Historisch Archief 1877-1940
19 Juni '20, No, 2243
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
EEN HERINNERING AAN ISAAC
ESSER-SOERA RANA
J.S.MEUWSEN, Hofleverancier, A'DAM?R'DAM
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
llllliiiiiiiiiiiiiiinii
Als een man" in'de'dertig is geraakt,rslaat
reeds de dood in de rij dergenen, die schoon
staan afgebeeld in de heugenis zijner jongeling
schap. Vordert hij tot over de veertig, dan
vallen om hem heen de laatsten der grijze
schare.
Dunant, Janssen, Böhringer, Ritter, Kan,
van den Es,-Rogge : ik heb hen gekend
en iets van hun leven aanschouwd. Nu voeg
ik ook Esser bij mijn betreurden.
In 1901 kwam ik aan de Haarlemsche
Courant. Hier ontmoette ik den heer Esser.
Waar wij jonge menschen ook van hem spraken,
het bleef altijd met ontzag de heer Esser".
Een grijsaard met een slanke gestalte en
blinkend oog, geestig van wezen, soms met
een .tikje knorrigheid en zelfs een vleugje
cynisme. Hij was sedert 1872 of '73 aan de
Oprechte verbonden. Met ambtgenooten als
Charbon en de gebroeders Waller hield hij
het deftig en betrouwbaar karakter der courant
op. Het was slechts jammer voor zulke
keurige penvoerders, dat de Oprechte minder
en minder werd gelezen, 't Was geen blad
voor het groote publiek en het groote publiek,
zoo'.riog niet het gepeupel, werd toen meester
in Nederland.
In 1904 viel mij het voorrecht te beurt,
Esser beter te leeren kennen, doordat ik
plaats nam tegenover hem in zijn vertrek,
de kamer met de kleine ruitjes, waarvan
Potgieter in zijn brieven aan Huet zoo menig
maal melding maakt als van iets heel prettigs
en vértrouwelijks. In die kamer heb ik zes
jaar met hem aan Buitenland gewerkt, 't Was
daar een rustige plek in Enschedé's nijvere
zaak. Ook in de stad Haarlem ging het in
dien tijd druk genoeg toe en men deed van
zelf wel mede, maar bij den heer Esser keerde
men dra tot orde en wijsheid terug.
Het leed zomer 1910, toen ons samenwerken
met fuwe hand verstoord werd. Dit gebeurde
aldus. Daar de Oprechte standvastig wei
gerde zich te laten verjongen", had H. S. M.
van Wickevoort Crommelin naast haar een
zoogenaamde Stadseditie opgericht, die aan
de eisenen of lusten van het algemeen moest
voldoen en niet, zooals de Groote Courant"
een kostbaar luxepaard voor de Enschedé's
zou zijn.Daarna beproefde Jhr. van Riemsdijk,
die van den geest der Oprechte geen begrip
had, te haren verderen koste het stadsblaadje
vooruit te jagen. Dit gaf wrijving met Mr.
Johannes Enschedé, wien het behoud van de
courant zijner voorzaten nauw ter harte
ging. Tijdelijk moest de heer v. Riemsdijk
toen -het veld ruimen. De redactie herademde,
Maar een paar jaar later sprong v. Riemsdijk
weder over 't hek het perk binnen en de
Enschedé's ruimden nu voor hem geheel het
veld. Zelfs gedoogden zij, dat hij de Oprechte
in wat haar nog levensrecht gaf, den genade
slag toebracht. Het lijkt mij nog steeds een
groot raadsel op het gebied der zielkunde,
hoe een trotsch en stroef man als Johannes
Enschedézich zoo volkomen door jeugdige
windmakerij liet omblazen.
De zon scheen vroolijk door de ruitjes
van Potgieter, den l sten Juli 1910 en de
Bavo sloeg twaalf, toen een jochje van de
zetterij zich vervoegde aan de beide redactie
kamers en met een grijns van weten aan een
iegelijk, den heer Esser als den oudsten 't
eerst, een briefje ter hand stelde van dezen
inhoud :
Haarlem, l Juli 1910. Aan de Heeren
I. Esser Jr., C. L. F. Sarlet, W. F. Beere
mans, Dr. C. F. Haje, L. Bochardt, W. A.
Reuther : Mijne Heeren ! Door dezen deelen
wij U mede, dat met l October a.s. de
uitgaaf der Opr. Haarl. Courant over zal
gaan naar eene op te richten Naamlooze
Vennootschap Oprechte Haarlemsche
Courant," waarvan als Directeur zal op
treden Jhr. A. W. G. van Riemsdijk. In
verband daarmede, zeggen wij U de tus
schen ons bestaande dienstbetrekking tegen
l October a.s. bij dezen op. Hoogachtend
Joh. Enschedéen Zonen.
Het was kort gezegd en het werd kort gedaan
ook. Of het fraai gehandeld was voor een
firma, die zich te respecteeren had? Ik durfde
niet tot den man daar over mij opzien, die
37 jaar getrouwelijk had gediend en zoo eens
klaps aan kant werd gezet. De heeren Ensched
legden Soera Rana weliswaar een pensioen toe.
Maar zijn gemoed hadden zij een kneuzing
toegebracht. Wel niet opzettelijk. Zij waren
niet zoozeer des gens sans coeur et sans
entrailles", maar de huid zat hun wat dik.
In hun regentenbrein huisde zekere overtuiging
dat hetgeen zij iemand in hun dienst aandeden,
vanzelfsprekend goed en zelfs voor den be
trokkene een onderscheiding was.
Esser, tenzelfden jare als leeraar aan het
gymnasium op pensioen gesteld, verliet met
zijn getrouwe levensgezellin, Mevr.
EsserHovy, de stad en het groote huis aan de
Bakenessergracht, waar zijn kinderen ge
boren waren, en hij gezeten was bij zijn
boeken en vogelen. Hij klaagde niet, hoe
zwaar hem het scheiden viel. Sinds woonde
hij te Zeist, waar hij den lOden Juni 1920
des avonds na een pijnlijk ziekbed is over
leden.
Essers schoonste herinneringen gingen uit
tot zijn vader, den evangelist en volksprediker;
tot Nicolaas Beets en tot Groen van
Prinsterer, tot wien hij als knaap vol eerbied had
opgezien. Maatschappelijke vraagstukken vond
hij onfraai. De eenige economist, wiens boeken
hij gelezen had, was Frédéric Bastiat, een
bestrijder van het socialisme van vóór
1848. Zoo langzaam Esser in 't maat
schappelijke met den tijd medeging, zoo snel
liep hij met de technische uitvindingen.
De verrichtingen van Santos Dumont, van
Zeppelin en de gebroeders Wright volgde hij
stipt uit de couranten en trotsch was hij op
een zijner zoons, die met een motorboot
den Rijn had bevaren. Over dr. A. Kuyper
kreeg ik hem zelden te spreken, hem, toch
den calvinist zonder smet en vreeze. Maar
zijn aristocratisch gemoed mishaagde het
gevlei van de arbeiders (schoon hij dit woord
in zijn modernen zin nooit zou hebben ge
bezigd) en aan zijn gouden eerlijkheid was
een dubbelharte vermaledijd.
Esser bezat een wellevendheid, die het
tegenwoordig geslacht heeft uitgestooten.
Zelfs een zweem van gemeenzaamheid was
hem pijnlijk. Geloofde hij ook jegens den
minste in den goeden vorm een beetje te
zijn achtergebleven, dan bood hij zijn ver
ontschuldiging aan. Jegens kinderen en
dieren was hij uitermate zacht. Maar of de
luidruchtige schooljeugd hun leeraar bijster
aangenaam heeft gevonden, meen ik te moeten
betwijfelen. Ook aan volwassenen komt het
mij voor, dat hij zich moeilijk voegde. Noch
tans vermeed hij angstvallig eiken twist.
Hij versmaadde den wil tot overtuiging. Hij
had zijn geloof, en Het ieder het zijne.
Zijn Nederlandsche taal was zijn lusthof.
Niet zoo het Nederlandsch, van anderen.
Dat was wildernis voor hém. En wanneer
die anderen met hun wildernis waren ver
dwenen, zou Esser zijn Nederlandsch hebben
bewaard en het als een edel hovenier den
vragende hebben geschonken. Maar zoover
heeft hij niet gedacht, daar hij integendeel
geloofde dat de beschaafddestijl door de woest
heid en stompheid zou worden overwoekerd.
Gelijk ik eens Ritter hoorde zeggen van
Laurillard, dat als de Bijbelboeken verloren
waren, deze geleerde ze uit het hoofd zou
kunnen heropteekenen, zoo had men 't ook
van Esser kunnen getuigen, mits men de
Statenoverzetting bedoelde, want de moderne
vertalingen achtte hij schennis tegen Gode
en Taal.
Dr. G. Kalff noemt Soera Rana ergens een
dichter, die verdiend had meer bekend te
zijn. Zeer waar, maar men onthoude bij deze
uitspraak, dat Esser zich wél gevoelde in
zijn onbekendheid. Wel haalde hij soms zijn
bewonderden Tennyson aan, maar over zijn
statige vertaling van den Engelschen dichter
noch over n van zijn eigen werken herinner
ik mij hem ooit te hebben hooren spreken.
Deedt gij hem eens een schropmvallige vraag
op dit punt, dan keek hij Verwonderd op,
zeide niets en schreef met zijn veeren pen
snel verder, waaraan hij bezig was, in zijn
handschrift, dat, zooals hem speet, door zijn
ongewoonheid de zetterij zooveel moeite
berokkende.
In.het publiek spreken strookte zeer slecht
met zijn aard. Een enkelen keer, als zijn wel
levendheid 't hem gebood, liet hij zich er
toe vinden. Zoo ik meen, hield hij zijn laatste
lezing in April 1908 tot het Christelijk
Letterkundig Verbond te Amsterdam : Losse
opmerkingen over Taal, Stijl en Spelling.
Ze staat afgedrukt in Onze Letterbode van
Juni 1908. Het is een geestige weeklacht over
de verhaspeling, de verkapping van de taal
in het overhaaste leven van dezen tijd, over
haar vergiftiging door de courantschrijvers,
over de misvorming, die de nieuweren"
haar doen ondergaan. Tot strijd hiertegen
wekte hij echter niet op. Het Nederlandsch
was nu eenmaal gestorven, zeide hij. Met
verwonderlijke kennis en belezenheid
beheerschte Esser het Engelsch, Fransch,
Duitsch, Italiaansch en Spaansch; klaagde hij
hier soms over zijn geheugen, dat hem begaf,
hoe hoog moet zijn kunde wel gestaan hebben,
ten tijde dat hij haar putte en samenbracht.
Hadt ge 't er voor over, met zekere ironie
te worden aangestaard, dan hielp hij u over
welke moeilijkheid ook met die talen heen.
De Engelschen en al wat er aan dezen was,
verfoeide hij, ondanks Tennyson, hartgrondig
om de hun toegeschreven huichelarij. Ook
het Roornsche achtte hij als uit den booze,
immers hij was Calvinist van den vroegeren
gaven stempel. Den ongehuwden staat zal
Esser wel nooit bezongen hebben, want
misschien het grootste genoegen, dat men hem
na een behoorlijken volzin Nederlandsch kon
schenken, was een verhaal over een goed
huwelijk benevens een scherts op het lot der
celibatairs.
Daar Esser ophef en opschudding schuwde,
weet ik niet, of hij ter verdediging van vrien
den in 't openbaar zou zijn opgetreden. Maar
wel weet ik, dat hij met warme, zuivere
belangstelling hen in 't verborgene kon bemoe
digen. En het stemt mij blijde-weemoedig te '
vernemen, dat Soera Rana ook in zijn laatste
levensdagen mij bij zijn andere vrienden
heeft willen gedenken. Zij zullen het te hunner
ure ook hem doen.
C H. F. H A .) E
milllllimHWWimilllllllimilimmmillimtUltïimiimilllUlllllllllllH
IIIIIIIIIIUIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllinilIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIII' IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHNIIIIIIIIIIIIIIIIII
GATENBURG S FOIMER
HET CONGRES VAN ;iNDIE WEER
BAAR TE BANDOfcNO
II (Slot) '
De oud-opperbevelhebber weet slechts n
weg. Wij. zeiden reeds, dat deze oplossing
wijde perspectieven mogelijk maakt.
Ik zie, zoo zegt hij, voor het oog mijner
,verbeelding den machtigen
Groot-Neder,landschen Statenbond, met zijn 45 millioen
,zielen, Nederland en Nederlandsch-Indië,
,beide zelfstandig en zelfbesturend in eigen
,inwendige aangelegenheden, doch onder
,souvereiniteit van het Oranjehuis nauw
,vereenigd en verbonden in zaken van
buiten,Iandsche en economische politiek ;
verbon,den ook door een eeuwenoude
'samen,hoorigheid en eene daaruit gegroeide innige
,belangengemeenschap ; machtig door
rijk,dom en welvaart, door den invloed van zijn
,geest en cultuur; geëerd en geëerbiedigd
,om de uitkomst van zijn imposanten
bescha,vingsarbeid, om zijn vrijheid en de
vrijzin,nigheid zijner instellingen en beginselen.
Het volk van Nederland, ontgroeid aan
,de onbeduidendheid van kleinen Staat,
.waarin het na zijn bloeitijd van vorige
eeu,wen was teruggezonken, is herleefd,
krach,tig en zelfbewust, fier in zijn nationaal
,gevoelen, maar ook trouw aan zijne
tradi,tiën, die te allen tijde de heerschappij van
,het recht fof/ei'ddraadzijnerstaatkundehebben
.gesteld, wars dus van agressie en afkeerig
,van elk imperialisme, maar aan den anderen
,kant bereid tot elk offer voor zijn nationale
,vrijheid en integriteit."
Wij kunnen de zeer uitgebreide schets
niet overnemen, welke de Generaal geeft van
de toekomst van Indië, zooals hij die zich als
Statenbond denkt.
Hij ziet den intellectueelen vooruitgang
gelijken tred houden met de moreele ver
heffing; zelfvertrouwen, gevoel van eigen
waarde en verantwoordelijkheidsbesef zijn
gewonnen. Ontwikkelde inlanders werken
krachtig mede aan de intellectueele en moreele
ontwikkeling hunner rasgenooten. Als tegen
gif voor revolutionnaire afdwalingen is hun
geleidelijk staatkundige mondigheid toegekend,
eene constitutioneele zelf regeering, met gaande
weg meer uitgebreid kiesrecht voor alle
daartoe geschikten.
De nhysiekc volkskracht wordt verhoogd,
er is geestelijke toenadering en staatsrechte
lijke gelijkstelling tusschen de verschillende
rassen, ontstaan ; aan de hygiënische levens
voorwaarden, volksonderwijs, verkeersmid
delen enz. wordt groote zorg besteed en nog
tallooze andere wcnschen ziet hij in vervulling
gaan.
Een droombeeld zullen velen het noemen,
zoo meent hij, en wellicht ook gij, lezer.
De heer Snijders wijst er op, dat slechts de
verwezenlijking van dit droombeeld den
eeniuen weg opent om onze cultureele taak in
Indiënaar bchooren te vervullen.
Hij acht de vervulling van die iaak geens
zins onmogelijk.
Eén ding zal daarbij noodzakelijk zijn :
de samenwerking van allen, van de regeering
en hare organen, van Nederlands en Indiëns
kapitalen, ondernemingsgeest en werkkracht,
van de voormannen en leiders, medewerking
ook van de Ncderlandsch- Indische Land- en
Zeemacht. Hij huldigt dan de vereeniging
IndiëWeerbaar die niet alleen de defensie, doch
ook de economische weerbaarheid een plaats
toekende op haar werkprogramma.
Over het algemeen kan niet gezegd worden,
dat de regecring blijken geeft met haar
Indische politiek op de zelfstandigheid van
Indiëaan te sturen. Het is daarom goed, dat
de stem van een gezaghebbend man, die in
zijn langdurige ambtelijke loopbaan veel
gehoord, gezien en gewerkt heeft, zonder in
het openbaar te treden, thans aangeeft een
richting, die vele ruim denkende Neder
landers zullen toejuichen.
Met belangstelling zien wij de verslagen
van het congres tegemoet.
W. I. M. LINDEN
WFfifilQ HOTEL LÜTZELAU
" l-u u l w, Familie-Pension. Direct aan
hef mér gelegeri. Pension van af fr. 11.50.
?Eigen. K- DOLDER. Prosp. Int. Verkeersbureau,
A'dam, Raadhuisstr. 2 en den Haag, Papestr.-5
irotiiiiiiiiiiiiiimiiiitiniMiiiiiiiiil
Z'n Kelder
Hij moest z'n kleinen kelder uit,
Z'n huisbaas ging vergrooten,
De kelder waar ie jaren zat,
Waar ook z'n wieg geschommeld had,
Z'n tafel op drie pooten.
Waar vond ie ooit zóó'n kelder weer,
Een kelder met zóó'n trapje,
Zoo knusjes warm bij winterweer?
Het kneep 'em zoo, het deed 'em zeer.
Dat ongepaste grapje.
Nu was ie ook z'n grachtje kwijt,
Z'n klanten uit het buurtje,
Z'n bloemen voor het kelderraam,
Z'n zitje, heel de santekraam,
Z'n knusse rommelschuurtje.
Hij was met 't keldertje vergroeid, "
Hij kon er niet meer buiten,
Hij moest een lage zoldering,
Waarvan de lamp op tafel hing
En barsten in z'n ruiten.
En toen dan ook de handkar kwam
Met huisraad van den ander,
Toen ging ie zoekend door de stad,
Totdat ie weer een kelder had,
Toen was ie voor elkander!
Toen zong ie weer z'n hoogste lied,
In 't vochtige apartje,
Toen had ie stralend neergeteld,
Als onvermijd'lijk sleutelgeld,
Z'n allerlaatste kwartje !
G. L. KROES
iiiiiiiiMmiiiiimiiiiiiiimtiiiiiim fiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiitfifiiiiiffiiiiiiifffiii
Nieuwe Uitgaven
In Groote Denkers, uitgave van de
Hollandia-drukkerij, komt als No. I der vierde
serie een levensbericht voor van Henri
Bergson, door dr. B. H. J. O vink.
Socialisatie of Individualisatie? is een bro
chure van mr. P. H. W. G. van der Helm,
vroeger opgenomen in
de,,Economisch-Sfatistische Berichten" en thans uitgegeven bijNijgh
en Van Ditmar's Uitgeversmaatschappij te
Rotterdam.
Geloovïg Hegelianisme door dr. J. Clay,
uitgave van de Vereenigde drukkerijen Ei
kelenboom en Timmer te Bloemendaal, is
een antwoord-brorhure op een paar strijd
schriften.
Verschenen is het Jaarboek voor 1920
van de Vereeniging van Nederlandsche
Wijnhandelaars.
Uit de Juni-Tijdschrlften
Nederland bevat: Ben van ijsselstein,
Babel; Taco H. de Beer, De Koopman van
Venetië; A. H. Nijhoff Wind, MattMas Lanen;
Wi ly Corsari, ..Meneer Merkeling"; Nico
Rost, Inzinking; G. Brunink, de Vreemde
Tocht; Charles Krienerjn Zijn Moeder; Ver
zen; Wijbrand G. Reddingtus, Sonnet; J. J.
van Geuns, Ruiterleven.
Groot-Nederland bevat; Virginie Loveling,
Een Karmelietes; Martin Albers, Gedichten;
A. E. v. d. Tol, Gedichten; Louis Couperus,
Iskander; Willem Boschman, Op het eiland;
Waldie van Eek, Lente; Frans Coenen, Een
jaar Prozakunst; J. v. N.. J. G. Danser.
De Vrouw en Haar Huis bevat: C. A. van
der Wil igen, door A. E. van Tol; Verzen
van Bertlia van Duinen en Wim Kolle;
Göthe's Liefdeleven, door dr. J. M. Port de
Waal; Kinderverzorging en Opvoeding, d''or
L. e Bussy-Kruysse; Egyptisch vlechtwerk,
(I), door Siewertsz van Reesema; Vrouwen
arbeid hier en elders, door N. Mansfeldt-de
Witt Huberts.
llltJUIIIlIlllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIMIIIlllll
liimiiiiiiiimiiiimiiv
repetities voor het Mahler-fcest te gast is
geweest, weet daarvan mee te spreken. Hoe
juist gezien is het van Mengelberg, vooral bij
het weergeven van werken als deze zijn kracht
te zoeken in zuiver-muzikale nauwgezetheid.
Wat de meester met zooveel zorg in deze
partituren heeft opgeteekend, kan, zou men
willen beweren, niet worden misverstaan.
Het blijft alleen maar buitengewoon hinderlijk,
dat de practijk van het muziekleven dit zoo
vaak logenstraft. Aan Mengelbcrg's muzikale
nauwgezetheid paart zich een ten-volle
ingeleefd-zijn in den Mahler-geest, zoodat wij
van hem uitvoeringen mogen verwachten, die
de werken hun eigen taal krachtig doen
spreken.
Niet alleen vele uitleggingen, dateerende
uit de periode der nog niet geheel rijpe re
producties, ook de uitgebreidheid dezer
syniphonieën, in 't bijzonder van sommige
Mahler-fecst (IV)
Er-was in het in ieder opzicht zoo schit
terend geslaagde Mahler-feest een element
van zegepraal, en dat was het stevig naast
elkander neerzetten van de Vijfde, de Zesde
en de Zevende Symphonie. Hoevelen heeft
deze uitvoeringen-trits zich niet gewonnen
doen .geven ! Ook de meesterlijke herhaling,
die de Negende in dezen cyclus beleefde, heeft
onschatbaar veel klaarheid geschapen ; doch
ik heb den zeer stelligen indruk, dat er belang
rijk minder noodig was, om dit werk den hoor
der ik bedoel natuurlijk : den reeds op
Mahler ingestelden hoorder nader te bren
gen, dan het veelbesproken drietal V-V I-V II.
Voor een deel is hier zeker juist het
veelbesprokene oorzaak. Het kan op zichzelf geen
verbazing wekken, dat men zich geroepen
heeft geacht, in 't bijzonder aan deze drie
symphonieën meer dan de gebruikelijke aan
dacht te schenken ; het is een naar alle zijden
scherp afgebakend gebied, gekarakteriseerd
door zeer opmerkelijke verschijnselen en eene
uiterst afwijkende gesteldheid, dat deze gigan
tisch opgezette werken te midden van Mahler's
oeuvre vertegenwoordigen. Maar de manier,
waarop verscheidene commentatoren ze
hebben besproken, is, naar 't mij voorkomt,
aan het zuiver verstaan ervan allerminst
bevorderlijk geweest. Men is over deze sympho
nieën gaan schrijven onder den indruk
deiallereerste uitvoeringen, ziedaar de hoogst
ernstige, bijna onvergeeflijke fout. Want
dit schrijven heeft geleid tot een in alle
mogelijke opzichten te-vél schrijven. Men
is zijn twijfel heel breed gaan uitmeten,
en om toch maar hier en daar een begin van
bewondering te kunnen motiveeren, is men
zich te buiten gegaan aan de meest veel
soortige diepzinnigheid. Iemand als Men
gelberg doet aan al dat gefilosofeer niet
mee, beijvert zich veeleer tot treffenden
eenvoud in zijne verduidelijkingen in woorden,
ja, schuwt zelfs zoo nu en dan een pakkend
beroep op het alledaagsche niet. Wie op de
harer deelen, heeft het ingang-vinden be
lemmerd. DL- Zesde heeft hier wel het aller
meest onder te lijden gehad, en ik meen dit
ondermeer hieraan te moeten toeschrijven, dat
de Finale dezer symphonie niet is een
Rondofinale, zoodat ze van nature in overzichtelijk
heid bij de slotdeelen van V en VII achter
staat. Ik beu echter ten stelligste overtuigd,
dat consequente herhaling der uitvoering op
het peil van die op 't Mahler-fecst ook voor
het doorsnee-publiek de tot dusver nog ont
brekende klaarheid zal brengen. Voor het
doorsnee-publiek, n voor die kenners, welke
gaarne blijven volharden in hun afwijzende
houding tegenover Mahler's kunst.
De tijd ligt nog niet ver achter ons, dat
artiesten van naam, prat op hun vooroordeel,
bij de uitvoeringen der Derde, hier in Amster
dam, onder Mengelberg, pas na afloop van
den eersten satz plachten te verschijnen. Ik
geloof, dat ze er nu wel langzamerhand achter
zijn gekomen, dat bij een auditie van Mahler's
Derde Symphonie het graudiose
aanvangscleel het allerminst kan worden gemist.
Hebben we in dezen zin het meest aan den
Mahler-cyclus te danken gehad, dat wij een
volkomen helder beeld hebhen gekregen van
de positie der combinatie V--V l- -V'11 in
liet centrum van 's meesters levenswerk,
ook in ander op/.icht bracht deze reeks van
prachtig-verzorgdc uitvoeringen ons niet
genoeg te waarüeeren winst. Ik bedoel de
gelegenheid, die ons geboden werd, om de
traüitioneele symplumie-deelen in de opeen
volgende werken onderling te vergelijken,
zoodat een sterk verbeterd in/.icht in hun
karakter mogelijk werd. Een ieder dunkt
hierbij aan de .Adagio's en Andantes, maar
mér nog aan de Scher/i. In zijne Scher/.i
openbaart zich Mahler's genialiteit wel zér
krachtig. Welk een fijne overgangen in dit
kostelijk kleurenspectrum ! Gelijk reeels vroe
ger opgemerkt, de echte, zorgelooze
vroolijkheid ontbreekt, Mahler's vroolijkheid heeft
steeds bijmengselen van zachfen weemoed,
of er klinkt een toon van niet-opdringerig,
maar tevens niet te stillen verlangen in door,
doch, wat dan bij Mahler vroolijkheid
is, in wat al vormen, in wat al graden presen
teert zij zich '. En hef element van den humor
wordt vertegenwoordigd door een gamma,
die goedmoedige scherts tot eersten en den
hilU'i'sten spot tot laarsten trap heeft. En in
deze gamma komt men ter benadering der
variëteiten zeker niet met halve tonen toe !
Technisch is in de/e scherzi, buiten de
allervoortreffelijkste instrumentatie, vooral
opmerkenswaard, wat de meester bereikt met
het consequent vasthouden aan de tot
typeering gekozen rhythniische vormen. Men
denke slechts aan de zestienden-beweging in
het scherzo der Tweede Symphonie en de
schimmige triolen-combinaties in den 3en
satz der Zevende.
Waar mijn gedachten een oogenblik bij
de Zevende verwijlen, kom ik vanzelf tot
de beide nocturnes, kostbare prototypen van
wat Mahler in de rij zijner symphonie-deelen
met wijs en hoog-artistiek beleid aan
nevenen tusschenvormen heeft opgenomen. Hoe
treffend, hoe essentieel al dadelijk de sugges
tieve hoorn-roepen aan het begin der eerste !
Hoe bekoorlijk de ijle triolen-tinteling, die
er zich onmiddellijk bij aansluit, hoe
fantastisch, en toch ook : hoe innig het op
klinken van het mysterieuse, heel even aan
den eersten satz der Derde herinnerende
marsch-thema ! En dan, wat al heerlijke
détails, wat al geniale invallen ! Men zie nog
eens na in de partituur, in de maten 3, 5 en 6
in cijfer 95 : het flüchtig" non legato der
solo-fluit tegen het pianissimo en sehr
gemessen" voorgedragen marsch-motief van
celli c n contrabassen. Dergelijke plaatsen
mag men toch zeker rekenen tot het aller
hoogste onder wat de scheppende toonkunst
aan ,,effecten" heeft voortgebracht.
En nu de tweede Nachtmusik" ! Is dit
niet bepaald een wonder? Kan men zich
inniger vereeniging denken van aller-edelsten
gedachte- en gevoelsopzet en door
allerzeldzaamste intuïtie geleide techniek? Ik
voor mij : stellig niet !
Wat nu nog te bespreken? De
paarlemoerglans van het Lied von der Erde", de gouden
straling en de laaiende gloed in de Achtste?
De lezer zal er evenmin om vragen, als de
algemeene bedoeling dezer artikelen vol
ledigheid wordt niet beoogd, ik zei b.v. ook
nog maar weinig over de belangrijke,
hartenveroverende Vijfde! er aanleiding toe
geeft. Liever deel ik een volgenden keer, in
eene slot-beschouwing, nog het een en ander
mede over de uitvoerenden.
Daarbij zal dan het orkest in zijn geheel
en met Mengelberg aan 't hoofd niet meer
ter sprake komen. Wat daarover te zeggen
valt, is gezegd, en laat, zou ik willen vast
stellen, geen nadere détailleering toe.
II. |. D i; N 11 L; K T o (i