Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Juni '20. - No. 224
JONGKIND
bij Durand Ruel, te Parijs
Het doet mij altijd aangenaam aan den
landgenoot in den vreemde te zien waardee
ren ; dan denk ik altijd aan de woorden, die
Th. de Bock mij eens zeide : wanneer je in
het buitenland succes hebt, dan zeggen ze bij
ons : hij moet toch wel talent hebben", want
het buitenland geeft een consecratie aan een
artist, die hij onder zijn landgenooten niet
licht verkrijgt."
Nu is dit misschien anders geworden, maar
toch voelt men iets van nationalen trots, wan
neer men ziet welk een belangrijke plaats b.v.
pok een schilder als Jongkind in de wereld
inneemt. Vél meer bekend is hij over onze
grenzen dan in Nederland, en zijn werk wordt
door de Fransche kunstenaars ten hoogste
gewaardeerd; dit bleek mij weer eens ten duide
lijkste dezer dagen in de zalen van Durand
Ruel, waar een tentoonstelling plaats had
van een groot zestig-tal zijner teekeningen,
op keurige wijze omlijst en geplaatst.
De artikels en boeken, die hier over Jong
kind geschreven werden, toonen reeds voldoen
de aan op welke wijze de gevoelige, hartstoch
telijke schilder geacht en bemind is geweest
te Parijs; het feit dat boeken over hem als
die van Duret en Moreau-Nélaton verschenen,
ja zelfs een artikel van Emile Zola in La
Cloche", zegt mér dan vele pagina's.
Na een langdurig verblijf in zonnelanden
was het mij een weldadig genoegen onze eigen
aardige atmosfeer te Parijs weer in te ademen
op deze tentoonstelling van aquarellen, die
zoo verfijnd en voornaam aandoen in eene om
geving waarin uitmuntende schilderijen der
moderne Franschen voorkomen, als Monet,
Pissarro, en ook Millet. Deze teekeningen werden
gemaakt van 1860 tot aan zijn dood, zoowel
bij Dort", in Schieland, te Honfleur, Parijs,
Nevers, Orenoble, als te Cöte St. André, de
geboorteplaats van Berlioz, waar Jongkind
in 1891 stierf.
Ja, te grooter was het kunstgenot voor deze
werken, na uitingen van de meest dwaze
actueele aberraties te hebben langsgeloopen.
Jongkind bezit zulk een mate van gevoel,
dat ieder onderwerp dat zijn krijt of penseel
aanraakt, geadeld wordt door zijn sentiment
van Hollandsch schilder, intuïtief doorvoed
door onze oude meesters, door Hobbema,
Vermeer, Ruysdael
Nooit is bij hem een compositie onge
quilibreerd, nooit is een toets out", zooals
Whistler zeide ; nooit is een lijn of plan hinderlijk
of ongemotiveerd , omdat hij, met zijn
inconsciente bewustheid, zijn persoonlijke op
vatting en zijn sentiment, zijn smaak weet te
uiten in zijn werk. Jongkind weet op te offe
ren, zonder berekening waar het te pas komt,
en zijn kleuren, hoe fragmentarisch ook en
schijnbaar spelenderwijze aangebracht, op
de zwarte-krijtlijnen, wild-hartstochtelijk maar
met zooveel artistiek begrip neergeschre
ven, bestaan niet uit enkele primaire kleur
tjes, zooals het op al te veel recente werken
voorkomt, waardoor zij dikwijls dalen tot
een al te primitief niveau....
Jongkind is een verfijnd schilder geweest,
die zich misschien het compleetst geuit heeft
in deze teekeningen die hij zeer ongaarne ver
kocht, daar hij wel wist dat zij veelal expres
siever zijn dan zijn schilderijen.
' De opwekkende atmosfeer van Parijs,
vol leven en combativiteit doet deze werken
misschien nog meer apprccieeren,dan te onzent
zou geschieden, ook door de tegenstelling
met de meest recente uitingen van Fransche
kunst, die, naar een onafhankelijken beoordee
laar, naast dergelijke uitingen van ware kunst,
niet in aanmerking komen, daar Jongkind's
aquarellen geheel zijn schilderszi'e/ vertolken,
en zijn juisten, fijnen smaak vertoonen.
Nu weet ik wel,dat er over smaak niet veel
te discuteeren valt, maar evenals er sommige
begrippen bestaan van menschelijke moraal,
die over de geheele wereld identiek zijn,
zoo bestaan er ook enkele kunstbegrippen,
die van de oudste tijden af, bij de meest
uiteenloopende volken, als de Oude
Egyptenaren, de Papoea's of de Dajakkers, óf bij de
meest modernen, eeuwig dezelfde zijn. En
deze kunstbegrippen worden door Jongkind's
mooie, rake, fijne gevoel op prachtige wijze
geëvoceerd, en herinneren aan den voorna
men smaak van groote kunstenaren als Corot,
Whistler, Jacob Maris of Robin, allen
artisten ,, bij de gratie od's", begaafd met indi
vidualiteit en een verfijnden smaak voor het
ongemeene, het niet banale.
Ter verduidelijking van het bovenstaande
en om ieder misverstand te vermijden diene
dat ik niet gesloten ben voor meest futuris
tische uitingen, mits zij voldragen zijn en
schoonheid vertoonen. Zoo zag ik te Veneti
Dicht bij den Dood
Het Huis de Poorten der Gerechtigheid" :
Hier lig ik in trouwe ziekten gevangen.
Machtloos ontmand van lust en van
verlan(gen,
Terwijl dag en nacht zich martlend verslijt.
De luide wegen van mijn lustig leven
Worden in eene vale kamer stil.
Ik ben voorbij, 'k Heb alles afgegeven.
Al tcedre vreugd en al gespannen wil.
Mijn zinnen, die langs alle wegen zwierven
Vinden in 't vaal vertrek een wreede rust.
Wat rest van al, dat zij gretig verwierven?
De laatste dag breekt met zijn laatste lust.
Mijn rozen geuren in hun koele glazen.
Adil Effendi heeft ze mij gebracht.
Ik ween. En ik gedenk met war verdwazen
De rozen van Katamon in de nacht.
Ik drink den zoeten wijn van Alicante.
Maar nu is 't mij een machtloos medicijn.
'En toch, soms nog, sterk en stout, in den wijn
Proef ik van de vreugd met mijne trawanten.
Rozen en vreugd, alles, alles, genoten,
Herinnering geeft zoet-bitter genot.
Ik wil niet sterven. Ik sta vast besloten
Te strijden tegen Gods almachtig lot.
Ik ben niet angstig voor den donkren Dood.
Maar ik bemin zoo hartstochtlijk het Leven.
Ik wil niet sterven vóór 't mij heeft gegeven
Alles, alles, aan vreugd, aan drift en nood.
Dit Huis : de Poorten de Gerechtigheid"
Ik ken al zijn geluid, al zijne gangen.
Ik weet, wie machtloos als ik, van verlangen
In andre kamers zijnen tijd verslijt.
KUNSTHANDEL
JACK NIEKERKv/hChefQoupil& Co.
23 & 250 Lange Houtstraat, 's-Gravenhage
MEESTERWERKEN VAN DE
ije EEUWSCHE, HAAGSCHE
EN FRANSCHE SCHOOL
IIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIfHItlllllllllllll
een groot, zuiver kubistisch" schilderij
vanZolla, een nieuwen schilder uit Turijn, een
werk van zeldzame distinctie. De lijn en het
modeléwaren van een verfijning, die Cremona
nabij kwam, terwijl het coloriet deed denken
aan sommige bezonken, Hollandsche
tonaliteiten. De factuur was zoo juist Van toon, zoo
gevoelig doorwerkt, zoo fijn van kleur, dat de
drie- of meer-hoekige toetsjes op een paar
meters afstand, volkomen samenvloeiden en
een zekere harmonie deden ontstaan.
Dit werk was het eerste van een nieuwe(?)
opvatting of uitvoering, dat mij een moment'
van waar kunstgenot gaf; wél een bewijs dat
alle middelen geoorloofd zijn, mits zij, geleid
door sentiment en smaak, tot rust en eenheid
leiden, mits het kunstwerk zij, zooals
Boutens het eens noemde, een uiting van de
meestvolkomene gezondheid. ^^ .,
hij zegt: Het O. T. leert ons dat God zich
oorspronkelijk als den Benige en Waarachtige,
die door zijne almacht hemel en aarde schiep,
aan den mensch had geopenbaard." Dr. A.
zou zwaar werk hebben als hij dat wilde be
wijzen. Want in Genesis I staat geen woord
over de wereldbeschouwing en het gods
begrip van Adam. Wél blijkt eruit het god
begrip van den schrijver van Genesis I, maar
die leefde toch veel later? En die zegt ook
niet dat Adam er net zoo over dacht, noch
dat God dat aan Adam openbaarde. Als we
dat lezen, dan komt de vrees op dat de nieuwe
hoogleeraar zijne wetenschap van het Oude
Testament voor een deel niet zal putten uit
het Oude Testament zelf, maar uit de traditie.
En dan zou hij het aan zichzelf te wijten
hebben als niet met hem wordt gerekend.
H. TH. "O.
Parijs
PH. Z i L c K E N
Dr. G. CH. AALDERS, Tij-kenter ing. in de
Oud-Testamentische Wetenschap ; Rede
bij de aanvaarding van het
hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te
Amsterdam. Kampen, J. H. Kok.
Met Tij-Kentering" bedoelt dr. A. het
verschijnsel dat op het terrein der
OudTestamentische studie, de historisch-kritische
methode gaandeweg plaats maakte voor de
godsdiensthistorische methode, in welke
laatste hij te prijzen acht, dat ze, dichter
dan de eerste, staat bij de traditioneele wijze
van zien. En hij meent daarin een waarborg
te mogen zien, dat onze stem niet langer
(zal) klinken als van een eenzamen vogel
over de wijde vlakte", maar dat nu ook met
onzen wetenschappelijken arbeid allicht reke
ning (zal) worden gehouden. Men zal ons niet
meer negeeren."
Maar dr. A. kan toch weten, dat dat ne
geeren" alleen hieruit voortkwam, dat de
gereformeerde theologie op
Oud-Testamentisch gebied eenvoudig niets positiefs
praesteerde. Er viel dus niets te negeeren", want
er was niets.
Ter eere van dr. A. moet hier tegelijk worden
erkend, dat hij inderdaad reeds is begonnen
met breede Oud-Testamentische studie ; en
deze Rede" geeft goede hoop dat hij met
kracht op den ingeslagen weg zal voortgaan.
De schrijver verheelt niet, dat hij het met
de thans heerschende godsdiensthistorische
school evenmin zal kunnen vinden, als met
de vroegere historisch-kritische. Dat is onge
twijfeld juist. Ik geloof zelfs dat de godsdienst
historische school voor de gereformeerde
opvatting nog verderfelijker is dan hare voor
gangster. Want dat ze dichter bij de traditie
staat, is slechts schijn ; innerlijk heeft ze met
de traditioneele opvatting niets gemeen. En
de posittie van de gereformeerde wetenschap
op dit terrein zal blijven (het beeld is van dr.
A. zelf) de positie van den man, die met een
kruiwagen zand den opkomenden vloed wil
keeren."
Op het oogenblik wordt het Oude Testa
ment dus volgens drie methoden onderzocht:
I) de historisch-kritische methode, die de
heerschende was; 2) de godsdiensthistorische
methode, die de heerschende is; 3) de gerefor
meerde methode, die zich bij monde van Dr.
A. aandient, en hare sporen nog verdienen
moet.
Wij kunnen ons over het optreden dezer
laatste slechts verblijden, en hopen dat ze
zich zal weten te onthouden van dikke woor
den zonder zin, zooals er reeds eene enkele
voorkomt in deze Rede, b.v. op blz. O, waar
Hier ligt een knaap in heete koorts gevangen,
Hij schreit tegen ieder zorgzaam geweld.
Zijn woorden ijlen duizlend van verlangen
Terwijl de dorst zijn korsten-lippen kwelt.
In den nacht hoor ik den ouden man steunen,
Die leefde veel en nog niet sterven kan.
Door de ijdle uren verkrimpt zijn krachtloos
(kreunen.
Voor den Dood is ieder n : Knaap of Man.
Dan vervaagt alles tot fladdrende nevel.
Ik denk over mijn daden en mijn droomen.
En het bijt door mijn hart met wreede wrevel :
Ben ik dan om te sterven hier gekomen ?"
En nu : dicht bij den Dood, hoe lijkt mij
heerHet volle leven met zijn felle daad.
Zomer en zon : het is zóó diep-begeerlijk,
Maar nooit bedacht, vóór het leven vergaat.
En ik gedenk, wat ik ruim heb genoten,
Dubbel wil ik hernemen, wat verzuimd.
Maar dan, terwijl koorts door mijn hartbloed
schuimt,
Weet ik het wreed : mijn lot is afgesloten.
Dicht bij den Dood : ik merk het machtloos
(schuiven
Der ijdle uren aan de zon langs de wand.
In Rischoti rijpen de ranken vol druiven,
De oogst is rijker dan n jaar in dit land.
Rischon Ie Zion : ik had willen komen
Den eersten dag van uwe druivenpluk.
Het is te laat: verstoft zijn al mijn droomen.
Ik zie het einde van ruimte en geluk.
De Dood heeft mij in 't machtloos nauw
ge(drcven.
Ik haat rnijn hartslag, want elke telt af.
Ik wil langzaam en fel-verinnigd leven,
Wat het leven mij nog te leven gaf.
AFSCHEID
EEN BEELD UIT RUSLAND
Een donkergrijze hemel hangt over de natte
aarde. Langzaam en vervelend stroomt de
regen al-door neder, en van de heuvelen
in het rond vloeien gele waterstroomen af op
de weiden. Vuil-grijze wolken trekken- on
stuimig langs den hemel.
De trein wacht voor het perron ; hij bestaat
uit slechts weinige wagens. De eerste bel heeft
juist geluid, maar niemand haast zich plaats
te nemen. De deuren van de wachtkamer der
eerste klasse, waar de voorname reizigers zich
gewoonlijk ophouden, blijven nog gesloten,
evenals die der wachtkamer voor het gewone
publiek. Een benauwende stilte heerscht alom.
Men hoort slechts het huilen van een zuigeling
in.een van de waggons en op het perron staan
slechts weinig personen, starende naar de
getraliede raampjes der waggons.
Door deze ramen kijken de bleeke gezichten
der gedeporteerden en bannelingen Een
treurige trein is het.
Onderde personen, die blijkbaar zijn gekomen
om afscheid te nemen zijn er eenvoudige
vrouwen en meisjes uit den boerenstand,
twee, drie boeren, een ambachtsman in warme
muts, en een zeer mooie dame met
roodgekreten oogen, geheel in zwart gekleed: zwart
is haar kleed, haar regenscherm, haar mantel,
hare handschoenen. In de hand houdt zij een
witten zakdoek.
De officier van het escorte, in marschtenue,
staat bij den waggon, waarin de begeleidende
manschappen zitten, wier blikken peinzend
gevestigd zijn op de verre heuvels. De dienst
doende gendarme geeuwt apathisch. Het
was wel veroorloofd een gtsprek te voeren,
en niemand zou denveroordeelden verhinderd
hebben, met hunne geleiders te spreken.
Maar zij zwegen allen. Men hoort maar al
door het geschreeuw van den zuigeling. Het
is afschuwelijk.
De tijd gaat pijnlijk langzaam. En ieder,
iiiiiiiillimiMiiiiiHMlmiiiiiiiiiiiiiiiiii .minimi
iiliiiiiiiiiiiiiiiiititniiiiiiiiiii iiiiiiMiiiiiititmiiiiiiiii
QUESTION BROLANTE
door FOKKO Bos
Toekomslbee'd, (de laatste dienstbode). Vierduizend 'gulden
per jaar is geboden, wie meer dan vierduizend !
Beste Rudol/,
Al is 't wat laat, neem mijn gelukwensen
aan met je verkiezing tot Kamerlid. Dat ik
wat lang wachtte, was niet uit dépit. Zelf is
me 't nietgelukt, voeger, maar daarom voel ik
geen afgunst tegen jou. Ik weet zelfs niet, of ik je
wel benijden moet: vóór vijftien jaar was 't an
ders, waren er nog geen communisten in het
parlement en nog maar een paar onfatsoenlijke
socialisten, nou moet je je eigenlijk genee
ren met zekere lui dezelfde lucht in te ade
men, de lucht van hun schoenzolen, die ze
op de tafel leggen. Als student deden we dat
ook wel, maar de meeste van die lui zijn nooit
student geweest en in elk geval zijn ze de stu
dentenjaren nu al lang te boven.
In mijn tijd, toen ik candidaat was, kon men
't nog een eer noemen, het volk te vertegen
woordigen, een eer, waar je graag wat
moeite en geld voor over had. Bijna tweedui
zend gulden kostten me de advertentiën, de
sandwichmen en de andere reclames ; daar
voor kreeg ik 10 stemmen, honderd gulden
per stem. En ik moest er 2495 hebben,
reken nou maar eens uit, wat me die naar
rato gekost hadden.... een kwart millioen !
Maar jij bent er met het evenredig kies
recht makkelijker gekomen. Dat is een felici
tatie waard, nu jij, in deze dagen, het baantje
ambieerde. En je kunt je nuttig maken, je
kunt een weldaad doen. Daar wou ik je even
op wijzen. Je kunt je met roem overladen en
duizenden harten van dankbaarheid doen
kloppen. Een euvel kan je wegnemen uit de
maatschappij, dat als een kankergezwel om
zich heengrijpt en de oude ordelijke samen
leving ontwricht. De regeering diende een
anti-revolutie-wet in, - goed, ik ga er mee
accoord, en als ik in de Kamer zat, stemde ik
er voor. Maar jij kunt een wetsvoorstel indie
nen, dat nog noodiger, nog dringender, nog
actueeler is. Stel een anti-dienstbodenwet
voor.
Begrijp me wel, ik wil niet de dienstboden
afschaften. Integendeel. Maar ze tot rede
brengen. Dit is een verheven doel, mijn vriend,
de meiischen tot rede, tot een goed inzicht,
tot verstandig denken terugbrengen. Want
bij onze dienstboden is liet verstand op den
loop, neen, het is op hol. En een hollend paard
moet je tot staan brengen, nietwaar, je doet
het dier een weldaad en ook de menschen in
de buurt. Breng jij nu de hollende dienst
boden tot staan, en ie maakt je verdienste
lijk voor alle klassen der maatschappij.
Het is werkelijk een brandende quaestie !
Geen lente meer, 't laatste zomergetijde :
De jeugd baadt schuimend in de Jaffuzee.
Verleden jaar, met wind en water blijde,
Liep ik door 't schuim met al de jongens mee.
Dit Huis : de Poorten der Gerechtigheid.
De wreede ziekte houdt mij machtloos binnen.
Dicht bij den Dood. Maar nog : mijn felle
zin(ncn
Zoeken al wat de zieke ziel verblijdt.
Des ochtends breken achter vale ruiten
De kleine kleuren van de zonnelucht.
Dit is de vroege <ijd, dat vogels fluiten
En de Jaffastraat vul loopt van gerucht.
Een man verdrijft zijne kalme kameelen.
De eerste gaat niet zijn klaar-koperen bel.
Dan komen de .Arabische knapen spelen
De weelde van hun ongebonden spel.
Heel den onvermoeiden dag drijft de handel
Tusschen de dorpen en Jerusalem.
Tot 's avonds koel, dan gaat de kalme wandel
Van stadlingen, rustig en stil van stem.
Ik hoor geen woorden. Maar ik hoor het vleien.
Soms fladdert muziek van een verre straat.
Wat kan ik anders doen dan machtloos
schrci(en,
Wijl mijn leven in droef woeden vergaat.
Ik lijd zóó fel, in mijn ziekte gevangen.
In dit Huis : Poorten der Gerechtigheid.
Ik wil niet sterven. Al mijn stout verlangen
Spant zich tegen, terwijl mijn kracht verslijt.
Menig zomer hel) ik slordig versleten.
En weinig op zijne .waarde geacht.
Maar nu, stervend, en op den Dood gebeten,
Geniet ik ieder uur van dag en nacht.
O, God, als ik nog n, n zomer had,
Hoe zoude ik langzaam genietend beleven
Elk uur en uur, al wat de dagen geven
Aan vrede des laiuls en vreugd van de. stad.
(ieeu brood, geen vrucht meer onbezonnen
(eten.
Den Dood gedenken bij iedere daad
O, dwaas lied, keer, uw maten zijn gemeten.
Gij vergaat, gelijk mijn hartslag vergaat.
En nu : dicht bij den Dood, is 't leven voller
Van schoonheid dan n leven is geweest.
Elke dag vergaat,?machtloozer en holler.
Maar van herinneren vier ik nog teest.
Al eenzaam op het bleeke bed gelegen,
Mijn oogen voor uw bonte zonsciiijn dicht,
Overschouw ik van mijn leven de wegen
Beschenen door een zalig droomend licht.
Weet gij, hoe schoon de stad van mijne jeugd
Bouwt langs zijne rivier en langs zijn haven.
Weet gij, dat zooveel Joodsche dagen vreugd
En vroomheid geven ais Gods eigen gave?
En ik herdenk, voor de eerste maal het komen
Een Knaap, met mijnen Vader, te Amsterdam.
Later weer thuis, vermoeid, maar verblijd,
(droomen
Van alles wat die dagen langs mij kwam.
Londen, Moscou, Napels, de weidsche steden,
Onder hun dagen, onder hunne nachten.
Ik heb genoten, en ik heb geleden.
Maar goed : ik luul mijn stoute en schuwe
(krachten.
Van ochtend-optocht tot het avond-dalen,
De pracht van Sint-Petersburg en Parijs.
Ik genoot vrienschap in zoovele talen.
En bezong vriendschap in n klare wijs.
Een dienstbodenvraagstuk schijnt er altijd
geweest te zijn ; mijn grootmoeder klaagde
er al over, maar het goede mensch zou zich
in haar graf op Zorgvlied omkeeren, als ze
kon vernemen van de domestiekenplaag
van heden. Dat ze meer geld vragen, laat ik
nog daar, al is het voor velen onaangenaam,
en bezwaarlijk zelfs, ik kan het betalen, en
je raakt er aan gewoon, dat alles in prijs ver
dubbelt. Al kost een dienstbode nu meer dan
tweemaal zooveel als vroeger. Ons tweede
meisje kreeg vroeger tweehonderd gulden in 't
jaar, benevens / 26.?waschgeld en een goed
verval, nu vraagt ze vijfhonderd. Maar ik
heb mijn vrouw aangeraden haar te houden :
ze heeft zulke mooie blauwe oogen bij haar
donker haar, zoo'n slank figuur en
veerkrachtigen gang als ze in haar zwart japonnetje
door 't huis loopt; ze fleurt ons wat stil en
doodsche huis op. Die reden heb ik natuurlijk
niet opgegeven aan rnijn vrouw.
Neen, 't geld laat ik daar. Er is iets anders,
iets hoogers, iets dat bij hen verloren is ge
gaan. De oude eerbied, de oude trouw, de
oude onderdanige genegenheid der
dienstbaren. Er zijn er, die brutaal worden en eigen
zinnig ; er zijn er, die wegloopen en een plaats
zoeken in fabrieken, op kantoren zelfs. En
hun eischen zijn onuitputtelijk. Een mijner
kennissen, geen vriend, moet zich met n
dienstbode behelpen. Zijn vrouw vergoodde
haar, betaalde, wat ze vroeg, stond haar toe,
dat ze voor buurvrouw links en buurvro..iw
rechts, die zonder hulp zaten, tweemaal in de
week de stoeptrappen dweilde, waarvoor
zij, het dienstmeisje dan, van elk een
gulden in de week kreeg, Wat deed de on
dankbare met dit geld ? Zij leerde
machineschrijven en zit nu op 't kantoor van een bank
instelling en ze draagt een lichtroode zijden
jersey en een coquet hoedje.
En het lieve jonge vrouwtje van mijn ken
nis slooft zich nu af met haar twee kin
dertjes. Zij adverteert, zij loopt de besteedsters
af ; zij stuurt haar man er op uit, waar maar
een meisje zich aanbiedt in de krant. Twee
maal verwaardigde zich eene te komen. De
eerste vroeg vijfhonderd gulden ; alle Zonda
gen en alle avonden vrij-af ; een piano in haar
kamer, die niet op den zolder mocht zijn ;
de tweede wou allereerst weten, of er een bad
kamer was en of meneer zoo vroeg thuis kwam,
dat om zes uur het eten gedaan kon zijn....
Dat gaat zoo niet langer. De maatschappij
raakt ontwricht. Het huiselijk leven wordt
tot een hel.* 't Is een revolutie evengoed als
de opstand der groote massa. Daar moet paal
en perk aan gesteld worden, 't Zal geen kwart
eeuw meer duren, vóór we 1050 schrijven, en
het aspect van ons oude Amsterdam is veran
derd. De straten zullen een heel ander aan
zien hebben gekregen. Niet meer de glundere
gezichtjes onder de heldere tullen mutsjes,
niet meer de lieve figuurtjes in de grijze of
paarsche katoenen japonnetjes aan de deuren
der huizen met de lachende slagersjongens of
de flirtende kruideniersbedienden. We zullen
een stadsbeeld missen, dat, hoe gewijzigd
en veranderd in den loop der tijden, behoorde
bij onze straten en grachten, in onze stegen
en aan onze pleinen. En als er niet ingegre
pen wordt, zie ik den dag komen, dat de laat
ste tullen muts" bij opbod geveild wordt voor
een groote, angstig verlangende schare van
Amsterdamsche huisvrouwen.
Daar moet jij voor zorgen, dat dit niet
gebeurt, wil ik zeggen, zoodra jij in de
Kamer zit. Een grootsch, een hoog doel, mijn
vriend Span je er voor ! Met al je kracht!
Geloof me steeds de jouwe,
F E R N \ N » P U F K Y"
Het dwalen met Sidncy Topham door Kent,
Donkere regenbuien in Bretagne.
Een ochtendontbijt, waar de Neva'wendt.
Een bontgekleurde landweg noord in Spanje.
Waarlijk : ik heb mijn dagen wel genoten.
Al mijn liederen trillen van genot.
Maar ik wil meer. Zeg niet : het is besloten,
Dat gij hier sterven zult, door uwen God.
O God, is God sterker dan mijn fel leven ?
Is de Dood machtiger dan mijne zinnen ?
Ik genoot goed. Maar nog wil ik beminnen
En genieten al wat de dagen geven.
Ik wil weer rijden met Adil Effendi
Op stoute paarden, over 't open land,
Daar zien, hoe mijn vriend, de Arabische
(dandy,
Zijn paard mak houdt in zijne speelsche hand.
Dicht bij den Dood gedenk ik elke zede
En elke zonde van mijn ziel en lijf.
Gij, die dit leest, ik sterf in vollen vrede,
In vol bewustzijn van elk blij bedrijf. ,
En onbekommerd zal ik voor God komen
Al brandt van hoofd tot schedel 't zondig ze'er.
Ik spreek tot God : Die daden en die
droo(men,
Wie gaf ze mij ? Neem ze nu van mij weer."
Dicht bij den Dood. Des nachts. Hier lig ik
(eenzaam,
Met mijn adem en de adem van mijn lied.
't Is alles uit. Niets is mij meer gemeenza
Van al wat het Leven genietens biedt.
Dit Huis : de Poorten der Gerechtigheid".
Hier lig ik in trouwe ziekte gevangen.
Met dit lied sluit ik mijn lot en verlangen.
Gij, die dit leest, geniet uw goeden tijd.
J A C U U I S K A L DE HAAN