
om hartelijk te lachen om die indentifiëering
van zijn persoon met een grooten ezel of een
groote der wereld ad libitum ; hij zou zich heb
ben verheugd in gezelschap te zijn van zijn
deftigen collega Wilson.
Hij spotte immers zelf in het Parlement over
zijn geringe geographische kennis. Ik
wist in den beginne waarlijk niet waar Teschen
lag," zeide hij bij vermelding van het geschil
met Polen over die stad, ,,en ik vermoed, dat
de meesten mijner hoorders mijn onkunde
in dit opzicht deelen." Er liepen nog wel
erger verhalen rond over zijn vergissingen.
Over het geheel kwam de Conferentie niet
vooruit, zij was tot veel tijdverlies en tot veel
onvruchtbaarheid veroordeeld door het gemis
van een algemeene taal die men verstond
en waarin men zich kon uitdrukken. Doodelijk
vervelend waren de zittingen, als de tolk op
zijn manier telkens de argumenten van een
gedelegeerde in een andere taal moest her
halen.
Kwamen er dan nog spitsvondigheden over
vormen bij, zoo werd het onuitstaanbaar.
Een bekende kwam Lloyd George eens tege
moet op het oogenblik dat hij de zitting ver
liet. De minister maakte een breed gebaar met
zijn handen als wilde hij ruim adem scheppen.
Ik geloof," zeide hij, dat in die kamer daar
nooit gelucht is sinds Louis Phillippe."
Hij ijverde er voor dat de taktiek van be
antwoord moeten doen uitkomen, dat
hare souvereiniteit over de Wielingen
een betwistbaar punt is, daarmede zou
zij niets verklappen. Zij heeft zich
immers reeds bereid verklaard, het
geschil aan arbitrage te onderwerpen.
Maar zij moet klaren wijn schenken.
Niet in geheimhouding zoeke zij hare
kracht, maar in den steun, die haar
gegeven zal worden door een met
volledige kennis van zaken gevormde
openbare meening. Aan die volledige
kennis ontbreekt tot dusverre nog zeer
veel.
KERNRAMP
DE GROOTE AFBRAAK
door ERICH GUTKIND
Als het niet zoo tragisch was, zou men onze
cultuur-toestand als een grooten uitverkoop
kunnen kenmerken, want de rijkste schatten
dezer cultuur, haar uitstekendste
gedenkteekenen worden spottend, als afgedragen
kleeren te koop geboden, alleen nog maar
goed genoeg om de armen te bekleeden, die
met beschaving en geest gebrekkig uitgerust
en achterlijk in ontwikkeling, zich tevreden
stellen met wat op de hoogte al lang gepas
seerd is. Het tempo, waarmee de modes van
den geest wisselen, of waarop het geestesle
ven zich tot mode verlaagt, was al sinds hon
derd jaren aldoor sneller geworden. Nu neemt
het toe met de snelheid van Amerikaansche
wedrennen. Stroomingen, die nog voor korten
tijd als ultra-revolutionair ontzetting brach
ten, gelden heden nog maar als een slap com
promis en uit iedere radicale partij splijt zich
weer een nog radicalere af. Schilders die met
algemeen hoofdschudden werden begroet en
als totaal waanzinnig aangezien, zijn nu al
raadslagen, door hem tijdens den oorlog tegen
over het Engelsche ministerie in praktijk
gebracht, ook in Parijs werd ingevoerd. Zijn
idee vond bijval: al kleiner en kleiner werd het
comitédat de definitieve .beraadslaging hield
en de beslissing nam. Eerst waren het nog
vijf, toen werden het vier, eindelijkslechts drie,
Clemenceau en de twee grooten der aarde.
De besluiten vielen daardoor dikwijls
buitengewoon informeel uit. Een betrouw
baar bericht meldt ons dat bij het vaststellen
van het verdrag met Duitschland, toen het
bijna gereed was, Lloyd George van een klein
oponthoud gebruik maakte, om even van zijn
papieren op te kijken en zonder dat hij iemand
bepaald aansprak, op te merken: ,,Ik denk
niet dat iemand van u er iets tegen heeft,
als de Keizer in Londen voor het gerecht wordt
gebracht." Clemenceau haalde zijn schouders
op, Wilson's hand maakte een toestemmende
geste : en daarmee was de zaak uit.
Dit alles zijn kleinigheden, en er was een
groote lijn die Lloyd George volgde. Een
stemming heerschte in Frankrijk, het land
dat door den oorlog het meest had geleden
en dat het meeste had geofferd voor de vrij
heid van Europa, dat het thans in Europa en
in de wereld vooraan moest treden. Die over
macht van Frankrijk, gesteld dat het in staat
was die uitteoefenen, wilde Engeland niet
toegeven, Lloyd George daarentegen sloot
zich geheel bij Wilson aan, hij trad in zijn ge
dachten over den volkerenbond, al werd hij
eerst laat ingewijd in Wilson's plan om dien
bond een bestanddeel te maken van het
vredesverdrag met Duitschland. Hij ging
met hem samen. Hij gaf aan Wilson toe.
Daardoor heeft hij gemaakt dat de nheid
van de drie hoofdmannen voor de wereld
werd bewaard.
Een Angelsaksische hegemonie van de we
reld, dat was het wat op den grond lag van
Lloyd George's geest. Was er beter toekomst
voor de menschheid denkbaar? Was niet de
reine menschelijkheid uitgedrukt in het
Angelsaksendom? Zoo hield het vast een van
de grooten der aarde, die een Angelsaks was,
neen, een Welshman.
\V. Cï. C. B Y v A N c K