Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Juni '20. No. 2243
CHARIVARIA
Behoud van den loonvorm is tot in
afzienbaren tijd noodzakelijk," zegt het
Socialisatierapport der S.D.A.P., en bedoelt waar
schijnlijk het tegenovergestelde.
Op de glibberige paden
Het is een slag in de lucht, waarvan
de draagwijdte niet is te overzien."
(Held. Ct.)
Men kon er letterlijk over de hoofden
der menschen loopen en slechts voetje
voor voetje vooruit komen." (N.Ap.Ct.)
Dit betreft de ijsfabriek, een bran
dend vraagstuk." (Held. Ct.)
Laffe wraakneming
Beschuldigd van contractbreuk heeft
de schilderspatroonsvereeniging te Hee
renveen haar voorzitter als lid geroyeerd."
(O. H. C.)
Het juiste woord op de juiste plaats
,.Benige jaren geleden heb ik van dit
Requiem te Amstertiam een auditie ge
hoord." (O. H. C.)
De meerdere of mindere gedurfdheid
van de gemeenteraden om riemen te
snijden van een andersmans leer." (N.R.C.)
De voorzitter zegt, dat de koopsom,
? 125000, te duur was." (Arnh. Ct.)
,,De stakingsbeweging in Frankrijk."
(N. v. d. O.)
T7ZT HET KLJLZDSOHIIRIIFT
Onze adverteerende humoristen
Zoo het God behaagt, hopen onze
geliefde ouders 20 Juni hun 25-jarig
huwelijkfeest te herdenken. Dat God
hen nog jaren voor ons spare, is de
wensen van hunne dankbare Kinderen
en Verloofden." (WW.)
Bankwerkers en smidsgereedschap te
koop gevraagd." (Af. v. d. D.)
Mej. C. Smit en familie betuigen
hun hartelijken dank aan den heer van
Houten voor de nette teraardebestelling
van haar man, W. Smit." (Rijsw. Ct.)
IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1III
HET RIJKSMUSEUM
DE SUPPOOSTEN
Wanneer ik het een en ander ga beschrij
ven van het Rijksmuseum dan moet ik be
ginnen met de hoofdzaak. En de hoofdzaak
van het Rijksmuseum vind ik de suppoosten.
In iets moois domineert het leelijke, hoe nood
zakelijk en onmisbaar dat ook zijn moge,
altijd.
Dit moeten nu de suppoosten niet als een
aanval op hun mannelijke schoonheid beschou
wen. Want bij de suppoosten treden ook weer
twee zaken op den voorgrond, die al het ove
rige van hun persoonlijkheid verdringen:
hun uniformen en hun alomtegenwoordigheid.
Dat ik niet de eenige ben, die de uniformen
en de alomtegenwoordigheid van de sup
poosten als de hoofdzaak van het Rij ksmuseum
beschouw bewijst het gesprek, dat ik eens met
een Franchise over onze nationale kunst
galerij had. Zij maakte een reis door Belgi
en Nederland en verbleef een week in Amster
dam. In die week heeft zij verscheidene malen
het Rijksmuseum bezocht, wat men dan van
een toerist verscheidene malen vindt: ik
geloof twee of drie keer. Ik vroeg haar hoe
zij het Rijksmuseum vond.
O, verbazend merkwaardig!" was het
antwoord. Doch er volgde op : Maar ze ver
velen gauw l"
Ik keek verwonderd op. Wie vervelen
gauw?"
Die kleine mannetjes met hun gekke jas
sen en hun groote medailles, die je op den
voet volgen en je aan hun collega in de
volgende zaal overleveren. Den eersten dagwas
het wel aardig, maar den volgenden dag droegen
zij dezelfde kleeren!"
Ze had die suppoosten aangezien voor de
eenige bezienswaardigheid van het Rijks
museum.
Ik vroeg haar of ze niet vond, dat er erg
veel schilderijen in die verblijfplaats van de
suppoosten hingen, hetgeen ze onmiddellijk
beaamde, eraan toevoegende, dat men ze zoo
eentonig op rijtjes had gehangen; zij zou er
drie vierde van weggedaan hebben en de
rest met een beetje meer smaak over de
wanden verdeeld hebben. En ze liet er zelfs
enthousiast op volgen: Er zouden aller
aardigste interieurs van kunnen gemaakt
worden!"
O, dat uniform van die suppoosten van het
Rijksmuseum. Dat moet in den Haag bedacht
en ontworpen zijn. Den Haag is de stad van
de mooie livereien, van de vergulde knoopen,
iiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii
MlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIlIUIIMHtHIIIIIIIIIIIIIUI
, k Umus1
I lUttt 12 ets, sigaar,
| HATTINK & Co. I
f REMBRANDTPLEIN 62 l
Hoek Amstelstraat,
AMSTERDAM.
van de schitterende kleeren. Het moet
met het ontstaan van die uniformen aldus zijn
gegaan: Toen het Rijksmuseum zijn voltooiing
naderde, rees de vraag, of er geen bewakers
noodig waren, en natuurlijk was het antwoord
bevestigend. Veel of weinig? Veel natuurlijk :
liefst voor elk schilderij en kunstvoorwerp een.
Maar dat bleek spoedig niet voor verwezen
lijking vatbaar. Bovendien kwam men op het
lumineuze idee, dat de meest betrouwbare
bewakers te vinden waren onder de bejaardere
mannen en speciaal onder de gepensionneerde
of afgekeurde rijksambtenaren en militairen.
Toen dit en het aantal eenmaal vast stond,
kwam het costuum aan de beurt. Over de
vraag of er een costuum zou ontworpen worden,
werd niet gediscussieerd. Dat stond als een
paal boven water. Of het costuum eenvoudig
dan wel pompeus zou zijn? Pompeus, ja hoe
pompeuzer hoe beter ! Men kon toch voor die
schitterende kleederdrachten op de van der
Helsten en Rembrandts niet onder doen!
Toen de autoriteiten, die de' moeilijke
personeel-kwestie moesten oplossen, zoover
gekomen waren met de behandeling van hun
vraagstuk, was het vier uur geworden en
begaven ze zich naar de sociëteit. En daar, in
de Witte," toen Johan in zijn keurige
societeitsliverei de heeren van hun borrel
hadjvoorzien, ging het door aller brein, dat het
suppoost-costuum moest gelijken op dat van een
societeits-bediende. Het was waar, de kuit
broek was een ernstig bezwaar, men verheelde
zich niet, dat de kuiten van gepensionneerde
en afgekeurde rijksambtenaren en militairen
weinig representatieve eigenschappen plegen
te bezitten en met een bezwaard hart moest
men de kuitbroek vervangen door de lange.
Maar de rok met koperen knoopen en de sier
lijke steek en de Haagsche zwartgele
uitmonstering kwamen en zijn er nog. En men
verheugde er zich over, dat men zich tegenover
de nagedachtenis van Rernbrandt, v.d. Helst
e.a. niet behoefde te schamen voor de levende
entourage.
En men heeft er ook den suppoosten een
dienst mee bewezen : ze kunnen tenminste
fier voor de schilderijen op en neer wandelen.
Ik heb er een bespied, (hij dacht dat ik zat
te slapen!) die met trotsche stappen voorde
Schuttersmaaltijd" heen en weer liep, de
linkerhand aan een denkbeeldige sabel en de
rechter af en toe opheffend als hield hij daar
een beker, met schuimenden wijn gevuld, in
en hij hief dien denkbeeldigen beker op naar
wat hij meende zijn vroegere collega's te zijn.
Een eigenschap van alle 'suppoosten .is
hun argwaan. En een gevolg hiervan is hun
alomtegenwoordigheid. Wanneer een suppoost
iemand in zijn afdeeling ziet binnen treden, is
zijn eerste gedachte,dat hij of zij zijn schilderijen
komt stelen. Hij schrijdt (suppoosten schrij
den !) onmiddellijk in de richting van den,
zijn incognito bewarenden, misdadiger, doch
neemt daarbij het air aan als doet louter het
toeval hem in die richting schrijden. Hij blijft
zoo mogelijk in kringen om den bezoeker
heen schrijden. Dan flitst echter een tweede
gedachte hem door het hoofd : dat is geen dief ;
dat is een waanzinnige, die een mes in zijn zak
verborgen houdt om daarmee het schilderij
te vernielen. Bij de minste beweging van des
bezoekers handen en armen doorboort hij
hem met zijn blikken, tracht door de jas in
den zak het open mes te ontdekken!
Op dat oogenblik treedt er echter een tweede
bezoeker binnen. De suppoost is er nu van
overtuigd, dat het een samenzwering moet
zijn. Doch de bezoekers verraden zich niet
en geven geen enkel herkenningsteeken.
Dan voelt de suppoost bij intuïtie, dat er
van een samenzwering geen sprake is. Hij
moet echter beiden in het ooghouden. Daartoe
neemt hij de herdershonden-taktiek aan en
om-schrijdt ze beiden. Zoo heb ik een suppoost
elf menschen en twee kinderen, die niets met
elkaar te maken hadden, als een kudde schapen
door zijn afdeeling zien drijven; toen hij den
laatsten bezoeker er uit had gewerkt, zelf vol
daan naar zijn stoel in den hoek zien schrijden,
met wiskunstige zekerheid den inhoud van zijn
mond, die door het zenuwachtig beweeg van
zijn kaken op de pruim tijdens de drijfjacht,
overvol was geworden, zien mikken in het
ronde gaatje van het emaille spuwbakje en
zien gaan zitten en indtitten.
A propos : die spuwbakjes zijn een tweede
hoofdzaak van het Rijksmuseum. Ik heb dagen
lang loopen puzzelen wat of het toch voor din
gen waren. Want de suppoosten kunnen ze
nooit gebruiken wanneer iemand in hun af
deeling aanwezig is. In het ondeelbaar oogen
blik, dat zij zich daartoe moeten omdraaien,
zou het mes immers zijn vernielende krats
kunnen geven, of zou de dief-bezoeker er
met de Staalmeesters van door kunnen gaan !
Men moet zich slapende houden : dan kan men
het oogenblik zien waarop de suppoost niet
de gelijke van figuren op zijn schilderijen is.
Door die nooit sluimerende achterdocht
van de suppoosten is een goede kennis van
mij voor zijn leven verstoken van het kunst
genot, dat het Rijksmuseum biedt. Hij had
nog nooit de Nachtwacht gezien en toen hij
SS B L RN C H E.
ClCHRETTES
liiiiiiliiiimiiiiiiliiiiii
IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
op een goeden dag eenige uren in Amsterdam
tusschen twee treinen moest verblijven, kwam
hij op de onzalige gedachte, dien tijd te kunnen
benutten voor een bezoek aan Rembrandts
meesterwerk. Hij was dus eenigszins gehaast
en de haast deed hem bij het binnengaan
van den ingang, rechts van den doorgang, over
het stoepje struikelen. Bij het opstaan voelde
hij de oogen van den portier argwanend op zich
gericht. Hierdoor en door het figuur, dat hij met
zijn val geslagen had, eenigszins in de war,
morrelde hij vergeefs aan de altijd gesloten
glazen hoofddeuren.Deportierfronste
dewenkbrauwen, schreed op de kleine ingangsdeur
toe (waarop met groote letters Ingang" te
lezen stond!) en opende die voor mijn vriend.
Een geheel overbodige verontschuldiging
stamelend, trad deze binnen, en, (het is een
zakenmensch!), letterlijk met de deur in het
huis vallend, vroeg hij waar de Nachtwacht
hing ! De portier doorboorde hem met zijn
argwanende oogen en wees naar boven. Waar
op mijn vriend hem bedankte en op de
steenen trap toeliep. Doch een barsch: Ho
meneer, eerst uw wandelstok afgeven!"
deed hem voor den tweeden keer zich onbehage
lijk voelen. De portier was er thans van over
tuigd, dat hij met een misdadiger of waanzinni
ge te doen had. En toen de wandelstok in
ruil voor een metalen plaatje was afgegeven
en mijn vriend de trap opliep, zond hij een
suppoost achter hem aan. Mijn vriend voelde
dat hij gevolgd werd en dit maakte hem nog
zenuwachtiger. Bovengekomen keek hij uit
naar een anderen suppoost om verder den weg
te vragen. Doch voor dat hij dezen bereikt had,
had de man klaarblijkelijk reeds een geheim
zinnig teeken van den [portaal-suppoost
opgevangen ; tenminste ook bij hem was de
achterdocht met dikke letters op het gelaat
geschreven, en hij volgde mijn vriend op de
hielen. Aldus werd deze van zaal tot zaal en
afdeeling tot afdeeling overgeleverd, wat hem
steeds zenuwachtiger maakte. Hij dorst niets
meer te vragen en liep gejaagd zoekend door
alle zalen. Overal voelde hij de achterdocht
en wanneer hij eens stilstond, omschreed
hem onmiddellijk een suppoost. Zoo werkte
dit op zijn zenuwen, dat hij de vlucht nam.
Hij holde weer allerlei zalen door steeds met
ademlooze suppoosten, die moeite hadden
hem bij te houden, op de hielen, totdat hij,
bij louter geluk, een trap bemerkte en die
afliep. In de vestibule trachtte hij zijn stok
terug tekrijgen, doch die bleek bij denanderen
ingang te staan. Hij had niet den moed hem
terug te halen.
Sindsdien is het Rijksmuseum voor hem
verboden terrein. Eenmaal, vijf jaar later,
heeft hij nog eens getracht met zijn dochtertje
en zoon, de Nachtwacht te zien te krijgen.
Doch bij den ingang reeds werd hij gesignaleerd
iillililiiniiiilllll immuun umi minimi uiiiimiiiilim
OMKEER
DOOR
INE VAN DILLEN
Het was stil in de ziekenkamer.
Zacht zeefden de witte gordijnen het zon
licht, dat aan de ramen wachtte.
Een blanke schijn vulde de ruimte, waarin
nog alle dingen te slapen leken, vreemd ver
stard. Wachtend op de stem die alles wekken
zou. Geen geluid bezielde de stilte dan de
heesch-ruischende ademhaling der bleeke
vrouw in bed.
Als weggezonken lag het teere lichaam in
de kussens, die het steunen en ophouden
moesten. Donkere haren omvloeiden het fijne
gezicht, waarin de fel roode lippen, even ge
opend, den adem met schokken uitlieten.
Het was de zware slaap van een, die na
lang en vruchteloos wachten, ten laatste een
korte rust bevochten heeft een pauze, een
wapenstilstand, vol nog van de onrust der
wake want zie alsof met het omdraaien
van den deurknop alle droomen werden afgesne
den, zoo plotseling openden zich twee diepe, don
kere oogen naar de behoedzaam binnen
tredende verpleegster.
Morgen mevrouw! Alweer wakker? En
hebben we goed geslapen vannacht?"?Och
ja" was 't onverschillige antwoord en een
korte glimlach vergleed snel om den strakken
mond. Goed slapen? Ze wist niet meer wat 't
was. Maar waarom dat nog zeggen, niet waar
niemand die daar iets aan verhelpen kon.
Een droog en kortaf ja" weerde beter alle
gezeur at': Geen beklag alsjeblieft, geen
overbodige praatjes.
Kalm en bijna hooghartig volgde haar blik
de zoo bekende bewegingen der verpleegster. ?
Die liet juist een der lancasters licht omhoog;
rollen -. Kijk, kijk het was al weer volop
dag.... Een nieuwe zomerdag een stroom
van leven.... ja, veel deel had zij daaraan
niet meer, maar dit was toch beter dan een
raam met grijze wolken. ... of met niets dan
tranen.... bah, tranen genoeg immers.
Hoe leefde de kamer nu helder op ! Een
balk van zonlicht doorsneed de ruimte van
boven naar beneden en daarin wemelde het
van leven, dansend, geheimzinnig. Op de
tafel lag het, en 't bruin politoer glansde als
een spiegel, het raakte den schoorsteen, en
het koele marmer glimlachte stralend vol
lichtjes stonden de nikkelen flesschendopjes op
de waschtafel.... alles gaf leven terug op de
vraag van het licht, al dat schijnbaar
levenlooze gaf antwoord.... Zij keek stil toe en
haar oogen verzachtten zich: alles gaf ant
woord, ja, maar zij zelf? Verschrikt voer ze
plotseling op en keek haastig naar de afge
wende verpleegster toen legde ze, zacht
en behoedzaam, haar kleine hand op het dek,
midden in de zonnebaan.... O! dat was
goed.... O ja ! wat was dat goed ! het trok
door haar heen, warm en tintelend.... ze
was er toch nog. Ze leefde nog, en ja ze kon
nog genieten. Met gesloten oogen schoof ze
zacht het hoofd wat opzij, totdat het warme
licht haar wang aanraakte. Ze voelde zich
stil worden, als had ze lang gesmacht naar die
liefkoozing.
Hoor, daar ruischtc snel het water in de
kom, Aardig klonk altijd dat klaterende
praatje en vandaag liet het haar ineens
aan zooveel denken, aan een bron in 't zand,
een koele plek in de woestijn.... Glim
lachend liet ze zich helpen stil liet ze het
gebabbel van de zuster over zich heen gaan :
Zulk heerlijk weertje toch, mevrouw,- je
zachtste zonneschijn, je reinste blauwe
lucht, een Italiaansche hemel ! Naar 't Zuiden
hoeven we niet meer! maakt u nu maar,
dat de koorts gauw verdwijnt, dan dragen
we u naar buiten, zóó den zomer in, want
de zon, ziet u dat is toch maar de eenige
remedie! Zoo", zei de zieke droog, dan
konden we den dokter wel afschaffen....
maar enfin wat ik zeggen wou; voor de
kinderen is 't in elk geval heerlijk dit weer.
Wat ze ravotten zullen !"
Ijverig viel de zuster in : O ja, die lieve
bengels ! Je ziet ze daar buiten al rollebollen
in het zand Grootmoeder zal er pleizier
van beleven [ Ik hoop maar, dat \vt gauw
iets over ze hooren, u zoudt eiken dag bericht
krijgen immers? Als ze maar geen heimwee
krijgen ; 't afscheid viel ze wel een beetje
zwaar."
De moeder schudde het hoofd : lang zal
de smart hcusch niet duren hoor. En dat is
goed ook," voegde ze er nadenkend bij.
Wie weet, dacht ze in stilte, hoe gauw zij
mij voor goed missen moeten....
Vlug en handig vlocht de zuster de lange
donkere vlechten af: Zoo, dat doen we
vlug vandaag. U bent al weer haast klaar !
Ziedaar! Het is alweer zoover! En nu ik
als de wind naar beneden : thee zetten, pap
koken, brood snijden, converseeren met
Grietje over de qualiteit van de aardbeien,
want die maken we vandaag in, zooals u
weet.... en zoo meer! Oho, het leven is
druk hoor! Tot straks dan, dag mevrouw!"
Het jolig-kinderlijk geluid klonk nog in
de kamer na toen de deur achter het blonde
zusje al lang dicht was.... het klonk er na
als een stem uit de andere wereld, uit de
vroolijke, bedrijvige, drukke wereld, waaruit
ongeneeslijke zieken verbannen worden. Alleen
de weergalmen vangen zij nog op -?als van
muziek in de verte, aanzwellend soms en
dan weer afnemend - nooit meer voluit
gehoord en meegenoten.... O neen, nooit
meer.
Hoelang lag ze hier nu al, Helene? Drie
jaar? neen al bijna vier. Ze zou den tel kwijt
raken van al die gelijke, sleepende dagen,
den tel van die zoo kalm wisselende jaar
getijden : zomer herfst winter en
dan werd het weer lente, ach ja, maar de
hoop in 't hart bloeide niet weer opnieuw.
Zij wist 't wel, na eiken winter was 't minder,
met eiken zomer haalde ze 't weer wat op....
Welke winter zou haar voorgoed mee
nemen en rust geven? Maar wat hoopte ze
eigenlijk - Dat 't gauw zou gebeuren?
O, voor zichzelf wenschte ze niets dan rust.
Ze verlangde. O, ze verlangde soms zoo naar
de grazige weiden, de koele wateren, de stille
schaduwen es doods Maar de kinderen
dan? die maakten 't hart zoo zwaar. Veel
hadden ze nu ook niet aan haar, maar toch...
Hun vader, hun lieven vader hadden ze
nauwelijks gekend. Neen moeder moest
ze nog trouw blijven ze moest blijven en
niet toegeven aan sentitnenteele verlangens.
Sentimentaliteit was altijd 't ergste wat er
bestond. Sterk zijn koel hard desnoods.
Ook de kinderen vroeg leeren, hoeveel ver
driet er was en waar de wapenen lagen,
waarmee ze zich konden verdedigen. Het
leven was een strijd wel hem, die dat vroeg
begreep.
Heleen zuchtte even, kort en ongeduldig.
Scherp nam ze toen de geluiden van 't geheel
ontwaakte huis in zich op. Ergens sloeg een
klok. Het zou wel elf uur wezen. Zou de
en de vervolging begon opnieuw, als ware hij
al die vijf jaar niet weg geweest. Zoo erg werd
het dat zijn kinderen hem mede achterdochtig
gingen aanzien en hem vroegen: Vader,
wat heeft u toch?" Toen heeft hij het op
gegeven.
Durft er nog iemand beweren, dat de sup
poosten niet de hoofdzaak zijn van het
Rijksmuseum? H. V.
fiimimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii
De Ruiters
Ze rijden den hoogen, den lichten dag
en de stiloverschaduwde nachten,
als wondere schimmen, die ver gelach
aen den purperen heidezoom brachten.
De nevel weeft ver en de zon is een drop
van bloed in een guldenen wemel;
ze rijden getweëen naar boven op
als een vlek aan den trillenden hemel.
Nu zakken zij de aarde in, d'anderen kant
van de schokkende helling weer deinend
en zwerven hun weg in het duistere land
met een lach in den nevel verdwijnend.
Nog klirt aan den hemel hun schater, maar
zacht
als een stem die ten hemel vertrilt....
Dan buigt zich de oude, de donkere nacht
naar d'aarde.... en al leven verstilt.
BEN VAN E Y s s E L s T E ij N
iiiifiiiiiiiiMii ..... i
VRAQENRUBIREK
voor
Algemeene Wetenswaardigheden
Men gelieve de vragen voor deze rubriek in
te zenden aan het Redactiebureau, met op
den omslag het motto Leekenspiegel", en
onder opgave van naam en adres (die als
vertrouwelijk zullen worden beschouwd).
F. K- te A. Kunt u mij ook eene vertaling en
eenc verklaring «even van het woord inflatie" ?
De beteekenis van inflatie" is oorsprong
kelijk : opblazing, opzwelling; later ook die
van: kunstmatige opdrijving, plotselinge ver
hooging. Gedurende en sedert den oorlog werd
en wordt het woord inf.latie bij ons veel ge
bruikt in de beteekenis van waardedaling van
het|rui!middel door overmatige vermeerdering
van papiergeld, voor zoover dit niet volledig
door standaardgeld is gedekt. Inflatie van het
geld is dus een depreciatie welke uit over
matige, d.i. onvoldoende door metaal gedekte,
uitgifte van papiergeld door den staat of (en)
de circulatiebank ontstaat.
dokter vroeg komen vandaag? Dien wachtte
zij eerst maar af. Vanmiddag kon ze dan
wat lezen of schrijven misschien.
Ziezoo. Het dokterskoetsje hoorde ze weer
wegrollen. Gelukkig. Dat had ze dus alweer
gehad. Dat haar die bezoeken toch niet
bespaard bleven ! Een beetje vinnig was ze
weer geweest. Maar waar diende dat gezeur
ook toe het was toch altijd hetzelfde. Met
open oogen bedroog hij haar, praatte van de
zon en van beter worden en dan maar 't
hoofd omhoog houden als het voorbeeld van
frisschen moed, dat ze altijd geweest was!
Een voorbeeld van moed. Van frisschen
moed nog wel! Wat verbeeldden de menschen
zich daarbij toch? Was ze niet worstelend
opgeklommen, voet voor voet, en had 't
haar niet al haar frissche" krachten gekost
om te komen tot deze kalmte, deze koele
aanvaarding van haar lot? Waarom wilden
de menschen haar 't stralende martelaarschap
opdringen? Dat gunden ze elkaar altijd zoo
gaarne ! O, hoe ze gruwde van die leugens.
Grimmig, verbeten stond Heiene's gezicht,
toen ze de hand uitstrekte naar haar boek.
Ze zou maar wat lezen in de Fransche mora
listen, die wisten tenminste wat waarheid
was die pronkten zich niet op en paaiden
zich niet met valschen schijn die zagen de
dingen zooals ze waren en namen 't leven
zooals 't was. Zij verdiepte zich, vast en aan
dachtig, in haar lectuur met saasjgetrokken
lippen en star verkropten wü.Ovefliaarhoofd
vergleden, n voor n, de uren.... Zij
merkte het niet. ' Een bel, die kort en
pittig klonk in het middagstille huis dan
een frissche stem aan de deur een vlugge
voetstap op de trap.... dat kon niemand
anders zijn dan vriendin Elizabeth!
Helene liet wachtend haar boek zakken en
keerde zich naar de deur en ja daar stond ze
al, haar stralende Elizabeth, en in haar