De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1920 19 juni pagina 12

19 juni 1920 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Juni '20. No. 2243 CHARIVARIA Behoud van den loonvorm is tot in afzienbaren tijd noodzakelijk," zegt het Socialisatierapport der S.D.A.P., en bedoelt waar schijnlijk het tegenovergestelde. Op de glibberige paden Het is een slag in de lucht, waarvan de draagwijdte niet is te overzien." (Held. Ct.) Men kon er letterlijk over de hoofden der menschen loopen en slechts voetje voor voetje vooruit komen." (N.Ap.Ct.) Dit betreft de ijsfabriek, een bran dend vraagstuk." (Held. Ct.) Laffe wraakneming Beschuldigd van contractbreuk heeft de schilderspatroonsvereeniging te Hee renveen haar voorzitter als lid geroyeerd." (O. H. C.) Het juiste woord op de juiste plaats ,.Benige jaren geleden heb ik van dit Requiem te Amstertiam een auditie ge hoord." (O. H. C.) De meerdere of mindere gedurfdheid van de gemeenteraden om riemen te snijden van een andersmans leer." (N.R.C.) De voorzitter zegt, dat de koopsom, ? 125000, te duur was." (Arnh. Ct.) ,,De stakingsbeweging in Frankrijk." (N. v. d. O.) T7ZT HET KLJLZDSOHIIRIIFT Onze adverteerende humoristen Zoo het God behaagt, hopen onze geliefde ouders 20 Juni hun 25-jarig huwelijkfeest te herdenken. Dat God hen nog jaren voor ons spare, is de wensen van hunne dankbare Kinderen en Verloofden." (WW.) Bankwerkers en smidsgereedschap te koop gevraagd." (Af. v. d. D.) Mej. C. Smit en familie betuigen hun hartelijken dank aan den heer van Houten voor de nette teraardebestelling van haar man, W. Smit." (Rijsw. Ct.) IIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1III HET RIJKSMUSEUM DE SUPPOOSTEN Wanneer ik het een en ander ga beschrij ven van het Rijksmuseum dan moet ik be ginnen met de hoofdzaak. En de hoofdzaak van het Rijksmuseum vind ik de suppoosten. In iets moois domineert het leelijke, hoe nood zakelijk en onmisbaar dat ook zijn moge, altijd. Dit moeten nu de suppoosten niet als een aanval op hun mannelijke schoonheid beschou wen. Want bij de suppoosten treden ook weer twee zaken op den voorgrond, die al het ove rige van hun persoonlijkheid verdringen: hun uniformen en hun alomtegenwoordigheid. Dat ik niet de eenige ben, die de uniformen en de alomtegenwoordigheid van de sup poosten als de hoofdzaak van het Rij ksmuseum beschouw bewijst het gesprek, dat ik eens met een Franchise over onze nationale kunst galerij had. Zij maakte een reis door Belgi en Nederland en verbleef een week in Amster dam. In die week heeft zij verscheidene malen het Rijksmuseum bezocht, wat men dan van een toerist verscheidene malen vindt: ik geloof twee of drie keer. Ik vroeg haar hoe zij het Rijksmuseum vond. O, verbazend merkwaardig!" was het antwoord. Doch er volgde op : Maar ze ver velen gauw l" Ik keek verwonderd op. Wie vervelen gauw?" Die kleine mannetjes met hun gekke jas sen en hun groote medailles, die je op den voet volgen en je aan hun collega in de volgende zaal overleveren. Den eersten dagwas het wel aardig, maar den volgenden dag droegen zij dezelfde kleeren!" Ze had die suppoosten aangezien voor de eenige bezienswaardigheid van het Rijks museum. Ik vroeg haar of ze niet vond, dat er erg veel schilderijen in die verblijfplaats van de suppoosten hingen, hetgeen ze onmiddellijk beaamde, eraan toevoegende, dat men ze zoo eentonig op rijtjes had gehangen; zij zou er drie vierde van weggedaan hebben en de rest met een beetje meer smaak over de wanden verdeeld hebben. En ze liet er zelfs enthousiast op volgen: Er zouden aller aardigste interieurs van kunnen gemaakt worden!" O, dat uniform van die suppoosten van het Rijksmuseum. Dat moet in den Haag bedacht en ontworpen zijn. Den Haag is de stad van de mooie livereien, van de vergulde knoopen, iiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii MlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIlIUIIMHtHIIIIIIIIIIIIIUI , k Umus1 I lUttt 12 ets, sigaar, | HATTINK & Co. I f REMBRANDTPLEIN 62 l Hoek Amstelstraat, AMSTERDAM. van de schitterende kleeren. Het moet met het ontstaan van die uniformen aldus zijn gegaan: Toen het Rijksmuseum zijn voltooiing naderde, rees de vraag, of er geen bewakers noodig waren, en natuurlijk was het antwoord bevestigend. Veel of weinig? Veel natuurlijk : liefst voor elk schilderij en kunstvoorwerp een. Maar dat bleek spoedig niet voor verwezen lijking vatbaar. Bovendien kwam men op het lumineuze idee, dat de meest betrouwbare bewakers te vinden waren onder de bejaardere mannen en speciaal onder de gepensionneerde of afgekeurde rijksambtenaren en militairen. Toen dit en het aantal eenmaal vast stond, kwam het costuum aan de beurt. Over de vraag of er een costuum zou ontworpen worden, werd niet gediscussieerd. Dat stond als een paal boven water. Of het costuum eenvoudig dan wel pompeus zou zijn? Pompeus, ja hoe pompeuzer hoe beter ! Men kon toch voor die schitterende kleederdrachten op de van der Helsten en Rembrandts niet onder doen! Toen de autoriteiten, die de' moeilijke personeel-kwestie moesten oplossen, zoover gekomen waren met de behandeling van hun vraagstuk, was het vier uur geworden en begaven ze zich naar de sociëteit. En daar, in de Witte," toen Johan in zijn keurige societeitsliverei de heeren van hun borrel hadjvoorzien, ging het door aller brein, dat het suppoost-costuum moest gelijken op dat van een societeits-bediende. Het was waar, de kuit broek was een ernstig bezwaar, men verheelde zich niet, dat de kuiten van gepensionneerde en afgekeurde rijksambtenaren en militairen weinig representatieve eigenschappen plegen te bezitten en met een bezwaard hart moest men de kuitbroek vervangen door de lange. Maar de rok met koperen knoopen en de sier lijke steek en de Haagsche zwartgele uitmonstering kwamen en zijn er nog. En men verheugde er zich over, dat men zich tegenover de nagedachtenis van Rernbrandt, v.d. Helst e.a. niet behoefde te schamen voor de levende entourage. En men heeft er ook den suppoosten een dienst mee bewezen : ze kunnen tenminste fier voor de schilderijen op en neer wandelen. Ik heb er een bespied, (hij dacht dat ik zat te slapen!) die met trotsche stappen voorde Schuttersmaaltijd" heen en weer liep, de linkerhand aan een denkbeeldige sabel en de rechter af en toe opheffend als hield hij daar een beker, met schuimenden wijn gevuld, in en hij hief dien denkbeeldigen beker op naar wat hij meende zijn vroegere collega's te zijn. Een eigenschap van alle 'suppoosten .is hun argwaan. En een gevolg hiervan is hun alomtegenwoordigheid. Wanneer een suppoost iemand in zijn afdeeling ziet binnen treden, is zijn eerste gedachte,dat hij of zij zijn schilderijen komt stelen. Hij schrijdt (suppoosten schrij den !) onmiddellijk in de richting van den, zijn incognito bewarenden, misdadiger, doch neemt daarbij het air aan als doet louter het toeval hem in die richting schrijden. Hij blijft zoo mogelijk in kringen om den bezoeker heen schrijden. Dan flitst echter een tweede gedachte hem door het hoofd : dat is geen dief ; dat is een waanzinnige, die een mes in zijn zak verborgen houdt om daarmee het schilderij te vernielen. Bij de minste beweging van des bezoekers handen en armen doorboort hij hem met zijn blikken, tracht door de jas in den zak het open mes te ontdekken! Op dat oogenblik treedt er echter een tweede bezoeker binnen. De suppoost is er nu van overtuigd, dat het een samenzwering moet zijn. Doch de bezoekers verraden zich niet en geven geen enkel herkenningsteeken. Dan voelt de suppoost bij intuïtie, dat er van een samenzwering geen sprake is. Hij moet echter beiden in het ooghouden. Daartoe neemt hij de herdershonden-taktiek aan en om-schrijdt ze beiden. Zoo heb ik een suppoost elf menschen en twee kinderen, die niets met elkaar te maken hadden, als een kudde schapen door zijn afdeeling zien drijven; toen hij den laatsten bezoeker er uit had gewerkt, zelf vol daan naar zijn stoel in den hoek zien schrijden, met wiskunstige zekerheid den inhoud van zijn mond, die door het zenuwachtig beweeg van zijn kaken op de pruim tijdens de drijfjacht, overvol was geworden, zien mikken in het ronde gaatje van het emaille spuwbakje en zien gaan zitten en indtitten. A propos : die spuwbakjes zijn een tweede hoofdzaak van het Rijksmuseum. Ik heb dagen lang loopen puzzelen wat of het toch voor din gen waren. Want de suppoosten kunnen ze nooit gebruiken wanneer iemand in hun af deeling aanwezig is. In het ondeelbaar oogen blik, dat zij zich daartoe moeten omdraaien, zou het mes immers zijn vernielende krats kunnen geven, of zou de dief-bezoeker er met de Staalmeesters van door kunnen gaan ! Men moet zich slapende houden : dan kan men het oogenblik zien waarop de suppoost niet de gelijke van figuren op zijn schilderijen is. Door die nooit sluimerende achterdocht van de suppoosten is een goede kennis van mij voor zijn leven verstoken van het kunst genot, dat het Rijksmuseum biedt. Hij had nog nooit de Nachtwacht gezien en toen hij SS B L RN C H E. ClCHRETTES liiiiiiliiiimiiiiiiliiiiii IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII op een goeden dag eenige uren in Amsterdam tusschen twee treinen moest verblijven, kwam hij op de onzalige gedachte, dien tijd te kunnen benutten voor een bezoek aan Rembrandts meesterwerk. Hij was dus eenigszins gehaast en de haast deed hem bij het binnengaan van den ingang, rechts van den doorgang, over het stoepje struikelen. Bij het opstaan voelde hij de oogen van den portier argwanend op zich gericht. Hierdoor en door het figuur, dat hij met zijn val geslagen had, eenigszins in de war, morrelde hij vergeefs aan de altijd gesloten glazen hoofddeuren.Deportierfronste dewenkbrauwen, schreed op de kleine ingangsdeur toe (waarop met groote letters Ingang" te lezen stond!) en opende die voor mijn vriend. Een geheel overbodige verontschuldiging stamelend, trad deze binnen, en, (het is een zakenmensch!), letterlijk met de deur in het huis vallend, vroeg hij waar de Nachtwacht hing ! De portier doorboorde hem met zijn argwanende oogen en wees naar boven. Waar op mijn vriend hem bedankte en op de steenen trap toeliep. Doch een barsch: Ho meneer, eerst uw wandelstok afgeven!" deed hem voor den tweeden keer zich onbehage lijk voelen. De portier was er thans van over tuigd, dat hij met een misdadiger of waanzinni ge te doen had. En toen de wandelstok in ruil voor een metalen plaatje was afgegeven en mijn vriend de trap opliep, zond hij een suppoost achter hem aan. Mijn vriend voelde dat hij gevolgd werd en dit maakte hem nog zenuwachtiger. Bovengekomen keek hij uit naar een anderen suppoost om verder den weg te vragen. Doch voor dat hij dezen bereikt had, had de man klaarblijkelijk reeds een geheim zinnig teeken van den [portaal-suppoost opgevangen ; tenminste ook bij hem was de achterdocht met dikke letters op het gelaat geschreven, en hij volgde mijn vriend op de hielen. Aldus werd deze van zaal tot zaal en afdeeling tot afdeeling overgeleverd, wat hem steeds zenuwachtiger maakte. Hij dorst niets meer te vragen en liep gejaagd zoekend door alle zalen. Overal voelde hij de achterdocht en wanneer hij eens stilstond, omschreed hem onmiddellijk een suppoost. Zoo werkte dit op zijn zenuwen, dat hij de vlucht nam. Hij holde weer allerlei zalen door steeds met ademlooze suppoosten, die moeite hadden hem bij te houden, op de hielen, totdat hij, bij louter geluk, een trap bemerkte en die afliep. In de vestibule trachtte hij zijn stok terug tekrijgen, doch die bleek bij denanderen ingang te staan. Hij had niet den moed hem terug te halen. Sindsdien is het Rijksmuseum voor hem verboden terrein. Eenmaal, vijf jaar later, heeft hij nog eens getracht met zijn dochtertje en zoon, de Nachtwacht te zien te krijgen. Doch bij den ingang reeds werd hij gesignaleerd iillililiiniiiilllll immuun umi minimi uiiiimiiiilim OMKEER DOOR INE VAN DILLEN Het was stil in de ziekenkamer. Zacht zeefden de witte gordijnen het zon licht, dat aan de ramen wachtte. Een blanke schijn vulde de ruimte, waarin nog alle dingen te slapen leken, vreemd ver stard. Wachtend op de stem die alles wekken zou. Geen geluid bezielde de stilte dan de heesch-ruischende ademhaling der bleeke vrouw in bed. Als weggezonken lag het teere lichaam in de kussens, die het steunen en ophouden moesten. Donkere haren omvloeiden het fijne gezicht, waarin de fel roode lippen, even ge opend, den adem met schokken uitlieten. Het was de zware slaap van een, die na lang en vruchteloos wachten, ten laatste een korte rust bevochten heeft een pauze, een wapenstilstand, vol nog van de onrust der wake want zie alsof met het omdraaien van den deurknop alle droomen werden afgesne den, zoo plotseling openden zich twee diepe, don kere oogen naar de behoedzaam binnen tredende verpleegster. Morgen mevrouw! Alweer wakker? En hebben we goed geslapen vannacht?"?Och ja" was 't onverschillige antwoord en een korte glimlach vergleed snel om den strakken mond. Goed slapen? Ze wist niet meer wat 't was. Maar waarom dat nog zeggen, niet waar niemand die daar iets aan verhelpen kon. Een droog en kortaf ja" weerde beter alle gezeur at': Geen beklag alsjeblieft, geen overbodige praatjes. Kalm en bijna hooghartig volgde haar blik de zoo bekende bewegingen der verpleegster. ? Die liet juist een der lancasters licht omhoog; rollen -. Kijk, kijk het was al weer volop dag.... Een nieuwe zomerdag een stroom van leven.... ja, veel deel had zij daaraan niet meer, maar dit was toch beter dan een raam met grijze wolken. ... of met niets dan tranen.... bah, tranen genoeg immers. Hoe leefde de kamer nu helder op ! Een balk van zonlicht doorsneed de ruimte van boven naar beneden en daarin wemelde het van leven, dansend, geheimzinnig. Op de tafel lag het, en 't bruin politoer glansde als een spiegel, het raakte den schoorsteen, en het koele marmer glimlachte stralend vol lichtjes stonden de nikkelen flesschendopjes op de waschtafel.... alles gaf leven terug op de vraag van het licht, al dat schijnbaar levenlooze gaf antwoord.... Zij keek stil toe en haar oogen verzachtten zich: alles gaf ant woord, ja, maar zij zelf? Verschrikt voer ze plotseling op en keek haastig naar de afge wende verpleegster toen legde ze, zacht en behoedzaam, haar kleine hand op het dek, midden in de zonnebaan.... O! dat was goed.... O ja ! wat was dat goed ! het trok door haar heen, warm en tintelend.... ze was er toch nog. Ze leefde nog, en ja ze kon nog genieten. Met gesloten oogen schoof ze zacht het hoofd wat opzij, totdat het warme licht haar wang aanraakte. Ze voelde zich stil worden, als had ze lang gesmacht naar die liefkoozing. Hoor, daar ruischtc snel het water in de kom, Aardig klonk altijd dat klaterende praatje en vandaag liet het haar ineens aan zooveel denken, aan een bron in 't zand, een koele plek in de woestijn.... Glim lachend liet ze zich helpen stil liet ze het gebabbel van de zuster over zich heen gaan : Zulk heerlijk weertje toch, mevrouw,- je zachtste zonneschijn, je reinste blauwe lucht, een Italiaansche hemel ! Naar 't Zuiden hoeven we niet meer! maakt u nu maar, dat de koorts gauw verdwijnt, dan dragen we u naar buiten, zóó den zomer in, want de zon, ziet u dat is toch maar de eenige remedie! Zoo", zei de zieke droog, dan konden we den dokter wel afschaffen.... maar enfin wat ik zeggen wou; voor de kinderen is 't in elk geval heerlijk dit weer. Wat ze ravotten zullen !" Ijverig viel de zuster in : O ja, die lieve bengels ! Je ziet ze daar buiten al rollebollen in het zand Grootmoeder zal er pleizier van beleven [ Ik hoop maar, dat \vt gauw iets over ze hooren, u zoudt eiken dag bericht krijgen immers? Als ze maar geen heimwee krijgen ; 't afscheid viel ze wel een beetje zwaar." De moeder schudde het hoofd : lang zal de smart hcusch niet duren hoor. En dat is goed ook," voegde ze er nadenkend bij. Wie weet, dacht ze in stilte, hoe gauw zij mij voor goed missen moeten.... Vlug en handig vlocht de zuster de lange donkere vlechten af: Zoo, dat doen we vlug vandaag. U bent al weer haast klaar ! Ziedaar! Het is alweer zoover! En nu ik als de wind naar beneden : thee zetten, pap koken, brood snijden, converseeren met Grietje over de qualiteit van de aardbeien, want die maken we vandaag in, zooals u weet.... en zoo meer! Oho, het leven is druk hoor! Tot straks dan, dag mevrouw!" Het jolig-kinderlijk geluid klonk nog in de kamer na toen de deur achter het blonde zusje al lang dicht was.... het klonk er na als een stem uit de andere wereld, uit de vroolijke, bedrijvige, drukke wereld, waaruit ongeneeslijke zieken verbannen worden. Alleen de weergalmen vangen zij nog op -?als van muziek in de verte, aanzwellend soms en dan weer afnemend - nooit meer voluit gehoord en meegenoten.... O neen, nooit meer. Hoelang lag ze hier nu al, Helene? Drie jaar? neen al bijna vier. Ze zou den tel kwijt raken van al die gelijke, sleepende dagen, den tel van die zoo kalm wisselende jaar getijden : zomer herfst winter en dan werd het weer lente, ach ja, maar de hoop in 't hart bloeide niet weer opnieuw. Zij wist 't wel, na eiken winter was 't minder, met eiken zomer haalde ze 't weer wat op.... Welke winter zou haar voorgoed mee nemen en rust geven? Maar wat hoopte ze eigenlijk - Dat 't gauw zou gebeuren? O, voor zichzelf wenschte ze niets dan rust. Ze verlangde. O, ze verlangde soms zoo naar de grazige weiden, de koele wateren, de stille schaduwen es doods Maar de kinderen dan? die maakten 't hart zoo zwaar. Veel hadden ze nu ook niet aan haar, maar toch... Hun vader, hun lieven vader hadden ze nauwelijks gekend. Neen moeder moest ze nog trouw blijven ze moest blijven en niet toegeven aan sentitnenteele verlangens. Sentimentaliteit was altijd 't ergste wat er bestond. Sterk zijn koel hard desnoods. Ook de kinderen vroeg leeren, hoeveel ver driet er was en waar de wapenen lagen, waarmee ze zich konden verdedigen. Het leven was een strijd wel hem, die dat vroeg begreep. Heleen zuchtte even, kort en ongeduldig. Scherp nam ze toen de geluiden van 't geheel ontwaakte huis in zich op. Ergens sloeg een klok. Het zou wel elf uur wezen. Zou de en de vervolging begon opnieuw, als ware hij al die vijf jaar niet weg geweest. Zoo erg werd het dat zijn kinderen hem mede achterdochtig gingen aanzien en hem vroegen: Vader, wat heeft u toch?" Toen heeft hij het op gegeven. Durft er nog iemand beweren, dat de sup poosten niet de hoofdzaak zijn van het Rijksmuseum? H. V. fiimimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiii De Ruiters Ze rijden den hoogen, den lichten dag en de stiloverschaduwde nachten, als wondere schimmen, die ver gelach aen den purperen heidezoom brachten. De nevel weeft ver en de zon is een drop van bloed in een guldenen wemel; ze rijden getweëen naar boven op als een vlek aan den trillenden hemel. Nu zakken zij de aarde in, d'anderen kant van de schokkende helling weer deinend en zwerven hun weg in het duistere land met een lach in den nevel verdwijnend. Nog klirt aan den hemel hun schater, maar zacht als een stem die ten hemel vertrilt.... Dan buigt zich de oude, de donkere nacht naar d'aarde.... en al leven verstilt. BEN VAN E Y s s E L s T E ij N iiiifiiiiiiiiMii ..... i VRAQENRUBIREK voor Algemeene Wetenswaardigheden Men gelieve de vragen voor deze rubriek in te zenden aan het Redactiebureau, met op den omslag het motto Leekenspiegel", en onder opgave van naam en adres (die als vertrouwelijk zullen worden beschouwd). F. K- te A. Kunt u mij ook eene vertaling en eenc verklaring «even van het woord inflatie" ? De beteekenis van inflatie" is oorsprong kelijk : opblazing, opzwelling; later ook die van: kunstmatige opdrijving, plotselinge ver hooging. Gedurende en sedert den oorlog werd en wordt het woord inf.latie bij ons veel ge bruikt in de beteekenis van waardedaling van het|rui!middel door overmatige vermeerdering van papiergeld, voor zoover dit niet volledig door standaardgeld is gedekt. Inflatie van het geld is dus een depreciatie welke uit over matige, d.i. onvoldoende door metaal gedekte, uitgifte van papiergeld door den staat of (en) de circulatiebank ontstaat. dokter vroeg komen vandaag? Dien wachtte zij eerst maar af. Vanmiddag kon ze dan wat lezen of schrijven misschien. Ziezoo. Het dokterskoetsje hoorde ze weer wegrollen. Gelukkig. Dat had ze dus alweer gehad. Dat haar die bezoeken toch niet bespaard bleven ! Een beetje vinnig was ze weer geweest. Maar waar diende dat gezeur ook toe het was toch altijd hetzelfde. Met open oogen bedroog hij haar, praatte van de zon en van beter worden en dan maar 't hoofd omhoog houden als het voorbeeld van frisschen moed, dat ze altijd geweest was! Een voorbeeld van moed. Van frisschen moed nog wel! Wat verbeeldden de menschen zich daarbij toch? Was ze niet worstelend opgeklommen, voet voor voet, en had 't haar niet al haar frissche" krachten gekost om te komen tot deze kalmte, deze koele aanvaarding van haar lot? Waarom wilden de menschen haar 't stralende martelaarschap opdringen? Dat gunden ze elkaar altijd zoo gaarne ! O, hoe ze gruwde van die leugens. Grimmig, verbeten stond Heiene's gezicht, toen ze de hand uitstrekte naar haar boek. Ze zou maar wat lezen in de Fransche mora listen, die wisten tenminste wat waarheid was die pronkten zich niet op en paaiden zich niet met valschen schijn die zagen de dingen zooals ze waren en namen 't leven zooals 't was. Zij verdiepte zich, vast en aan dachtig, in haar lectuur met saasjgetrokken lippen en star verkropten wü.Ovefliaarhoofd vergleden, n voor n, de uren.... Zij merkte het niet. ' Een bel, die kort en pittig klonk in het middagstille huis dan een frissche stem aan de deur een vlugge voetstap op de trap.... dat kon niemand anders zijn dan vriendin Elizabeth! Helene liet wachtend haar boek zakken en keerde zich naar de deur en ja daar stond ze al, haar stralende Elizabeth, en in haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl