De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 19 juni pagina 1

19 juni 1920 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Nu. 8848 Zaterdag 19 Juni A 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van Prof. Dr. G. W. K ER N KAMP Redacteuren: Prof. Dr. H. BRUGMANS, Mr. E. S. OROBIO DE CASTRO Jr., Dr. FREDERIK VAN EEDEN, Mr. J. A. VAN HAMEL en H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per No. f 0.25. Per halt jaar f 6.25. Abonn. loopen per jaar Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.60 per regel plus 10 cent dispositiekosten INHOUD : Bladz. 1. De Wielingen, door prof, dr. G. W. Kernkamp; De gioote Afbraak. door Erich Gutkind ; Tijdgenooten, door dr. W. G. C. Byvanck 2. De Beroepwachter, teekening van Jordaan; Krekelzang, door J. H. Speenhoff?3.Het roodeLampje.doordr. Fred. van Eeden. 5. Voor de Vrouwen (onder red. van mej. Elis. M. Rogge): 8ste Congres van den wereldbond voor Vrouwenkiesrecht, door mevr. N. Mansfeldt-de Wit Huberts; De Mode, door Ellen Forest; Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse. 7. Vermoeidheid-Overlading (I) door dr. J. E. Enklaar; De Wielingen-zaak, door 't vergrootglas gezien, teekening van George van Raemdonck. 9. Een herinnering aan Isaac Esser-Soera Rana, door dr .Ch. F. Haje; Het Congres IndiëWeerbaar te Bandoeng, door W. J. M. Linden; Muziek in de hoofdstad: Mahlerfeest (IV), door H. J. den Hertog. 10. Jongkind, door Ph. Zilcken; Question brülante, door Fokko Bos; Afscheid, door I. Du Ven; Dichtbij den Dood, gedicht van Israël de Haan. 12. Charivaria; Uit het Kladschrift van Jantje; Rijksmuseum (De Suppoosten), door H. V.; Feuilleton : Omkeer, door Ine van Dillen; Leekespiegel. 13. In het politieke circus, teekening van Joh. Braakensiek ; Schaken, door dr. A. G. Olland (Slot); Dammen, door K- C. De Jonge. Bijvoegsel: De regeeringscrisis in Duitschland, teekening van Joh. Braakensiek. IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllIIIIIIMIIMlmilllllllllllllllllllllllttlllllll DE WIELINGEN Toen wij veertien dagen geleden over de Wielingen-quaestie schreven, had onze minister van Buitenlandsche Za ken zijne mededeeling daarover aan de Tweede Kamer nog niet gedaan. Dit geschiedde kort daarna. Zoowel wat hij als wat minister Hijmans ver volgens in de Belgische Kamer over deze quaestie te berde heeft gebracht, geeft ons aanleiding op dit onderwerp terug te komen. De heer1 van Karnebeek heeft zooals wij verwachtten aangetoond, dat de schuld van het ongeteekend blijven der tractaten geheel bij de Belgische Regeering ligt. Zij heeft de Wielingen-quaestie weder opgerakeld ; zij heeft de pogingen van onze Regeering om tot een minnelijke schikking te geraken, doen mislukken ; zij heeft zich niet gehouden aan de afspraak, die ten slotte werd gemaakt, om de zaak voorloopig te laten rusten en de beslissing erover te verdagen tot na het teekenen der tractaten ; zij is plotseling met den eisch voor den dag gekomen, dat Nederland afstand zou doen van zijne souvereiniteit over de Wielingen en heeft het tot stand komen der tractaten afhankelijk ge steld van het al of niet voldoen aan dien eisch. Het exposévan de gevoerde onder handelingen dat onze minister van Buitenlandsche Zaken in de Tweede Kamer gaf, heeft aan ieder, die hooren wilde, te verstaan gegeven al werd het niet uitdrukkelijk door hem ge zegd dat de Belgische regeering een gelegenheid heeft gezocht om de trac taten te doen mislukken. Wij gaven de vorige maal als onze meening te kennen, dat de plotselinge wending van Belgiëzoowel aan redenen van binnen- als van buitenlandsche politiek moest worden toegeschreven. Na kennis te hebben genomen van wat sedert over dit onderwerp met name in de Belgische pers werd ge schreven, gelooven wij, dat de redenen van buitenlandsche politiek verreweg den doorslag hebben gegeven, al valt het niet te ontkennen, dat in een land als Belgiëde buitenlandsche politiek ten nauwste samenhangt met de binnenlandsche. Belgiëis klaarblijkelijk op het punt een verbond met Frankrijk te sluiten en hoopt door dit verbond nog een deel van de wenschen vervuld te krijgen, waarvan het had moeten afzien ten gevolge van de beslissing, die de groote mogendheden den vorigen zomer te Parijs hebben genomen. Er is voor Nederland geen reden om zich ongerust te maken over deze nieuwe wending. Belgiëheeft reeds nmaal onder vonden, dat zijne annexionistische poli tiek door den raad der groote mogend heden werd gestuit ; wij achten het niet waarschijnlijk, dat het bij een tweede poging meer succes zal hebben. Ook niet, wanneer het door Frankrijk daarin krachtiger zou worden gesteund dan de vorige maal. Want juist naarmate Belgiëmeer aan den leiband van Frankrijk zal loopen en zich in de buitenlandsche politiek tot een vasal-staat van zijn machtigen buurman zal maken, ver meerdert het belang, dat Engeland erbij heeft om te beletten, dat "Belgi over den Schelde-moncl zal gebieden. Maar al meenen wij, dat Nederland den loop der dingen zonder vrees kan afwachten, wij betreuren het in hooge mate, dat Belgiëvoor geruimen tijd de mogelijkheid heeft afgesneden van een vriendschappelijk samengaan der beide landen. De gebeurtenissen van den oorlog hadden een nauwer samenwerking der twee volken, di'e in zoo menig opzicht elkanders hulp behoeven, zoo gunstig voorbereid. Door den inval der Duitschers in Belgiëwas bij het niet licht in beweging te brengen Nederlandsche volk een diep gevoel van medelijden gewekt, mis schien niet in de eerste plaats met het Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllftllllllllllllllt 7 TjyDGENQOf EN' ki'.CTï.!.- -,'niii.i , H..iVi/ LLOYD OEORGE IV Laat mij erkennen dat ik verlegen zit hoe voorttegaan met mijn onderwerp. Wanneer men heeft geconstateerd met welken ijver de Engelsche premier het krijgs bedrijf van het jaar 1918 heeft gevolgd en gesteund, wanneer men zijn aanmaningen aan den President der Vereenigde Staten heeft vernomen om zoo spoedig mogelijk een aan zienlijk contingent Amerikaansche troepen over den Atlantischen Oceaan naar Frankrijk te zenden, terwijl hij zelf de uiterste maat regelen neemt ter versterking van het Britsche front, wanneer men hem overal heeft gezien waar zijn tegenwoordigheid tot nut en tot opwekking kon strekken, zoo begeleidt men hem door dat geheele jaar 1918, alioos bezig, altoos bij de hand, totdat hij in het gemeente huis van Londen zijn triomf kan uitroepen : Duitschland is geoordeeld l" (9 November). Maar dan, als de overwinning was behaald, is het niet meer n overmeesterende gedachte welke zijn handelen drijft. Wilson is aan 't woord gekomen en heeft met zijn wijdluftig programma de vredes onderhandelingen ingeleid, Foch en Clemen ceau laten hun stem gelden, maar Lloyd George heeft niet n vast groot doel meer voor oogen, om hem te bezielen. Immers hij had bij, en reeds vóór den wapenstilstand, in hoofdzaak Engelands wenschen vervuld gekregen. Te Versailles was een vergadering der Geallieerden bijeen gekomen om de voorwaarden van dien wapen stilstand te bepalen. Daar had Lloyd George aangedrongen dat Duitschland machteloos zou worden gemaakt den oorlog voort te zetten : zijn oorlogsvloot zou aan Engeland worden uitgeleverd, en President Wilson werd genoopt om uit zijn programma het artikel over de vrijheid der zee", te lichten. Engeland had geen controle te duchten in zijn macht over de wateren, en het oefende die macht uit zonder eenig bestaand tegen wicht. Lloyd George's werk verdeelt zich dus. Ja, zijn taak is gewichtig genoeg. Gedurende het laatste bedrijf van den oorlog had hij telkens gewezen op de groote vraagstukken van maatschappelijk en economisch leven waarvoor Engeland zou staan bij het eind van den strijd. Hij pakte ze thans aan, hij toonde zich nog den ouden bijlegger van geschillen, waar stakingen voorkwamen, hij zocht de opinies te vereenigen. Hij heeft, door op het eind van 1918 een nieuwe verkiezing voor het Parlement uit te schrijven en daarbij een groote meerderheid te behalen, zich de voorwaarde geschapen voor gezag en hij weet er gebruik van te maken. Zijn trachten is de elementen van den Engel schen staat bijeen te houden, den kring te vinden waarin aristocraat en arbeider kunnen samenwerken, maar eveneens den kring waarin de zelfstandigheid en eigenaardigheid van verschillende volken zich kunnen samenvoegen tot de eenheid en de grootheid van het Britsche rijk. Voorwaar een groot werk ! Maar zou dat anders te bereiken zijn geweest dan door een reeks van compromissen: een geven hier, een nemen daar? Men kon dat ook, onvriendelijk gezind, een gelegenheidspolitiek noemen, die zich wist door te zetten, zonder al te keurig te wezen in de middelen hoe zij er kwam. En dit maakt nu de moeilijkheid uit van een oordeel. Lloyd George stond na den oorlog in Engeland op het toppunt van aanzien, geen politicus die zich met hem mocht ver gelijken. Wat men zou vergeven hebben in den man die nog op de hoogte moest komen, wat men in hem een geoorloofde eerzucht zou hebben genoemd, dat heette bij den Engel schen premier, hoogstaand boven de anderen, cynisme en een spelen met de edelste belangen een gebrek aan overtuiging. Maar hij is dezelfde gebleven van vroeger. Hij was nooit een vakman geweest. Zijn opleiding van zaakwaarnemer heeft hem ge maakt tot een die, zonder speciale kennis, dadelijk de gelegenheden van de dingen weet stamverwante volk, dat de jammeren van den oorlog moest ondervinden, maar met den buurman, wien een onrecht wedervoer, dat ook ons had kunnen treffen, en wiens macht evenzeer te kort schoot als de onze dat zou hebben gedaan om den overwel diger buiten zijn erf te houden. Maar straks bewonderden wij hem ook, toen hij stand hield aan den Ijzer en met hulp der geallieerden boven een stuk van Vlaanderen de Belgische vlag liet blijven wapperen. Wij hebben de uitgeweken Belgen geholpen in hun bitteren nood ; wij hebben ons met hen verheugd over de bevrijding van hun land ; wij hadden recht te verwachten niet dat de Belgen voortaan een plicht van dank baarheid tegenover ons zouden ge voelen, maar dat zij een vriendschappe lijke gezindheid voor ons zouden koes teren en dat hunne regeering door daden daarvan zou doen blijken. Die verwachting is niet vervuld. De roem, dien Belgiëdoor den oorlog heeft verworven, is zijne regeering haar het hoofd gestegen. Met : Belgi hersteld ! stelde zij zich niet te vreden; Belgiëgrooter en machtiger! werd de leus, al zou die vermeerdering van gebied dan ook op onrechtmatige wijze moeten worden verkregen en ten koste van het land dat om het zacht uit te drukken aan Belgi geen enkele reden tot vijandige ge zindheid had gegeven. Nederland mag dit betreuren het zal niet bedelen om de vriendschap van zijn buurman. Noch het Neder landsche volk, noch zijne regeering heeft zich iets tegenover Belgiëte verwijten. Niet wij hebben een spaak in het wiel gestoken ; niet aan ons is liet om den wagen der onderhande lingen weer aan het rollen te brengen. Naar aanleiding van de Wielingenquaestie zelve hebbiVi wij echter nog eene opmerking te maken. Toen minister van Karnebeek aan de Tweede Kamer mededeelde, dat juist op verzoek der Belgische regee ring bij het uitbreken van den oorlog geen mijnen waren gelegd in het be twiste gebied der Wielingen, wischte hij daardoor den indruk uit, dien een van de Belgische argumenten op vele Nederlanders had gemaakt : het argu ment n.l., dat Nederland tijdens den oorlog zijne souvereiniteit over de Wielingen niet gehandhaafd, maar toe gelaten had, dat in dit zeegebied oorlogsdaden werden bedreven. Van Belgische zijde is echter betwist, dat het bedoelde verzoek in zulk een vorm zou zijn gedaan, dat het een verzoek zou mogen worden genoemd. Het schijnt gewenscht een einde te maken aan den twijfel, die thans wederom dienaangaande kan zijn ge rezen ; het schijnt bovendien gewenscht, dat de Regeering ons volk nu eens nauwkeurig mededeele, welke histo rische" rechten Nederland op de Wie lingen heeft en wat men onder dezen laatsten naam heeft te verstaan. Wat daarover in onze dagbladen is geschreven, moet verwarrend werken. Door sommige wordt dit recht onomstootelijk genoemd ; in andere, in De Telegraaf b.v., wordt betwist, dat het historische recht op de Wielingen zich ook zou uitstrekken over de zee langs de kust van België. Voor zoover wij ons een oordeel over deze quaestie hebben kunnen vormen, zonder daar voor een opzettelijk onderzoek te hebben ingesteld, zouden wij althans zeggen dat ons historisch recht niet vaststaat. Maar de regeering heeft wél een opzettelijk onderzoek daarnaar doen instellen. Zij kan precies aangeven, op welke gronden ons historisch recht berust. Nu wij door de handhaving van dit recht in internationale moeilijk heden kunnen worden gewikkeld, rust op haar de plicht aan ons volk rekenschap te geven van de aanspraak, die wij blijven maken. Daardoor verzwakt zij hare positie in het geschil ook niet; hare eventueele mededeelingen zullen aan de Belgische regeering geen ge heimen openbaren ; de historische docu menten, waarmede Nederland zijn goed recht meent te kunnen staven, zijn. immers ook in Belgiëniet onbekend. Minister van Karnebeek heeft in de Tweede Kamer er voor gewaarschuwd, niet te licht heen te loopen over onze historische rechten : wie Wielingen zegt, zegt Schelde ; wie Schelde zegt, zegt Zeeuwsch-Vlaanderen ; wie Zeeuwsch-V'laanderen zegt, zegt Ne derland". Maar al geven wij toe, dat de quaestie van de souvereiniteit over de Wielingen een grooter gebied omspant dan de Wielingen alleen, onze Regeering zal bij de handhaving van die souverei niteit alleen door het Nederlandsche volk gesteund worden, wanneer dit weet, dat wij daar recht op hebben. Nog iets anders dient aan ons volk duidelijk te worden gemaakt. Er moet ook antwoord gegeven worden op vragen als deze : zoo ons historisch recht vaststaat, moet dit dan niet wijken voor het recht, dat Belgi kan laten gelden op de driemijlenstrook langs zijne kust? en zoo dit laatste recht moet worden erkend, heeft dit dan al of niet den voorrang boven het recht van Nederland, als bezitter van den mond der Schelde, op een vrijen uitweg naar zee? Ook al zou onze regeering bij haar uiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiii iiiiiiiitiiiniiiiliiiii IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIII en ziet hoe hij ze moet aanvatten om zijn doel te bereiken. Het is een der groote gaven van den politi cus, vakkennis behoort tot een andere sfeer. Daarbij heeft Lloyd George den meeslependen pret om een weg op te gaan en hem vol te houden totdat hij de vreugd van zijn succes heeft bereikt. Het is het geniale, het nooit ontmoedigde van den man dat men moet waardeeren. Wij hebben den gang en de manier van zijn binnenlandsch werk even aangeroerd, laat ons hem voor het slot naar Parijs volgen op de conferentie voor den vrede. Het mag geen schitterend of bevredigend einde wezen, den man leert men er toch wel kennen. Toen Lloyd George in het begin van 1919 voor zijn vredestaak naar Frankrijk trok, verkeerde hij zeker nog voor een deel in de roes van zijn zegepraal. De oorlog was een geweldige inspanning geweest, nu opende zich de toegang tot vrede en rust. Zooals reeds werd gezegd, hij had zijn succes voor het Britsche rijk al dadelijk bij den wapen stilstand vermeesterd, hij kwam naar Parijs voor de algemeene belangen van Europa en voor enkele bijzondere tropheeën. In zijn groote rede voor de Parlements verkiezingen van December 1918 had hij den Engelschen beloofd dat de krijgsschatting aan de Duitschers opgelegd zou strekken tot ver mindering van de schuld, en hij had hun het vooruitzicht geopend op de veroordeeling van den keizer door een rechtbank in Londen. In zijn uitbundigheid had hij zeker aan de eigen woorden geloofd. En waarom zou het daar in Parijs niet een goede tijd worden? De familie van den pre mier ging mede, het werd een opgewekt leven in het hotel Majestic, waarin de Engelsche delegatie haar intrek had genomen. In de wandeling werd het hotel Megantic genoemd naar de dochter, Megan, van Lloyd eorge ; zij was de ziel van de avondvermaken. Dat was vroolijkheid, Overigens was het leven in Parijs eerder drukkend. Van alle deden der wereld waren daar deputaties bijeengekomen, en zij gingen over den weg in hun costumes en niet hun belangen, hun behoeften, hun verdriet! l'mir Feical, de zoon van den koning van Hedjaz, die ook zijn eigen plannen had om te verwezenlijken en Parijs een woestenij vond, zeide van die processies: Dat alles doet me aan mijn land denken. Daar trekken de karavanen door de woestijn die wel de vergelijking mogen doorstaan van de legers gedelegeerden en zaakkundigen hier karavanen van groote kameelen, plechtig aanstappend de een na den ander, ieder dra gend aan zijn eigen last. Zij gaan niet waar zij heen willen, maar waar zij naar toe worden ge voerd. Want zij hebben zelf niet daarover te zeggen. Hier houdt ook de vergelijking op, want de karavaan in de woestijn heeft maar n leider, een kleinen ezel, en de conferentie van Parijs wordt geleid door twee groote ik bedoel twee grooten der aarde." Werd dit aan hem overgebracht, zoo zou Lloyd George zeker de eerste zijn geweest om hartelijk te lachen om die indentifiëering van zijn persoon met een grooten ezel of een groote der wereld ad libitum ; hij zou zich heb ben verheugd in gezelschap te zijn van zijn deftigen collega Wilson. Hij spotte immers zelf in het Parlement over zijn geringe geographische kennis. Ik wist in den beginne waarlijk niet waar Teschen lag," zeide hij bij vermelding van het geschil met Polen over die stad, ,,en ik vermoed, dat de meesten mijner hoorders mijn onkunde in dit opzicht deelen." Er liepen nog wel erger verhalen rond over zijn vergissingen. Over het geheel kwam de Conferentie niet vooruit, zij was tot veel tijdverlies en tot veel onvruchtbaarheid veroordeeld door het gemis van een algemeene taal die men verstond en waarin men zich kon uitdrukken. Doodelijk vervelend waren de zittingen, als de tolk op zijn manier telkens de argumenten van een gedelegeerde in een andere taal moest her halen. Kwamen er dan nog spitsvondigheden over vormen bij, zoo werd het onuitstaanbaar. Een bekende kwam Lloyd George eens tege moet op het oogenblik dat hij de zitting ver liet. De minister maakte een breed gebaar met zijn handen als wilde hij ruim adem scheppen. Ik geloof," zeide hij, dat in die kamer daar nooit gelucht is sinds Louis Phillippe." Hij ijverde er voor dat de taktiek van be antwoord moeten doen uitkomen, dat hare souvereiniteit over de Wielingen een betwistbaar punt is, daarmede zou zij niets verklappen. Zij heeft zich immers reeds bereid verklaard, het geschil aan arbitrage te onderwerpen. Maar zij moet klaren wijn schenken. Niet in geheimhouding zoeke zij hare kracht, maar in den steun, die haar gegeven zal worden door een met volledige kennis van zaken gevormde openbare meening. Aan die volledige kennis ontbreekt tot dusverre nog zeer veel. KERNRAMP DE GROOTE AFBRAAK door ERICH GUTKIND Als het niet zoo tragisch was, zou men onze cultuur-toestand als een grooten uitverkoop kunnen kenmerken, want de rijkste schatten dezer cultuur, haar uitstekendste gedenkteekenen worden spottend, als afgedragen kleeren te koop geboden, alleen nog maar goed genoeg om de armen te bekleeden, die met beschaving en geest gebrekkig uitgerust en achterlijk in ontwikkeling, zich tevreden stellen met wat op de hoogte al lang gepas seerd is. Het tempo, waarmee de modes van den geest wisselen, of waarop het geestesle ven zich tot mode verlaagt, was al sinds hon derd jaren aldoor sneller geworden. Nu neemt het toe met de snelheid van Amerikaansche wedrennen. Stroomingen, die nog voor korten tijd als ultra-revolutionair ontzetting brach ten, gelden heden nog maar als een slap com promis en uit iedere radicale partij splijt zich weer een nog radicalere af. Schilders die met algemeen hoofdschudden werden begroet en als totaal waanzinnig aangezien, zijn nu al raadslagen, door hem tijdens den oorlog tegen over het Engelsche ministerie in praktijk gebracht, ook in Parijs werd ingevoerd. Zijn idee vond bijval: al kleiner en kleiner werd het comitédat de definitieve .beraadslaging hield en de beslissing nam. Eerst waren het nog vijf, toen werden het vier, eindelijkslechts drie, Clemenceau en de twee grooten der aarde. De besluiten vielen daardoor dikwijls buitengewoon informeel uit. Een betrouw baar bericht meldt ons dat bij het vaststellen van het verdrag met Duitschland, toen het bijna gereed was, Lloyd George van een klein oponthoud gebruik maakte, om even van zijn papieren op te kijken en zonder dat hij iemand bepaald aansprak, op te merken: ,,Ik denk niet dat iemand van u er iets tegen heeft, als de Keizer in Londen voor het gerecht wordt gebracht." Clemenceau haalde zijn schouders op, Wilson's hand maakte een toestemmende geste : en daarmee was de zaak uit. Dit alles zijn kleinigheden, en er was een groote lijn die Lloyd George volgde. Een stemming heerschte in Frankrijk, het land dat door den oorlog het meest had geleden en dat het meeste had geofferd voor de vrij heid van Europa, dat het thans in Europa en in de wereld vooraan moest treden. Die over macht van Frankrijk, gesteld dat het in staat was die uitteoefenen, wilde Engeland niet toegeven, Lloyd George daarentegen sloot zich geheel bij Wilson aan, hij trad in zijn ge dachten over den volkerenbond, al werd hij eerst laat ingewijd in Wilson's plan om dien bond een bestanddeel te maken van het vredesverdrag met Duitschland. Hij ging met hem samen. Hij gaf aan Wilson toe. Daardoor heeft hij gemaakt dat de nheid van de drie hoofdmannen voor de wereld werd bewaard. Een Angelsaksische hegemonie van de we reld, dat was het wat op den grond lag van Lloyd George's geest. Was er beter toekomst voor de menschheid denkbaar? Was niet de reine menschelijkheid uitgedrukt in het Angelsaksendom? Zoo hield het vast een van de grooten der aarde, die een Angelsaks was, neen, een Welshman. \V. Cï. C. B Y v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl