De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 19 juni pagina 10

19 juni 1920 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Juni '20. - No. 224 JONGKIND bij Durand Ruel, te Parijs Het doet mij altijd aangenaam aan den landgenoot in den vreemde te zien waardee ren ; dan denk ik altijd aan de woorden, die Th. de Bock mij eens zeide : wanneer je in het buitenland succes hebt, dan zeggen ze bij ons : hij moet toch wel talent hebben", want het buitenland geeft een consecratie aan een artist, die hij onder zijn landgenooten niet licht verkrijgt." Nu is dit misschien anders geworden, maar toch voelt men iets van nationalen trots, wan neer men ziet welk een belangrijke plaats b.v. pok een schilder als Jongkind in de wereld inneemt. Vél meer bekend is hij over onze grenzen dan in Nederland, en zijn werk wordt door de Fransche kunstenaars ten hoogste gewaardeerd; dit bleek mij weer eens ten duide lijkste dezer dagen in de zalen van Durand Ruel, waar een tentoonstelling plaats had van een groot zestig-tal zijner teekeningen, op keurige wijze omlijst en geplaatst. De artikels en boeken, die hier over Jong kind geschreven werden, toonen reeds voldoen de aan op welke wijze de gevoelige, hartstoch telijke schilder geacht en bemind is geweest te Parijs; het feit dat boeken over hem als die van Duret en Moreau-Nélaton verschenen, ja zelfs een artikel van Emile Zola in La Cloche", zegt mér dan vele pagina's. Na een langdurig verblijf in zonnelanden was het mij een weldadig genoegen onze eigen aardige atmosfeer te Parijs weer in te ademen op deze tentoonstelling van aquarellen, die zoo verfijnd en voornaam aandoen in eene om geving waarin uitmuntende schilderijen der moderne Franschen voorkomen, als Monet, Pissarro, en ook Millet. Deze teekeningen werden gemaakt van 1860 tot aan zijn dood, zoowel bij Dort", in Schieland, te Honfleur, Parijs, Nevers, Orenoble, als te Cöte St. André, de geboorteplaats van Berlioz, waar Jongkind in 1891 stierf. Ja, te grooter was het kunstgenot voor deze werken, na uitingen van de meest dwaze actueele aberraties te hebben langsgeloopen. Jongkind bezit zulk een mate van gevoel, dat ieder onderwerp dat zijn krijt of penseel aanraakt, geadeld wordt door zijn sentiment van Hollandsch schilder, intuïtief doorvoed door onze oude meesters, door Hobbema, Vermeer, Ruysdael Nooit is bij hem een compositie onge quilibreerd, nooit is een toets out", zooals Whistler zeide ; nooit is een lijn of plan hinderlijk of ongemotiveerd , omdat hij, met zijn inconsciente bewustheid, zijn persoonlijke op vatting en zijn sentiment, zijn smaak weet te uiten in zijn werk. Jongkind weet op te offe ren, zonder berekening waar het te pas komt, en zijn kleuren, hoe fragmentarisch ook en schijnbaar spelenderwijze aangebracht, op de zwarte-krijtlijnen, wild-hartstochtelijk maar met zooveel artistiek begrip neergeschre ven, bestaan niet uit enkele primaire kleur tjes, zooals het op al te veel recente werken voorkomt, waardoor zij dikwijls dalen tot een al te primitief niveau.... Jongkind is een verfijnd schilder geweest, die zich misschien het compleetst geuit heeft in deze teekeningen die hij zeer ongaarne ver kocht, daar hij wel wist dat zij veelal expres siever zijn dan zijn schilderijen. ' De opwekkende atmosfeer van Parijs, vol leven en combativiteit doet deze werken misschien nog meer apprccieeren,dan te onzent zou geschieden, ook door de tegenstelling met de meest recente uitingen van Fransche kunst, die, naar een onafhankelijken beoordee laar, naast dergelijke uitingen van ware kunst, niet in aanmerking komen, daar Jongkind's aquarellen geheel zijn schilderszi'e/ vertolken, en zijn juisten, fijnen smaak vertoonen. Nu weet ik wel,dat er over smaak niet veel te discuteeren valt, maar evenals er sommige begrippen bestaan van menschelijke moraal, die over de geheele wereld identiek zijn, zoo bestaan er ook enkele kunstbegrippen, die van de oudste tijden af, bij de meest uiteenloopende volken, als de Oude Egyptenaren, de Papoea's of de Dajakkers, óf bij de meest modernen, eeuwig dezelfde zijn. En deze kunstbegrippen worden door Jongkind's mooie, rake, fijne gevoel op prachtige wijze geëvoceerd, en herinneren aan den voorna men smaak van groote kunstenaren als Corot, Whistler, Jacob Maris of Robin, allen artisten ,, bij de gratie od's", begaafd met indi vidualiteit en een verfijnden smaak voor het ongemeene, het niet banale. Ter verduidelijking van het bovenstaande en om ieder misverstand te vermijden diene dat ik niet gesloten ben voor meest futuris tische uitingen, mits zij voldragen zijn en schoonheid vertoonen. Zoo zag ik te Veneti Dicht bij den Dood Het Huis de Poorten der Gerechtigheid" : Hier lig ik in trouwe ziekten gevangen. Machtloos ontmand van lust en van verlan(gen, Terwijl dag en nacht zich martlend verslijt. De luide wegen van mijn lustig leven Worden in eene vale kamer stil. Ik ben voorbij, 'k Heb alles afgegeven. Al tcedre vreugd en al gespannen wil. Mijn zinnen, die langs alle wegen zwierven Vinden in 't vaal vertrek een wreede rust. Wat rest van al, dat zij gretig verwierven? De laatste dag breekt met zijn laatste lust. Mijn rozen geuren in hun koele glazen. Adil Effendi heeft ze mij gebracht. Ik ween. En ik gedenk met war verdwazen De rozen van Katamon in de nacht. Ik drink den zoeten wijn van Alicante. Maar nu is 't mij een machtloos medicijn. 'En toch, soms nog, sterk en stout, in den wijn Proef ik van de vreugd met mijne trawanten. Rozen en vreugd, alles, alles, genoten, Herinnering geeft zoet-bitter genot. Ik wil niet sterven. Ik sta vast besloten Te strijden tegen Gods almachtig lot. Ik ben niet angstig voor den donkren Dood. Maar ik bemin zoo hartstochtlijk het Leven. Ik wil niet sterven vóór 't mij heeft gegeven Alles, alles, aan vreugd, aan drift en nood. Dit Huis : de Poorten de Gerechtigheid" Ik ken al zijn geluid, al zijne gangen. Ik weet, wie machtloos als ik, van verlangen In andre kamers zijnen tijd verslijt. KUNSTHANDEL JACK NIEKERKv/hChefQoupil& Co. 23 & 250 Lange Houtstraat, 's-Gravenhage MEESTERWERKEN VAN DE ije EEUWSCHE, HAAGSCHE EN FRANSCHE SCHOOL IIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIfHItlllllllllllll een groot, zuiver kubistisch" schilderij vanZolla, een nieuwen schilder uit Turijn, een werk van zeldzame distinctie. De lijn en het modeléwaren van een verfijning, die Cremona nabij kwam, terwijl het coloriet deed denken aan sommige bezonken, Hollandsche tonaliteiten. De factuur was zoo juist Van toon, zoo gevoelig doorwerkt, zoo fijn van kleur, dat de drie- of meer-hoekige toetsjes op een paar meters afstand, volkomen samenvloeiden en een zekere harmonie deden ontstaan. Dit werk was het eerste van een nieuwe(?) opvatting of uitvoering, dat mij een moment' van waar kunstgenot gaf; wél een bewijs dat alle middelen geoorloofd zijn, mits zij, geleid door sentiment en smaak, tot rust en eenheid leiden, mits het kunstwerk zij, zooals Boutens het eens noemde, een uiting van de meestvolkomene gezondheid. ^^ ., hij zegt: Het O. T. leert ons dat God zich oorspronkelijk als den Benige en Waarachtige, die door zijne almacht hemel en aarde schiep, aan den mensch had geopenbaard." Dr. A. zou zwaar werk hebben als hij dat wilde be wijzen. Want in Genesis I staat geen woord over de wereldbeschouwing en het gods begrip van Adam. Wél blijkt eruit het god begrip van den schrijver van Genesis I, maar die leefde toch veel later? En die zegt ook niet dat Adam er net zoo over dacht, noch dat God dat aan Adam openbaarde. Als we dat lezen, dan komt de vrees op dat de nieuwe hoogleeraar zijne wetenschap van het Oude Testament voor een deel niet zal putten uit het Oude Testament zelf, maar uit de traditie. En dan zou hij het aan zichzelf te wijten hebben als niet met hem wordt gerekend. H. TH. "O. Parijs PH. Z i L c K E N Dr. G. CH. AALDERS, Tij-kenter ing. in de Oud-Testamentische Wetenschap ; Rede bij de aanvaarding van het hoogleeraarsambt aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Kampen, J. H. Kok. Met Tij-Kentering" bedoelt dr. A. het verschijnsel dat op het terrein der OudTestamentische studie, de historisch-kritische methode gaandeweg plaats maakte voor de godsdiensthistorische methode, in welke laatste hij te prijzen acht, dat ze, dichter dan de eerste, staat bij de traditioneele wijze van zien. En hij meent daarin een waarborg te mogen zien, dat onze stem niet langer (zal) klinken als van een eenzamen vogel over de wijde vlakte", maar dat nu ook met onzen wetenschappelijken arbeid allicht reke ning (zal) worden gehouden. Men zal ons niet meer negeeren." Maar dr. A. kan toch weten, dat dat ne geeren" alleen hieruit voortkwam, dat de gereformeerde theologie op Oud-Testamentisch gebied eenvoudig niets positiefs praesteerde. Er viel dus niets te negeeren", want er was niets. Ter eere van dr. A. moet hier tegelijk worden erkend, dat hij inderdaad reeds is begonnen met breede Oud-Testamentische studie ; en deze Rede" geeft goede hoop dat hij met kracht op den ingeslagen weg zal voortgaan. De schrijver verheelt niet, dat hij het met de thans heerschende godsdiensthistorische school evenmin zal kunnen vinden, als met de vroegere historisch-kritische. Dat is onge twijfeld juist. Ik geloof zelfs dat de godsdienst historische school voor de gereformeerde opvatting nog verderfelijker is dan hare voor gangster. Want dat ze dichter bij de traditie staat, is slechts schijn ; innerlijk heeft ze met de traditioneele opvatting niets gemeen. En de posittie van de gereformeerde wetenschap op dit terrein zal blijven (het beeld is van dr. A. zelf) de positie van den man, die met een kruiwagen zand den opkomenden vloed wil keeren." Op het oogenblik wordt het Oude Testa ment dus volgens drie methoden onderzocht: I) de historisch-kritische methode, die de heerschende was; 2) de godsdiensthistorische methode, die de heerschende is; 3) de gerefor meerde methode, die zich bij monde van Dr. A. aandient, en hare sporen nog verdienen moet. Wij kunnen ons over het optreden dezer laatste slechts verblijden, en hopen dat ze zich zal weten te onthouden van dikke woor den zonder zin, zooals er reeds eene enkele voorkomt in deze Rede, b.v. op blz. O, waar Hier ligt een knaap in heete koorts gevangen, Hij schreit tegen ieder zorgzaam geweld. Zijn woorden ijlen duizlend van verlangen Terwijl de dorst zijn korsten-lippen kwelt. In den nacht hoor ik den ouden man steunen, Die leefde veel en nog niet sterven kan. Door de ijdle uren verkrimpt zijn krachtloos (kreunen. Voor den Dood is ieder n : Knaap of Man. Dan vervaagt alles tot fladdrende nevel. Ik denk over mijn daden en mijn droomen. En het bijt door mijn hart met wreede wrevel : Ben ik dan om te sterven hier gekomen ?" En nu : dicht bij den Dood, hoe lijkt mij heerHet volle leven met zijn felle daad. Zomer en zon : het is zóó diep-begeerlijk, Maar nooit bedacht, vóór het leven vergaat. En ik gedenk, wat ik ruim heb genoten, Dubbel wil ik hernemen, wat verzuimd. Maar dan, terwijl koorts door mijn hartbloed schuimt, Weet ik het wreed : mijn lot is afgesloten. Dicht bij den Dood : ik merk het machtloos (schuiven Der ijdle uren aan de zon langs de wand. In Rischoti rijpen de ranken vol druiven, De oogst is rijker dan n jaar in dit land. Rischon Ie Zion : ik had willen komen Den eersten dag van uwe druivenpluk. Het is te laat: verstoft zijn al mijn droomen. Ik zie het einde van ruimte en geluk. De Dood heeft mij in 't machtloos nauw ge(drcven. Ik haat rnijn hartslag, want elke telt af. Ik wil langzaam en fel-verinnigd leven, Wat het leven mij nog te leven gaf. AFSCHEID EEN BEELD UIT RUSLAND Een donkergrijze hemel hangt over de natte aarde. Langzaam en vervelend stroomt de regen al-door neder, en van de heuvelen in het rond vloeien gele waterstroomen af op de weiden. Vuil-grijze wolken trekken- on stuimig langs den hemel. De trein wacht voor het perron ; hij bestaat uit slechts weinige wagens. De eerste bel heeft juist geluid, maar niemand haast zich plaats te nemen. De deuren van de wachtkamer der eerste klasse, waar de voorname reizigers zich gewoonlijk ophouden, blijven nog gesloten, evenals die der wachtkamer voor het gewone publiek. Een benauwende stilte heerscht alom. Men hoort slechts het huilen van een zuigeling in.een van de waggons en op het perron staan slechts weinig personen, starende naar de getraliede raampjes der waggons. Door deze ramen kijken de bleeke gezichten der gedeporteerden en bannelingen Een treurige trein is het. Onderde personen, die blijkbaar zijn gekomen om afscheid te nemen zijn er eenvoudige vrouwen en meisjes uit den boerenstand, twee, drie boeren, een ambachtsman in warme muts, en een zeer mooie dame met roodgekreten oogen, geheel in zwart gekleed: zwart is haar kleed, haar regenscherm, haar mantel, hare handschoenen. In de hand houdt zij een witten zakdoek. De officier van het escorte, in marschtenue, staat bij den waggon, waarin de begeleidende manschappen zitten, wier blikken peinzend gevestigd zijn op de verre heuvels. De dienst doende gendarme geeuwt apathisch. Het was wel veroorloofd een gtsprek te voeren, en niemand zou denveroordeelden verhinderd hebben, met hunne geleiders te spreken. Maar zij zwegen allen. Men hoort maar al door het geschreeuw van den zuigeling. Het is afschuwelijk. De tijd gaat pijnlijk langzaam. En ieder, iiiiiiiillimiMiiiiiHMlmiiiiiiiiiiiiiiiiii .minimi iiliiiiiiiiiiiiiiiiititniiiiiiiiiii iiiiiiMiiiiiititmiiiiiiiii QUESTION BROLANTE door FOKKO Bos Toekomslbee'd, (de laatste dienstbode). Vierduizend 'gulden per jaar is geboden, wie meer dan vierduizend ! Beste Rudol/, Al is 't wat laat, neem mijn gelukwensen aan met je verkiezing tot Kamerlid. Dat ik wat lang wachtte, was niet uit dépit. Zelf is me 't nietgelukt, voeger, maar daarom voel ik geen afgunst tegen jou. Ik weet zelfs niet, of ik je wel benijden moet: vóór vijftien jaar was 't an ders, waren er nog geen communisten in het parlement en nog maar een paar onfatsoenlijke socialisten, nou moet je je eigenlijk genee ren met zekere lui dezelfde lucht in te ade men, de lucht van hun schoenzolen, die ze op de tafel leggen. Als student deden we dat ook wel, maar de meeste van die lui zijn nooit student geweest en in elk geval zijn ze de stu dentenjaren nu al lang te boven. In mijn tijd, toen ik candidaat was, kon men 't nog een eer noemen, het volk te vertegen woordigen, een eer, waar je graag wat moeite en geld voor over had. Bijna tweedui zend gulden kostten me de advertentiën, de sandwichmen en de andere reclames ; daar voor kreeg ik 10 stemmen, honderd gulden per stem. En ik moest er 2495 hebben, reken nou maar eens uit, wat me die naar rato gekost hadden.... een kwart millioen ! Maar jij bent er met het evenredig kies recht makkelijker gekomen. Dat is een felici tatie waard, nu jij, in deze dagen, het baantje ambieerde. En je kunt je nuttig maken, je kunt een weldaad doen. Daar wou ik je even op wijzen. Je kunt je met roem overladen en duizenden harten van dankbaarheid doen kloppen. Een euvel kan je wegnemen uit de maatschappij, dat als een kankergezwel om zich heengrijpt en de oude ordelijke samen leving ontwricht. De regeering diende een anti-revolutie-wet in, - goed, ik ga er mee accoord, en als ik in de Kamer zat, stemde ik er voor. Maar jij kunt een wetsvoorstel indie nen, dat nog noodiger, nog dringender, nog actueeler is. Stel een anti-dienstbodenwet voor. Begrijp me wel, ik wil niet de dienstboden afschaften. Integendeel. Maar ze tot rede brengen. Dit is een verheven doel, mijn vriend, de meiischen tot rede, tot een goed inzicht, tot verstandig denken terugbrengen. Want bij onze dienstboden is liet verstand op den loop, neen, het is op hol. En een hollend paard moet je tot staan brengen, nietwaar, je doet het dier een weldaad en ook de menschen in de buurt. Breng jij nu de hollende dienst boden tot staan, en ie maakt je verdienste lijk voor alle klassen der maatschappij. Het is werkelijk een brandende quaestie ! Geen lente meer, 't laatste zomergetijde : De jeugd baadt schuimend in de Jaffuzee. Verleden jaar, met wind en water blijde, Liep ik door 't schuim met al de jongens mee. Dit Huis : de Poorten der Gerechtigheid. De wreede ziekte houdt mij machtloos binnen. Dicht bij den Dood. Maar nog : mijn felle zin(ncn Zoeken al wat de zieke ziel verblijdt. Des ochtends breken achter vale ruiten De kleine kleuren van de zonnelucht. Dit is de vroege <ijd, dat vogels fluiten En de Jaffastraat vul loopt van gerucht. Een man verdrijft zijne kalme kameelen. De eerste gaat niet zijn klaar-koperen bel. Dan komen de .Arabische knapen spelen De weelde van hun ongebonden spel. Heel den onvermoeiden dag drijft de handel Tusschen de dorpen en Jerusalem. Tot 's avonds koel, dan gaat de kalme wandel Van stadlingen, rustig en stil van stem. Ik hoor geen woorden. Maar ik hoor het vleien. Soms fladdert muziek van een verre straat. Wat kan ik anders doen dan machtloos schrci(en, Wijl mijn leven in droef woeden vergaat. Ik lijd zóó fel, in mijn ziekte gevangen. In dit Huis : Poorten der Gerechtigheid. Ik wil niet sterven. Al mijn stout verlangen Spant zich tegen, terwijl mijn kracht verslijt. Menig zomer hel) ik slordig versleten. En weinig op zijne .waarde geacht. Maar nu, stervend, en op den Dood gebeten, Geniet ik ieder uur van dag en nacht. O, God, als ik nog n, n zomer had, Hoe zoude ik langzaam genietend beleven Elk uur en uur, al wat de dagen geven Aan vrede des laiuls en vreugd van de. stad. (ieeu brood, geen vrucht meer onbezonnen (eten. Den Dood gedenken bij iedere daad O, dwaas lied, keer, uw maten zijn gemeten. Gij vergaat, gelijk mijn hartslag vergaat. En nu : dicht bij den Dood, is 't leven voller Van schoonheid dan n leven is geweest. Elke dag vergaat,?machtloozer en holler. Maar van herinneren vier ik nog teest. Al eenzaam op het bleeke bed gelegen, Mijn oogen voor uw bonte zonsciiijn dicht, Overschouw ik van mijn leven de wegen Beschenen door een zalig droomend licht. Weet gij, hoe schoon de stad van mijne jeugd Bouwt langs zijne rivier en langs zijn haven. Weet gij, dat zooveel Joodsche dagen vreugd En vroomheid geven ais Gods eigen gave? En ik herdenk, voor de eerste maal het komen Een Knaap, met mijnen Vader, te Amsterdam. Later weer thuis, vermoeid, maar verblijd, (droomen Van alles wat die dagen langs mij kwam. Londen, Moscou, Napels, de weidsche steden, Onder hun dagen, onder hunne nachten. Ik heb genoten, en ik heb geleden. Maar goed : ik luul mijn stoute en schuwe (krachten. Van ochtend-optocht tot het avond-dalen, De pracht van Sint-Petersburg en Parijs. Ik genoot vrienschap in zoovele talen. En bezong vriendschap in n klare wijs. Een dienstbodenvraagstuk schijnt er altijd geweest te zijn ; mijn grootmoeder klaagde er al over, maar het goede mensch zou zich in haar graf op Zorgvlied omkeeren, als ze kon vernemen van de domestiekenplaag van heden. Dat ze meer geld vragen, laat ik nog daar, al is het voor velen onaangenaam, en bezwaarlijk zelfs, ik kan het betalen, en je raakt er aan gewoon, dat alles in prijs ver dubbelt. Al kost een dienstbode nu meer dan tweemaal zooveel als vroeger. Ons tweede meisje kreeg vroeger tweehonderd gulden in 't jaar, benevens / 26.?waschgeld en een goed verval, nu vraagt ze vijfhonderd. Maar ik heb mijn vrouw aangeraden haar te houden : ze heeft zulke mooie blauwe oogen bij haar donker haar, zoo'n slank figuur en veerkrachtigen gang als ze in haar zwart japonnetje door 't huis loopt; ze fleurt ons wat stil en doodsche huis op. Die reden heb ik natuurlijk niet opgegeven aan rnijn vrouw. Neen, 't geld laat ik daar. Er is iets anders, iets hoogers, iets dat bij hen verloren is ge gaan. De oude eerbied, de oude trouw, de oude onderdanige genegenheid der dienstbaren. Er zijn er, die brutaal worden en eigen zinnig ; er zijn er, die wegloopen en een plaats zoeken in fabrieken, op kantoren zelfs. En hun eischen zijn onuitputtelijk. Een mijner kennissen, geen vriend, moet zich met n dienstbode behelpen. Zijn vrouw vergoodde haar, betaalde, wat ze vroeg, stond haar toe, dat ze voor buurvrouw links en buurvro..iw rechts, die zonder hulp zaten, tweemaal in de week de stoeptrappen dweilde, waarvoor zij, het dienstmeisje dan, van elk een gulden in de week kreeg, Wat deed de on dankbare met dit geld ? Zij leerde machineschrijven en zit nu op 't kantoor van een bank instelling en ze draagt een lichtroode zijden jersey en een coquet hoedje. En het lieve jonge vrouwtje van mijn ken nis slooft zich nu af met haar twee kin dertjes. Zij adverteert, zij loopt de besteedsters af ; zij stuurt haar man er op uit, waar maar een meisje zich aanbiedt in de krant. Twee maal verwaardigde zich eene te komen. De eerste vroeg vijfhonderd gulden ; alle Zonda gen en alle avonden vrij-af ; een piano in haar kamer, die niet op den zolder mocht zijn ; de tweede wou allereerst weten, of er een bad kamer was en of meneer zoo vroeg thuis kwam, dat om zes uur het eten gedaan kon zijn.... Dat gaat zoo niet langer. De maatschappij raakt ontwricht. Het huiselijk leven wordt tot een hel.* 't Is een revolutie evengoed als de opstand der groote massa. Daar moet paal en perk aan gesteld worden, 't Zal geen kwart eeuw meer duren, vóór we 1050 schrijven, en het aspect van ons oude Amsterdam is veran derd. De straten zullen een heel ander aan zien hebben gekregen. Niet meer de glundere gezichtjes onder de heldere tullen mutsjes, niet meer de lieve figuurtjes in de grijze of paarsche katoenen japonnetjes aan de deuren der huizen met de lachende slagersjongens of de flirtende kruideniersbedienden. We zullen een stadsbeeld missen, dat, hoe gewijzigd en veranderd in den loop der tijden, behoorde bij onze straten en grachten, in onze stegen en aan onze pleinen. En als er niet ingegre pen wordt, zie ik den dag komen, dat de laat ste tullen muts" bij opbod geveild wordt voor een groote, angstig verlangende schare van Amsterdamsche huisvrouwen. Daar moet jij voor zorgen, dat dit niet gebeurt, wil ik zeggen, zoodra jij in de Kamer zit. Een grootsch, een hoog doel, mijn vriend Span je er voor ! Met al je kracht! Geloof me steeds de jouwe, F E R N \ N » P U F K Y" Het dwalen met Sidncy Topham door Kent, Donkere regenbuien in Bretagne. Een ochtendontbijt, waar de Neva'wendt. Een bontgekleurde landweg noord in Spanje. Waarlijk : ik heb mijn dagen wel genoten. Al mijn liederen trillen van genot. Maar ik wil meer. Zeg niet : het is besloten, Dat gij hier sterven zult, door uwen God. O God, is God sterker dan mijn fel leven ? Is de Dood machtiger dan mijne zinnen ? Ik genoot goed. Maar nog wil ik beminnen En genieten al wat de dagen geven. Ik wil weer rijden met Adil Effendi Op stoute paarden, over 't open land, Daar zien, hoe mijn vriend, de Arabische (dandy, Zijn paard mak houdt in zijne speelsche hand. Dicht bij den Dood gedenk ik elke zede En elke zonde van mijn ziel en lijf. Gij, die dit leest, ik sterf in vollen vrede, In vol bewustzijn van elk blij bedrijf. , En onbekommerd zal ik voor God komen Al brandt van hoofd tot schedel 't zondig ze'er. Ik spreek tot God : Die daden en die droo(men, Wie gaf ze mij ? Neem ze nu van mij weer." Dicht bij den Dood. Des nachts. Hier lig ik (eenzaam, Met mijn adem en de adem van mijn lied. 't Is alles uit. Niets is mij meer gemeenza Van al wat het Leven genietens biedt. Dit Huis : de Poorten der Gerechtigheid". Hier lig ik in trouwe ziekte gevangen. Met dit lied sluit ik mijn lot en verlangen. Gij, die dit leest, geniet uw goeden tijd. J A C U U I S K A L DE HAAN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl